Ga naar inhoud

Numeri 25

AFGODERIJ EN HOERERIJ ERNSTIG BESTRAFT.

I. Vers 1-18🔗

Nauwelijks is Israël door de macht van de Heere voor Bileams vloek bewaard en als het gezegendste van alle volken geprezen, of het vergeet het verbond van Zijn God, in de strikken van de verleiding tot het heidendom; het neemt aan de offerfeesten van Baäl-Peor deel en bevlekt zich door gruwelijke zonden van ontucht. Reeds is daarover de toorn van de Heere ontbrand en het gericht begonnen, toen de vorst van een geslacht van de Simeonieten de verachting van God en de schaamteloosheid tot het uiterste dreef. Pinehas, de zoon van de hogepriester Eleazar, doorboort hem en zijn Midianitische overspelige met de spies en doet daardoor de verdere voortgang van het dubbel, over het volk besloten strafgericht ophouden. Nog heeft heel Israël de heilige ijver van Pinehas metterdaad zich toe te eigenen, het wordt hem daarom geboden, een vernietigingsoorlog tegen de Midianieten te ondernemen, die het onheil op raad van Bileam en met hulp van de Moabieten teweeggebracht hadden.

1. En a) Israël verbleef na zijn veertigjarig omzwerven nog in de velden van Moab te Sittim, tot welke plaats zich het leger van Beth-Jesimoth uitstrekte, en het volk, niets vermoedende van hetgeen Balak gedaan had, om het met hulp van Bileam ten onder te brengen, noch van de duivelse raad, die Bileam aan de oudsten van de Midianieten gegeven had (hoofdstuk 22:2; 24:25), viel in de hem gespannen netten en begon te hoereren met de dochters van de Moabieten.

a) Deuteronomium. 4:3 Jozua. 22:17

2. En zij nodigden het volk tot de slachtoffers van haar goden: bij deze gelegenheid zouden zij dan, zo gaven zij de genodigden te kennen, zich aan hen overgeven; want deze overgave van de maagden aan de mannen behoorde mede tot de wijze, waarop men bij die offerfeesten de goden diende; en het volk, de uitnodiging volgende, nam deel aan de offermaaltijden van de Moabieten en at, en boog zich voor haar goden, en werd tot de daaraan verbonden werken van ontucht toegelaten.

3. Als nu Israël zich koppelde aan Baäl-Peor, 1) toen die dienst hun zo wel beviel, dat zij geneigd waren zich geheel aan de dienst van de Heere te onttrekken en zich aan die van de zonde over te geven, toen a) ontstak de toorn van de HEERE tegen Israël 2) en Hij liet een plaag komen, welke plotseling velen van hen wegnam (vs.8 vv. hoofdstuk 14:37; 17:11).

a) Psalm. 106:29

1) Baäl-Peor, d.i. Baäl, die te Peor vereerd wordt. Het was dezelfde afgod, die elders Kamos heet, maar onder die naam als krijgsgod werd vereerd.

2) Het was een grote verzwaring van de zonde, dat Israël deze bedreef te Sittim, daar zij het land Kanaän voor zich hadden, en, om zo te spreken, op het punt stonden, om daarin te trekken. Het was de hoogste trap van verraad en ondankbaarheid onoprecht te handelen omtrent God, die zij zo trouw bevonden hadden jegens hen, van de afgodische slachtoffers te eten, wanneer zij eerlang op de gunst van de Heere onthaald en vergast stonden te worden.

4. En de HEERE zei tot Mozes, toen de plaag het hevigst woedde: a) Neem al de hoofden van het volk, opdat gij hun in Mijn naam bekend maakt, wat gebeuren moet met hen, die zich zo zwaar tegen Mij verzondigd hebben; en hang allenog overige schuldigen, die niet reeds door de plaag omgekomen zijn, na ze 1) te hebben gedood, voor de HEERE 2) tegen de zon aan een hout, waaraan zij als vervloekten van de Heere tot zonsondergang moeten blijven hangen eut.21:22 vv.). Zo zal door dit ernstig ingrijpen van de zijde van de oversten de hitte vande toorn van de HEERE gekeerd worden van Israël en de plaag van het volk kunnen teruggenomen worden, opdat niet het gehele volk verteerd wordt.

a) Deuteronomium. 4:3 Jozua. 22:17

1) Hiermee worden niet bedoeld de hoofden vna het volk, maar degenen, die zich aan de koppelarij met Baäl-Peor schuldig hadden gemaakt. De hoofden van het volk moesten samengeroepen worden, om recht te spreken over de schuldigen, om hen ter dood te veroordelen. De doodstraf, welke tegen hen moest worden uitgesproken, was de straf door ophanging of kruisiging. Aan deze ging die van steniging vooraf, waarna ze werden opgehangen, de Heere tot een vloek. Deze straf is wel te onderscheiden van de latere kruisstraf van de Romeinen. Deze werd bij levenden toegepast.

