Ga naar inhoud

1 Johannes 5

  1. Een iegelijk, die gelooft, dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren; en een iegelijk, die liefheeft Dengene, Die geboren heeft, die heeft ook lief dengene, die uit Hem geboren is.
  2. Hieraan kennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben, en Zijn geboden bewaren.
  3. Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar.
  4. Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof.
  5. Wie is het, die de wereld overwint, dan die gelooft, dat Jezus is de Zoon van God?
  6. Deze is het, Die gekomen is door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het, Die getuigt, dat de Geest de waarheid is.
  7. Want Drie zijn er, Die getuigen in de hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een.
  8. En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot een.
  9. Indien wij de getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis van God is meerder; want dit is de getuigenis van God, welke Hij van Zijn Zoon getuigd heeft.
  10. Die in de Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelf; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon.
  11. En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon.
  12. Die de Zoon heeft, die heeft het leven; die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet.
  13. Deze dingen heb ik u geschreven, die gelooft in de Naam des Zoons van God; opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt, en opdat gij gelooft in de Naam des Zoons van God.
  14. En dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort.
  15. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, zo weten wij, dat wij de beden verkrijgen, die wij van Hem gebeden hebben.
  16. Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot de dood, die zal God bidden en Hij zal hem het leven geven, dengenen, zeg ik, die zondigen niet tot de dood. Er is een zonde tot de dood; voor dezelve zonde zeg ik niet, dat hij zal bidden.
  17. Alle ongerechtigheid is zonde; en er is zonde niet tot de dood.
  18. Wij weten, dat een iegelijk, die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelf, en de boze vat hem niet.
  19. Wij weten, dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze.
  20. Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in de Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God, en het eeuwige Leven.
  21. Kinderkens, bewaart uzelf van de afgoden.

Inleiding🔗

In dit hoofdstuk bevestigt de apostel:
I. De waardigheid der gelovigen, vers 1.
II. Hun verplichting tot liefde en de proef daarvan, vers 1-3.
III. Hun overwinning, vers 4-5.
IV. De geloofwaardigheid en bevestiging van hun geloof, vers 6-10. V. Het voordeel van hun geloof in het eeuwige leven, vers 11-13.
VI. De verhoring van hun gebeden, uitgenomen voor degenen, die tot de dood gezondigd hebben, vers 14-17.
VII. Hun bewaring voor zonde en Satan, vers 18.
VIII. Hun zalige onderscheiding van de wereld, vers 19.
IX. Hun ware kennis van God, vers 20.
X. Waarom zij zich moeten bewaren van de afgoden, vers 21.

1 Johannes 5:1-5🔗

I. In het slot van het vorige hoofdstuk heeft de apostel, gelijk daar is opgemerkt, tot Christelijke liefde opgewekt met twee redenen, en wel dat zij behoort bij een Christelijke belijdenis en dat zij overeenkomstig het gebod Gods is. Hier voegt hij er een derde reden bij. Die reden is overeenkomstig met, en wordt dan ook bevolen door hun voortreffelijke betrekking. Onze Christelijke broeders en medegelovigen zijn nauw in betrekking met God, zij zijn Zijne kinderen. Een iegelijk, die gelooft dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren, vers 1. De Christenbroeder wordt hier beschreven:

1. Naar zijn geloof. Hij, die gelooft dat Jezus is de Christus, dat Hij is Vorst Messias, dat Hij van nature en door bediening is de Zoon van God, dat Hij is het hoofd van alle gezalfden, de priester aller priesters, de koning der koningen, de profeet der profeten, van allen die ooit door of namens God gezalfd werden, dat Hij volkomen toebereid en toegerust is voor het gehele werk der eeuwige verlossing, die geeft zich dientengevolge over aan Zijn zorg en leiding.

2. Naar zijn afstamming. Hij is uit God geboren, vers 1. Het beginsel des geloofs en de nieuwe natuur, die het vergezelt of waaruit het voortkomt, zijn ingeboren door de Geest van God, en daardoor zijn kindschap en aanneming nu niet het eigendom van het zaad Abrahams naar het vlees, ook niet van het oude Israël Gods, alle gelovigen, hoewel van nature zondaren uit de heidenen, stammen geestelijk van God af en moeten dientengevolge bemind worden. Daarom wordt er bijgevoegd: Een iegelijk, die liefheeft degenen, die geboren heeft, die heeft ook lief degenen, die uit Hem geboren is, vers 1. Het is niet meer dan natuurlijk dat hij, die de Vader liefheeft, ook de kinderen zal liefhebben, en dat wel min of meer in verhouding tot hun gelijkenis naar de Vader en des Vaders liefde voor hen. En zo moeten wij voor alles liefhebben de Zoon des Vaders, zoals Hij met voorliefde genoemd wordt, 2 Johannes 3, de eniggeborene des Vaders, de Zoon Zijner liefde, en daarna ook hen, die naar Zijn wil geboren en door de Geest der genade vernieuwd zijn.

II. De apostel toont aan:

1. Hoe wij de waarheid of de ware evangelische natuur van onze liefde voor de wedergeborenen onderscheiden kunnen. De grond daarvoor moet zijn onze liefde tot God, want zij zijn de Zijnen: Hieraan kennen wij dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben, vers 2. Onze liefde tot hen blijkt daardoor gezond en oprecht te zijn, wanneer wij hen niet om enige bijkomende reden liefhebben, bijvoorbeeld omdat zij rijk zijn, of geleerd, of vriendelijk voor ons, of omdat zij tot onze kerkelijke richting behoren, maar omdat zij kinderen Gods zijn, Zijn weder barende genade in hen verschijnt, Zijn beeld door hen gedragen wordt, en zo in hen God zelf geliefd wordt. Daaraan zien wij welke deze liefde tot de broederen is, waarop in dit hoofdstuk zo de nadruk gelegd wordt, het is de liefde tot hen als kinderen Gods en als aangenomen broederen van de Heere Jezus Christus.

2. Hoe wij de waarheid van onze liefde tot God kunnen weten, die openbaart zich in onze heilige gehoorzaamheid. Wanneer wij God liefhebben en zijn geboden bewaren, vers 2. Wij hebben God waarlijk en op evangelische wijze lief, wanneer wij zijn geboden bewaren. Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren, en het bewaren van zijn geboden vereist een geest, die er toe gezind is en er behagen in schept. En zijn geboden zijn niet zwaar, vers 3. Of, dit is de liefde van God, dat terwijl wij er door tot gehoorzaamheid verplicht worden en wij zijn geboden moeten naleven, die geboden daardoor gemakkelijk en aangenaam gemaakt worden voor ons. Degene, die God liefheeft, zegt: Hoe lief heb ik uw wet! Ik zal de weg uwer geboden lopen, als gij mijn hart verwijd zult hebben, Psalm 119:32, wanneer Gij het zult verwijd hebben met liefde of met Uw Geest, die de Bron der liefde is.

3. Wat is en behoort te zijn het gevolg en de uitwerking van de wedergeboorte: een geestelijke overwinning van de wereld. Want al wat (of gelijk sommige handschriften lezen: al wie) uit God geboren is overwint de wereld, vers 4. Hij, die uit God geboren is, werd geboren voor God en dus voor een andere wereld. Hij heeft een aanleg en een geestesgesteldheid, die uitgaan naar een hogere en betere wereld, en hij is gewapend met zulke wapenen, waarmee hij de tegenwoordige wereld kan bestrijden en overwinnen. Daarom wordt er bijgevoegd: En dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof. Het geloof is de oorzaak van de overwinning, het middel, het werktuig, de geestelijke wapenrusting, waardoor wij overwinnen, want:

A. In en door het geloof hangen wij Christus aan, in verachting van en tegenstand tegen de wereld.

B. Het geloof werkt in en door de liefde tot God en Christus, en houdt ons daardoor van de liefde tot de wereld terug.

C. Het geloof heiligt het hart en reinigt het van die vleselijke lusten, waardoor de wereld zo de overhand en de heerschappij over onze zielen verkrijgt.

D. Het geloof ontvangt kracht van zijn voorwerp, de Zoon van God, om het misnoegen en de vleierij van de wereld te overwinnen.

E. Het geloof verkrijgt door de beloften des Evangelies een recht op de inwoning van den Geest der genade, die groter is dan de geest, die in de wereld woont.

F. Het geloof ziet een onzienlijke wereld in de toekomst, met welke de tegenwoordige wereld niet waardig is vergeleken te worden, en het overtuigt de ziel, dat zij zich voortdurend moet voorbereiden om die binnen te gaan.

III. Daarom besluit de apostel, dat de oprechte Christen de ware overwinnaar der wereld is. Wie is het, die de wereld overwint, dan die gelooft dat Jezus is de Zoon van God? vers 5. De wereld belemmert ons op de weg ten hemel en is de grote hinderpaal om daar binnen te gaan. Maar hij, die gelooft dat Jezus is de Zoon van God, gelooft daarmee dat Jezus van God gekomen is om de Zaligmaker der wereld te zijn, en dat Hij machtig is om ons van deze aarde naar de hemel te geleiden en tot God, die daar ten volle onze blijdschap zal zijn. En hij, die dat gelooft, kan niet anders dan door dat geloof de wereld overwinnen. Want:

1. Hij moet er wel van overtuigd zijn, dat de wereld een heftige tegenstandster is van zijn ziel, zijn heiligheid, zijn zaligmaking en zijn gelukzaligheid. Want al wat in de wereld is, de begeerlijkheid des vleses, de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld, Hoofdstuk 2:16.

