Slotwoord

SLOTWOORD

Gadeloos ben ik ingenomen met de arbeid van hen, die mijn bijbel verklaren, die soms vrucht van ettelijke dagen arbeid in een uur uitstorten in mijn schoot, die in hun eenzaamheid zoveel moeite doen, om mij mijn bijbel duidelijker te doen verstaan. Hoe gaat mijn ziel ter maaltijd, omdat ik merk, dat opzettelijke bijbelverklaring hun hoofdzaak is en dat de leiding van de gedachte, die zich schikt naar de Geest in het woord, boven alle andere ontwerpen in hun schatting ver de beste is. En hoe huppelt mijn hart van blijdschap, wanneer ik door hun voorstel donkerheden zie weggeruimd, de bedenkingen van het beschouwend ongeloof weggevaagd; wanneer ik de oneindige wijsheid van de sprekers in Zijn woord, in verse proeven, die mij nooit voor de aandacht kwamen, mag opmerken en voelen onder de prediking. Een enkele leerrede schept soms duizend hemelen in mijn hart en doet mij onder dat genot al vast verlangen naar een nieuwe gelegenheid. Ik loof de God van de hemel, die zo'n toestel verordende, zo'n onderstand, om mij in Zijn onschatbaar woord dieper in te leiden. Ik zegen met een hart, dat van liefde bloedt, die mannen, die zoveel arbeid doen om mijn heil te bevorderen. Ik schaam mij, dat mijn voorbiddingen voor hen bij de troon zo schaars zijn. Ik buig mijn knieen voor God met die bede, dat elk van hen de eerste zegen, de uitgebreidste, de belangrijkste voor zich zelf wegdraagt. Och! dat ik nooit een enige van Gods knechten veracht, bedroef, hem zijn werk al zuchtend doe verrichten! Och, dat niemand van hun reden krijgt, om bij de troon van zijn Zenders een beklag te doen over mijn behandeling! De leraren zijn mijn bezittingen, zij allen. Zo lees ik op de lijst, die Paulus naliet: "Alles is van uw: Paulus, Apollos, Cefas. " Laat mij hen liefhebben omwille van hun werk: hun werk, de verklaring van mijn dierbare bijbel. Dierbare bijbel! Elk, die mij in u te verstaan, in u te geloven, in u te beleven bevorderlijk is, is mij dierbaar. Gevoelig ben ik ingenomen met al de hulpmiddelen, die mij omringen in mijn eenzaamheid en mij in het heilzaam gebruik, dat ik van mijn bijbel maak, bevorderlijk zijn. Van welk een uitgebreide dienst zijn mij soms de beknopte ophelderingen, die ik op de kant van mijn bijbel vond! Een opstel zeker, waarin zoveel oordeelkunde doorstraalt. En wat een aantal van geleerde mannen heeft van tijd tot tijd in hun schriften alles aangewend, om door hun ophelderingen mij voor te lichten, zaken mij te doen opmerken, waarop mijn aandacht zeker niet gevallen zou zijn, zwarigheden weg te nemen. Met kleine omslag vraag ik hun gevoelen. Elk is even gereed om mij te helpen en soms vind ik in enige weinige regels het merg van overdenkingen, die dagen duurde! Weldadige God! roep ik uit, wat een onderstand beschikt U mij Zijn de schrijvers wier arbeid ik gebruik, reeds ten grave, ik eer hun gedachtenis in een dankbaar hart. Zijn zij nog onder de levenden, mijn hart zegent hen, en ik bid, dat hun zegenende zielen vet gemaakt worden en dat zij, die bevochtigers van anderen en mijn bevochtigers zijn, zelf mogen worden tot een vroege regen Dierbare bijbel! Klim, klim in mijn schatten al hoger en hoger op! Stond het aan mij, ik bezorgde u in de schatting van al mijn mede-zondaren, de hoogste plaats! Hoe meer ik u leer kennen, hoe minder ik over de liefde, die ik u toedraag, voldaan ben. Mijn hart weent en bloedt in mijn binnenste, omdat duizenden, de duizenden verdubbeld, u zo koel behandelen, zou men billijk verwachten, dat elk vliegen zou naar de vergaderingen, waar u wordt uitgelegd; ik betreur de ondankbaarheid van hen, die hun oren afwenden. Ik voel de hoon, die u en uw aanbiddelijke Ingever wordt aangedaan. Ik zou elk wel willen toeroepen: Hoort wat geest en woord tot de gemeente zeggen! Leraren te bedroeven is berispelijk in mijn oog, maar het is weinig, als ik het vergelijk met de smaad, die men door u te verachten, uw aanspraken niet te willen horen, de God van de hemel aandoet. O mijn bijbel! o mijn God, van wie ik hem heb. Was