Voorredes
Voorrede van Doctor Martinus Luther, over zijn Uitbreiding van Paulus' Brief aan de Galaten.🔗
Ik kan nauwelijks zelf geloven, dat ik zo uitgebreid in woorden geweest ben, toen ik in het openbaar sprak over deze Brief van Paulus aan de Galaten, zoals ik nu in dit Boekje zie. En toch bemerk ik, dat dit alle mijn eigen gedachten zijn, die in dit geschrift, door de Broeders, met zoveel naarstigheid bijéénverzameld zijn, zodat ik gehouden ben te bekennen, of dat alle deze zaken, of mogelijk nog meer, in dit openbaar Opstel door mij gezegd zijn. Want in mijn hart heeft deze Grondregel alleen de overhand, te weten: Het geloof van Christus, uit Wie, door Wie en in Wie al mijn theologische gedachten en werkzaamheden, bij dag en nacht afstromen en weder invloeien. Echter ondervind ik, dat ik van zo'n hoge, brede en diepe wijsheid, nog niet meer begrepen heb, dan enige zwakke en nog maar kleine beginselen, en als het ware fragmenten of afgebroken gedeelten. Waarom ik mij schaam, dat deze mijn sobere en armoedige aantekeningen over zulk een groot Apostel, en een uitverkoren vat Gods, in het licht gebracht worden. Maar de schaamte zelf wordt gedwongen schaamteloos te worden, en zonder omzien stoutmoedig te zijn, door de oneindige en verschrikkelijke ontheiliging en boosheid, die altoos in Gods gemeente gewoed heeft, en geenszins ophoudt nog heden ten dage te woeden, tegen deze enige en wezenlijke Rotssteen, die wij in het Artikel der Rechtvaardiging noemen, daarin bestaande, hoe wij, niet door ons zelf [ongetwijfeld ook niet door onze daden, als nog minder zijnde dan wijzelf], maar door de hulp van een ander, namelijk door de eniggeboren Zone Gods Jezus Christus, verlost zijn geworden van zonden, dood en duivel en met het eeuwige leven beschonken. Op deze Rotssteen is de satan al in het Paradijs aangevallen, toen hij onze eerste voorouders overreed heeft, dat zij door hun eigen wijsheid en deugd God zouden gelijk worden, met nalating van het gelovig vertrouwen in God, Die hun het leven gegeven en het altoos durende beloofd had. Terstond daarop, wegens diezelfde geloofsoefening, heeft die leugenaar en mensenmoorden, die altoos aan zichzelf gelijk zal zijn, de broeder tot moord zijns broeders aangezet, om geen andere reden, dan omdat de vrome broeder door het geloof een betere offerande opgebracht had, en hij onvroom zijnde, zijn eigen werken zonder geloof offerende, Gode niet behaagd had. Later is een gedurige ondragelijke vervolging, van de satan in de kinderen van Kaïn doorgebroken tegen datzelfde geloof, totdat God als gedwongen werd de aardbodem door een zondvloed eens geheel te doorzuiveren en Noach die prediker des geloof s en der gerechtigheid te beschermen en in het leven te behouden. De satan heeft nochtans ook zijn zaad in het leven behouden in Cham, de derde zoon van Noach.
