Ga naar inhoud

1 Johannes 2

  1. Mijn kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige;
  2. En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld.
  3. En hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend hebben, zo wij Zijn geboden bewaren.
  4. Die daar zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, die is een leugenaar, en in dien is de waarheid niet;
  5. Maar zo wie Zijn Woord bewaart, in dien is waarlijk de liefde Gods volmaakt geworden; hieraan kennen wij, dat wij in Hem zijn.
  6. Die zegt, dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft.
  7. Broeders! Ik schrijf u geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat gij van de beginne gehad hebt; dit oud gebod is het woord, dat gij van de beginne gehoord hebt.
  8. Wederom schrijf ik u een nieuw gebod: hetgeen waarachtig is in Hem, zij ook in u waarachtig; want de duisternis gaat voorbij, en het waarachtige licht schijnt nu.
  9. Die zegt, dat hij in het licht is, en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe.
  10. Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem.
  11. Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij heengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind.
  12. Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil.
  13. Ik schrijf u, vaders! want gij hebt Hem gekend, Die van de beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt de boze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt de Vader gekend.
  14. Ik heb u geschreven, vaders, want gij hebt Hem gekend, Die van de beginne is. Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk, en het Woord Gods blijft in u, en gij hebt de boze overwonnen.
  15. Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem.
  16. Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses, en de begeerlijkheid der ogen, en de grootsheid des levens, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld.
  17. En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid; maar die de wil van God doet, blijft in der eeuwigheid.
  18. Kinderkens, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt, dat de antichrist komt, zo zijn ook nu vele antichristen geworden; waaruit wij kennen, dat het de laatste ure is.
  19. Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied, opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn.
  20. Doch gij hebt de zalving van de Heilige, en gij weet alle dingen.
  21. Ik heb u niet geschreven, omdat gij de waarheid niet weet, maar omdat gij die weet, en omdat geen leugen uit de waarheid is.
  22. Wie is de leugenaar, dan die loochent, dat Jezus is de Christus? Deze is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent.
  23. Een iegelijk, die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet; wie de Zoon belijdt, heeft ook de Vader.
  24. Hetgeen gijlieden dan van de beginne gehoord hebt, dat blijve in u. Indien in u blijft, wat gij van de beginne gehoord hebt, zo zult gij ook in de Zoon en in de Vader blijven.
  25. En dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven.
  26. Dit heb ik u geschreven van degenen, die u verleiden.
  27. En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere;maar gelijk dezelfde zalving u leert van alle dingen, zo is zijook waarachtig, en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven.
  28. En nu, kinderkens, blijft in Hem; opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst.
  29. Indien gij weet, dat Hij rechtvaardig is, zo weet gij, dat een iegelijk, die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is.

Inleiding🔗

Hier waarschuwt de apostel tegen zonde uit zwakheid, vers 1, 2, toont de ware kennis van en liefde tot God, vers 3-6, vernieuwt het voorschrift van broederlijke liefde, vers 7-12, richt het woord tot de Christenen van verschillenden leeftijd, vers 12-14, waarschuwt tegen de liefde der wereld, vers 15-17, tegen verleiders, vers 18-19, toont de zekerheid der ware Christenen, vers 20-27, en beveelt aan om in Christus te blijven, vers 28, 29.

1 Johannes 2:1-2🔗

Deze verzen slaan op het laatste vers van het vorige hoofdstuk, waarin de apostel gesproken heeft over het zondigen van de ware Christenen. En hier geeft hij hun beide raad en hulp.

I. Raad. Hij wil geen plaats laten voor de zonde. Mijn kinderkens, ik schrijf u deze dingen opdat gij niet zondigt, vers 1. De bedoeling van dezen brief, de bedoeling. van hetgeen ik daar heb gezegd omtrent de gemeenschap met God en de onmogelijkheid daarvan bij een zondigen wandel, is u af te raden en af te drijven van de zonde. Let op de innige, liefdevolle benaming, waarmee hij zijn waarschuwing inleidt. Mijn kinderkens; kinderkens, die wellicht gebaard waren door zijn Evangelieprediking, kleine kinderen, die ver beneden hem staan in leeftijd en ondervinding, mijn kleine kinderen, hem dierbaar door de banden des Evangelies. Zeker, het Evangelie moet de overhand behouden waar zulke liefde van de dienaar zo overvloedig is. Sommigen menen dat de bedoeling van de apostel met deze waarschuwing enigszins anders is en dat men lezen moet: Deze dingen schrijf ik u niet opdat gij zondigt. En dan zouden deze woorden terugslaan op hetgeen hij tevoren gezegd had betrekkelijk de zekerheid van de vergeving der zonden: God is getrouw en rechtvaardig dat Hij ons de zonden vergeve. Dan zijn deze woorden bedoeld als buitensluiten van alle misbruik van zulk een genade en lankmoedigheid. Hoewel de zonden aan berouwvolle zondaren vergeven worden, schrijf ik u deze dingen niet om u in de zonde aan te moedigen, maar met geheel andere bedoeling.

Ook kunnen deze woorden in verband staan met hetgeen de apostel nu gaat zeggen over de Voorspraak voor zondaren, en dan zijn zij bedoeld als voorkoming van misverstand en misbruik. Deze dingen schrijf ik u niet opdat gij zondigt, maar opdat gij uw geneesmiddelvoor de zonden moogt zien. En dan zou het daarop volgend deelwoord luiden: Maar indien iemand zondigt, dan kan hij hier zijn hulp en redding vinden.

II. Hier zien wijde hulp en wederoprichting van de gelovige ingeval hij zondigt: En (of maar) indien iemand gezondigd heeft (iemand onzer, een hun ner die de voren-genoemde gemeenschap deelachtig zijn), wij hebben een Voorspraak bij de Vader. De gelovigen zelf, ook de meest-gevorderden in een gelukkige Evangelische staat, hebben nog hun zonden. Maar toch is er een groot onderscheid tussen hen en de zondaren, die in de wereld leven. Er zijn gechristianiseerde zondaren (zulke die ingelijfd zijn in de heilige, zaligmakende voorrechten van het mystieke, geestelijke lichaam van Christus) en niet-gechristianiseerde, bekeerde en onbekeerde zondaren. Daar zijn er, die hoewel zij in werkelijkheid zondigen, in vergelijking met de anderen, gezegd kunnen worden niet te zondigen, Hoofdstuk 9. Gelijk de gelovigen een verzoening hebben, die op hen toegepast werd toen zij de staat van vergeving en rechtvaardigmaking intraden, zo hebben zij in de hemel een Voorspraak, om hen in dien staat te doen blijven en hun voortdurende vergeving te verwerven. En dit moet de steun, de voldoening en de toevlucht van alle gelovigen, van alle ware Christenen zijn, in en na hun zonden. Wij hebben een Voorspraak.

Deze naam wordt soms gegeven aan de Heilige Geest, en dan vertaald in de Trooster. Hij handelt in ons, Hij legt de gebeden en smekingen ons in het hart en in de mond, en is zo onze Voorspraak, door ons te leren hoe wij voor ons zelf moeten pleiten. Maar hier is een Voorspraak buiten ons, in de hemel, bij de Vader. Het eigenlijke werk van een voorspraak, een advocaat, is bij de rechter, bij dien bepleit hij de zaak van zijn cliënt. De Rechter bij wie onze advocaat pleit is de Vader, Zijn Vader en onze Vader. Hij, die onze Rechter was in de rechtbank der wet (van de verbroken wet) is onze Vader in de rechtbank van het Evangelie, de hemelse rechtbank der genade. Zijn troost of rechtbank is een genadezetel. En Hij, die onze Vader is, is ook onze Rechter, de opperste beschikker over onzen staat en onze omstandigheden, voor leven en dood, voor tijd en eeuwigheid. Gij zijt gekomen . . . tot God, de Rechter over allen, Hebreeën 12:23. Dat de gelovigen aangemoedigd mogen worden tot de hoop, dat hun zaak goed staat, blijkt daaruit dat hun Rechter hun hier voorgesteld wordt in de betrekking van een Vader. En daarom wordt hun Voorspraak hun aanbevolen met de volgende beschouwingen.