mijn geheel bestaan in ruimere mate een vergoeding voor die hoon! Dierbare bijbel! Verzel mijn treden al de tijd, die mij overig is in het vlees te leven. Geen enkele dag, geen uur, geen ogenblik kan ik u missen. Verlaat mij nimmer! Op u zal ik in stervensnood mijn bezwijkend hoofd neerleggen: uit u de wapenen ontlenen, bij het voeren van de jongste strijd. Afscheid zal ik in zeker opzicht van u nemen bij mijn vertrek naar de hemel en bij de aanvaarding van een onderwijs, dat onmiddellijker zijn zal; maar in een ander opzicht zult u Mij vergezellen naar de woningen van eeuwig licht. Zal ik daar het licht van het indirect onderwijs niet meer nodig hebben, zal het Lam zelf de fakkel zijn, dat fakkellicht zal op u, mijn bijbel! eeuwig vallen. Mijn bijbel. Dan zal ik u pas echt verstaan, dan zult u in nadruk voor mij een open boek zijn. Dan zal ik in een ogenblik weer wonderen in u zien, dan de bekwaamste uitlegger mij nu in duizend doordachte leerredenen zeggen kan. Wat een uitzicht! Mijn bijbel! Ik druk u aan mijn hart. Mijn tranend oog besproeit u! Ik leg mijn rechterhand op u! Ik zie omhoog! Ik loof uw Gever! Nu kan ik niet meer! Dierbare bijbel!

De heilige schriftuur is evenals de zichtbare schepping, evenals het menselijk lichaam een geheel, een organisch, een levend geheel, waarin ieder lid zijn belangrijke, zijn noodzakelijke plaats vervult, ja alle samenvoegsels en samenbindsel wezenlijk zijn, immers leven hebben en waarvan met nadruk gelden mag: "Hetgeen God samengevoegd heeft scheidt de mens niet. " Zeer bepaald geldt dit voor de twee grote afdelingen van de Schrift, het Oude en Nieuwe Testament. Men spreekt soms alsof het Oude slechts een tijdelijke waarde had en gehad heeft, totdat het Nieuwe kwam, om het te verdringen, om het onder zijn uitnemend gewicht te verpletteren of althans terzijde te stellen als van ondergeschikt belang. En zeker, het Oude Testament is bij het Nieuwe van een ondergeschikt belang, maar van een ondergeschikt belang van een breed fundament, van een onderste verdieping, waarop het verdere gebouw oprijst; neem het weg alles stort in. Of zou het Nieuwe Testament een nieuw huis zijn, naast het oude opgericht en dat overgevend aan verval en verwoesting, ten hoogste aan de belangstelling van hem, die eerwaardige bouwvallen liefheeft? Geenszins, veeleer de verheven koepel op het statig gebouw, alle wiens stijlen en bogen door dit gebouw gedragen worden en die in een hoog en door de zon bestraald toppunt al de lijnen, die uit de grondslag opgaan, voor het oog van de kenner verenigt. Als God in de loop van twintig eeuwen Zijn werklieden opmaakte en dat gebouw van verdieping tot verdieping liet optrekken, had niemand inzage van Zijn bestek, maar elke verdieping profeteerde van de volgende en deed iets vermoeden van het voltooid geheel. Heerlijk staat dat geheel nu voor ons, de wijsheid van de goddelijke Bouwheer tot een getuigenis. Wij doorwandelen het met verrukking en klimmen bewonderend de heilige trappen op en af. Wie is de engel, wie de meer dan aardse, de goddelijke persoonlijkheid, wiens beeld wij op alle verdiepingen terugvinden, altijd hetzelfde maar steeds duidelijker, steeds krachtiger, steeds levendiger getekend? Wie is Hij, wiens indrukwekkende figuur en schone lijnen, als uit de nevel van menige schets, op de hoogste galerij volmaakt aan het licht treden? Naar Zijn naam wordt beneden gevraagd; op een hoger omgang geraden; maar in blinkende letters leest men die op de top. Daar treedt voor het: "wat vraagt u naar Mijn naam? die is Wonderlijk, de verkondiging in de plaats van Jezus Christus, de Zoon van God, het zaad van de vrouw. Het woord van God is begeerlijker dan goud, ja dan veel goud, immers is het een zaad boven goud te schatten; onvergankelijk als goud, maar door een andere onvergankelijkheid; geen handvol glinsterend stof van ofir van geslacht tot geslacht bij erfenis vermaakt: maar een handvol tarwe van Kanaan, van lente tot lente gezaaid en voor geslacht op geslacht vrucht voortbrengend, dertig, honderdvoud!