2. Hij ziet in dat het verlost en ontslagen te worden van deze goddeloze wereld een groot deel van het werk des Zaligmakers en van zijn eigen zaligmaking is. Die zichzelf voor onze zonden heeft overgegeven, opdat Hij ons van deze tegenwoordige boze wereld verlossen zou, Galaten 1:4.

3. Hij ziet in en door het leven en de wandel van de Heere Jezus op de aarde, dat deze wereld kan verloochend en overwonnen worden.

4. Hij bemerkt dat de Heere Jezus de wereld overwon, niet voor zichzelf alleen, maar voor zijn volgelingen, en dat zij zich benaarstigen moeten deelgenoten van zijn overwinning te worden. Hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.

5. Hij wordt door de dood van de Heere Jezus onderwezen en beïnvloed om der wereld gekruisigd en gestorven te zijn. Het zij verre van mij, dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus, door welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld, Galaten 6:14.

6. Hij werd wedergeboren door de opstanding van Jezus Christus uit de doden tot een levende hoop op een gezegende wereld hierboven, 1 Petrus 1:3.

7. Hij weet dat de Zaligmaker ten hemel gevaren is en daar plaats bereidt voor Zijn oprechte gelovigen, Johannes 14:2.

8. Hij weet dat zijn Zaligmaker zal wederkomen en de wereld voleindigen, en hare bewoners oordelen, en zijn gelovigen opnemen in zijn tegenwoordigheid en heerlijkheid, Johannes 14:3.

9. Hij heeft een zin en gemoedsgesteldheid verkregen, die niet door de wereld voldaan kan worden, die hoger en verder ziet, en steeds voorwaarts gaat en strijdt en dringt naar de hemel. Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede, die uit de hemel is, overkleed te worden, 2 Corinthiërs 5:2.

Het is dus de Christelijke godsdienst alleen, die Zijn volgelingen een algemeen koninkrijk aanbiedt. De Christelijke openbaring is het grote middel om de wereld te overwinnen, en een andere te winnen, die zuiverder, vredevol, gezegend en eeuwig is. Het is in haar, in deze gezegende openbaring, dat wij ontdekken wat de oorzaak en de bron is van de twist en de strijd tussen de heiligen God en de opstandige wereld. In haar leren wij een geheiligde leer kennen, die zowel in de praktijk als bespiegelend, juist het tegenovergestelde is van de houding, het karakter en het doel der wereld. Het is door hare leer, dat een Geest is meegedeeld en uitgestort, die hoger is dan de geest der wereld en dezen wederstaat. In haar zien wij dat onze Zaligmaker niet van deze wereld was en dat Zijn koninkrijk het ook niet is, maar dat dit moet afgezonderd worden van de wereld en daaruit vergaderd voor de hemel en voor God. Daar zien wij dat de Zaligmaker deze wereld niet bestemt voor de erfenis en het deel van Zijn gezaligde gemeente.

Gelijk Hij zelf ten hemel gegaan is, zo verzekert Hij hun dat Hij ging om hun plaats te bereiden. Hij bedoelt dat zij altijd bij Hem zullen wonen en vergunt hun dat reeds in dit leven te geloven, omdat indien zij alleen in deze wereld en in dit leven op Hem hopende moesten zijn, zij de ellendigste van alle mensen wezen zouden. In haar wordt de eeuwige gezegende wereld het duidelijkst geopenbaard en ons voorgesteld om haar lief te hebben en na te jagen. Door haar worden wij voorzien van de beste wapenen tegen de aanvallen en de verzoekingen der wereld. In haar leren wij zien hoe de wereld door haar eigen wapenen wordt gewond en buiten gevecht gesteld, hoe haar tegenstand en haar vervolgingen dienstbaar gemaakt worden aan onze overwinning van de wereld en aan onzen voortgang en ons opklimmen naar een hogere wereld, waar wij aangemoedigd worden door een geheel leger, een wolk van heilige strijders, die in verschillende tijden en plaatsen de wereld overwonnen en de kroon verworven hebben. De ware Christen is de rechte held, hij overwint de wereld en verheugt zich in een algemene zegepraal. Hij betreurt het niet, gelijk de oude Griekse koning, boven wie hij verre verheven is, dat er geen tweede wereld te overwinnen valt, maar hij legt beslag op de eeuwige wereld des levens, en neemt in zekere geheiligde zin het koninkrijk der hemelen met geweld. Wie in de gehele wereld, uitgenomen de gelovige in Christus Jezus, kan op die wijze de wereld overwinnen?

1 Johannes 5:6-9🔗

Het geloof van de Christelijk gelovige (of gelovige in Christus) is dus machtig en overwinnend, het moet daarom wèlgegrond zijn en voorzien van ontwijfelbare en hemelse bewijzen betreffende de Goddelijke zending, het gezag en de bediening van de Heere Jezus. En dat is het, Hij brengt zijn geloofsbrieven mede, en Hij doet dat door de wijze waarop Hij kwam en in de getuigenissen, die Hem vergezellen.

I. In de weg en de wijze waarin Hij kwam, niet slechts waarin Hij in de wereld kwam, maar door welke Hij kwam en verscheen en handelde als een Zaligmaker der wereld. Deze is het, die gekomen is door water en bloed. Hij kwam om ons zalig te maken van onze zonden, ons het eeuwige leven te geven en ons tot God te brengen. En opdat Hij dit des te zekerder doen zou, kwam Hij door -of met- water en bloed. Deze Jezus Christus, ik herhaal: Jezus Christus deed dat, en niemand behalve Hij. En: niet door het water alleen, maar door het water en het bloed, vers 6. Jezus Christus kwam met water en bloed, als de kentekenen en bewijzen, dat Hij de ware Zaligmaker der wereld is, en Hij kwam met water en bloed als de middelen, waardoor Hij ons zou genezen en zalig maken. Dat Hij zo moest komen en kwam in Zijn zaligende bediening wordt duidelijk, wanneer wij ons de volgende dingen herinneren.

1. Wij zijn inwendig en uitwendig bezoedeld.

A. Inwendig, door de kracht en de besmetting der zonde in onze natuur. Om daarvan gereinigd te worden hebben wij behoefte aan geestelijk water, dat de ziel en hare vermogens kan bereiken. En daarom is er in en door Jezus Christus het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes. Dit werd aan de apostelen te kennen gegeven door onzen Heere, toen Hij hun de voeten wies. Tenzij Ik u was, hebt gij geen deel aan Mij.

B. Wij zijn uitwendig bezoedeld, door de schuld en veroordelende macht van de zonde over onze personen. Daardoor zijn wij gescheiden van God, verbannen uit Zijn gunstrijke, genadige, heerlijke tegenwoordigheid, voor eeuwig. Daarvan moeten wij gereinigd worden door Zijn verzoenend bloed. Dit is de wet van de hemelse rechtbank: Zonder bloedstorting geen vergeving, Hebreeën 9:22. De Zaligmaker van zondaren moest derhalve komen met bloed.

2. Deze beide reinigingsmiddelen waren vertegenwoordigd in de oude ceremoniële instellingen van God. Mensen en dingen moeten daarbij gereinigd worden door water en bloed. Er waren verscheidene wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, tot op de tijd der verbetering opgelegd, Hebreeën 9:10. De as der jonge koe, met water gemengd, besprengende de onreinen, heiligde tot de reinigheid des vleses, Hebreeën 9:3, Numeri 19:9. En bijna alle dingen worden door bloed gereinigd naar de wet, Hebreeën 9:22. Gelijk deze beide middelen onze dubbele onreinheid aantonen, zo wijzen zij op des Zaligmakers tweevoudige reiniging.

3. Bij en na de dood van Jezus Christus, doorstak de speer van de krijgsknecht zijn zijde, onmiddellijk stroomde uit de wond water en bloed. Dit heeft de geliefde apostel gezien en het blijkt dat het gezicht daarvan Hem getroffen heeft, hij alleen deelt het mee, en hij acht zich verplicht het te vermelden, omdat daarin iets geheimzinnigs lag. En die het gezien heeft, die heeft het getuigd en zijn getuigenis is waarachtig. En hij weet, als ooggetuige, dat hij de waarheid spreekt, opdat gij geloven moogt, en dat gij in het bijzonder dit geloven moogt, dat er uit Zijn doorboorde zijde terstond bloed en water kwam, Johannes 19:34, 35.