1. Zijn persoon en Zijn persoonlijke Namen. Hij is Jezus Christus, de Zoon des Vaders, die door de Vader gezalfd is voor zijn bediening als Middelaar, voor het gehele werk der zaligmaking, en bijgevolg ook voor dat van voorspraak.

2. Door Zijn hoedanigheid voor deze bediening. Hij is Jezus Christus, de rechtvaardige, de enige rechtvaardige in de ogen van de Rechter. Dat is in een andere voorspraak geen vereiste. Een andere advocaat (of een advocaat voor een andere rechtbank) kan in zichzelf een onrechtvaardig man zijn, en toch een rechtvaardige zaak (de zaak van een rechtvaardig man) te bepleiten hebben, en daardoor de zaak winnen. Maar hier zijn de aangeklaagden schuldig, hun onschuld en wettelijke rechtvaardigheid kan niet bepleit worden, hun zonden moeten beleden of ondersteld worden. Deze advocaat moet voor de misdadigers op Zijn eigen rechtvaardigheid pleiten. Hij is rechtvaardig geweest tot de dood, rechtvaardig in hun plaats, en Hij heeft hun een eeuwige rechtvaardigheid verworven. Dat zal de Rechter niet ontkennen. Daarop pleit Hij, opdat Zijn cliënten hun zonden niet toegerekend mogen worden.

3. De grond van Zijn pleidooi. Hij is een verzoening voor onze zonden, vers 2. Hij is het verzoenende slachtoffer, de reinigende offerande, die de Rechter aangeboden is, voor al onze vergrijpen tegen zijn majesteit, zijn wet en zijn regering. De Roomse kerk maakt ten onrechte onderscheid tussen een advocaat voor verzoening en een advocaat voor tussenkomst. De Middelaar, die voor ons tussen treedt, de Voorspraak voor ons, is de Middelaar der verzoening, zelf de verzoening voor onze zonden. Op deze verzoening pleit Hij. De gedachte kon in ons opkomen, dat Zijn bloed zijn waarde en kracht verloren had sedert de tijd dat het vergoten werd, indien er in de hemel geen melding van gemaakt werd. Maar wij zien hier dat het daar op zijn waarde geschat wordt, want het wordt voortdurend aangeboden in de tussenkomst van de groten Voorspraak voor de gemeente Gods. Hij leeft eeuwig om te bidden voor degenen, die door Hem tot God gaan.

4. Door de uitgestrektheid van Zijn voorspraak, het veelomvattende van zijn verzoening. Die zijn niet beperkt tot een volk, zij zijn niet uitsluitend ten nutte van Gods oude Israël. Hij is een verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld. Niet alleen voor de zonden van ons, Joden, ons die het zaad Abrahams zijn naar het vlees, niet alleen voor de vroegere en de tegenwoordige gelovigen, maar ook voor de zonden van hen, die na ons in Hem zullen geloven en door Hem tot God komen. De uitgebreidheid en de kracht van des Middelaars dood reikt tot alle stammen, volken en landen. Gelijk Hij de enige verzoening en voldoening is, zo is Hij ook de algenoegzame, voor allen, die gered en tot God gebracht worden en Zijn gunst en vergeving deelachtig gemaakt.

1 Johannes 2:3-6🔗

Deze verzen kunnen beschouwd worden als zich aansluitende aan het zevende vers van het vorige hoofdstuk, zodat daartussen ligt een op zich zelve staande bespreking van de plicht en de troost der gelovigen, in geval hij zondigt, naar aanleiding van het vermelden van een der voorrechten van dengelovige: zijn gereinigd zijn van zonden door het bloed des Middelaars. In vers 7 van Hoofdstuk 1 heeft de apostel het gezegende gevolg van een wandel in het licht genoemd: Wij hebben gemeenschap met elkaar, de hemelse gemeenschap, die het voorrecht van de gemeen te van Christus is. Hier volgt nu de proef, die genomen wordt op ons licht en onze liefde.

I. De proef op ons licht. En hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend hebben, zo wij zijn geboden bewaren, vers 3. Goddelijk licht en kennis zijn de schoonheid en verbetering van het verstand, het betaamt de discipelen van de Middelaar wijze en verstandige mensen te zijn. Jonge Christenen zijn geneigd hun nieuwe licht op te hemelen en hun eigen kennis toe te juichen, voornamelijk wanneer zij plotseling of in korten tijd bekeerd zijn, en de ouden hellen er toe over om de genoegzaamheid en de volheid van hun kennis te verdenken, zij betreuren het dat zij God en Christus en de rijke inhoud van Zijn Evangelie niet beter kennen. Maar hier is het bewijs van de deugdelijkheid hun ner kennis, zo zij Gods geboden houden. Elke volkomenheid van zijn natuur versterkt Zijn gezag, de wijsheid van Zijn raad, de rijkdom Zijner genade, de grootheid van Zijn werken, versterken Zijn wet en regering.

Een zorgvuldige nauwgezette gehoorzaamheid aan zijn geboden toont, dat de erkenning en de kennis van deze deugden genadig aan de ziel geheiligd zijn, en daarom volgt hier: Die daar zegt: ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, die is een leugenaar en in dien is de waarheid niet, vers 4. Belijders van de waarheid zijn dikwijls beschaamd over hun onwetendheid of schamen zich die te erkennen, zij wenden dikwijls grote vorderingen voor in de kennis van de Goddelijke verborgenheden. Gij roemt op God, en gij weet Zijn wil en beproeft (door uw redelijk oordeel,) de dingen, die daarvan verschillen, zijnde onderwezen uit de wet, en gij betrouwt uzelf te zijn een leidsman der blinden, Romeinen 2:17. Maar welke kennis van God kan dat zijn, die niet ziet dat Hem de algehele en eerbiedigste gehoorzaamheid toekomt? En indien dat ingezien en gekend wordt, hoe ijdel en oppervlakkig is dan die kennis, wanneer het hart zich niet tot die gehoorzaamheid buigt? Een gehoorzaam leven is de tegenspraak en beschaming van voorgewende godsdienstige kennis, het maakt zulke roem en zulke aanmatiging tot leugen, en toont dat er geen godsdienst of zaligheid in de mens is.

II. De proef van onze liefde. Maar zo wie Zijn woord bewaart, in dien is waarlijk de liefde Gods volmaakt geworden, hieraan kennen wij dat wij in Hem zijn, vers 5. Het bewaren van het woord van God of van Christus is geheiligd daarop letten in al ons gedrag en geheel onzen levenswandel, in hem, die dat doet, is de liefde Gods volmaakt geworden. Wellicht verstaan sommigen hieronder de liefde Gods tot ons, en ongetwijfeld kan zijn liefde voor ons niet volmaakt worden, niet haar volkomen doel bereiken, zonder onze praktische waarneming van Zijn woord. Wij zijn uitverkoren omheilig en onberispelijk te zijn voor Hem in de liefde, wij zijn verlost om te zijn een verkoren volk, ijverig in goede werken, wij hebben vergeving en rechtvaardigmaking verkregen om deelgenoten te worden van overvloediger mate van de Goddelijke Geest tot onze heiligmaking, opdat wij zouden wandelen in de weg van heiligheid en gehoorzaamheid. Maar geen daad van Goddelijke liefde, welke hierdoor aan ons verricht werd, bereikt haar bedoeling, uitwerking en vrucht, zonder ons heilig bewaren van Gods woord. Doch hier wordt veelmeer bedoeld onze liefde voor God, gelijk in vers 15. De liefde des Vaders (of tot de Vader) is niet in hem, en 3:17 : Hoe blijft de liefde Gods (of tot God) in hem?