Er wordt een boek door de wereld verspreid, dat met geen ander schrift van vroeger of later eeuw zelfs van verre kan vergeleken worden. Naar de behoefte van iedere bewoner van de aarde berekend, is het tevens bestemd voor alle geslachten, talen, volken en natien. Het heeft een geheel eigenaardige geschiedenis, een gans bijzonder karakter, een alles overklimmende waarde. Zijn eerste bladzijden zijn beschreven in de woestijn van Arabie en op de grenzen van Kanaan; het is voortgezet, nu in het paleis van Jeruzalem, dan in de profetenschool van Rama of van Jericho, straks van de stromen van Babel, later in de kerker te Rome; het is besloten op een afgelegen eiland in het hart van de Egeische baren. Toen het beschreven begon te worden was nog geen wijsgerig of godsdienstig stelsel in schrift gesteld; toen het voltooid werd was reeds een nieuwe wereld in plaats van de oude verrezen. Meer dan veertig mannen van verschillende geaardheid, ontwikkeling, afkomst, koningen en herders, vissers en tentenmakers, tollenaars en medicijnmeesters, profeten en priesters, veldheren en vredeboden, hebben een groter of kleiner aantal van die bladen op hun wijze beschreven. En toch, uit al die verschillende bestanddelen ontstond een onnavolgbaar geheel, dat bij iedere beschouwing steeds hoger bewondering wekt. Het is uit de oude tijd naar de Middeleeuwen, uit de Middeleeuwen overgebracht naar de tegenwoordige eeuw en het schijnt voor wie het recht bepeinst en waardeert, nog zo nieuw, als was het pas gisteren beschreven. Zoals de Heere, van wie het getuigt, is het geworden uit de Heilige Geest, van lieverlede en trapsgewijs toegenomen en bij zijn intrede in de wereld met de onmiskenbaarste bewijzen van Gods hoge goedkeuring toegerust. Zoals Hij, had het beurtelings de strijd te bestaan met Farizese trots en Sadducese lichtzinnigheid, maar om over beiden te zegepralen. Zoals Hij, is het voor vijandige rechters gedaagd, door valse getuigen beschuldigd, door zwakke vrienden verloochend, door lafhartige dienaars verraden, door lage spotters gegeseld, veroordeeld, gestorven; begraven. Maar even zoals Hij weer, werd het opgewekt na ieder smadelijk vonnis en verhoogd na iedere nieuwe vernedering en op de troon van de eer geplaatst, ofschoon het ook zoals de Heere bij Zijn hemelvaart, met een geheimzinnige wolk schijnt omtogen, ja zoals het geloof de meest luistervolle openbaring van de heerlijkheid van Christus pas van de toekomst verwacht, zo juicht het ook de tijd tegemoet, dat dit boek, ongedeerd uit de handen van ongeloof en twijfel gekomen, voor aller oog de geheel enige plaats zal bekleden, die de God van de waarheid daaraan kennelijk toegedacht heeft. Kent u dat boek, waarvan wij spreken? "Wie zou het niet kennen", zo hoor ik antwoorden; reeds heeft op de lippen de naam van de bijbel gezweefd. Ik heb dat antwoord verwacht en toch, ik herhaal de vraag: Kent u dat boek? Want, zegt u, tussen het weten, dat al het gezegde op de bijbel toepasselijk is en het echte kennen van de bijbel bestaat een onafzienbaar verschil, en, als die stomme bladeren spreken konden, wij geloven, dat zij aan menigeen, die ze geheel zijn leven bezat, de vraag zouden richten: "Ben ik zo lange tijd met u en heeft u mij nog niet gekend? " Het schijnt een onbillijk verwijt, dat er ook onder ons nog maar al te velen gevonden worden, zoals de Emmausgangers, onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al wat Mozes en de profeten, wat Jezus en de apostelen spraken. En toch durven wij vrijmoedig beweren, dat de Heere, als Hij persoonlijk in ons midden verscheen, aan sommigen het woord zou doen horen, waarmee Hij eenmaal Zijn Sadducese aanvallers afweerde: "U dwaalt, niet wetend de schriften, noch de kracht van God! " Ook naar hetgeen er in de gemeente van de Heere tot verspreiding van het licht van de waarheid