Nu dit water en dit bloed zijn de zinnebeelden van al hetgeen nodig en werkzaam is tot onze zaligmaking. Door het water worden onze zielen gewassen en gereinigd voor de hemel en het erfdeel der heiligen in het licht. Door het bloed wordt God verheerlijkt, Zijn wet geëerd, en Zijn wrekende eigenschappen tentoongesteld en ontplooid. Dien God heeft voorgesteld (of voorgenomen, aangeboden) tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed, of een verzoening in en door Zijn bloed door het geloof, tot een betoning van zijn rechtvaardigheid, opdat Hij rechtvaardig zij en rechtvaardigende degenen, die uit het geloof van Jezus is, Romeinen 3:25, 26. Door het bloed worden wij gerechtvaardigd, verzoend en rechtvaardig voor God gesteld. Door het bloed wordt aan de vloek der wet voldaan en wordt de reinigende Geest verkregen voor de inwendige zuivering van onze natuur. Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, opdat de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof, Galaten 3:13 v. v.

Het water zowel als het bloed, stroomde uit de zijde van de geofferde Verlosser. Het water en het bloed bevatten dus alle dingen, die nodig kunnen zijn voor onze zaligmaking. Zij zullen tot dat doel wijden en heiligen al wat God zal aanwijzen of waarvan Hij gebruik zal maken tot dat grote doel. Christus heeft de gemeente liefgehad en zichzelf voor haar overgegeven opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het woord, opdat Hij haar zichzelf heerlijk zou voorstellen, een gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, Efeziërs 5:25-27. Hij, die gekomen is door water en bloed, is een nauwgezette, volkomen Zaligmaker. En dat is Hij die komt door water en bloed, namelijk Jezus Christus. Hier zien wij in welke weg en op wat wijze, of: wilt ge liever, door welke middelen Hij komt. Maar ook lezen wij hier Zijn geloofsbrieven.

II. De getuige die Hem vergezelt, dat is de Goddelijke Geest, de Geest aan wie de voltooiing van de werken Gods gewoonlijk wordt toegeschreven. En de Geest is het die getuigt, vers 6. Het was betamelijk dat de gezonden Zaligmaker een voortdurend afgezant zou hebben om Zijn werk te ondersteunen en van Hem in de wereld te getuigen. Het was betamelijk dat de Goddelijke macht zou vergezellen Hem, Zijn Evangelie en Zijn dienaren, en aan de wereld zou bekendmaken met welke boodschap zij kwamen, met welk gezag zij uitgezonden waren. En dat wordt gedaan in en door de Geest van God, overeenkomstig de voorzegging van onzen Zaligmaker zelf. Hij zal Mij verheerlijken, ook wanneer Ik door de mensen verworpen en gekruisigd zal worden, want Hij zal het uit het mijn nemen(of ontvangen). Hij zal niet mijn onmiddellijke bediening ontvangen, Hij zal niet sterven en opstaan voor u, maar Hij zal van het mijn ontvangen, Hij zal voortbouwen op het fondament, dat Ik gelegd heb, Hij zal nemen uit Mijn instellingen, en waarheid en zaak, en Hij zal het u verkondigen, en door u aan de wereld, Johannes 16:14.

En daar voegt de apostel de aanbeveling van de geloofwaardigheid van deze getuige bij: Omdat de Geest waarheid is, vers 6. Hij is de Geest van God en kan niet liegen. Een handschrift biedt ons een zeer aannemelijke lezing aan, daar staat: omdat, of dat Christus waarheid is. En dan zou dit slaan op de inhoud van de getuigenis des Geestes, hetgeen Hij getuigt, en dat is de waarheid van Christus. En de Geest getuigt, dat Christus de waarheid is, en bijgevolg dat het Christendom, de Christelijke godsdienst, de waarheid van deze dagen, de waarheid Gods, is. Maar het is niet betamelijk dat een of twee handschriften de tekst veranderen, en daarbij is onze tegenwoordige lezing zeer aannemelijk, derhalve behouden wij die. De Geest is de waarheid. Hij is inderdaad de Geest der waarheid, Johannes 14:17. En dat de Geest de waarheid is en een getuige aller aanneming waardig, wordt daardoor getoond dat Hij een hemels Getuige is, of een van de getuigen, die in en van de hemel getuigen geven betreffende de waarachtigheid en het gezag van Christus.

Want (of omdat) Drie zijn er, die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord. en de Heilige Geest, en deze Drie zijn een. Daardoor doet vers 7 zich voor als bewijs voor de echtheid van het getuigenis des Geestes, Hij moet noodzakelijk waar, ja de waarheid zelf zijn, want Hij is niet slechts een getuige in de hemel, maar zelfs een (niet enkel in getuigenis, dat kan een engel ook zijn, maar in bestaan en wezen) met de Vader en het Woord.

1. Hier worden wij echter in de geregelde gang der bespreking gestuit door de strijd, die bestaat over de echtheid van vers 7. Bewezen is dat verscheidene oude Griekse handschriften het niet bevatten. Wij behoeven hier niet op het geschil zelf in te gaan. Het schijnt dat de onderzoekers het niet samen eens zijn welke handschriften het hebben en welke niet, ook lichten zij ons niet voldoende in omtrent de echtheid en de waarde van de handschriften, die zij bedoelen. Sommigen zijn zo gebrekkig, gelijk ik een oud gedrukt Grieks Testament bezit, zo vol errata, dat men zich niet voorstellen kan, dat iemand op gezag daarvan een veranderde lezing zou willen voorstellen. Maar de oordeelkundige onderzoekers van handschriften mogen deze zaak verder behandelen.

Er zijn sommige redelijke gronden, die onze tekst en de tegenwoordige lezing schijnen te steunen. En wel: A. Indien wij vers 8 in plaats van vers 7 stellen, doet dat zich voor als een onnodige herhaling van hetgeen in vers 6 gezegd is. Deze is het die gekomen is door water en bloed, Jezus de Christus, niet door het water alleen, maar door het water en het bloed, en het is de Geest die getuigt. Want drie zijn er, die getuigen, de Geest en het water en het bloed. Dit geeft niet zulk een verheven voorstelling van deze drie getuigen als onze tegenwoordige lezing doet.

B. Het verdient opmerking, dat vele handschriften deze zinsnede lezen op de aarde. Drie zijn er, die getuigen op de aarde. Dit is duidelijk in tegenstelling met sommige getuigen of getuigenissen elders, en daarom wordt ons door de bestrijders van de tekst gezegd, dat deze woorden moeten verondersteld worden te ontbreken in de meeste boeken, die vers 7 missen. Maar om dezelfde reden zou dat dan in die alle het geval moeten zijn. Nemen wij vers 6. Deze is het, die gekomen is door water en bloed. En de Geest is het, die getuigt omdat de Geest de waarheid is. Hier zou nu niet natuurlijk en eigenaardig bijgevoegd worden: Want drie zijn er, die getuigen op de aarde, tenzij wij moeten onderstellen dat de apostel ons wil zeggen, dat alle getuigen op de aarde zijn, terwijl hij ons wil verzekeren dat een daarvan onfeilbaar waar of de waarheid zelf is.

C. Ook heeft het de aandacht getrokken, dat er verschil van lezing is zelfs in de Grieksen tekst, bijvoorbeeld in vers 7. Sommige handschriften lezen hen eisi, zijn een, andere (ten minste de Complutens) eis to hen eisi, zijn tot een, of stemmen overeen. En in vers 8 (in dat deel dat wordt ondersteld tussengevoegd te zijn), in plaats van het gewone en têi gêi, in aarde, leest de Complutens epi tês gês, op de aarde. Dit schijnt aan te duiden, dat deze uitgave berustte op een of ander Grieks gezag, en niet bloot, zoals enigen ons willen doen geloven, op het gezag van het gewone Latijn of van Thomas Aquinas, hoewel zijn getuigenis hierbij gevoegd mag worden.

D. Vers 7 komt zeer wel overeen met de stijl en de godgeleerdheid van de apostel, te weten:

a. Hij gebruikt gaarne de naam de Vader, wanneer hij daarmee alleen God aanduidt, of een Goddelijk persoon onderscheiden van de Zoon. Ik en de Vader zijn een. Nochtans ben Ik niet alleen, maar de Vader is met Mij. Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een anderen Trooster zenden. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem. Genade zij u en vrede van God de Vader, en van de Heere Jezus Christus, de Zoon van de Vader, 2 Johannes 3.