Welnu, het licht ontvonkt de liefde, en liefdemoet en wil en zal Gods woord bewaren, zij onderzoekt waardoor zij de geliefde zal behagen en dienen, en daar zij bevindt dat dit geschiedt door acht geven op Zijn wil, dien Hij geopenbaard heeft, zo oefent zij zich daarin, en zo wordt de liefde openbaar. Daar heeft zij een volmaakt werk, en daardoor weten wij (door dit plichtmatig letten op de wil van God en van Christus) dat wij in Hem zijn. Wij weten dat wij Hem toebehoren, en dat wij met Hem verenigd zijn door die Geest, die ons opheft en bijstaat tot deze gehoorzaamheid.

En indien wij onze betrekking tot Hem en onze vereniging met Hem erkennen, zal dat voortdurend meer invloed op ons hebben: Die zegt dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen gelijk Hij gewandeld heeft, vers 6. De Heere Jezus Christus was een bewoner van deze wereld en wandelde hier rond, hier gaf Hij een schitterend voorbeeld van gehoorzaamheid aan God. Zij, die belijden dat zij Hem toebehoren en bij Hem blijven, moeten met Hem wandelen, naar Zijn voorbeeld en in Zijn voetstappen. De volgelingen van de verschillende sekten van wijsgeren der oudheid betoonden groot ontzag voor de voorschriften en het leven van hun meesters en leraren, hoeveel te meer moet de Christen, hij die zegt dat hij in en met Christus blijft, trachten te gelijken naar zijn onfeilbare Meester en Hoofd en wandelen naar Zijn voorbeeld en geboden! Gij zijt mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. Johannes 15:14.

1 Johannes 2:7-11🔗

Het zevende vers kan geacht worden aan te sluiten aan hetgeen onmiddellijk voorafgaat, en dan wordt het wandelen gelijk Christus gewandeld heeft, hier genoemd geen nieuw, maar een oud gebod, en het is dat, hetwelk de apostelen zeker op de voorgrond zouden stellen, overal waar zij het Evangelie van Christus brachten. En het kan ook betrekking hebben op hetgeen de apostel nu gaat zeggen betreffende de wet van broederlijke liefde, dit is hetgeen gij van de beginne gehoord hebt, 3:11, en het oude gebod, 2 Johannes : 5. En nu de apostel zulk een wandel gaat aanbevelen, geeft hij er zelf een voorbeeld van door de liefdevolle benaming: Broeders, gij die mij dierbaar zijt door de band der liefde, welke ik u nu ga voorhouden, en daardoor wordt de broederlijke liefde hun aanbevolen als:

I. Een oud gebod: Ik schrijf u geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat gij van den beginne gehad hebt, vers 7. Het voorschrift der liefde is zo oud als de mensheid, maar het is vatbaar voor verschillende toepassingen, versterkingen en beweegredenen. In de staat der onschuld hadden de mensen, indien die voortgeduurd had, elkaar liefgehad als zijnde van enen bloede, gemaakt om de aarde te bewonen en als zijnde van Gods geslacht en geschapen naar Zijn beeld. In de staat der zonde en na de belofte, moeten zij elkaar liefhebben als staande allen in betrekking tot God hun Maker, en als met elkaar in de bloede verbonden en deelachtig aan dezelfde hoop. Toen de Hebreeën afgezonderd werden, moesten zij elkaar dientengevolge liefhebben, als zijnde het bevoorrechte volk, dat de verbonden en de aanneming had en uit wie de Messias, het hoofd der gemeente zou voortkomen. Die wet van liefde moest met nieuwe verplichtingen aan het nieuwe Israël Gods toevertrouwd worden, aan de gemeente des Evangelies. In zover is het een oud gebod. of het woord, dat de kinderen Israëls van de beginne gehoord hebben, vers 7.

II. Een nieuw gebod. Wederom, teneinde u des te meer tot uw verplichting aan te sporen, schrijf ik u een nieuw gebod, de wet van de nieuwe gemeenschap, de Christelijke vereniging, dat in Hem waarachtig was, dat in de eerste plaats waar was in het hoofd der gemeente en Hem betrof, de waarachtigheid waarvan in Hem overvloedig was: Hij had Zijn gemeente lief en gaf Zichzelf voor haar. En het zij (of is) ook waarachtig in u, deze wet is tot op zekere hoogte geschreven in uw harten, u is geleerd God en elkaar lief te hebben, en zulks omdat, (of voor zoveel als) de duisternis voorbijgegaan is, de duisternis van uw bevooroordeelde, onbekeerde zielen, hetzij gij Joden of heidenen zijt, uw betreurenswaardige onwetendheid omtrent God en Christus is nu voorbij, en het waarachtige licht schijnt nu, vers 8. Het licht van de Evangelische openbaring heeft met leven en kracht uw harten beschenen, en daardoor hebt gij de uitnemendheid van de Christelijke liefde gezien en de fundamentele verplichting daartoe gevoeld. Hier zien wij dat de grondslagen (en vooral de fundamentele voorschriften) van de Christelijke godsdienst kunnen beschouwd worden als nieuw en als oud beide. De hervormde leer, of de godsdienstleer in de hervormde kerken, is nieuw en oud, nieuw, voor zover zij onderwezen wordt na lange duisternis door het licht der Hervorming, nieuw, nu zij gezuiverd is van de Roomse afgoderijen, maar oud omdat zij reeds is geleerd en gehoord van den beginne. Wij behoren toe te zien dat de genade of deugd, welke waarachtig was in Christus, ook in ons waarachtig zijn, wij moeten gelijkvormig worden aan ons hoofd. Hoe meer onze duisternis voorbijgegaan is en het licht des Evangelies ons beschijnt, des te dieper moet onze onderwerping zijn aan de geboden van onzen Heere, hetzij die oud of nieuw genoemd worden. Het licht moet behoorlijk warmte verspreiden. En dus is hier een andere proef voor ons Christelijk licht. Eerst werd het beproefd door onze gehoorzaamheid aan God, hier door de Christelijke liefde.

1. Hij, dien dat licht en die liefde ontbreken, zegt zonder grond dat hij in het licht is. Die zegt dat hij in het licht is, en zijnen broeder haat, die is in de duisternis totnogtoe, vers 9. Het is betamelijk voor oprechte Christenen te erkennen wat God voor hun zielen gedaan heeft, maar in de zichtbare kerk vindt men dikwijls mensen, die zich meer toe-eigenen dan hun toekomt, dat zijn zij, die zeggen dat zij in het licht zijn, omdat de Goddelijke openbaring indruk op hun geest en gemoed gemaakt heeft, en die toch leven in haat en vijandschap tegen hun Christen-broederen. Dezen kunnen niet getroffen worden door het gevoel van de liefde van Christus voor hun broederen, en daarom blijven zij in hun toestand van duister- nis, ongeacht hun beweerde bekering tot de Christelijken godsdienst.