gedaan wordt, blijft gebrek aan waarachtige en grondige bijbelkennis een van de grootste vlekken, die haar in Zijn ogen ontsieren en tevens een van de eerste bronnen van zoveel dwaling en zonde, als in haar schoot wordt gekweekt. Wij weten het, door zuivere kennis van de heilige schiften alleen zal niemand in waarheid een onderdaan van Gods Koninkrijk worden en niet die Zijn wil geweten, maar die Zijn wil gedaan heeft, wordt door Jezus zalig gesproken. Maar wij weten insgelijks, dat de kennis de onmiskenbare grondslag is, waarop het gebouw van het geloof moet verrijzen en dat de waarheid helder voor de geest gestaan moet hebben, zal zij krachtig het hart doordringen en in het leven haar vrucht openbaren. Wij menen, dat de Heere niet enkel Zijn tijdgenoten opgewekt zou hebben om de schriften te onderzoeken, die van Hem naar waarheid getuigen en dat Petrus zeker nog de raad niet terugnemen zou, die hij aan de nieuw geboren kindertjes gaf, dat zij zeer begerig zouden zijn naar de redelijke, onvervalste melk van Gods Woord, opdat zij daardoor opgroeien mochten. Wij moeten het zelfs onwillekeurig betreuren, dat zo menigeen, die zich beijvert om de Schrift om niet of voor geringen prijs aan anderen uit te reiken, nog zo weinig weet, hoe rijk de schat is, die hij zelf in de bijbel bezit. En toch door de Schrift, gelovig bepeinsd en verstaan wordt ieder dienstknecht van de Heere eerst in waarheid in staat gesteld, om volkomen te beantwoorden aan zijn hoge bestemming. Lering, bestraffing, bekering, opvoeding, waartoe de Schrift is geschonken, leiden vanzelf tot volmaking, het hoogste doel van de verlossing. En hoe tel ik u nu al de voorbeelden op, die daar staan ter bewijze van die waarheid? Ook de langste lijst kan slechts enkele namen bevatten: zie toe, dat uw naam niet ontbreekt! Wat maakt Jozua tot die held van de Heere, die, om Paulus? woord te gebruiken, volkomen "toegerust" is tot de Heilige strijd, die hij voeren zal? Het boek van de wet wijkt niet van zijn mond, maar dag en nacht overpeinst hij het opdat hij waarneemt te doen naar hetgeen daarin geschreven is. Wat vormt David tot die man naar Gods hart, op wie nog na zoveel eeuwen ons oog met bewondering staart? Hij heeft "Gods reden", in zijn hart verborgen, opdat hij tegen Hem niet zondigen zou. Wat doet een Daniel zo uitmunten aan het Babylonische hof, dat geheel het land van zijn wijsheid en vroomheid gewaagt? Zelf verraadt hij zijn geheim, door van het profetenwoord te gewagen, dat hij in zijn ballingschap meenam en in zijn eenzame uren bepeinsde. Wat verheft de overste Leidsman tot overwinnaar van al de machten van de hel? Bij het Schriftwoord groeit Hij op en leert Hij en strijdt Hij en lijdt Hij en sterft Hij en keert Hij straks in de kring van Zijn verblijde jongeren weer. Wat kan de eenvoudige Bereers doen uitmunten boven de burgers van het beschaafde Thessalonika? Zij onderzoeken dagelijks de schriften, of echt al deze dingen zo zijn en ontvangen lof bij de Heere. Wat is de bron van het geloof, de liefde, de groei van de eerste Christengemeenten? Zij zijn zo gehecht aan de Schrift, dat zij niet dan met het leven haar afstaan en die haar aan de vijanden afgeven, worden met de verachtelijke naam van overleveraars, "Traditores" bestempeld: Wat is het keerpunt in het leven van Augustinus? Hij heeft de hemelsstem: "neem en lees" gehoorzaamd en nu doet hij de Heere Christus aan en verzorgt het vlees, niet meer tot begeerlijkheden. Wat maakt Luther tot Luther? De Schrift, die hij aan de kloosterwand vindt, wordt de trouwe gids van zijn leven. Jaar in, jaar uit leest hij haar tweemaal door, en kan nog aan het einde verklaren, dat hij nooit schudt aan die boom, of er valt nog weer een nieuwe vrucht in de schoot. Wat heeft u, vrienden van de Heere, voor eeuwig de Zijnen gemaakt? O, talloos zijn de wegen, waarop