b. Men weet dat de naam het Woord bijna (misschien geheel) uitsluitend door dezen apostel gebruikt wordt. Indiende tekst door een ander herzien was, zou het gemakkelijker en aannemelijker geweest zijn, uit de doopformule en de gewone spreekwijze der kerk, de naam Zoon in plaats van de naam het Woord te gebruiken. Men heeft aangemerkt dat Tertullianus en Cyprianus die naam gebruiken, zelfs wanneer zij dit vers aanhalen. Ook is dat gebruikt als tegenwerping tegen de bewering, dat zij op dit vers doelen, omdat zij spreken van de Zoon, en niet van het Woord. Toch schijnt de uitdrukking van Cyprianus zeer duidelijk te zijn door de aanhaling van Facundus zelf: Quod Johannis apostoli testimoniumbeatus Cyprianus, Carthaginensis antistes et martyr, in epistolâ sine libro, quemde Trinitate scripsit, de Patre, Filio, et Spiritu sancto dictum intelligit, ait enim, Dicit Dominus, Ego et Pater unum sumus, et iterum de Patre, Filio, et Spiritu sancto scriptum est. Et hi tres unum sunt. De gezegende Cyprianus, bisschop en martelaar te Carthago, beschouwde in de verhandeling of het boek, dat hij over de Drie-eenheid schreef, het getuigenis van de apostel Johannes als betrekking hebbende op de Vader, de Zoon en de Heiligen Geest, want hij zegt: de Heere zei: Ik en de Vader zijn een, en verder: Van de Vader, de Zoon en de Heiligen Geest staat geschreven: En deze drie zijn een. Nu staat er nergens geschreven dat deze Drie een zijn, behalve in dit vers 7. Het is daarom waarschijnlijk dat hij, op zijn geheugen afgaande, of meer de dingen zelf dan de woorden bedoelende, meer op de personen dan op de namen lettende, of de personen liever noemende bij de namen, die in de gemeente zowel in gewone als in twistgesprekken, gebruikelijk waren, de tweeden persoon eer met de naam Zoon dan met de naam het Woord aanduidde. Zo iemand zich inbeelden kan dat Facundus aan Cyprianus de bedoeling toeschreef om te zeggen dat de Geest, het water en het bloed eigenlijk de Vader, het Woord en de Geest betekenden, waarvan Johannes dan zou zeggen dat zij een zijn, dan laten wij hem dat genoegen. Want:

Ten eerste, moet hij dan onderstellen, dat Cyprianus niet alleen al de namen veranderde, maar de volgorde van de apostel bovendien. Want het bloed (de Zoon) door Cyprianus de tweede genoemd, vermeldt de apostel het laatst.

Ten tweede. Hij moet dan aannemen, dat volgens Cyprianus het bloed, dat uit de zijde van de Zoon vloeide, door de apostel voor de Zoon zelf gehouden werd, die evenzeer door het water had kunnen voorgesteld worden, en dat met het water, dat evenzeer uit de zijde van de Zoon vloeide, de persoon van de Heilige Geest door de apostel bedoeld werd, dat hij verder met de Geest, die in vers 6 wordt gezegd de waarheid te zijn en in het Evangelie de Geest der waarheid genoemd wordt, de persoon des Vaders bedoelde, hoewel hij nergens elders in vereniging met de Zoon en de Geest zo genoemd wordt. Zonder deugdelijk bewijs dat Cyprianus de woorden van de apostel in dien zin opvatte, geloven wij dat niet. Die het zo verstaat, moet ook geloven dat de Vader, de Zoon en de Geest als drie getuigen op aarde voorgesteld worden.

Ten derde. Facundus erkent dat Cyprianus zegt, dat er geschreven staat: Et hi tres unum sunt: En deze drie zijn een. Dat zijn de woorden van vers 7, en niet van vers 8. Zij worden niet gebezigd ten opzichte van de drie op aarde: de Geest, het water en het bloed, maar van de drie in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest.

Verder wordt ons meegedeeld dat de schrijver van het boek: De baptismo haeritoricum, dien men voor een tijdgenoot van Cyprianus houdt, de woorden van Johannes aanhaalt volgens de Griekse handschriften en de oude lezingen aldus: Ait enim Johannes de Domino nostra in epistolâ nos docens, Hic es qui venit per aquam et sanguinam, Jesus Christus, nonin aquâ tantiem, sed in aquâ et sanguine, et Spiritus est qui testimonium perhibet, quia Spiritus est veritas, quia tres testimonium perhibent, Spiritus et aqua et sanguis, et istri tres innuum sunt. Want Johannes, in zijn brief, zegt betreffende onzen Heere: Deze is Hij, Jezus Christus, die kwam door water en bloed, niet in water alleen, maar in water en bloed, en het is de Geest, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is, want er zijn drie die getuigen, de Geest, het water en het bloed, en deze drie stemmen overeen. Indien al de Griekse handschriften en oude lezingen zeggen betreffende de Geest, het water en het bloed, dat in unum sunt, zij tot een zijn, dan was het niet over hen, dat Cyprianus sprak, welke verscheidenheid er ook tijdens zijn leven in de handschriften mogegeweest zijn, wanneer hij zegt: er staat geschreven: unum sunt, zij zijn een. En daarom schijnen de woorden van Cyprianus een krachtig getuigenis voor vers 7 te zijn, en een aanduiding dat een vervalser van de tekst waarlijk niet zo nauwkeurig zou gelet hebben op de apostolische benaming van de tweeden getuige in de hemel: het Woord. Want:

c. Evenals alleen deze apostel de gebeurtenis verhaalt van het water en het bloed, dat uit de zijde des Zaligmakers vloeide, zo is hij ook de enige, of de voornaamste, die ons de mededeling doet van de belofte des Zaligmakers en zijn voorzegging van de komst des Heiligen Geestes om Hem te verheerlijken en van Hem te getuigen, en de wereld te overtuigen van haar eigen ongeloof en van zijn rechtvaardigheid, in zijn Evangelie: Hoofdstuk 14:16, 17, 26, 15:26, 16:7-15. Het is dus meest overeenkomstig de spreekwijze en het Evangelie van dezen apostel om de Heiligen Geest op die wijze te noemen als een getuige voor Jezus Christus.

E. Het was veel lichter voor een overschrijver, die bijvoorbeeld even van zijn werk opzag, of die onduidelijk schrift had over te schrijven, dat aan het begin of aan het einde van een bladzijde uitgevlekt was. of bedorven door de slechte hulpmiddelen, die de ouden soms moesten gebruiken, om een zin te verliezen of over te slaan, dan voor een ander om een zin te bedenken en tussen te voegen. Hij moest zeer trots en aanmatigend zijn, die hoopte aan ontdekking en beschaming te ontsnappen, en zeer oneerbiedig bovendien, die een bijvoeging zou durven zetten in een boek, dat voor heilig gehouden werd.

F. Men kan nauwelijks onderstellen dat de apostel, die het Christelijk geloof voorstelt als de overwinning der wereld, en de grondslag die het heeft in de erkenning van Jezus Christus, en het verschillend getuigenis dat aan Jezus Christus in de wereld gegeven wordt, zou verzuimen het voornaamste getuigenis, dat hij bijwoonde, te vermelden, vooral wanneer wij bedenken dat hij in vers 9 vervolgt: Indien wij de getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis van God is meerder, want dit (wat hij tevoren genoemd heeft) is de getuigenis van God, welken Hij van Zijn Zoon getuigd heeft. Welnu, in de drie getuigenissen op aarde is niet al de getuigenis van God, en evenmin een getuige, die waarlijk en onmiddellijk God is. De loochenaars van de Drie-eenheid, die zich tegen dezen tekst verzetten, zullen ontkennen dat de Geest, het water of het bloed God zelf zijn, maar de gangbare lezing is een uitnemende opsomming van de verschillende getuigen en getuigenissen, die de waarachtigheid van de Heere Christus en de Goddelijkheid van Zijn instellingen ondersteunen. Hier is het uitnemendste kort-begrip van de beweegredenen voor het geloof in Christus, van de geloofsbrieven, die onze Zaligmaker met zich bracht, van de bewijzenvoor het Christendom, welke men vinden kan in Gods Woord, alleen reeds om die reden, nog buiten het leerstuk van de Goddelijke Drie-eenheid, is deze tekst alle aanneming waardig.

2. Daar wij al deze zedelijke gronden aan onze zijde hebben, gaan wij nu verder. De apostel, na aangetoond te hebben dat de Geest, die van Christus getuigt, de waarheid is, bewijst dat nu door de verzekering, dat Hij in de hemel is, en dat daar nog anderen zijn, die niet anders dan waar kunnen wezen, of de waarheid in zichzelf zijn, en met zijn getuigenis instemmen. Want Drie zijn er, die getuigen in de hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest, en deze Drie zijn een, vers 7.

A. Hier is een Drie-eenheid van hemelse Getuigen, die hebben getuigd en verkondigd aan de wereld de waarheid en het gezag van de Heere Christus, in Zijn bediening en aanspraken.

a. De eerste in rang, die genoemd wordt, is de Vader. Deze heeft Zijn zegel gezet op de zending van de Heere Christus, gedurende al de tijd dat Hij hier was, meer bepaaldelijk:

Ten eerste. Door Hem Zijn Zoon te verklaren bij Zijn doop, Mattheus 3:17.

Ten tweede. Door zijn hoedanigheid te bevestigen door zijn verheerlijking op de berg, Mattheus 17:5.

Ten derde. Door Hem te vergezellen met wonderdadige krachten en werken. Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet. Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken, opdat gij moogt bekennen en geloven dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem, Johannes 4:37, 38.

Ten vierde. In de getuigenis bij Zijn dood, Mattheus 27:54.