2. Hij, die geleid wordt door deze liefde, ondervindt dat zijn licht goed en echt is, en hij toont het: Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, (die hem liefheeft als zijn broeder in Christus), vers 10. Hij ziet de grondslag en de reden van de Christelijke liefde, hij onderscheidt het gewicht en de waarde van de Christelijke verlossing, hij gevoelt hoe betamelijk het is dat wij hen liefhebben, die Christus heeft liefgehad. En het gevolg daarvan is, dat er gene ergernis in hem is, vers 10, hij wil geen aanstoot, geen struikelblok voor zijn broeder zijn, hij zal er zich nauwgezet voor hoeden dat hij zijn broeder geen aanleiding tot zondigen geeft of hem afleidt van de weg des levens. De Christelijke liefde leert ons de ziel van onzen broeder hoog te schatten en alles te vrezen, wat voor zijn vrede en onschuld schadelijk zou kunnen zijn.

3. De haat is een teken van geestelijke duisternis. Die zijn broeder haat, is in de duisternis, vers 11. Geestelijk licht wordt gegeven door de Geest der genade, en een van de eerstelingen van dien Geest is liefde, hij dus, die bezield is met kwaadaardigheid jegens een Christelijke broeder, moet noodwendig van geestelijk licht verstoken zijn, en wandelt bijgevolg in de duisternis, vers 11. Zijn leven is overeenkomstig een duisteren geest en een duister geweten, en hij weet niet waar hij heengaat, hij ziet niet waarheen die duistere geest hem voert en beseft niet dat hij hem eindelijk in de plaats der buitenste duisternis brengen zal, want de duisternis heeft zijn ogen verblind, vers 11. De duisternis van de toestand der onwedergeborenen, gevoegd bij een boosaardige geest, is het tegendeel van het licht des levens, waar die duisternis woont zullen de ziel, het oordeel en het geweten verduisterd worden en daardoor de weg naar het hemelse eeuwige leven missen. Hierbij kunnen wij opmerken hoe grondig de apostel nu genezen was van zijn eens zo vurige en ontvlambare gemoedsgesteldheid. Er was een tijd geweest, waarop hij vuur van de hemel wilde doen dalen op de arme onwetende Samaritanen, die hen niet wilden ontvangen, Lukas 9:54. Maar de Heere had hem getoond dat hij niet wist van hoedanige geest hij was, noch waarheen die andere geest hem leidde. Nu had hij meer van de Geest van Christus in zich opgenomen, nu had hij welwillendheid voor allen en liefde voor al de broederen. De Heere Jezus is de grote leermeester der liefde, Zijn school (Zijn gemeente) is de school der liefde. zijn discipelen zijn leerlingen in de liefde, en Zijn gezin moet een gezin vol liefde zijn.

1 Johannes 2:12-17🔗

Dit nieuwe gebod van liefde, met de beweegredenen er toe, kan gegeven worden aan de verschillende klassen van discipelen, die hier opgenoemd worden. De onderscheiden groepen van de algemene Christelijke kerk moeten zeker zijn, dat de band der heilige liefde behouden wordt. Maar aangezien een belangrijke verslapping en afzakking van de levenden godsdienst zeker te wachten is zonder liefde tot God en de broederen, heeft de apostel het terecht van belang geacht om dat nieuwe gebod plechtig aan elk der verschillende klassen in de school van Jezus aan te bevelen. De kinderen of minderjarigen, de volwassenen en de ouden (de teleioi, de meest-volmaakten) in de Christelijke. gemeente moeten weten, dat zij de wereld niet behoren lief te hebben enz.

I. De vermaning wordt gericht aan de verschillende groepen en standen in de gemeente van Christus. Alle Christenen staan niet op dezelfde hoogte en hebben niet dezelfde grootte: er zijn zuigelingen in Christus, er zijn volwassen mannen en er zijn oude discipelen. Dezen hebben ieder hun bijzondere toestand, en ook ieder hun bijzondere plichten, maar er zijn voorschriften en er is een gehoorzaamheid, die voor allen zonder onderscheid verbindend zijn, zoals wederkerige liefde en het verzaken van de wereld. Wijze herders zullen dus het woord des levens met oordeel uitdelen, en geven aan ieder der verscheidene leden van het Christelijk gezin zijn geschikte aandeel. Ik schrijf u, kinderen, vaders en jongelingen. De apostel noemt:

1. De laagste in de Christelijke school: Ik schrijf u, kinderkens, vers 12. Er zijn nieuwelingen in de godsdienst, zuigelingen in Christus, die de eerste beginselen van de Christelijke godzaligheid moeten leren. De apostel schijnt hen te bemoedigen door zich het eerst tot hen te wenden. Ook is het soms nuttig voor de meergevorderden om te horen wat tot de jongeren gezegd wordt, de beginselen moeten herhaald worden, want de eerste beginselen zijn de grondslag van al het overige. Hij richt zich tot de kinderen in het Christendom om twee redenen:

A. Want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil, vers 12. De jongste oprechte discipel heeft vergeving van zonden ontvangen, de gemeenschap der heiligen gaat samen met de vergeving der zonden. De zonden zijn vergeven ter wille van Gods Naam, tot roem en prijs van zijn heerlijkheid, omdat Zijn heerlijke volkomenheid in die vergeving geopenbaard wordt. Of zij zijn vergeven ter wille van de naam van Christus, om Zijnentwil, ter wille van de verlossing die in Hem is. En zij, wie de zonden door God vergeven zijn, zijn ten sterkste verplicht om deze wereld te verloochenen, die in tegenstand is met de liefde Gods.

B. Omdat zij God kennen, Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt de Vader gekend, vers 13. Kinderen kennen gewoonlijk niemand zo spoedig als hun vader. De kinderen in het Christendom behoren hun Vader te kennen en kennen Hem. Zij zullen Mij allen kennen van de kleinen onder hen tot de groten onder hen, Hebreeën 8:11. Kinderen in Christus moeten weten dat God hun Vader is, dat is hun wijsheid. Het is een wijs kind, dat zijn vader kent. Deze kinderen kunnen niet anders dan de hun nen kennen, zij kunnen er wel van verzekerd zijn door wiens kracht zij wedergeboren en door wiens genade zij aangenomen werden. Zij, die de Vader kennen, mogen zich wel uit de liefde der wereld terugtrekken. Daarna gaat de apostel voort:

2. Tot de hoogste in de school, de ouden in het Christendom, die hij op eervolle wijze aanspreekt. Ik schrijf u, vaders, vers 13, 14. Mnasons, oude discipelen, Handelingen 21:16. De apostel gaat onmiddellijk van de laagste klasse naar de hoogste over, opdat zij, die in het midden staan, beide lessen mogen horen, en daardoor zich herinneren wat zij geleerd hebben en opletten op hetgeen nog volgen zal. Ik schrijf u, vaders. Ook zij, die het langst in de school van Christus verkeerd hebben, moeten nog raad en verder onderricht ontvangen, de oudste discipelmoet naar de hemel(de hogeschool hierboven) gaan met zijn leerboek, zijn bijbel, in de hand, ook aan de vaders moet geschreven worden, niemand is ooit te oud om te leren. Hij schrijft hun op grond van hun kennis. Ik schrijf u, vaders, want gij hebt Hem gekend, die van de beginne is, vers 13, 14. Oude mensen hebben kennis en ondervinding en verwachten erkenning. De apostel is bereid om de kennis van de oude Christenen te erkennen, en hen daarmee geluk te wensen. Zij kennen de Heere Christus, voornamelijk als Hem, die van de beginne is, zie Hoofdstuk 1:1. Christus is de Alfa en de Omega, Hij moet dus het begin en het einde van onze Christelijke kennis zijn. Ik acht alle dingen schade om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus mijnen Heere, Filippenzen 3:8. Zij die Hem kennen, die van de beginne was, voordat de wereld gemaakt was, mogen daardoor er wel toe gebracht worden om de wereld te verloochenen. Daarna:

3. Tot de volwassenen in Christus, zij, die in hun bloei en kracht zijn. Ik schrijf u, jongelingen, vers 13, 14. Dezen zijn als volwassenen gekomen tot een kracht van geest en gezond verstand, dat zij onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad. De apostel neemt dat voor reden voor zijn schrijven aan hen.