God zondaren toebrengt, maar zeker is, ver de meeste gevallen was het een Schriftwoord, dat u met ongekende kracht op het hart zonk, u zoals eenmaal de kamerling, toen u echt verstond wat u las, de Christus voor uw zielen deed vinden. En ongelovigen, twijfelmoedigen, bekommerden, vanwaar dat u nu nog even ver, als voor tien of twintig jaren van de schone bestemming verwijderd bent, om in waarheid te worden vernieuwd, geheiligd? U heeft geen vaste ankergrond voor uw geslingerde kiel, omdat u het onbedrieglijk Godswoord of nog niet kent, of nog niet onvoorwaardelijk aanneemt. "Tot de wet en tot de getuigenis", zo klinkt het wellicht voor de honderdste maal u toe, "als zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn dat zij geen dageraad hebben zullen. " O u, die vraagt: "hoe zal ik het weten, of echt de Schrift mij het woord van God, het woord van de waarheid doet horen; moet ik dat op menselijk getuigenis aannemen, op het gezag van de geleerden, zoals de Roomsgezinde op het gezag van zijn kerk? Wij mogen u op een goddelijk getuigenis voor de goddelijkheid van de schriften verwijzen! Dit zal is het teken zijn; het zal geschieden ten dage, als u deze Schrift begint te onderzoeken met het ernstig verlangen om Gods wil te leren kennen en doen, dan zult u wij voorspellen het u en het zal de proef op de som zijn "mensen van God" worden, "tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. " De Schrift, juist gebruikt, zal van u maken, wat geen ander boek van u maken kan. Licht zal u opgaan, waar u lang in de nevel heeft rondgetast; vrede zal in u afdalen, die zo lang door stille tweespalt verscheurd was; kracht en vreugde worden u ingestort, waarvan u nu nog geen voorstelling heeft. Ja de Geest van God zal in uw hart wonen en werken en die Geest daarbinnen zal getuigen, dat Gods Geest in de Bijbel de waarheid spreekt en door ervaring van uw twijfel genezen, zult u van de goddelijkheid van de Schrift even zeker als van uw eigen bestaan overtuigd zijn. Wat zeg ik? Al schoten al onze bewijzen voor deze waarheid te kort, de God van de waarheid betoogt haar langs Zijn eigen weg. Hij zal niet rusten, tot heel de wereld de Schriften bezit en tot ieder, die ze gelooft, ze als kracht tot zaligheid leert kennen aan het eigen hart. Het grote middel, waardoor Hij de wereld verovert, verlost en herschept, is dit geschreven woord, zoals Hij eenmaal door Zijn gesproken woord het leger van de hemelen schiep. Eenmaal is geheel de gemeente van de verlosten een nieuwe mens van God, die Hem daarboven verheerlijkt. Dat zal een verandering zijn, die wij ons hier nog niet voorstellen kunnen, maar op de vraag van de verbazing: hoe is het zo ver gekomen, zal het antwoord gereed zijn: het is te danken aan dat boek, dat de blijde boodschap van genade aan een zondige wereld gebracht heeft en door Gods Geest, aan de harten geheiligd, voor miljoenen een reuk werd van het leven ten eeuwige leven. Eerst dan heeft de bijbel uitgediend, wanneer er niets meer te leren, te bestraffen, te bekeren, te vormen zal zijn, omdat het volmaakte gekomen is. Maar zelfs dan, als het laatste blad van de laatste bijbel in de vlammen van de jongste wereldnacht is verteerd en verstorven, zelfs dan zal het Woord van God, dat hij bracht, tot in alle eeuwigheid blijven!

Bij het openslaan van het boek der boeken Gedenk, o Christen! dag aan dag, Dat wie dat woord wil onderzoeken, Geen eigen licht vertrouwen mag. Geen mensen wijsheid zou hier baten, Geen vlijtige arbeid hier volstaan; Alle eigenwijsheid dient verlaten, Een ander oog moet open gaan.

Voordat ge u dan begeeft tot lezen, Val, Christen! val uw God te voet! En dat een heilig, heilzaam vrezen Zich meester maak van uw gemoed! Vraag, eer u verder gaat, een zegen! Vraag ogen, oren en een hart; En Jezus zelf kome u tegen In dit zijn Woord bij vreugd en smart.