Doch wie kan alles ophalen? De ganse wereld heeft zich later tegen dit geloof verzet. Waartoe zij oneindig veel afgoderijen en bijgeloof uitgevonden hebben, waardoor iederéén [zoals Palus zegt] zijn eigen weg ingeslagen en nagewandeld is, elk hopende door hun eigen werken te verzoenen, de ene een god, de ander een godin, of goden en godinnen, daarop uitkomende, dat zij buiten toedoen van een ander, namelijk van Christus, door hun eigen werken zich hebben zoeken te bevrijden van het kwade en de zonden, gelijk dat genoegzaam getuigen aller volkeren daden en geschriften. Maar die alle komen nog niet te pas, bij dat volk Gods Israël of Synagoge, welke boven anderen begiftigd zijn, niet alleen met een vaste onfeilbare belofte der Vaderen, daarna door een Goddelijke wet, door Engelen overgeleverd, maar daarenboven, van tijd tot tijd, nog door de getuigenissen der tegenwoordige Profeten, en hun wondertekenen en voorbeelden bevestigd. En toch heeft de satan, dat is die razernij van eigengerechtigheid, zodanig onder hen gewoed en de overhand behouden, dat zij velen der profeten, ook zelfs de Zone Gods, hun beloofde Messias, gedood hebben, nl. om diezelfde oorzaak, dat hun door die Profeten en door Christus aangekondigd werd: dat de mensen met God verzoend werden, en Gode aangenaam waren door de genade Gods, niet door onze eigengerechtigheid. En dit is de voornaamste grondregel, van de satan en de wereld geweest, van de beginne af: Wij willen de naam niet hebben, dat wij kwaaddoeners zijn, en al wat wij doen, moet door God goedgekeurd worden, en daarmee moeten al zijn profeten overéénstemmen; willen zij zulks niet doen, zij moeten van kant. Abel moet uit de wereld, Kaïn daarin voorspoedig zijn; dat is onze wet, en het geschiedt zo. Edoch in de verzameling der heidenen is en wordt die zaak nu nog zo rigoureus en ernstig behandeld: dat de razernij der Joodse Synagoge daarbij vergeleken maar louter spel geweest schijnt te zijn. Want die hebben hun Christus [volgens Paulus' zeggen] niet gekend, en daarom hebben zij de Heere der heerlijkheid gekruisigd. Doch de verzameling der heidenen neemt de leer aan, en belijdt, dat Christus de Zone Gods, onze Gerechtigheid geworden is; en galmt dat in het openbaar uit met leer, lezing en onderwijzing, en niettegenstaande deze belijdenis blijft duren, zo komen diezelfde mensen, die de Kerk willen uitmaken, dezulken te doden, te vervolgen en te verwoesten, die,niet anders geloven, en door leer en leven bevestigen, dan dat Christus datzelfde is, hetgeen zij met mond en geveinsde daad, gedwongen worden te belijden. Want onder de naam van Christus hebben zij heden ten dage de overhand, welk gebied, indien zij zonder de naam van Christus konden stand houden, zouden zij zich uit-wendig zodanig vertonen, zoals zij Hem in het hart hebben. Want zij hebben nog veel minder achting voor Hem, dan de Joden, die tenminste Hem nog voor een Oproermaker of Beroerder gehouden, en daarom de kruisiging waardig geoordeeld hebben. Maar de onzen houden Hem voor een fabel, als de één of andere versierde god onder de heidenen, zoals te Rome in 't Papistisch gebied, en bijna door heel Italië, kan gezien worden. Omdat derhalve Christus een spot is onder Zijn Christenen, [want zo willen zij toch genoemd worden], en dat Kaïn Abel onophoudelijk dood slaat, en dat die boosheid des satans nu vooral de overhand heeft, zo is het nu hoognodig, dit Artikel eens nauwkeurig te behandelen; en tegen de satan staande te houden, hetzij wij stamelende kinderen, of welsprekende, hetzij geleerde of ongeleerde lieden zijn. Want deze sterke zuil (des geloofs) moet verder geopenbaard worden, en door de stenen en harde rotsen zelfs uitgeroepen, ofschoon alle