A. Hij schrijft hun om hun krijgsdaden. Zij zijn goede krijgsknechten van Christus: Want gij hebt de boze overwonnen, vers 13. Er is een boze, die onophoudelijk strijd voert tegen onze zielen, en voornamelijk tegen de discipelen, maar zij, die in de school van Christus wèl onderwezen zijn, hebben de behandeling van hun wapenen geleerd en overwinnen de boze. En zij, die hem kunnen overwinnen, worden geroepen om ook de wereld te overwinnen, die zulk een groot werktuig des bozen is.

B. Om hun kracht, die door deze daden bewezen is. Want gij zijt sterk en hebt de bozen overwonnen, vers 14. Jonge mensen zijn gewoon zich op hun kracht te beroemen, het behoort de heerlijkheid van jongelingen te zijn sterk in Christus en in zijn genade te zijn, het zal hun heerlijkheid zijn en hun krachten oefenen, zo zij de duivel overwinnen, want indien zij de duivel niet te sterk zijn, dan zal hij hun te sterk zijn. Krachtige Christenen moeten dus hun sterkte tonen door het overwinnen van de wereld, en dezelfde kracht moet aangewend worden om de wereld te overwinnen, die nodig was om de duivel te overwinnen.

C. Om hun bekendheid met het Woord van God. En het woord Gods blijft in u, vers 14. Het Woord van God moet in de volwassen discipelen blijven, dat is voor hen het voedsel en de toevoer van kracht, het is het wapen, waarmee zij de duivel overwinnen, het zwaard des Geestes, waarmee zij al zijn aanvallen afslaan, en zij, in wie het Woord Gods woont, zijn goed toegerust om de wereld te overwinnen.

II. Op deze wijze is de volgende ontrading ingeleid en thans komt de waarschuwing, die in acht genomen moet worden door ieder, die levenden praktische godsdienst beoefenen wil. Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is, vers 15. Zijt gekruisigd voor de wereld, gestorven aan haar aantrekkelijkheden en zaken. Alle soorten van Christenen moeten zich daarin verenigen, dat zij dood zijn voor de wereld. Indien zij daarin verenigd waren, dan zouden zij het spoedig ook op andere punten zijn, hun liefde zou voor God bewaard worden en niet aan de wereld weggeworpen. Hier zien wij de redenen voor deze waarschuwing. Zij zijn vele en dat is goed, want het is moeilijk de discipelen van de liefde voor de wereld af te trekken. De redenen zijn deze:

1. De onbestaanbaarheid van deze liefde met de liefde tot God. Zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem, vers 15. Het hart van de mens is eng, het kan die beide liefden niet tegelijk bevatten. De wereld trekt het hart van God af, en hoe meer de liefde voor de wereld de overhand verkrijgt, des te meer zal de liefde tot God verzwakken en verdwijnen.

2. De wereldse liefde en begeerlijkheden zijn verboden, zij zijn niet uit God. Niet uit de Vader, maar uit de wereld, vers 16. Deze liefde en begeerlijkheid zijn niet door God voorgeschreven, maar Hij roept er ons van terug, zij rijzen uit de wereld op, en de wereld maakt zich meesteres van onze genegenheid. Maar hier vinden wij de ware beschouwing en beoordeling van de wereld, volgens welke zijdoor ons gekruisigd en verloochend moet worden. De wereld, de stoffelijke zaken op zich zelve, is goed en moet bewonderd worden als het werk van God en een spiegel, waarin Zijn volmaaktheden weerkaatsen, maar zij moet beschouwd worden in haar tegenwoordige betrekking tot ons in onzen verdorven toestand, en zoals zij werkt op onze slechte genegenheden en die ontvlamt. Er is grote vriendschap en verbintenis tussen deze wereld en het vlees, en deze wereld oefent invloed op het vlees, en maakt dat tot een vijand Gods. De dingen der wereld worden daarom onderscheiden in drie soorten, overeenkomstig hun invloed op de drie voornaamste neigingen van onze bedorven natuur, en wel:

A. De begeerlijkheid des vleses. Het vlees, hier onderscheiden van de ogen en het leven, bedoelt het lichaam. De begeerlijkheid des vleses is, onderwerpelijk, de lust en begeerte naar het genieten van vleselijke vermaken, en voorwerpelijk, alles wat de vermaken des vleses prikkelt en ontvlamt. Deze begeerlijkheid wordt gewoonlijk weelderigheid en wellust genoemd.

B. De begeerlijkheid der ogen. De ogen worden verblijd door schatten, rijkdom en rijke bezittingen zijn de begeerte van een buitensporig oog. Dat is de begeerlijkheid van de gierigheid.

C. De grootsheid des levens. Een ijdel gemoed streeft naar alle grootheid, opschik, praal van een ijdel schitterend leven, dat is eerzucht en dorst naar eer en toejuiching. Deze is, in zeker opzicht, de ziekte van het oor, dat wil door bewondering en lof gevleid worden. De voorwerpen van deze begeerlijkheden moeten verlaten en verloochend worden, want zij nemen de begeerte en genegenheid in beslag en doen die toenemen, zij zijn niet uit de Vader, maar uit de wereld, vers 16. De Vader versmaadt ze, en de wereld mag ze voor zich zelve houden. De begeerte naar deze dingen moet onderdrukt en gedood worden, en dus is het toegeven er aan niet door de Vader gewild, maar wordt opgelegd door de verlokkende wereld.

3. De ijdele en verdwijnende gedaante van de aardse dingen en van hun genot. En de wereld gaat voorbij en hare begeerlijkheid, vers 17. De dingen dezer wereld zijn verdwijnend en voortdurend stervend. De begeerte zelf en het genot er van staan tegen en vergaan, de begeerte zal binnenkort afnemen en verdwijnen, Prediker 12:5. En wat is er geworden van al de pracht en al het vermaak dergenen, die nu in het graf tot stof vergaan?

4. De onsterflijkheid van hem, die God liefheeft. Maar die de wil van God doet - hetgeen de eigenschap moet zijn van Hem, die God liefheeft, in tegenstelling met hem, die de wereld bemind - blijft in der eeuwigheid, vers 17. Het voorwerp van zijn liefde blijft, in tegenstelling met de wereld die voorbijgaat, in eeuwigheid, zijn heilige lust en liefde, in tegenstelling met de begeerlijkheid die voorbijgaat, blijft in eeuwigheid, de liefde zal nimmer vergaan, en hijzelf is een erfgenaam van onsterfelijk leven, en zal dat op zijn tijd verkrijgen. Uit de gehelen inhoud van deze verzen leren wij de reinheid en geestelijkheid van de apostolische leer kennen. Het dierlijke leven moet onderworpen worden aan het Goddelijke, het lichaammet zijn genegenheden moet ondergeschikt zijn aan de ziel, en de ziel moet bewogen worden door de godsdienst, of de overwinnende liefde tot God.