2) In het Hebreeuws Lajaveh, voor de Heere, d.i. de Heere tot een vloek, om Hem genoegdoening te schenken, opdat Zijn toorn tegen het volk zou ophouden.

5. Toen de oversten zich verzameld hadden en hun Gods gebod bekend gemaakt was, zei Mozes tot de rechters 1) van Israël (Exodus. 18:13 vv.): Een ieder dode zijn mannen, die van de onder hun rechtsgebied staandemannen (Deuteronomium. 1:15 vv.), die zich aan Baäl-Peor gekoppeld hebben 2) en om wier misdaad de plaag het volk getroffen heeft.

1) De nieuwe geschiedenis verhaalt, als met de grootste gemakkelijkheid, met inkt op papier; de oude geschiedenis spreekt alsof zij haar woorden moeilijk en langzaam met koperen griffel in rotsen gehouwen had, die vertelt daarom met overvloed van woorden en grote uitvoerigheid, deze geeft slechts aanwijzingen en kiest en telt woorden en lettergrepen. Eenvoudigheid en kortheid is het karakter van de oude geschiedenis. In haar eenvoud zou zij de praal van vele woorden vrijwillig versmaad hebben, wanneer zij ook niet reeds door de moeiten en bezwaren van het op schrift stellen was gedwongen.

Dit groot onderscheid van oude en nieuwe geschiedenis zien wij vooral in het voor ons liggend verhaal; tot recht begrip is het nodig veel tussen de regels in te lezen; het nodigste willen wij thans opmerken. Bileam had, nadat hij door Balak weggezonden was, zich tot de Midianieten begeven (zie Nu 24.25). Aan deze had hij de raad gegeven, om de kinderen van Israël door verleiding tot de heidense afgodendienst, ontrouw aan Jehova te maken, om zo hun verwerping te kunnen verkrijgen. Daar de Midianieten met de Moabieten verenigd waren, was het even goed, als had Bileam zijn raad aan de laatsten gegeven; zij zijn het dan ook die deze tezamen (vs.1,6) ten uitvoer brengen. De hoogte van de berg Peor, waarop de vloekprofeet ten laatste gestaan had (hoofdstuk 23:28), was aan Baäl-Peor gewijd en lag in de nabijheid van het Israëlitische leger; daarheen nodigden nu de Moabitische meisjes de Israëlitische mannen tot een offerfeest. Terwijl de Kamoz- of Molochdienst in offeranden van kinderen bestond (zie Le 18.21), werd die van Baäl-Peor in afschuwelijke ontucht bedreven (volgens de Rabbijnen hangt de naam Peor met pha’ar gel. "aperire", scil. "hymenem virgmeum" tezamen)

Dat van doodstraffen in de Mozaïsche wet slechts twee, de doding door het zwaard en de steniging verordend zijn en tot verzwaring van deze in bijzondere gevallen ook het verbranden van het lijk of het ophangen aan een boom of paal, werd reeds bij Leviticus. 20:2 en 14 opgemerkt. Het laatste is een soort van kruisiging, met dit onderscheid, dat deze niet in levende lijve gebeurde maar na de dood. De kruisiging van Christus was daarentegen geheel een Romeinse doodstraf, die voor de smartelijkste en schandelijkste gehouden werd (infelix lignum, infames stipes, Liv.1:26. Minut. fel. Oct. cp.9). Deze straf werd alleen op zware en lage misdadigers, als straatrovers, sluipmoordenaars, bedriegers, dieven, oproermakers, in het bijzonder ook op slaven toegepast (servile supplicium. Hor.Sat.1,3,80 en 83. Cic in Verr.5:66) en op derderlei wijze ten uitvoer gebracht (zie daarover bij Matth.27:31

2) Tot de rechters. Hiermee worden dezelfde bedoeld, die in vs.4 hoofden van het volk worden genoemd. Daaruit blijkt dan ook wel duidelijk, dat onder ze in vs.4 de schuldigen aan afgoderij moeten verstaan worden.