mensen zwegen. Derhalve wil ik hierin mijn post volvaardig waarnemen, en mag wel lijden dat dit ampel betoog het licht zie, om de Broeders in Christus op te wekken, tegen de listen en kwaadaardigheid van satan, die in het laatste dezer dagen, in zo'n razernij is uitgebroken, tegen deze heilzame kennisse Christi, nu weder opnieuw levendig en openbaar is geworden, dat gelijk als dusverre, de mensen schijnen door razende duivels bezeten te zijn geweest, nu de helse geesten zelfs door anderen, nog erger dan zijzelf zijn, schijnen gedreven te worden, en nog boven de furie der helse razernij te woeden. Waaruit een groot bewijs te halen is, dat die vijand van waarheid en leven, bemerkt, dat die tijd voor hem kort en nabij is, die wegens zijn ondergang voor hem wel verschrikkelijk, maar voor ons wegens de verlossing beminnelijk, wenselijk en troostrijk is. Dewijl daardoor zijn dwingelandij een einde zal hebben. Want hij is niet zonder reden zo verschrikt, aangezien al zijn leden en krachten vernield worden, gelijk een dief of overspeler, de dageraad opkomende en hem verradende, bij de kop wordt gevat. Want wie heeft ooit gehoord, [opdat ik de verfoeilijkheden des Pausdoms voorbijga], dat er tegelijk zoveel gedrochten voor de dag gekomen zijn, als wij heden ten dage zien in de Wederdopers alleen?, waarin voorwaar de Satan, als de laatste adem van zijn Koninkrijk zullende uitblazen, met verschrikkelijk geweld, de zijnen overal aanzet, alsof hij door hen eensklaps niet alleen de wereld onderste boven zocht te brengen, met verschrikkelijk geweld, maar ook door onnoemelijk vele sekten, de gehele Christus met de Gemeente poogde te vernielen.
Op die wijze woedt en raast hij niet tegen andere levensverrichtingen der mensen of hun gevoelens. Bij voorbeeld: tegen overspelers, dieven, moordenaars, meinedigen, goddelozen, kerkschenders, en ongelovigen; ja die zal hij, als onder zijn juk en gebied zijnde, zachtjes strelen en alles toelaten; gelijk hij vanouds in de opkomst van de Kerk, alle afgoderijen en bijgelovigheden van de gehele aardbodem, niet alleen onaangeroerd en gerust heeft laten blijven, maar dezelve wel degelijk gekoesterd heeft, en behulp-zaam is geweest. Doch de Kerk en de Godsdienst van Christus alleen heeft hij van alle kant gekweld. In het vervolg van tijd alle bijgelovige gevoelers in rust latende, heeft hij alleen de Algemene (Katholieke) leer ontrust. Dus heeft hij ook heden ten dage geen andere bezigheid, daar hij er alleen maar op uit is, hetgeen ook altoos zijn hoofdwerk is geweest, n.l. om onze Christus [Die onze Gerechtigheid is, zonder onze werken] te vervolgen, zoals ook van de satan geschreven is: Gij zult zijn ziel belagen, Gen. 3 : 15, Gij zult het Zaad der Vrouwe (dat is: Christus) de verzenen vermorzelen. Maar deze onze gedachten over die Brief van Paulus, komen niet zozeer in het licht tegen dezulken, als wel ten voordele van onze Broederen, die mij, in de Heere, of zullen bedanken voor mijn arbeid, of anders mijn onmacht en vrijpostigheid verschonen. Edoch, ik zou gans niet wensen, dat dit werk door de onvromen goedgekeurd werd. Maar liever, dat zij daardoor met hun god getart werden, aangezien ik enkel en alleen deze mijn arbeid heb aangewend voor de zodanigen, voor wie Paulus deze Brief geschreven heeft, nl.: voor ontroerden, bekommerden, voortgedrevenen en verzochten, [want die alleen verstaan deze zaken] in het geloof ellendige Galaten; welke van zulk soort niet zijn, laten die hun oren wenden naar Papisten, Monniken, Wederdopers, en meer zulke voorstanders van diepe wijsheid en eigen uitgevonden godsdienst; en laten zij slechts meesterlijk ons werk verachten, en zich de moeite niet geven om onze zaken te verstaan.