1 Johannes 2:18-19🔗

Wij vinden hier:

I. Een zedelijke voorspelling omtrent de tijd, het einde nadert. Kinderkens, het is de laatste ure, vers 18. Sommigen menen dat de apostel zich hier opnieuw richt tot de eerste afdeling van Christenen, de zuigelingen, die er het meest voor blootstaan om verleid te worden, en daarom: "Kleine kinderen, gij zijt jong in de godsdienst, zorgt er voor dat gij niet bedorven wordt. " Maar het schijnt veeleer, als elders, een algemene benaming te zijn, bedoeld om alle Christenen wakker te schudden: Kinderkens, het is de laatste ure! Onze Joodse inrichting van kerk en staat spoedt ten einde, de Mozaïsche eredienst en regering zijn der verdwijning nabij, de zeventig weken van Daniël zijn bijna doorleefd, de verwoesting van stad en tempel is aanstaande, het einde zal zijn met een overstromende vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn en vastelijk besloten verwoestingen, Daniël 9:26. Het was dus goed, dat de discipelen gewaarschuwd werden van het haastige einde des tijds en zoveel mogelijk op de hoogte gebracht van de profetische tijdperken.

II. Het teken van dezen laatsten tijd. Er zijn ook nu vele antichristen geworden, vers 18. Er zijn velen, die zich verzetten tegen de persoon, de leer en het koningschap van Christus. Het is een geheimzinnige beschikking van de Voorzienigheid, dat antichristen toegelaten worden, maar, wanneer zij gekomen zijn, is het goed en veilig voor de discipelen, dat die tegen hen gewaarschuwd worden. De dienaren moeten wachters van het huis Israëls zijn. De discipelen moeten zich door het bestaan van zulke antichristen niet laten ontmoedigen of verwarren.

1. Het is ons voorzegd. Gij hebt gehoord dat de antichrist komt, vers 18. De gehele gemeente is door Goddelijke openbaring er van in kennis gesteld, dat er een lange en geweldige tegenstand tegen Christus en zijn gemeente komen zal, 2 Thessalonicenzen 2:8-10. Geen wonder dus dat er vele herauten en voorlopers van de een grote antichrist zijn. Velen zijn nu antichristen geworden, de verborgenheid der ongerechtigheid wordt reeds gewrocht.

2. Het was hun voorspeld als het teken van de laatste tijd. Er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderen doen, alzo dat zij, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen zouden verleiden, Mattheus 24:24. En dezen waren de voorlopers van de ontbinding van de Joodse staat en godsdienst, waaruit wij kennen dat het de laatste ure is, vers 18. De voorspelling dat er in de Christelijke wereld verleiders zullen opstaan, moet ons versterken tegen hun verleiding.

III. Een tekening van deze verleiders of antichristen.

1. Zij waren eens belijders van de apostolische leer: Zij zijn van ons uitgegaan, vers 19, uit ons gezelschap, uit onze gemeenschap, wellicht uit de gemeente van Jeruzalem of enige andere gemeente van Judea, zie Handelingen 15:1: Sommigen, die afgekomen waren uit Judea, leerden de broeders, enz. De zuiverste gemeenten hebben hun afvalligen en opstandelingen, de apostolische leer bekeert niet allen, die van hare waarheid overtuigd worden.

2. Innerlijk waren zij niet aan ons gelijk. Maar zij waren niet uit ons, zij waren niet van harte gehoorzaam aan het voorbeeld der gezonde leer, dat hun overgeleverd was, zij waren niet met ons verenigd met ons hoofd Christus. Hier vinden wij:

A. De reden, die tot het besluit brengt dat zij niet uit ons waren, niet waren wat zij voorgaven te zijn en wat wij zijn, en die bestaat in hun werkelijke afwijking: Want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij, zonder twijfel, met ons gebleven zijn, vers 19. Indien de zaligmakende genade wortel geschoten had in hun harten, zo zou die hen bij ons gehouden hebben, hadden zij de zalving van boven gehad, waardoor zij oprechte en getrouwe Christenen gemaakt waren, dan zouden zij niet in antichristen veranderd zijn. Zij, die van de godsdienst afvallen, tonen daardoor overtuigend dat zij vroeger huichelaars waren, zij, die de Evangelische waarheid werkelijk in zich opgenomen hebben, bezitten daarin een goed voorbehoedmiddel tegen verderfelijke dwaling.

B. De reden, waarom hun toegelaten werd op die wijze van de apostolische leer en gemeenschap zich af te scheiden. Die is dat hun onoprechtheid openbaar zou worden. Maar dat is geschied opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn, vers 19. De gemeente kan niet nauwkeurig weten wie haar levende leden zijn en wie niet, en daarom wordt de gemeente, ten opzichte van haar innerlijke heiliging, de onzichtbare kerk genoemd. Sommigen van de huichelaars moeten hier openbaar worden, en dat tot hun eigen schande zowel als tot hun eigen voordeel, opdat zij tot de waarheid kunnen terugkeren indien zij niet gezondigd hebben tot de dood, en tot schrik en waarschuwing van anderen. Gij dan, geliefden, zulks tevoren wetende, wacht u dat gij niet door de verleiding der gruwelijke mensen mede afgerukt wordt en uitvalt van uw vastigheid. Maar wast op in de genade, enz. , 2 Petrus 3:17, 18.

1 Johannes 2:20-27🔗

I. De apostel moedigt hier de discipelen, aan welken hij schrijft, aan in deze gevaarlijke tijden, in deze ure der verleiders, hij bemoedigt hen door de verzekering van hun standvastigheid in de dag des afvals. Maar gij hebt de zalving van de Heilige en weet alle dingen.

1. De zalving, waarmee zij werden verrijkt: de zalving van boven. Gij hebt een zalving. De ware Christenen zijn gezalfden, hun naam duidt dat aan. Zij zijn gezalfd met de olie der genade, met gaven en geestelijke krachten, door de Heilige Geest. Zij zijn gezalfd tot een deelgenootschap aan de bedieningen des Heeren, als ondergeschikte profeten, priesters en koningen voor God. De Heilige Geest wordt vergeleken met olie, zowel als met water en vuur, en de mededeling van Zijn reddende genade is onze zalving.

2. Van wie deze zalving komt: van de Heilige, hetzij van de Heilige Geest of van Christus, Openbaring 3:7. Dit zegt de Heilige, de Waarachtige. De Heere Christus is heerlijk in zijn heiligheid. De Heere Christus beschikt over de genaden van de Goddelijke Geest, en Hij zalft zijn heiligen om hen aan Hem gelijk te maken en hen hun aandeel aan Hem te verzekeren.

3. De uitwerking van die zalving, het is een geestelijke ogenzalf, het verlicht en versterkt het oog om goed te kunnen zien: En daardoor weet gij alle dingen, vers 20. Alle dingen betreffende Christus en Zijn godsdienst. Tot dat doel werd zij u beloofd en gegeven, Johannes 14:26. De Heere Christus geeft niet aan ieder der belijdende discipelen een even groot deel, de een is meer gezalfd dan de ander. Er bestaat groot gevaar dat zij, die niet aldus gezalfd zijn, zo ver van de waarheid in Christus zijn, dat zij integendeel in antichristenen veranderen, en blijken zullen tegenstanders van Christus’ persoon, koningschap en heerlijkheid te zijn.

II. De apostel wijst hun de zin en de mening van hetgeen hij geschreven heeft aan.

1. Bij wijze van ontkenning, niet omdat hij hun kennis verdenkt, of hun onwetendheid aangaande de grote waarheden van het Evangelie onderstelt: Ik heb u niet geschreven omdat gij de waarheid niet weet, vers 21. Dan zou ik niet zo verzekerd zijn van uw standvastigheid in de waarheid of u geluk wensen met uw zalving van boven. Het is goed het beste van onze Christelijke broeders te denken, wij zijn verplicht dat te doen totdat het tegendeel ons overtuigend blijkt. Een gerechtvaardigd vertrouwen in godsdienstige mensen zal hen aanmoedigen en hun getrouwheid steunen.