6. En ziet, een man uit de kinderen van Israël, en wel een van de vorsten, met de naam Zimri (vs.14), noch God noch mensen vrezende, kwam, en bracht een Midianitische, de vorstendochter Kozbi (vs.15), tot zijn broeders 1) in het leger van Israël, haar voor de ogen van Mozes, die zich bij de tabernakel in het midden van het volk bevond, naar zijn tent leidende, en voor de ogen van de gehele vergadering van de kinderen van Israël, toen zij vol schrik over de aangekondigde gerichten van God tezamen gekomen waren en weenden voor de deur van de tent der samenkomst en baden, dat de Heere Zijn straffende hand zou terugtrekken en genade voor recht laten gaan.

1) Met ongehoorde vermetelheid en misdadige verachting van de Heere in zijn gemeente, waagde hij dus die gruwel van de heidense afgodendienst in het leger zelf in te brengen, en alzo de plaats, waar God in Zijn heiligdom woonde, op het schandelijkst te verontreinigen; de zonde van de anderen was nog buiten het leger bij de Moabieten gebeurd.

7. Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van Aäron, de priester (hoofdstuk 20:28), in wie nu de door de Levieten aan de Sinaï betoonde geest van ijver (Exodus. 32:25 vv.) ontwaakte, dat zag, zo stond hij op uit het midden van de vergadering, die voor de deur van de tent wenende was, en nam een spies uit zijn tent in zijn hand.

8. En hij ging de Israëlietische man achterna in diens tent, in de hoerenwinkel, 1) in de achterste kamer, waarheen hij gegaan was, om zijn goddeloosheid tevolbrengen, en hij doorstak hen beiden, de Israëlietische man en de vrouw, door hun buik. 2) Toen werd de plaag over de kinderen van Israël opgehouden. 3)

1) In het Hebreeuws Hakkubba. In het Arabisch, Alkobba, waarvan het woord alkoof afkomstig is. In het Spaans alcova. Hier betekent het, de achterste afdeling van de tent, welke ingericht was tot slaapplaats, nu echter door Zimri ontheiligd, en daarom hier hoerenwinkel genoemd.

2) In het Hebreeuws El-Kòbathah. De LXX vertaalt terecht: dia thv mht rav. De Vulgata, in locis genitalibus. Vandaar dat de toorn van de Heere, na deze ijverdaad van Pinehas, wordt opgeheven. De geschonden eer van God, ten opzichte van het volk, was door deze daad, op deze wijze verricht, gewroken.

3) De heilige ijver van Pinehas, de toekomstige hogepriester, werkte dus evenzo bedekkend en verzoenend als in hoofdstuk 16:47 het roken van Aäron; nu mochten dan ook de rechters (vs.5) met het neerhouwen en ophangen ophouden, zodat de overigen verschoond werden, die anders nog zouden zijn omgekomen. De ijver van Pinehas is de verhoring van de gebeden van het volk. Och, dat Nederlands Christenen, die geen gemeenschap willen met het moderne heidendom als één man Gods genadetroon aanliepen, er zou ook onder ons een Pinehas opstaan, en Nederlands Jehovah keerde gunstig en zegenend terug.

Op deze daad van Pinehas, zoals op die welke Samuël en Mattathias (1 Samuel 15:33; 1 Makk.2:24 vv.) verrichtten, beriep zich ten tijde van het Nieuwe Testament bij de joden bestaande sekte van de Zeloten of ijveraars. Zij beweerden het recht te bezitten om de aandrang van hun ijver te volgen en wrekend tussenbeide te treden, wanneer door verachting en verloochening van theocratische instellingen de ere van de Heere in gevaar scheen gebracht te zijn. Tot deze partij behoorde oorspronkelijk Simon van Kana (Matth.10:4) of Simon de Zeloot (Luk.6:15 Hand.1:13); evenzo was de steniging van Stéfanus en het deel dat Paulus daaraan had, evenals wat deze met de Christenen te Damascus voor had (Hand.7:56 vv.; 9:1,2) Zelotisme (een Zelotendaad)

9. Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren vierentwintig duizend; 23.000 nam de plaag zelf weg 1 Corinthiers. 10:8), een duizend vielen door het zwaard van de rechters.

10. Toen de plaag alzo gestuit was, sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

11. Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van Aäron, de priester, heeft Mijn grimmigheid van over de kinderen van Israël afgewend, omdat hij a) Mijn ijver1) geijverd heeft in het midden van hen, zodat Ik de kinderen van Israël in Mijn ijver, die reeds ontbrand was, niet geheel vernield heb.

a) 2 Kor.11:2

1) Mijn ijver, is niet de ijver voor de Heere, maar de ijver van de Heere, waardoor Pinehas gedreven werd, om Zimri en de Midianitische te doden. De ijver van de Heere had hem aangegrepen. Hij voerde het oordeel van de Heere uit, zodat de Heere zelf in en door Pinehas aan die man Zijn gerechtigheid oefende.