Ten vijfde. Door Hem op te wekken uit de doden, en Hem op te nemen in zijn heerlijkheid. Hij zal de wereld overtuigen van gerechtigheid, omdat Ik tot de Vader heenga en gij zult Mij niet meer zien, Johannes 16:10, Romeinen 1:4.

b. De tweede Getuige is het Woord, een geheimzinnige benaming, die aanduidt de hoogste natuur van onzen Zaligmaker Jezus Christus, waarin Hij bestond voordat de wereld was, waardoor Hij de wereld gemaakt heeft, en waardoor Hij waarlijk God was met de Vader. Hij moet getuigen voor de menselijke natuur of voor de mens Christus Jezus, in en door wie Hij ons verzoende en zalig maakte, en Hij getuigde:

Ten eerste. Door de machtige werken, die Hij verrichtte. Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook, Johannes 5:17.

Ten tweede. Door Hem heerlijkheid mede te delen tijdens zijn verandering op de berg. Wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, Johannes 1:14.

Ten derde. Door Hem van de doden op te wekken. Verbreekt dezen tempel en in drie dagen zal Ik hem opbouwen, Johannes 2:19.

c. De derde Getuige is de Heilige Geest, een verheven, eerwaardige naam, de bezitter, eigenaar en werker van heiligheid. Getrouw en heilig moet Hij zijn, die de Geest van heiligheid Zijn zegel en plechtig getuigenis geeft. Dat deed Hij aan de Heere Jezus, het Hoofd van de Christelijke wereld, en dat wel op deze wijzen:

Ten eerste. Door de wonderbare ontvangenis van Zijn aangenomen menselijke natuur in de baarmoeder der maagd. De Heilige Geest zal over u komen, enz., Lukas 1:35.

Ten tweede. Door de zichtbare nederdaling op Hem bij Zijn doop. De Heilige Geest daalde op Hem neer in lichamelijke gedaante, Lukas 3:22.

Ten derde. In werkelijke overwinning van de geesten der hel en der duisternis. Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het koninkrijk Gods tot u gekomen, Mattheus 12:28.

Ten vierde. In de zichtbare macht gevende nederdaling op de apostelen, om hen te voorzien van gaven en krachten, om Hem en Zijn Evangelie aan de wereld te verkondigen, nadat Hij zelf ten hemel gegaan was, Handelingen 1:4, 5, 2:2-4 enz.

Ten vijfde. Door de naam, het Evangelie en de belangen van Christus te steunen door wonderdadige gaven en werkingen in en op de discipelen en in de gemeenten, gedurende twee honderd jaren, 1 Corinthiërs 12:7.

Deze zijn de Getuigen in de hemelen zij geven getuigenis van uit de hemel. En zij zijn een, niet enkel in hun getuigenis, want dat ligt reeds opgesloten in hun drievoudig getuigenis voor dezelfde zaak, zij zijn een in hun hemels wezen en bestaan, en indien zij een zijn met de Vader, moeten zij een God zijn.

B. Van hen onderscheiden, hoewel met hen verenigd, is een drie-eenheid van getuigen op aarde, zoals wij zien uit hetgeen volgt. En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest en het water en het bloed, en die drie zijn tot een, vers 8.

a. Van deze drie getuigen is de eerste de Geest. Deze moet onderscheiden worden van de Heilige Geest, die in de hemel is. Wij moeten dus zeggen met de Zaligmaker, overeenkomstig hetgeen de apostel ons bericht: Hetgeen uit de Geest geboren is, is geest, Johannes 3:6. De discipelen van den Zaligmaker zijn, evenals de overige mensen, geboren uit het vlees. Zij komen ter wereld met een bedorven, vleselijke gezindheid, welke vijandschap is tegen God. Deze gezindheid moet gedood en vernietigd worden. Een nieuwe natuur moet hun gegeven worden. De oude begeerlijkheden en verdorvenheden moeten verwijderd worden en de ware discipel een nieuwe natuur ontvangen. De wedergeboorte of vernieuwing der zielen is een getuigenis van de Zaligmaker. Het is Zijn daadwerkelijke zaligmaking, alhoewel in beginsel. Het is een getuigenis op aarde, omdat zij voortgaat met de gemeente hier, en niet geschiedt op die aangrijpende verwondering-wekkende wijze, waarop tekenen van de hemel verricht worden. Tot deze geest behoren niet alleen de wedergeboorte en bekering van de gemeente, maar ook haar trapsgewijze heiliging, overwinning van de wereld, haar vrede en liefde, en blijdschap en alle genade, waardoor zij bekwaam gemaakt wordt voor de erfenis van de heiligen in het licht.

b. De tweede is het water. Dit werd tevoren beschouwd als een middel ter zaligheid, maar hier als een getuigenis van de Zaligmaker zelf, en geeft te kennen Zijn reinheid en reinigende kracht. En dus schijnt er mede bedoeld te worden:

Ten eerste. De reinheid van Zijn eigen natuur en wandel in de wereld. Hij was heilig, onnozel en onbesmet.

Ten tweede. Het getuigenis van de doop van Johannes, die van Hem getuigde, Hem een volk toebereidde en hen naar Hem verwees, Markus 1:4, 7, 8.

Ten derde. De reinheid van Zijn eigen leer, door welke de zielen gereinigd en gewassen worden. Gijlieden zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb, Johannes 15:3.

Ten vierde. De werkelijke en werkende reinheid en heiligheid van zijn discipelen. Zijn lichaam is de heilige algemene kerk. Hebbende uw zielen gereinigd in gehoorzaamheid der waarheid door de Geest, 1 Pet. 1:22. En dit alles wordt betekend en verzegeld:

Ten vijfde. Door de doop, dien Hij ingesteld heeft voor de inlijving of aanneming van zijn discipelen, in welken Hij door dat teken zegt: Indien Ik u niet was, zo hebt gij geen deel aan Mij. Niet de aflegging van de vuiligheid des lichaams, maar de vraag van een goed geweten tot God, 1 Pet. 3:21.

c. De derde getuige is het bloed, dat Hij vergoot als een rantsoen voor ons. Dit getuigt van Jezus Christus:

Ten eerste. Door te bezegelen en te vervullen de offeranden van het Oude Testament. Christus, ons Pascha, is voor ons geslacht.

Ten tweede. Doordien het Zijn eigen voorzeggingen bevestigt en de waarheid van geheel Zijn bediening en leer, Johannes 18:37.

Ten derde. Doordien het de onvergelijkelijke liefde tot God toont, dat Hij sterven wilde als een offer voor Zijn eer en heerlijkheid, door verzoening aan te brengen voor de zonden der wereld, Johannes 14:30, 31.

Ten vierde. Doordien het een onuitsprekelijke liefde voor ons aan het licht brengt, en niemand aan wie die liefde betoond wordt, bedrogen zal uitkomen, Johannes 14:13-15.

Ten vijfde. Doordien het getuigt van de belangeloosheid van de Heere Jezus voor eigenbelang of voordeel. Geen bedrieger of vervalser stelt ooit zichzelf bloot aan verachting en een geweldigen wrede dood, Johannes 18:36.

Ten zesde. Daarin dat het Zijnen discipelen de verplichting oplegt om voor Hem te lijden en te sterven. Geen bedrieger zal trachten volgelingen te winnen op de voorwaarden, die de Heere Jezus aanbood. Gij zult van allen gehaat worden om Mijnentwil. Zij zullen u uit de synagoge werpen, ja de ure komt, dat een iegelijk, die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen, Johannes 16:2. Hij roept gewoonlijk Zijn dienaren tot gelijkvormigheid aan Zijn lijden. Laat ons daarom met Hem uitgaan buiten de legerplaats, zijn smaadheid dragende, Hebreeën 13:13. Dit toont ons dat noch Hij noch Zijn koninkrijk van deze wereld is.

Ten zevende. De zegeningen, voortvloeiende en teweeggebracht uit en door Zijn bloed (wèl verstaan) moeten onmiddellijk aantonen, dat Hij inderdaad de Zaligmaker der wereld is.

Ten achtste. Deze zijn afgebeeld en bezegeld door de instelling van Zijn eigen avondmaal. Dit is Mijn bloed des Nieuwen Testaments (waardoor het Nieuwe Testament bekrachtigd wordt) hetwelk vergoten wordt voor velen, tot vergeving der zonden, Mattheus 26:28. Deze zijn de getuigen op aarde. Deze verscheiden getuigenissen zijn gegeven aan de bewerker van onze zaligheid.

Geen wonder, dat de verwerper van al deze bewijzen wordt geoordeeld als een lasteraar van de Geest Gods en zonder herstel overgelaten wordt aan de verlorenheid zijner zonden. Deze drie getuigen, die onderling meer verschillen dan de eerste drie, worden niet eigenlijk gezegd een te zijn, maar tot een, dienende voor een en hetzelfde doel, voor dezelfde zaak, of in overeenstemming met elkaar, in een en dezelfde zaak onderling, en in hetzelfde getuigenis, dat van de hemel getuigd wordt.