2. Bij wijze van toestemming en erkentenis, als vertrouwende op hun oordeel over deze dingen. Maar omdat gij die weet (namelijk omdat gij de waarheid in Jezus kent) en omdat gene leugen uit de waarheid is. Zij, die in enig opzicht de waarheid kennen, zijn daardoor instaat gesteld om te onderscheiden wat er tegen ingaat en er niet mede bestaanbaar is. De rechte lijn wijst vanzelf aan welke lijnen gebogen zijn. Waarheid en leugen vermengen en verenigen zich niet met elkaar. Zij, die goed vertrouwd zijn met de Christelijke waarheid, zijn daardoor goed gewapend tegen antichristelijke dwaling en verleiding. Geen leugen maakt deel van de natuurlijken of van de geopenbaarde godsdienst uit. De apostelen vooral verafschuwden de leugen en toonden steeds haar onverenigbaarheid met hun leer aan, zij zouden de meest veroordelenswaardige mensen geweest zijn, indien zij de waarheid hadden willen voorthelpen door leugens. Het is een aanbeveling voor de Christelijke godsdienst, dat hij zowel aanpast bij de natuurlijke godsdienst, die er de grond van uitmaakt, en zo goed overeenkomt met de Joodse godsdienst, die er de beginselen van bevat. Geen leugen is uit de waarheid, bedrog en leugen zijn zeer ongeschikte middelen om de waarheid te steunen en voort te helpen. Het komt mij voor dat de zaak van de godsdienst vrij wat beter staan zou, indien zij er nooit voor gebruikt waren. Het gevolg daarvan openbaart zich in de ongelovigheid van onzen tijd, de verwerping van oud vroom bedrog en praatjes is in onze dagen overgegaan in godloochening en ongodsdienstigheid, maar de grote handhavers van en lijders voor de Christelijke openbaring verzekeren ons, dat geen leugen uit de waarheid is.

III. De apostel klaagt de pas-opgestane verleiders aan en beschuldigt hen.

1. Zij zijn leugenaars, beruchte tegenstanders van de heilige waarheid. Wie is de leugenaar, de meest-befaamde leugenaar van de tijd, waarin wij leven, dan hij die loochent dat Jezus is de Christus? De grote en schandelijke leugens, welke de vader der leugens en der leugenaars, in de wereld verspreidt, waren vanouds en zijn gewoonlijk valsheden en dwalingen betreffende de persoon van Christus. Er is geen waarheid zo heilig en zo ten volle gestaafd, of de een of ander zal haar tegenspreken en ontkennen. Dat Jezus van Nazareth de Zoon en de Christus Gods was, werd bevestigd door hemel, aarde en hel. Naar het schijnt zijn sommigen door het gestrenge oordeel Gods overgegeven aan vreemdsoortige inbeeldingen.

2. Zij zijn rechtstreeks vijanden van God zowel als van de Heere Christus. Deze is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent, vers 22. Hij, die zich tegenover Christus stelt, ontkent de uitspraak en het getuigenis van de Vader, en het zegel dat deze Zijnen Zoon gegeven heeft, want Hem heeft God de Vader verzegeld, Johannes 6:27. En hij, die de uitspraak en het getuigenis van de Vader betreffende de Heere Jezus Christus ontkent, loochent dat God de Vader van onze Heere Jezus Christus is, en verlaat alzo de kennis van God in Christus, en daarmee de gehele openbaring van God in Christus, en voornamelijk van God in Christus de wereld met zichzelf verzoenende. Derhalve mag de apostel er met recht bijvoegen: Een iegelijk, die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet, vers 23. Hij heeft geen ware kennis van de Vader, die de Zoon het meest en het volledigst geopenbaard heeft, hij heeft geen deel aan de Vader, aan Zijn gunst, genade en zaligmaking, want niemand komt tot de Vader dan door de Zoon. Maar, zo staat er in sommige handschriften bij: die de Zoon erkent, heeft ook de Vader. Gelijk er een innige betrekking tussen de Vader en de Zoon is, zo is een onbreekbare vereniging van de leer, de kennis en het deelhebben van beiden, zodat hij, die de kennis van en het recht op de Zoon heeft, ook de kennis van en het recht op de Vader bezit. Zij, die de Christelijke openbaring aannemen, hebben daarin ook het licht en de zegeningen van de natuurlijken godsdienst.

IV. Hier raadt en overreedt de apostel de discipelen om te blijven in de oude leer, die hun eerst overgeleverd werd. Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord hebt, dat blijve in u, vers 24. De waarheid is ouder dan de dwaling. De waarheid betreffende Christus, die van de beginne aan de heiligen overgeleverd is, kan niet door nieuwigheden veranderd worden. Zo verzekerd waren de apostelen van de waarheid van hetgeen zij omtrent Christus en namens Hem overgeleverd hadden, dat al hun moeiten en lijden hen er niet toe konden brengen er iets aan te veranderen. De Christelijke waarheid mag op haar oudheid zich beroepen en zich daardoor aanbevelen. Deze waarschuwing wordt versterkt door de volgende gronden.

1. Het heilig voordeel, dat zij zullen verkrijgen door vast te houden aan de overgeleverde waarheid en het oorspronkelijk geloof.

A. Zij zullen daardoor blijven in heilige vereniging met God en Christus. Indien in u blijft,wat gij van de beginne gehoord hebt, zo zult gij ook in de Zoon en in de Vader blijven, vers 24. De waarheid van Christus, in ons blijvende, is het middel om ons terug te houden van zonden en ons met de Zoon van God te verenigen, Johannes 15:3, 4. De Zoon van God is het middel of de Middelaar, door wie wij met de Vader verenigd worden. Hoeveel waarde behoren wij derhalve te hechten aan de evangelische waarheid!

B. Zij zullen daardoor zich van de belofte des eeuwigen levens verzekeren. En dit is de belofte, die Hij (dat is de Vader: 5:11) ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven, vers 25. Groot is de belofte, die God aan Zijn getrouwe aanhangers geeft. Zij komt overeen met Zijn grootheid, macht en goedheid. Zij is het eeuwige leven, dat niemand dan God geven kan. De gezegende God hecht grote waarde aan Zijn Zoon en de waarheid die in Hem is, en Hij schept er behagen in hun , die in deze waarheid, onder haar licht, kracht en invloed, blijven, het eeuwige leven te beloven.

De waarschuwing wordt verder versterkt door:

2. De bedoeling van des apostels schrijven aan hen. Deze brief dient om hen te versterken tegen de bedriegers van dien tijd. Dit heb ik u geschreven van degenen, die u verleiden, vers 26. Daarom indien gij niet voortgaat te blijven in hetgeen gij van de beginne gehoord hebt, dan zal mijn schrijven voor u vergeefs zijn. Wij moeten zorgen dat de brieven der apostelen en de gehele Schrift voor ons niet vergeefs zijn.

3. De onderwijzende zegen, die zij van de hemel hadden ontvangen. De zalving, die gij van Hem hebt, blijft in u. De ware Christenen hebben een inwendige bevestiging van de Goddelijke waarheid, die zij aangenomen hebben, de Heilige Geest heeft die in hun verstand en hart ingeprent. Het spreekt vanzelf dat de Heere Jezus een voortdurende getuigenis in de harten Zijner discipelen heeft. De zalving, de uitstorting van de genadegaven over de oprechte discipelen, is een zegel van de waarheid der leer van Christus, want niemand geeft dat zegel dan God. Die ons ook verzegeld en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven heeft, 2 Corinthiërs 1:21. Van deze Goddelijke zalving worden de volgende heerlijke dingen gezegd.