12. Daarom spreek, maak hem en het gehele volk in Mijn naam bekend: Zie, Ik a) geef hem Mijn verbond van vrede: 1)

a) Psalm. 106:31

1) Dit betekent, dat de Heere aan Pinehas de belofte van het Verbonds zou vervullen, waardoor zijn priesterschap een eeuwig priesterschap zou zijn (vs.13), d.w.z. zolang het joodse volk als natie zou bestaan. Deze belofte is vervuld (zie Nu 25.13). In Psalm. 106:31 wordt gezegd, dat de Heere hem deze daad tot gerechtigheid heeft gerekend.

13. En hij zal hebben en zijn nageslacht na hem het Verbond, de toezegging van het eeuwige priesterschap, 1) zodat deze waardigheid bij zijn stam te allen tijde blijven zal, totdat een ander Hogepriester opstaat naar de ordening van Melchizédek (Hebr.5). Dit zal zijn loon zijn, daarom dat hij voor zijn God geijverd, en verzoening gedaan heeft voor de kinderen van Israël, en daardoor duidelijk getoond heeft, hoe levendig in hem het bewustzijn is van het wezen en de roeping van het Hogepriesterlijk ambt (zie "Ex 28.1).

1) Pinehas zelf zien wij later (Richteren. 20:28) in de Hogepriesterlijke waardigheid; deze bleef bij zijn nakomelingen werkelijk tot op Eli, in wie zij om ons onbekende redenen op de lijn Ithamar overging (zie Jud 8.27). Sedert vervolgens door de scheiding van de Ark van het Verbond van de tent der samenkomst twee heiligdommen bestonden, waren er ook twee Hogepriesters (zie Jozua 18.1): daaraan maakte Salomo een einde door de afzetting van Abjathar, zodat Zadok, uit het geslacht van Eleazar, alleen Hogepriester werd (1 Kon.2:26,35). De nakomelingen van de laatsten behielden de waardigheid tot na de Babylonische ballingschap, en zelfs de rij van uit de Makkabeïsche periode vermelde Hogepriesters behoorden tot de lijn Eleazar, hoewel reeds onder Judas Makkabi de Syriër gepoogd hadden de wettige opvolging te verbreken (1 Makk.7:5 vv). Eerst de tirannie van Herodes de Grote, vernietigde de wettige orde, daar hij het ambt ook aan gewone priesters opdroeg en naar willekeur Hogepriesters af- en aanstelde. Nu moest ook het oudtestamentische Hogepriesterschap een einde nemen.

14. De naam nu van de verslagen Israëlietische man, die verslagen was met de Midianietin, was Zimri (= lied van Jehova), de zoon van Salu (= verheven) een overste van een vaderlijk huis van de Simeonieten (Exodus. 6:14).

15. En de naam van de verslagen Midianitische vrouw was Kozbi (= liegende), een dochter van Zur (= steen), die een hoer was van de volken van een vaderlijk huis onder de Midianieten, en later met de andere vier koningen van dit volk ontkwam (hoofdstuk 31:8).

16. Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

17. Handel a) vijandelijk met de Midianieten, en versla hen. Pinehas’ijver, die de plaag deed ophouden, moet door het gehele volk als een pantser worden aangetrokken Jesaja 59:17).

a) Numeri. 31:2

18. Want zij hebben a) vijandelijk tegen u gehandeld door hun listen, die zij listig tegen u bedacht hebben in de zaak van Baäl-Peor, en in de zaak van Kozbi, de dochter van de overste van de Midianieten, hun zuster, die verslagen is, ten dage van de plaag, die over u kwam om dezaak van Peor. 1)

a) Openb.18:2

1) Waarom alleen tegen de Midianieten en niet tevens tegen de Moabieten een wraak- en verdelgingsoorlog moest ondernomen worden, hoewel de dochters van de laatsten ook bij de verleiding van Israël tot de dienst van Peor het hunne hadden gedaan, heeft daarin een reden, dat de eersten de aanleiding tot de gehele boze handel gegeven hadden en die in de schaamteloze boosheid van hun vorstendochter ten toppunt gevoerd hadden; de Moabieten werden in die tijd nog om de verwantschap met Israël gespaard.

De daad van Kozbi wordt hier voorgesteld als het toppunt van schaamteloosheid. Daarin bereikt de vermetelheid van de Midianieten zijn hoogste punt.