1 Korinthe 14
- JAAGT de liefde na, en ijvert om de geestelijke gaven, maar meest dat gij moogt profeteren.
- Want die een vreemde taal spreekt, spreekt niet den mensen, maar Gode; want niemand verstaat het, doch met den geest spreekt hij verborgenheden.
- Maar die profeteert, spreekt den mensen stichting en vermaning en vertroosting.
- Die een vreemde taal spreekt, die sticht zichzelven; maar die profeteert, die sticht de gemeente.
- En ik wil wel dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer dat gij profeteert. Want die profeteert, is meerder dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij het uitlegt, opdat de gemeente stichting moge ontvangen.
- En nu, broeders, indien ik tot u kwam en sprak vreemde talen, wat nuttigheid zou ik u doen, zo ik tot u niet sprak of in openbaring, of in kennis, of in profetie, of in lering?
- Zelfs ook de levenloze dingen die geluid geven, hetzij fluit, hetzij citer, zo zij geen onderscheid met hun klank geven, hoe zal bekend worden hetgeen gefloten of op de citer gespeeld wordt?
- Want ook indien de bazuin een onzeker geluid geeft, wie zal zich tot den krijg bereiden?
- Alzo ook gijlieden, indien gij niet door de taal een duidelijke rede geeft, hoe zal verstaan worden hetgeen gesproken wordt? Want gij zult zijn als die in de lucht spreekt.
- Er zijn, naar het voorvalt, zovele soorten van stemmen in de wereld, en geen derzelve is zonder stem.
- Indien ik dan de kracht der stem niet weet, zo zal ik hem die spreekt, barbaars zijn, en hij die spreekt, zal bij mij barbaars zijn.
- Alzo ook gij, dewijl gij ijverig zijt naar geestelijke gaven, zo zoekt dat gij moogt overvloedig zijn tot stichting der gemeente.
- Daarom, die in een vreemde taal spreekt, die bidde dat hij het moge uitleggen.
- Want indien ik in een vreemde taal bid, mijn geest bidt wel, maar mijn verstand is vruchteloos.
- Wat is het dan? Ik zal wel met den geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden; ik zal wel met den geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen.
- Anderszins, indien gij dankzegt met den geest, hoe zal degene die de plaats eens ongeleerden vervult, amen zeggen op uw dankzegging, dewijl hij niet weet wat gij zegt?
- Want gij dankzegt wel behoorlijk, maar de ander wordt niet gesticht.
- Ik dank mijn God dat ik meer vreemde talen spreek dan gij allen;
- Maar ik wil liever in de gemeente vijf woorden spreken met mijn verstand, opdat ik ook anderen moge onderwijzen, dan tienduizend woorden in een vreemde taal.
- Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen.
- In de Wet is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere.
- Zo dan, de vreemde talen zijn tot een teken niet voor degenen die geloven, maar voor de ongelovigen; en de profetie niet voor de ongelovigen, maar voor degenen die geloven.
- Indien dan de gehele gemeente bijeenvergaderd was, en zij allen in vreemde talen spraken, en enige ongeleerden of ongelovigen inkwamen, zouden zij niet zeggen dat gij uitzinnig waart?
- Maar indien zij allen profeteerden, en een ongelovige of ongeleerde inkwam, die wordt van allen overtuigd en hij wordt van allen geoordeeld;
- En alzo worden de verborgen dingen zijns harten openbaar; en alzo vallende op zijn aangezicht, zal hij God aanbidden, en verkondigen dat God waarlijk onder u is.
- Wat is het dan, broeders? Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij een psalm, heeft hij een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij een openbaring, heeft hij een uitlegging: laat alle dingen geschieden tot stichting.
- En zo iemand een vreemde taal spreekt, dat het door twee of ten meeste drie geschiede, en bij beurten, en dat één het uitlegge.
- Maar indien er geen uitlegger is, dat hij zwijge in de gemeente, doch dat hij tot zichzelven spreke en tot God.