Daarin toch spannen de Wederdopers en Papisten heden ten dage met elkaar tezamen, tegen de Kerke Gods [hoezeer zij het in woorden ontveinzen], dat Gods Werk afhangt van de waardigheid des persoons. Want dit volgende is de leer der Wederdopers: De doop is niets tenzij de persoon gelovig zij. Uit dit voorstel (zoals men in de School spreekt) moet noodzakelijk volgen, dat al het werk Gods niets is, indien de mens niet goed is. De Doop nu is een werk Gods. Doch een boos mens maakt, dat het geen werk Gods is. Daaruit volgt nog al verder; het Huwelijk, Magistraatsbestelling, Dienstbaarheid zijn Werken (Instellingen) Gods. Maar omdat de mensen boos zijn, daarom zijn zij geen werken Gods. De zon, de maan, aarde, lucht en wat verder tot dienst van de mens is, hebben ook de goddelozen. Maar dewijl die goddeloos en niet vroom zijn, daarom is zon geen zon, de maan, aarde, lucht enz. zijn niet, wat ze zijn. De Wederdopers hebben lichamen en zielen gehad voor hun Wederdoop. Maar omdat zij toen nog niet vroom waren, daarom hebben zij noch ware lichamen noch zielen bezeten. Ook hun Ouders zijn geen eigenlijke echtgenoten geweest, [zo zij belijden] omdat zij niet opnieuw gedoopt waren. Daarom zijn zij, Wederdopers allen hoerenkinderen, en al hun Ouders zijn overspelers en hoereerders geweest. Desniettemin erven zij de goederen hunner Ouders, daar zij zichzelf belijden te zijn bastaarden en onwettige erfgenamen. Wie merkt hier niet in de Anabaptisten, dat ze geen bezeten mensen zijn, maar duivelen, zelf van nog erger duivelen bezeten. Zo ook houden de Papisten niet op, heden ten dage nog staande te houden, en aan te dringen op de eigen werken en waardigheid des persoons, in tegenstelling van de genade, en dus staan zij hun Broederen de Wederdopers [althans in woorden] dapper bij. Want die vossen zijn met hun staarten samengevoegd, doch met hun hoofden vanéén gescheiden. Zij veinzen zich, voor het uitwendige, volslagen vijanden, daar zij toch van binnen hetzelfde gevoelen, leren en bestrijden tegen die enige Zaligmaker Christus, Die alleen onze Gerechtigheid is. Die dan kan, laat hem aan dit Artikel blijven vastkleven, de overigen, die schipbreuk lijden, moeten wij laten drijven, daar de wind en zee hen hebben willen, totdat zij weer tot het schip keren, of naar het strand zwemmen. De voorname inhoud en einde van het verschil is, geen rust te wensen, of einde van de strijd, zolang Christus en Belial niet overéénstemmen. Het ene geslacht gaat, het andere komt. Gaat de ene gezindheid tegronde, terstond komt er weer een andere op, omdat de duivel niet slaapt noch sluimert.
Ik [hoewel ik niets ben], die in de dienst van Christus nu twintig jaar geweest ben, kan met waarheid getuigen, dat ik meer dan door twintig sekten bestreden ben, waarvan sommige geheel en al te gronde zijn gegaan, sommige nog, gelijk afgescheiden ledematen van insekten (gestorven dieren) enige beweging overhouden. Maar dagelijks verwekt de satan weer nieuwe sekten, als zijnde de god van twistzieke en aanhang- zoekende mensen. En nu onlangs ook deze, die ik de minste van alle tegemoet gezien of gehoopt had, nl. een sekte van zodanige mensen, die leren, dat de Wet der Tien Geboden uit de Kerk moet weggenomen worden, en dat de mensen door geen Wet moeten verschrikt worden, maar dat zij door de genade Christi lieflijk en zachtjes moeten vermaand worden, ter vervulling van het zeggen van Micha, de profeet (Micha 2 : 6, of mogelijk Amos 7 : 16, waar die woorden wel gevonden worden; doch in een tegengestelde zin dan die hier door de