III. Terecht besluit de apostel: Indien wijde getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis van God is meerder, want dit is de getuigenis van God, die Hij van Zijnen Zoon getuigd heeft, vers 9. Hier hebben wij:

1. Een onderstelling, die terecht op het voorgaande gebouwd wordt. Dit is de getuigenis van God, de getuigenis, die God betreffende Zijn Zoon afgelegd heeft, dat zeker een onmiddellijk onwraakbaar getuigenis van de Vader bedoelt betreffende Zijn Zoon, Hij heeft zelf Hem voorgesteld en van Hem getuigd aan de wereld.

2. Het gezag en de aannemelijkheid van dit getuigenis, en daarbij wordt van het kleinere naar het grotere bewezen. Indien wij de getuigenis der mensen aannemen (en die getuigenis wordt en moet worden aangenomen door alle rechtbanken en alle volken), de getuigenis vanGod is meerder, vers 9. Die is de waarheid zelf, dus van het hoogste gezag en de meest ontwijfelbare onfeilbaarheid.

3. De toepassing van dezen regel op het onderhavige geval. Want dit is de getuigenis, en hier is de getuige, van God, zowel van de Vader, als van het Woord en de Heiligen Geest, die Hij van Zijnen Zoon getuigd heeft. God, die niet liegen kan, heeft voldoende verzekering aan de wereld gegeven, dat Jezus Christus Zijn Zoon is, de Zoon Zijner liefde en de Zoon door zijn bediening, om de wereld te verzoenen met Hem en terug te brengen tot Hem, Hij bevestigde daardoor de waarheid en de Goddelijken oorsprong van de Christelijke godsdienst, en dat is de veilige aangewezen weg en middel om ons tot God te brengen.

1 Johannes 5:10-13🔗

In deze woorden kunnen wij opmerken:

I. Het voorrecht en de bestendigheid van de waren Christen. Die in de Zoon van God gelooft, die er toe gebracht is Hem met ongeveinsdheid aan te hangen ter zaligheid, heeft de getuigenis in zichzelf, vers 10. Hij heeft niet alleen de uitwendige bewijzen, die de anderen ook hebben, maar hij heeft in zijn eigen hart een getuigenis voor Jezus Christus. Hij kan mededelen wat Christus en de waarheid van Christus voor zijn ziel gedaan hebben, en wat hij in Hem heeft gezien en gevonden.

1. Hij heeft diep gezien zijn zonde, en schuld, en ellende en zijn overvloedige behoefte aan een Zaligmaker.

2. Hij heeft gezien de uitnemendheid, schoonheid en bediening van de Zoon van God, en de onvergelijkbare geschiktheid van zulk een Zaligmaker, voor al zijn geestelijke noden en moeilijke omstandigheden.

3. Hij ziet en bewondert de wijsheid en liefde Gods om zulk een Zaligmaker toe te bereiden en te zenden, ten einde hem van zonde en hel te bevrijden en te brengen tot vergeving, vrede en gemeenschap met God.

4. Hij heeft gevoeld en ondervonden de kracht van het woord en de leer van Christus, die zijn ziel gewond, vernederd, geheeld, verkwikt en vertroost hebben.

5. Hij ondervindt dat de openbaring van Christus, als de grootste bekendmaking en openbaring van de liefde Gods, ook het meest geschikte middel is om onze liefde voor de heiligen, gezegenden God tot ontsteken, te voeden en te ontvlammen.

6. Hij is uit God geboren door de waarheid in Christus, gelijk in vers 1 staat. Hij heeft een nieuw hart en een nieuwe natuur, en nieuwe liefde, geneigdheid en blijdschap, en is niet meer de man van vroeger.

7. Hij bevindt thans in zich dezelfde strijd met zichzelf, met de zonde, het vlees, de wereld en onzichtbare boze machten, als beschreven en voorspeld wordt in de leer van Christus.

8. Hij ziet welken invloed de Middelaar in de hemel heeft, door de verhoring en de kracht der gebeden, die daarheen opgezonden worden in Zijn naam, overeenkomstig Zijn wil en door Zijn tussenkomst.

9. Hij heeft zulke vooruitzichten gekregen en door het geloof in Christus is hem zulke macht gegeven, dat hij de wereld kan verachten en overwinnen, en voorwaarts reizen naar een andere.

10. Hij is wedergeboren tot een levende hoop, tot een heilig vertrouwen op God, op zijn goedgunstigheid en liefde, tot een heerlijke overwinning over de verschrikkingen des gewetens, de vrees voor dood en hel, tot een troostrijk vooruitzicht van leven en onsterflijkheid, verrijkt zijnde met de eerstelingen des Geestes en verzegeld tot de dag der verlossing. Zulke verzekering heeft de gelovige des Evangelies, hij heeft een getuigenis in zichzelf. Christus heeft een gestalte in hem verkregen, en hij groeit op tot de volheid en volkomenheid, tot de volmaakte gelijkenis van Christus in de hemel.

II. De verzwaring van de zonde des ongelovigen, de zonde des ongeloofs. Die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt. Hij schrijft in werkelijkheid Gode een leugen toe, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon, vers 10. Hij moet geloven dat God Zijn Zoon niet in de wereld gezonden heeft, hoewel hij daarvan op zo velerlei wijze getuigd heeft, of dat Jezus Christus niet de Zoon van God was, hoewel alle bewijzen op Hembetrekking hebben en zich in Hem verenigen, of dat Hij Zijn Zoon gezonden heeft om de wereld te misleiden en haar in dwaling en ellende te storten, of dat Hij toegelaten heeft dat de mensen zouden bedrogen worden met een godsdienst, die in alle opzichten zo rein, heilig, hemels en onbesmet is, zo waardig om door de rede van de gehele mensheid aangenomen te worden, en toch blijkt niets anders dan een begoocheling en een leugen te zijn, en daarbij hun Zijn Geest geeft en diens kracht, om die leugen aan te bevelen en op te dringen aan de wereld. Daardoor maakt men God de Vader tot de bewerker en verbreider van de leugen.

III. De inhoud, het wezen, van al deze Goddelijke getuigenissen aangaande Jezus Christus. En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft, en dit leven is in Zijn Zoon, vers 11. Dat is de hoofdsom van het Evangelie. Dit is de hoofdsom of het kortbegrip van hetgeen ons door de bovengenoemde getuigen verklaard wordt.

1. Dat God ons het eeuwige leven gegeven heeft. Hij heeft het voor ons bestemd in Zijn eeuwig voornemen. Hij heeft al de middelen bereid, die nodig waren om het ons te brengen. Hij heeft het ons vermaakt door Zijn verbond en zijn belofte. En in werkelijkheid geeft Hij een recht en bevoegdheid daarop aan allen, die in de Zone Gods geloven en Hem aannemen.

2. Dit leven is in de Zoon. De Zoon is het leven, het eeuwige leven in zichzelf, Johannes 1:4, 1 Johannes 1:2. Hij is het eeuwige leven voor ons, de springader van ons geestelijk en eeuwig leven, Colossenzen 3:4. Door Hem wordt het leven ons meegedeeld, beide hier en in de hemel. En daaruit moet wel volgen:

A. Die de Zoon heeft, die heeft het leven. Hij, die met de Zoon verenigd is, die is verenigd met het leven. Hij, die recht heeft op de Zoon, heeft recht op het leven. Die eer heeft de Vader op de Zoon gelegd, die eer moeten wij Hem ook geven. Wij moeten komen en de Zoon kussen, daardoor zullen wij het leven hebben.

B. Die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet, vers 12. Hij blijft onder de veroordeling der wet, Johannes 3:36, hij weigert de Zoon, die het leven zelf is, die de gever des levens en de weg ten leven is, hij tergt God, door Hem tot een leugenaar te maken, om hem over te laten aan de eeuwigen dood, omdat hij niet gelooft de getuigenis, die God van Zijn Zoon gegeven heeft.

IV. Het doel en de reden van des apostels verkondiging aan de gelovigen.

1. Hun voldoening en vertroosting. Deze dingen heb ik u geschreven, die gelooft in de naam des Zoons van God, opdat gij weet dat gij het eeuwige leven hebt, vers 13. Na al deze bewijzen en getuigschriften is het niet meer dan betamelijk en recht dat er zijn, die geloven in de Naam van de Zoon Gods. God vermenigvuldige hun getal! Hoe vele getuigenissen heeft de wereld om het te bewijzen! En aan de drie getuigen in de hemel is de wereld verantwoording schuldig. Deze gelovigen hebben het eeuwige leven. Zij hebben het in het verbond en in het Evangelie, in de beginselen en in het onderpand er van in hun binnenste, en in hun Heere en hoofd in de hemel. Deze gelovigen moeten tot de kennis komen, dat zij het eeuwige leven hebben, en moeten door het vooruitzicht daarvan verlevendigd, aangemoedigd en vertroost worden, en zij moeten de Schriften waarderen, die zoveel voor hun vertroosting en zaligheid bevatten.

2. Hun bevestiging en hun toenemen in hun heilig geloof. En opdat gij gelooft in de Naam des Zoons van God, vers 13, moogt voortgaan te geloven. Indien de gelovigen niet volharden, doen zij niets. Zich terug te trekken van het geloof in de Naam des Zoons van God is het eeuwige leven weigeren en zich in het verderf storten. Daarom worden de bewijzen voor dengodsdienst en het voordeel des geloofs de gelovigen voorgehouden, om hen te versterken en aan te moedigen om tot het einde te volharden.

1 Johannes 5:14-17🔗

Hier hebben wij:

I. Een voorrecht, behorende bij het geloof in Christus, namelijk de verhoring des gebeds. En dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijnen wil, Hij ons verhoort, vers 14. De Heere Jezus Christus geeft ons vrijmoedigheid om in alle omstandigheden, met al onze smekingen en verzoeken tot God te komen. Door Hem worden onze verzoeken door God toegelaten en aangenomen. De inhoud van onze gebeden moet overeenkomen met de geopenbaarde wil van God. Wij, die de Zijnen en van Hem afhankelijk zijn, mogen niets vragen, dat tegenovergesteld is aan zijn Majesteit en heerlijkheid en ons welzijn. En dan mogen wij vrijmoedigheid hebben, dat het gebed des geloofs in de hemel zal verhoord worden.

II. Het voordeel, dat wij door zulk gebed verkrijgen. En indien wij weten dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, zo weten wij dat wij de beden verkrijgen, die wij van Hem gebeden hebben, vers 15. Groot zijn de verlossingen, barmhartigheden en zegeningen, welke de heilige bidder behoeft. Te weten dat zijn gebeden aangenomen worden, is zoveel als te weten dat zij beantwoord worden, en dus dat hij zo ontfermd, vergeven, geraden, geheiligd, bijgestaan en gezaligd is of zal worden, als hem toegestaan wordt van God te vragen.

III. Richtsnoer in het gebed met betrekking tot de zonden van anderen. Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot de dood, die zal God bidden, en Hij zal hem het leven geven, degenen, zeg ik, die zondigen niet tot de dood. Er is een zonde tot de dood, voor deze zonde zeg ik niet dat hij zal bidden, vers 16. Hier moeten wij opmerken:

1. Wij behoren te bidden voor anderen zowel als voor ons zelf, voor onze broederen uit de mensheid, dat zij mogen verlicht, bekeerd en behouden worden, voor onze broederen in de Christelijke belijdenis, dat zij oprecht mogen zijn, hun zonden mogen vergeven worden, en dat zij mogen verlost worden van het boze en van de kastijdingen Gods, en bewaard in Christus Jezus.

2. Er is groot verschil in de misdadigheid en schuld der zonde. Er is een zonde tot de dood, vers 16, en een zonde niet tot de dood, vers 17.

A. Er is een zonde tot de dood. Alle zonde is, volgens haar verdiensteen het wettige vonnis, zonde tot de dood. De bezoldiging der zonde is de dood, en vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, omdat te doen, Galaten 3:10. Maar er is een zonde tot de dood in tegenstelling van die, welke hier genoemd wordt zonde niet tot de dood. Er is dus:

B. Een zonde niet tot de dood. Hieronder moet zeker begrepen worden al zulke zonde, welke volgens Goddelijke of menselijke instelling met het leven bestaan kan, in de menselijke instelling met het tijdelijke of lichamelijke leven, in de Goddelijke instelling met het lichamelijke of geestelijke evangelische leven.

a. Er zijn zonden welke, volgens rechtvaardige menselijke instelling, niet tot de dood zijn, zoals verschillende soorten van ongerechtigheid, die niet door de dood van de overtreder geboet worden. In tegenstelling met deze zijn er zonden, die volgens rechtvaardige instelling tot de dood zijn, waardoor wettelijk het leven verbeurd wordt, die wij kapitale misdaden noemen.

b. Voorts zijn er zonden die, volgens Goddelijke instelling, tot de dood zijn, zowel tot de lichamelijke als de geestelijken dood. Ten eerste. Zonden, die tot de lichamelijke dood zijn. Dat kunnen de zonden zijn van verharde huichelaars, gelijk Ananias en Sapphira, of zover wij weten van oprechte Christelijke broeders, zoals de apostel zegt van de overtredende leden der gemeente te Corinthe. Daarom zijn er onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen, 1 Corinthiërs 11:30. Er kan zonde tot de lichamelijke dood zijn onder degenen, die niet met de wereld veroordeeld zullen worden. Zulke zonden, zeg ik, zijn of kunnen zijn tot de lichamelijke dood. De Goddelijke strafbare instelling onder het Evangelie bedreigt niet beslist en onherroepelijk de dood aan de meer zichtbare zonden der leden van Christus, maar alleen evangelische kastijding: Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij en Hij geselt een iegelijk zoon, dien Hij aanneemt, Heb. 12:6. Er is plaats gelaten voor de Goddelijke wijsheid of goedheid, ook zelfs voor de evangelische gestrengheid, om te bepalen hoever de kastijding en de geseling gaan zullen. En wij kunnen niet zeggen dat anders dan bij uitzondering, ter waarschuwing voor anderen, tot de dood wordt voortgegaan. Ten tweede. Daar zijn zonden, die door de Goddelijke instelling, geestelijk en evangelisch tot de dood zijn, dat is, die onbestaanbaar zijn met geestelijk en evangelisch leven, met geestelijk leven in de zielen met een evangelisch recht op het leven hiernamaals. Zo zijn algehele onboetvaardigheid en ongeloof voor het tegenwoordige. Algehele onboetvaardigheid en ongelovigheid zijn onfeilbaar tot de eeuwigen dood, evenals de lastering van de Geest Gods in het getuigenis, dat deze van Christus en Zijn Evangelie heeft gegeven, en een algehele afval van het licht en het overtuigend bewijs van de waarheid van de Christelijke godsdienst. Deze zijn de zonden, die de schuld van de eeuwigen dood met zich brengen.

IV. Thans volgt de aanwijzing, het richtsnoer voor het gebed, volgens de verschillende soorten zonden, welke op die wijze onderscheiden worden. Het gebed wordt ondersteld voor het leven te zijn: Hij zal God bidden en Hij (God) zal hem het leven geven. Leven moet van God gevraagd worden. Hij is de God des levens, en Hij geeft het wanneer en aan wie het Hem behaagt, en neemt het weg, door Zijn instelling of door zijn voorzienigheid, of door beide, wanneer Hij dat goed oordeelt. In het geval van eens broeders zonde, welke niet, op de reeds vermelde wijze, is tot de dood, mogen wij in geloof en hoop voor hem bidden, en bijzonder voor zijn leven naar ziel en lichaam. Maar in geval van zonde tot de dood, op een der bovengenoemde wijzen, hebben wij geen verlof om te bidden. Wellicht houdt des apostels uitdrukking: Voor deze zeg ik niet dat hij zal bidden, niet meer in dan: In dat geval heb ik geen belofte voor u, geen grond voor het gebed des geloofs.

1. De wetten der straffende gerechtigheid moeten voltrokken worden, ten nutte van de algemene veiligheid en ten welzijn van de mensheid, en zelfs een broeder, die overtreden heeft, moet in zulk een geval aan de arm der gerechtigheid overgeleverd worden, want dat is een Goddelijke instelling, en terzelfder tijd aanbevolen aan de Goddelijke barmhartigheid.

2. Om het eindigen van evangelische kastijdingen (zoals ze mogen genoemd worden), of om de dood te voorkomen (die het noodzakelijk gevolg zou kunnen zijn, of die als straf schijnt te naderen, voor enige bepaalde zonde) mag alleen voorwaardelijk en onder voorbehoud gebeden worden, dat is: met de voorwaarde dat het bestaanbaar is met de wijsheid, de wil en de heerlijkheid Gods, dat de zondaar herstellen moge en vooral zijn sterven voorkomen.

3. Wij kunnen niet bidden, dat de zonden van de onboetvaardigen en ongelovigen, terwijl zij in dien toestand blijven, zullen vergeven worden, of dat enige barmhartigheid naar lichaam of ziel, welke de vergeving der zonden zou doen onderstellen, hun bewezen worde zolang zij daarin volharden. Maar wij mogen bidden om hun berouw (gesteld dat zij verkeren in de algemenen toestand van de onbekeerde wereld), en om hun verrijking met het geloof in Christus en daardoor met alle zaligmakende barmhartigheid.

4. Indien bleek dat iemand de onvergeeflijke zonde tegen de Heiligen Geest bedreven had en geheel en al afgevallen was van de verlichtende en overtuigende krachten van de Christelijken godsdienst, dan zou voor zo iemand in het geheel niet mogen gebeden worden. Voor hem blijft alleen een schrikkelijke verwachting des oordeels en hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden, Hebreeën 10:27. En vooral deze laatste schijnt door denapostel bedoeld te worden met zonde tot de dood.

5. Want het schijnt, dat de apostel voor de stelling: er is een zonde niet tot de dood, als bewijs aanvoert: Alle ongerechtigheid is zonde, vers 17, maar ware alle ongerechtigheid tot de dood, dan zouden wij allen onherroepelijk aan de dood overgeleverd zijn. Want wij hebben allen enige ongerechtigheid jegens God of mensen bedreven, al is het slechts door te verzuimen of te verwaarlozen wat wij schuldig waren te doen. Maar nu dat niet zo is en de broeders in Christus, om zo te zeggen, recht op het leven hebben, moet er ook zonde niet tot de dood zijn. Hoewel er, in de gewone zin des woords, geen vergeeflijke zonde bestaat, is er toch vergeven zonde, zonde, die geen onherroepelijk oordeel des doods met zich brengt. Ware dat niet zo, dan zou er geen rechtvaardiging of voortzetting van denstaat der rechtvaardigheid kunnen zijn. De instelling van het Evangelie, het verbond, vermindert, krimpt of vernietigt de schuld der zonde.

1 Johannes 5:18-21🔗

Hier hebben wij:

I. Een korte samenvatting van de voorrechten en voordelen der gezonde Christelijke gelovigen.

1. Zij zijn verzekerd tegen de zonden, tegen de volheid van hare heerschappij en van haar schuld. Wij weten, dat een iegelijk die uit God geboren is (en die in Christus gelooft is uit Godgeboren, vers 1) niet zondigt, vers 18, niet zondigt met die overgegevenheid van hart en geest van de onwedergeborene (gelijk in Hoofdstuk 3:6-9 was gezegd) en bijgevolg niet met de volheid van schuld, waarmee anderen zondigen, en daardoor is hij gevrijwaard tegen het begaan van de zonde, die onvermijdelijk tot de dood is, of die onfeilbaar de zondaar gevangen houdt in de strikken van de eeuwigen dood. De nieuwe natuur, en daardoor de inwoning van de Geest Gods, voorkomt het bedrijven van de onvergeeflijke zonde.

2. Zij zijn versterkt tegen de verwoestende pogingen des duivels. Die uit God geboren is, bewaart zichzelf, dat is: hij wordt in staat gesteld zichzelf te bewaren, en de boze vat hem niet, vers 18, dat is: de boze kan hem niet aanraken ten dode. Dit is naar het schijnt geen eenvoudige voorstelling van de plicht en de praktijk van de wedergeborenen, maar een aanwijzing van hun macht uit hoofde hunner wedergeboorte. Zij zijn daardoor toegerust en in beginsel veilig gesteld tegen de noodlottige slagen, de doodsteek, van de boze, hij raakt hun zielen niet aan, hij kan die niet vergiftigen zoals de anderen, hij kan het beginsel der wedergeboorte, dat het tegenmiddel tegen de werking van zijn vergif is, er niet uitroeien, hij kan hen niet er toe brengen om de zonde te begaan, die ook onder de bedeling der Evangelies onherstelbaar overlevert aan de eeuwigen dood. Hij kan in zoverre de overhand over hen krijgen, dat hij hen tot sommige zondige daden vervoert, maar het schijnt de bedoeling des apostels te zijn te verzekeren, dat hun wedergeboorte hen waarborgt tegen zulke aanvallen van de duivel, als hen in de toestand en onder het vonnis des duivels zouden brengen.

3. Zij zijn aan de zijde Gods, in tegenstelling van de staat der wereld. Wij weten dat wij uit God zijn en dat de gehele wereld ligt in het boze, vers 19. De mensheid is in twee grote partijen of rijken verdeeld, die welke aan God behoort en die welke aan het boze of aan de boze behoort. De Christelijk gelovigen behoren aan God. Zij zijn van God, en uit Hem, en voor Hem. Zij volgen op in de rechten en in de plaats van het oude Israël Gods, van hetwelk gezegd wordt: De Heere is zijn erfdeel, en Jakob is het deel Zijner erfenis, Zijn bezitting in deze wereld, het deel dat Hem naar zijn eigen beschikking door het lot is toegevallen, Deuteronomium 32:9, terwijl aan de andere zijde, de gehele wereld, de overigen, verreweg de grote meerderheid, in het boze ligt, in de klauwen, in de ingewanden, van de boze. Er zijn inderdaad, wanneer wij de mensen ieder op zichzelf beschouwen, vele bozen, veel boze geesten, in de hemelse plaatsen of de lucht, maar zij zijn een door hun boze natuur, wijze van handelen, beginselen, en zij zijn verenigd onder een hoofd. Er is een vorst der duivelen en van het duivels rijk. Er is een hoofd van de boosheid en de boze wereld, en hij heeft zoveel invloed dat hij de god dezer wereld genoemd wordt. Het is zonderling, dat zulk een machtige geest zo onverzoenlijk tegen de Almachtige en diens belangen ontvlamd is, terwijl hij niet anders weten kon dan dat dit eindigen moest in zijn volkomen nederlaag en eeuwige verdoemenis. Hoe vreeslijk is het oordeel Gods over de boze! Moge de God van de Christelijke wereld voortdurend zijn koninkrijk in deze wereld vernietigen en zielen overbrengen in het koninkrijk van Zijn geliefden Zoon.

4. Zij worden verlicht in de kennis van de waarachtige eeuwige God. Doch wij weten dat de Zoon van God gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij de Waarachtige kennen, vers 20. "De Zoon van God is in onze wereld gekomen en wij hebben Hem gezien, en kennen Hem door al de bewijzen, die reeds gegeven zijn, Hij heeft ons de waarachtige God geopenbaard, zie Johannes 1:18, en Hij heeft ons het verstand geopend om deze openbaring te verstaan, innerlijk licht in onze zielen gegeven, waardoor wij de heerlijkheid van de waarachtige God kunnen onderscheiden, en wij zijn er van verzekerd dat het de waarachtige God is, dien Hij ons geopenbaard heeft. Hij is oneindig verheven boven al de goden der heidenen in reinheid, macht en volkomenheid. Hij bezit al de uitnemendheden, schoonheden en rijkdommen van de levenden en waarachtige God. Het is dezelfde God, die naar het verhaal van Mozes de hemelen en de aarde gemaakt heeft, dezelfde die onze vaderen, de patriarchen, met zich in een eeuwig verbond nam, dezelfde die onze voorouders uit Egypte leidde, die op de berg Sinaï de vurige wet gaf, die ons de heilige Schriften schonk, en die de roeping en bekering der heidenen beloofde. Door Zijn raad en werken, Zijn liefde en genade, Zijn verschrikkingen en oordelen, weten wij dat Hij, en Hij alleen, in al de volheid van Zijn wezen, is de levende en waarachtige God." Het is een grote gelukzaligheid de waarachtige God te kennen, Hem te kennen in Christus, het is het eeuwige leven, Johannes 17:3. Het is de heerlijkheid van de Christelijke openbaring, dat zij ons de beste mededeling omtrent de waarachtige God geeft en ons de beste ogenzalf toedient, opdat wij de waarachtige God mogen onderkennen.

5. Zij zijn in gelukzalige vereniging met God en met Zijnen Zoon. En wij zijn in de Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus, vers 20. De Zoon leidt ons tot de Vader, en wij zijn in Beiden, in de liefde en de gunst van beiden, in verbond en vereniging met beiden, in geestelijke vereniging met beiden door de inwoning van hun Geest. En opdat gij moogt weten hoe groot dat geluk en die zaligheid zijn, moet gij u herinneren dat deze Waarachtige is de waarachtige God en het eeuwige leven. Of liever nog: want dit schijnt de ware lezing te zijn: Deze Zoon van God is zelf de waarachtige God en het eeuwige leven, Johannes 1:1 en 1 Johannes 1:2. Zodat door vereniging met een Hunner, veelmeer nog door vereniging met Beiden, wij verenigd zijn met de waarachtige God en het eeuwige leven.

II. De apostel besluit met de volgende waarschuwing: Kinderkens (dierbare kinderen, zoals het uitgelegd kan worden) bewaart uzelf van de afgoden, vers 21. Omdat gij de waarachtige God kent, en in Hem zijt, moet uw licht en liefde u bewaren tegen al wat in tegenstelling met Hem aangevoerd of met Hem in vergelijking gebracht wordt. Vliedt van de valse goden der heidenwereld. Zij zijn niet te vergelijken met de God, wiens gij zijt en Die gij dient. Vereert niet uw God door standbeelden en afbeeldingen, die dan in zijn eer delen. Uw God is een onbegrijpelijke Geest, en wordt door zulke onredelijke voorstellingen onteerd. Hebt geen gemeenschap met uw heidense naasten in hun afgodische verering. Uw God is na-ijverig en wil dat gij van hen uitgaat en van hen u onderscheiden zult, doodt uw vlees, wees der wereld gekruisigd, opdat dezen niet de troon in uw hart moge overweldigen, die alleen aan God gewijd zijn moet. De God dien gij kent is Hij, die u geschapen heeft, die u door Zijn Zoon verlost heeft, die u Zijn Evangelie gezonden heeft, die u uw zonden vergeven heeft, die u door Zijn Geest voor zichzelf wedergeboren heeft, en u het eeuwige leven gegeven heeft. Hangt Hem aan door het geloof en door liefde en volhardende gehoorzaamheid, in tegenstelling met alle dingen, die uw harten en zielen van dien God willen aftrekken. Deze levende en waarachtige God zij de heerlijkheid en het koninkrijk in alle eeuwigheid. Amen.