- En dat twee of drie profeten spreken, en dat de anderen oordelen.
- Doch indien een ander die er zit, iets geopenbaard is, dat de eerste zwijge.
- Want gij kunt allen, de een na den ander, profeteren, opdat zij allen leren en allen getroost worden.
- En de geesten der profeten zijn den profeten onderworpen.
- Want God is geen God van verwarring, maar van vrede, gelijk in al de gemeenten der heiligen.
- Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt.
- En zo zij iets willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat lelijk voor de vrouwen dat zij in de gemeente spreken.
- Is het Woord Gods van u uitgegaan? Of is het tot u alleen gekomen?
- Indien iemand meent een profeet te zijn of geestelijk, die erkenne dat hetgeen ik u schrijf, des Heeren geboden zijn.
- Maar zo iemand onwetend is, die zij onwetend.
- Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren, en verhindert niet in vreemde talen te spreken.
- Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden.
Inleiding🔗
In dit hoofdstuk onderricht de apostel hen hoe ze hun geestelijke gaven moeten gebruiken, en aan die de voorkeur geven, welke de beste en geschiktste zijn om het meeste goed uit te werken.
I. Hij begint met hun te raden van al de geestelijke gaven aan die van het profeteren voorkeur te geven, en toont aan dat dit veel beter is dan het spreken van vreemde talen, vers 1-5.
II. Hij bewijst hun verder hoe nutteloos het spreken van vreemde talen is voor de gemeente, vers 6-14; het is gelijk fluiten op één toon, gelijk blazen op de trompet met onzeker geluid; gelijk barbaars spreken; terwijl de gaven ten nutte van de gemeente moeten dienen.
III. Hij zegt hun dat de eredienst zó moet ingericht zijn, dat ook de onwetendste het begrijpen kan, en zich met de anderen verenigen in lofzegging en gebed; en zet die raad kracht bij met zijn eigen voorbeeld, vers 15-20.
IV. Hij geeft hun te verstaan dat de vreemde talen veel meer voor de ongelovigen, dan voor de gelovigen een teken zijn; en toont de voorrang van het profeteren boven het talen spreken aan, door de verschillende onderstellingen, die het een of het ander zou opwekken in het hart van een ongelovige die hun samenkomsten bijwoonde, vers 21-25.
V. Hij bestraft hen over de wanorde en de verwarring, die zij in de vergaderingen aanrichten door hun ijdelheid en het pronken met hun gaven en geeft aanwijzing hoe ze beide gaven, van talen en van profetie gebruiken moeten, vers 26-33.
VI. Hij verbiedt de vrouwen in de gemeente te spreken en besluit dit onderwerp met de eis, dat ze alle dingen in de openbaren eredienst eerlijk en met orde zullen doen geschieden, vers 34-40.
1 Korinthe 14:1-5🔗
In het vorige hoofdstuk heeft de apostel voor zichzelf de Christelijke liefde boven alle geestelijke gaven verkoren, en de Corinthiërs geraden hetzelfde te doen. Hier onderricht hij hen welke van de geestelijke gaven zij voorkeur geven moeten en langs welke regelen ze de vergelijking maken moeten. Hij begint dit hoofdstuk:
I. Met een opwekking tot liefde: Jaagt de liefde na, vers 1. Het oorspronkelijke woord diookete, betekent buitengewoon moeite doen om zeker ding te verkrijgen en wordt gewoonlijk in goede en geoorloofde zin gebruikt. Het is een aansporing om liefde te verkrijgen, om deze uitnemende geestesgesteldheid in elk geval machtig te worden; hoeveel moeite en gebed het ook kosten moge; alsof hij zei: Wat u ook moge ontbreken, ziet toe dat ge dit niet mist; de voornaamste van alle genaden is waard haar tot elken prijs te verkrijgen.
