Johannes13

Gedeelte mist in digitale bronnen

Het volgende gedeelte mist in meerdere digitale bronnen van de Bijbelverklaring van Dächsel. Geprobeerd wordt om dit gedeelte later toe te voegen.

50. En Ik weet, dat Zijn gebod, dat Ik door middel van dat Mij voorgeschreven woord en die getuigenis aan de wereld moet voorstellen, het eeuwige leven is (Hoofdstuk 3: 14 vv. ; 6: 39 v. ; 10: 11). Hetgeen Ik dan spreek, wanneer Ik met vreugde en bij eigen vrije hartelijke deelname Zijn gebod vervul (Ps. 40: 9. Hebr. 10: 5 vv. ), dat spreek Ik, wat het ook zij, zoals Mij de Vader gezegd heeft. Zo ben ik in werkelijkheid degene, van wie de profeet in Jes. 50: 4 vv. getuigt.

De ernstige betekenis van het ongeloof van de Joden, waarvan Johannes tot hiertoe de verborgen oorzaken heeft voorgesteld, blijkt uit de verheven waarde van Hem, tegen wie het gericht is: God zelf verwerpt degene, die Jezus verwerpt.

Ik betuig u op deze dag, dat Ik rein ben van aller bloed. Deze zin heeft deze rede van Jezus, die niet, zoals vele uitleggers aannemen, een Johanneïsche bij elkaar voeging van brokstukken uit vorige reden is, maar een rede, die werkelijk zo is gehouden en tot de discipelen gericht is, om ze in hun geloof te versterken en hen onderricht te geven hoe het Joodse ongeloof niet te verontschuldigen is, maar veroordelingswaardig.

Jezus heeft, toen Hij op aarde wandelde, niet gehaat en vervolgd, geen verterend vuur van de hemel laten vallen over degenen, die Hem verachtten, geen menselijk zwaard tegen Zijn vijanden laten trekken; maar toch heeft Hij Zijn verachters een vuur op het hoofd gelegd, Zijn vijanden een zwaard in het vlees gegeven. Dit brandend vuur en dit snijdend zwaard zijn Zijn woord. Het licht, dat Hij in de wereld heeft gebracht, het licht van Zijn woord en van Zijn waarheid, dat in de duisternis van deze wereld schijnt en de zonde van de wereld ontdekt en de schande van de wereld blootlegt, dat zijn de hel van de wereld reeds lang vóór de jongste dag (Openbaring . 11: 10). Daarom is de zachte mensenvriend Jezus, die toch niets anders wilde dan de wereld zaligmaken, gedurende Zijn omwandelen op aarde reeds de trotse en ongelovige zondaars een doorn in het oog geweest, omdat zij hun duister en boos hart gewaar werden. Zijn woord oordeelt ons. Zijn licht maakt onze duisternis openbaar (Hoofdstuk 3: 19 vv. ). Daarom is voor het kind reeds de tiran Herodes verschrikt, daarom hebben aan de man huichelachtige Farizeeën en hoogmoedige schriftgeleerden en gewetenloze priesters de dood gezworen. Zijn woord heeft hen geoordeeld, dat als gloeiende kolen op hun hoofd lag, het sneed als een tweesnijdend zwaard in hun hart. Daarom is ook heden nog voor zovelen het licht van het Christendom een lastig licht, dat zij liever heden dan morgen zonden willen uitblussen en de zaligmakende prediking van het kruis is een ergernis en een dwaasheid, omdat zij voelen: het evangelie oordeelt ons en brengt de armoede van ons hart, ons zondig leven, onze geheime schande aan het licht voor ons en anderen. Wij oordelen u niet, trotse verachters van Gods woord en van Gods waarheid en geen menselijke rechtbank roept u voor zich; maar u ontloopt daarom uw Rechter niet. Menigeen, die zijn gehele leven de Kerk ontwijkt, omdat hij de Rechter op de kansel vreest, heeft hem in zijn huis staan, die Rechter en hij weet het niet. Het is het woord van God, dat nog misschien vergeten van de schooltijd aan in enige kast, in enige hoek ligt, het woord van God, dat uit die hoek uw zondig leven aanziet als een stomme getuige, die eens vreselijk tegen u zal spreken. En als u hem uit de kast neemt, die stomme rechter en in het vuur werpt, of uw bijbel wegbrengt en verkoopt, evenals Judas Zijn Heiland voor dertig zilverlingen, zie, u bent daarom de rechter niet kwijt; want ook in het hart draagt u hem mee. Het is Gods woord, dat ook daar binnen zijn stem verheft, het woord van God, dat u niet uit uw geweten kunt verwijderen, evenmin als Judas de verrader en dat honderde malen tot u zegt, evenals die onverbiddelijke boetprediker in de woestijn: "het is niet goed wat u gedaan heeft. " En als u ook deze inwendige rechter tot zwijgen brengt evenals Herodes Johannes, toen hij hem het hoofd liet afslaan, als u uw geweten doodt, ook daardoor bent u van de rechter niet verlost; het woord, dat de Heere tot u gesproken heeft en u veracht heeft, in u en dat u heeft verdoofd, tegen u en dat u heeft weg gespot, dat woord zal u op de jongste dag oordelen, dat zal alles aan het licht brengen, aan het heldere licht van de eeuwigheid.

Dat was dan, naar het bericht van Johannes, de laatste rede van Jezus tot het volk en de oversten. Alles, alles wendt Hij nog aan om hen tot het geloof te bewegen en degenen, die bij zichzelf overtuigd waren, maar nog niet voor Hem durfden uitkomen, in hun geloof te versterken. Hij sprak met blijkbare aandoening en hoge ernst. Zijn woorden getuigen van Zijn vurige zucht om zondaren te behouden en zijn de Redder van de mensen waardig. Met de innigste zelfbewustheid en op de plechtigste manier legt Hij voor het laatst getuigenis af van Zijn Goddelijke zending, van de waarheid van Zijn prediking, van Zijn Goddelijke grootheid, van het heil, dat men hier reeds door Hem kon verkrijgen, van de rampzaligheid, die allen, die Zijn woorden verwierpen, zeker stond te wachten en van het geluk, dat tot in eeuwigheid het deel zou zijn van hen, die in Hem geloofden, om Zijn weldadig doel te bereiken. En nu gaat Hij heen om niet meer tot de menigte te spreken. Hij laat hen nu aan hun eigen nadenken en hun eigen keuze over. Hij had gedaan al wat Hij kon. Zij moesten het nu zelf weten, of zij al dan niet in Hem geloven, of zij al dan niet Zijn woorden aannemen wilden. Ach! de geschiedenis leert ons, dat ook dit laatste woord in zo veel liefde en met zo veel ernst gesproken tot de menigte tevergeefs is geweest. Wij twijfelen er echter niet aan, of het zal op sommigen diepe, blijvende indruk gemaakt en hen nu of later tot het geloof in Hem gebracht, of daarin bevestigd hebben. Moge het ook op ons deze gezegende uitwerking hebben. Aarzelen wij niet langer! Hinken wij niet langer op twee gedachten! Verdelen wij niet langer tussen Christus en de wereld. Erkennen wij Hem voor de Gezant van God, het Beeld van de Vader en het licht van de wereld. Nemen wij Zijn woorden aan. Vestigen wij op Hem ons vertrouwen en proberen wij steeds naar Zijn evangelie te leven. Dan zullen wij niet in duisternis wandelen, noch voor veroordeling te vrezen hebben, maar door Hem zalig worden en het eeuwige leven hebben. Ja wij geloven, o onze Heer en Zaligmaker en wij nemen Uw woord aan. Naar dat woord willen wij leven. Op dat woord willen wij sterven. Heere vermeerder ons het geloof.

Met deze woorden, wellicht bij het vallen van de avond gesproken, verlaat de Heere, naar het schijnt, bij het einde van de maandag de tempel. De hele dag had Hij Zich zegevierend tegenover Zijn vijanden gehandhaafd en als Overwinnaar zegt Hij het strijdperk vaarwel, om morgen terug te keren. Drie stemmen hadden zich met de Zijne verenigd om de natie tot geloof in haar Christus te brengen. De stem van de kinderen in Israël, die Hem toejuichten; van de heidenen, die Hem begroetten; de stem van de Vader, die Hem verheerlijkte; allen hadden zij luid tot Zijn eer gesproken. . . . Helaas - "oren hebbende, hoorden zij niet; ogen hebbende zagen zij niet."