A. Zij is blijvend en duurzaam, olie en zalf drogen niet zo spoedig op als water. Zij blijft in u, vers 27. De Goddelijke verlichting ter onzer bevestiging moet wel blijvend en voortdurend zijn. Daar rijzen verzoekingen, verstrikkingen en verleidingen. De zalving blijft.

B. Zij is beter dan menselijk onderricht. Gij hebt niet van node, dat iemand u lere, vers 27. Gij werd door ons onderricht alvorens gij gezalfd werd, maar nu is ons onderricht, bij haar vergeleken, niets. Wie onderricht gelijk Hij? Job 36:22. Deze zalving met de Goddelijke olie maakt het onderwijs der dienaren niet overbodig, maar overtreft het.

C. Zij is een zeker bewijs voor de waarheid en al wat zij leert is onfeilbare waarheid. Maar gelijk deze zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig en is geen leugen, vers 27. De Heilige Geest moet noodzakelijk zijn de Geest der waarheid, gelijk Hij ook genoemd wordt, Johannes 14:17. Het onderricht en de verlichting, die Hij geeft, kunnen niet anders dan in endoor de waarheid zijn. De Geest der waarheid zal niet liegen, en Hij leert alle dingen, dat is: alle dingen van de tegenwoordige bedeling, alle dingen nodig tot de kennis van God in Christus en hun heerlijkheid in het Evangelie.

D. Zij heeft bewarende invloed, zij zal allen, in welken zij blijft, bewaren voor de verleiders en hun verleiding. En gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven, vers 27. Zij leert u te blijven in Christus, en gelijk zij u leert, maakt zij u er zeker van, zij legt beslag op uw verstand en hart, opdat gij niet tegen Hem zult opstaan. Maar die ons bevestigt in Christus en die ons gezalfd heeft, is God, 2 Corinthiërs 1:21.

1 Johannes 2:28-29🔗

Van de zegen van die heilige zalving gaat de apostel nu voort in zijn raad en vermaning tot standvastigheid in en met Christus. En nu, kinderkens, blijft in Hem, vers 28. De apostel herhaalt zijn vriendelijke benaming kinderkens, naar mij voorkomt niet zo zeer om hun geringheid als wel om zijn liefde te betuigen, en waarvoor wij dus zouden kunnen lezen: dierbare kinderen. Hij wil hen overreden door liefde endoor innigheid zowel als door redebeleid. Niet alleen de liefde tot Christus, maar ook de liefde tot u, noopt ons om aan te houden op uw standvastigheid, dat gij in Hem zult blijven, in waarachtige betrekking tot Zijn persoon en in uw vereniging en uw verbond met Hem. Evangelische voorrechten verplichten tot evangelische deugden, en zij, die gezalfd zijn door de Heere Jezus, zijn ten hoogste verplicht om met Hem te blijven in de strijd tegen alle mogelijke tegenstanders. Deze plicht van volharding en standvastigheid in tijden van beproeving wordt krachtig aangedrongen door de beide volgende beschouwingen.

1. Door Zijn wederkomst op de grote dag des oordeels. Opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben en van Hem niet beschaamd gemaakt worden in zijn toekomst, vers 28. Dat de Heere Jezus wederkomen zal, wordt hier als toegestemd beschouwd. Dit was een deel van de waarheid, die zij van de beginne gehoord hadden. En wanneer Hij wederkomt, zal dat in het openbaar geschieden, Hij zal geopenbaard worden aan allen. Toen Hij hier de eerste maal was, kwam Hij, in vergelijking daarmee, in het geheim. Hij werd geboren uit een vrouw, werd neergelegd in een kribbe in de stal, maar, wanneer Hij wederkomt, zal Hij komen uit de geopende hemel en aller oog zal Hem zien. En zij, die met Hem geweest zijn in al hun verzoekingen, zullen bij het aanschouwen van Hem, vertrouwen, verzekerdheid en blijdschap genieten. Zij zullen hun hoofden opheffen in onuitsprekelijke zegepraal, want zij weten dat hun volkomen verlossing met Hem komt. Daarentegen, allen die Hem verlaten hebben, zullen van Hem beschaamd worden, zij zullen beschaamd worden over zichzelf, beschaamd over hun ongeloof, hun lafheid, ondankbaarheid, schroomvalligheid en dwaasheid, toen zij zulk een heerlijken Verlosser verzaakten. Zij zullen beschaamd worden over hun hoop, hun verwachtingen, en voornemens, beschaamd over al de loon der ongerechtigheid, waarvoor zij Hem verlaten hebben. Dat wij vrijmoedigheid mogen hebben en niet beschaamd worden. De apostel zegt het van zichzelf ook. Laat ons niet beschaamd zijn over u, zowel als: gij zult niet beschaamd worden over uzelf. Of mê aischun thoomen ap autoe, dat wij niet beschaamd worden (beschaamd gemaakt en tot schande gemaakt worden) door Hem bij Zijn komst. Bij Zijn openbare verschijning zal Hij beschamen allen, die Hem verlaten hebben, Hij zal alle gemeenzaamheid met hen ontkennen, hen met schaamte en verwarring bedekken, hen overgeven aan de duisternis, aan de duivelen en aan eindeloze wanhoop, door voor engelen en mensen te belijden dat Hij zich hun ner schaamt, Markus 8:38.

2. Hij komt tot dezelfde raad en dezelfde vermaning door de overweging van de waardigheid dergenen, die aan Christus en Zijn godsdienst blijven vasthouden. Indien gij weet dat Hij. rechtvaardig is, zo weet gij dat een iegelijk, die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is, vers 29. Het hier gebruikte deelwoord indien moet niet opgevat worden in onderstellenden, maar in bevestigende zin, men kan lezen: voor zover, nademaal. Dan wordt de bedoeling duidelijker: Omdat gij weet dat Hij rechtvaardig is, weet gij ook dat een iegelijk, die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is. "Hij, die rechtvaardigheid doet", kan hier met grond genomen worden voor een andere naam voor "hem, die in Christus blijft." Want wie in Christus blijft, die blijft in Zijn wet en in Zijn liefde, en daardoor in verbintenis met en in gehoorzaamheid aan Hem, en doet daardoor in woord en werk rechtvaardigheid, betracht de evangelische heiligheid. Zo iemand kan niet anders dan uit Hem geboren zijn. Hij is vernieuwd door de Geest van Christus, naar het beeld van Christus, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft opdat wij in dezelve zouden wandelen, Efeziërs 2:10. Omdat gij weet dat de Heere Christus rechtvaardig is (rechtvaardig in Zijn hoedanigheid en in zijn werken, de Heere onze gerechtigheid, en de Heere onze rechtvaardig- en heiligmaking, 1 Corinthiërs 1:30), moet gij wel weten (of weet gij, erkent en gelooft gij) dat hij, die in de praktijk van het Christendom voortdurend blijft, uit Hem geboren is. De nieuwe geestelijke natuur zijn wij verschuldigd aan de Heere Christus. Die in tijden van verzoeking standvastig blijft in de praktijk der godzaligheid, geeft daardoor een duidelijk bewijs dat hij van boven, uit de Heere Christus geboren is. De Heere Christus is een eeuwige Vader. Het is een groot voorrecht uit Hem geboren te zijn. Zij, die dat voorrecht hebben, zijn Gods kinderen. Zo velen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, Johannes 1:12. En daarmee is de inhoud van het volgende hoofstuk ingeleid.