II. Hij zegt hun welke geestelijke gave, uit het beginsel der liefde, te verkiezen is. IJvert om de geestelijke gaven, maar meest dat gij moogt profeteren, vers 1; voornamelijk dat gij moogt profeteren. Terwijl zij vurig de Christelijke liefde najaagden en deze gesteldheid des harten hun voornaamste doel maakten, moesten zij ijveren naar geestelijke gaven; er in zekere mate begerig naar zijn; maar vooral naar het profeteren, dat is het uitleggen der Schrift. De ijver daarnaar zou het best tonen dat zij de liefde najaagden, dat zij haar op de rechten prijs stelden, en er op gesteld waren. Merk op: Gaven zijn waardige voorwerpen van onze begeerte en onzen ijver, mits in dienst van de genade der liefde. Die zouden zij eerst en met de grootsten ernst zoeken, als de meest waardige.
III. Hij noemt de redenen voor dezen voorkeur op. En het is merkwaardig, dat hij hier alleen het profeteren vergelijkt met het spreken van talen. Het schijnt dat de Corinthiërs deze gave het hoogst achtten. Die was meer opzienbarend dan eenvoudige Schriftuitlegging. Zij beloonde meer de hoogmoed; maar was minder geschikt om de bedoelingen van de Christelijke liefde te bevorderen; zij zou niet in gelijke mate stichten of de zielen goeddoen. Want:
1. Hij, die vreemde talen spreekt, kan alleen spreken tussen God en zichzelf, omdat, welke geheimenissen ook in die talen meegedeeld werden, geen der hoorders kon hem begrijpen, daar zij de taal niet verstonden, vers 2. Merk op: Wat niet kan begrepen worden, kan ook niet stichten. Er kan geen voordeel getrokken worden van de uitnemendste toespraak, wanneer ze in onverstaanbare taal gehouden wordt, welke het gehoor spreken noch begrijpen kan. Maar hij, die profeteert, spreekt ten nutte van zijn hoorders; van die gave hebben ze voordeel. Uitleg van de Schrift zal tot hun stichting bijdragen; zij zullen er door vermaand en vertroost worden, vers 3. En inderdaad die beide moeten samengaan. Plicht is de rechte weg tot troost; en hij die vertroost worden wil, moet kunnen verdragen dat hij vermaand wordt.
2. Hij, die vreemde talen spreekt, kan zichzelf stichten, vers 4. Hij kan verstaan en bezield worden door hetgeen hij zegt, en dat moet met iederen dienaar het geval zijn; en hij, die het meest zelf gesticht is, heeft de beste bekwaamheid en gelegenheid om anderen goed te doen door hetgeen hij zegt; maar indien hij in vreemde of onbekende talen spreekt, dient hij alleen zichzelf, en anderen kunnen van zijn toespraak geen nut hebben. Het doel van spreken in de gemeente is de stichting der gemeente, vers 4, waartoe profeteren, dat is Schriftuitleggen door ingeving of op andere wijze, het aangewezen middel is. Dat is de beste en voordeligste gave, welke het best beantwoordt aan het doel der liefde en het meeste goed doet; niet die waardoor we alleen onszelf stichten, maar waardoor wij de gemeente stichten. En dat is profeteren, prediken, Schriftuitleggen, in vergelijking met het spreken van vreemde talen.
3. Werkelijk, geen gave mag veracht worden, maar de beste gaven moeten begeerd worden. Ik wil wel, zegt de apostel, dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer dat gij profeteert, vers 5. Elke gave van God is een gunst Gods, en moet tot zijn eer aangewend worden; en is als zodanig te waarderen en dankbaar te aanvaarden; maar er zijn die boven anderen moeten gewaardeerd worden omdat zij nuttiger zijn. Die profeteert is meer dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij het uitlegge, opdat de gemeente stichting moge ontvangen, vers 5. Welwillendheid maakt iemand waarlijk groot. Het is zaliger te geven dan te ontvangen. En de ware voortreffelijkheid bestaat in het bestuderen en zoeken om anderen nuttig te zijn, veelmeer dan om hun verwondering te wekken en hun achting te oogsten. