Ga naar inhoud

1 Koningen

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET EERSTE BOEK DER KONINGEN🔗

Vele geschiedenissen zijn boeken van koningen en hun regering, waartoe de zaken van hun koninkrijk teruggebracht zijn, dat is een eer, die gewoonlijk aan gekroonde hoofden bewezen wordt. De Heilige Schrift is de geschiedenis van het koninkrijk Gods onder de mensen, zoals het onderscheidenlijk bestuurd is geworden, maar de Koning is een, en Zijn naam is een. De bijzondere geschiedenis, die nu voor ons ligt, verhaalt de zaken en aangelegenheden van de koninkrijken van Juda en Israël, maar voornamelijk met betrekking tot het koninkrijk Gods onder hen, want het is nog altijd gewijde geschiedenis, veel meer leerrijk en niet minder onderhoudend dan enigerlei geschiedenis van de koningen der aarde, aan welke zij voorafgaat in tijd, (tenminste aan die, waarvoor enige zekerheid bestaat); wèl waren er koningen van Edom, voordat er een koning was in Israël, Genesis 36:31, (in dit opzicht hebben vreemden de voorrang gehad) maar de geschiedenis van de koningen van Israël leeft, en zal leven in de Heilige Schrift, tot aan het einde der wereld, terwijl die van de koningen van Edom reeds lang in vergetelheid is begraven; want de eer, die van God komt, is duurzaam, terwijl de eer der wereld is als een paddestoel, die in een nacht opkomt en in een nacht vergaat. De Bijbel begint met de geschiedenis van patriarchen, profeten en richteren, mannen, die meer onmiddellijk met de hemel verkeerden, (het verhaal er van versterkt ons geloof,) maar zij kan niet zo gemakkelijk aangepast worden aan onzen staat en toestand, nu wij geen visioenen van de hemel meer verwachten, als de volgende geschiedenis der zaken, die, evenals de onze, onder het bestuur is der gewone voorzienigheid. Wij vinden hier wel niet zoveel typen en afschaduwingen van de Messias, maar wel grote verwachtingen van Hem; want niet alleen profeten, maar ook koningen verlangden de grote verborgenheden des Evangelies te zien, Lukas 10:24.

De twee boeken van Samuël zijn inleidingen tot de boeken der koningen, daar zij de oorsprong verhalen van de koninklijke regering in Saul, en van het koninklijk geslacht in David. Deze twee boeken geven ons een bericht van David’s opvolger, Salomo, de verdeling van zijn rijk, en de opvolging der onderscheidene koningen beide van Juda en Israël met een uittreksel van hun geschiedenis tot aan de ballingschap. En gelijk wij uit het boek van Genesis veel voortreffelijke huishoudelijke regelen kunnen verzamelen voor het goede bestuur van gezinnen, zo kunnen wij in deze boeken staatkundige regelen vinden voor het bestuur van openbare zaken.

Er is in deze boeken inzonderheid acht gegeven op het huis en geslacht van David, waaruit Christus is voortgekomen. Sommigen van zijn zonen hebben in zijn voetstappen gewandeld, anderen hebben dit niet gedaan. De hoedanigheden der koningen van Juda kunnen kortelijk aldus aangeduid worden: David de vrome, Salomo de wijze, Rehabeam de onbedachtzame, Abia de dappere, Asa de oprechte, Jósafath de godsdienstige, Joram de boze, Ahazia de onheilige, Joas de afvallige, Amazia de roekeloze, Uzzia de machtige, Jotham de vreedzame, Ahaz de afgodendienaar, Hizkia de hervormer, Manasse de boetvaardige, Amon de duistere, Josia de teerhartige, Jojakim, Jojachin en Zedekia, die allen goddeloos waren, en een snel verderf brachten over zich zelven en over hun rijk. Het getal der goeden en slechten is bijna gelijk, maar de regering der goeden was meestal lang, en die der slechter kort. De beschouwing hiervan zal de toestand van Israël in dit tijdperk niet gans en al zo slecht doen uitkomen, als hij in de beginne schijnt te zijn. In dit boek hebben wij:

I. de dood van David, Hoofdstuk I en 2.
II. De glorierijke regering van Salomo, en zijn bouwen van de tempel Hoofdstuk 3-10, maar ook de wolk onder welke zijn zon is ondergegaan, Hoofdstuk 11.
III. De verdeling van het rijk onder de regering van Rehabeam, zijne en Jerobeams regering, Hoofdstuk 12-14.
IV. De regeringen van Abia en Asa over Juda, van Baesa en Omri over Israël, Hoofdstuk 15 en 16.
V. Elia’s wonderen, Hoofdstuk 17-19.
VI. Achabs succes tegen Benhadad, zijn goddeloosheid en val, Hoofdstuk 20-22. En uit al deze geschiedenissen blijkt dat koningen, hoewel goden voor ons, voor God slechts mensen zijn, sterflijk en verantwoordelijk.