Antinomianen bijgebracht worden.): Gij zult niet profeteren noch druppen tegen ons; alsof wij niet wisten, of nooit geleerd hadden, dat de bedroefde en verlegen zielen door Christus moesten opgebeurd worden, doch dat de verstokte Farao's, aan wie tevergeefs de genade wordt aangeboden, door de wet moeten verschrikt worden. Daar zijzelf gedwongen worden voor te houden de openbaring des toorns over de bozen en ongelovigen, alsof de wet niets anders was of kon zijn dan de openbaring van toorn. Zo groot is de verblindheid en verwaandheid van die lieden, die hun eigen vonnis meebrengen. De bedienaars des Woords behoorden dus daarvan overreed te zijn, indien zij getrouw en voorzichtig willen geacht worden in die dag Christi, dat het woord van de Apostel Paulus. Want daar moeten ook1 dwalende sektes onder ulieden zijn, opdat degenen, die oprecht zijn openbaar mogen worden. Laat, zeg ik, een dienaar Christi weten, dat, zolang hij Christus zuiver verkondigt, het hem aan geen kwade tegenstanders zal ontbreken, die de Kerk zullen zoeken te ontrusten, zelfs uit de onzen, en laat hij zich met deze troost versterken, dat er geen vrede met Christus en Belial is, of tussen het zaad der slang en der vrouw. Ja, laat hem blijde zijn in de moeilijkheden, die hij ondergaat door de sektes en oproerige dwaalgeesten, de één voor, de ander na opkomende. Want dit is onze roem, het getuigenis van ons geweten, dat wij bevonden worden te staan en te strijden aan de zijde van het Vrouwenzaad, tegen het zaad der slang. Laat hem ons maar in de hielen bijten, en daarmee niet ophouden. Wij zullen aan onze zijde ook niet ophouden zijn kop te verpletteren door Christus, die Vorst Die hem verpletterd heeft, Welke eeuwig geloofd zij. Amen.
Een andere en korteren voorrede van Doctor Martinus Luther, behelzende, waarom hij nader op zich genomen heeft deze BRIEF VAN PAULUS uit te breiden.🔗
In de Naam van God hebben wij nog al eens weer ondernomen, de Brief van Paulus aan de Galaten te ontvouwen. Niet omdat wij nieuwe of onbekende zaken willen voortbrengen, daar door Gods genade nu de gehele Paulus voor ons bekend en gemeen is; maar aangezien, zoals ik dikwijls waarschuw, dit grote en naderend gevaar voorhanden is, dat de satan, met wegneming van de zuivere Leer des Geloofs, weer in zal voeren leringen van eigen werken en menselijke overleveringen. Het is dus hoogst nodig en nuttig, dat deze Geloofsleer in openbare en gedurige beoefening, door lezen en horen, bewaard en levend gehouden wordt. En hoe nabij ook die Leer gekend, en door en door geleerd wordt, toch is de satan onze vijand, ons altoos omwandelende en ons zoekende te verslinden, niet dood. Daarenboven leeft ons vlees ook nog. Voorts allerlei verzoekingen kwellen en drukken ons van alle kant. Daarom kan deze Geloofsleer nooit genoeg behandeld en ingescherpt worden. Wanneer die Leer vervalt en vernietigd wordt, vervalt en gaat tegelijk alle kennis verloren. Doch deze Leer stand houdende, komt al het goede tegelijk ook weer voor de dag. Dan bloeit de ware Godsvrucht en Godsdienst, de Ere Gods, een gegronde kennis van alle toestanden en zaken. Opdat wij dus niet ijdel zouden zijn, zullen wij daar weer beginnen, waar wij opgehouden waren. Volgens het gezegde: Wanneer een mens alles verricht zal hebben, moet hij weer van voren af aan beginnen.
-
Zo wilde ik liever het Griekse woord Hairesis verduitsen, en niet ketter, dewijl Katharos nergens in het Griekse Testament in een hatelijke zin geplaatst is; maar Matth, 5 : 8 worden zij zalig gesproken. Zie ook Tit. 1 : 15. ↩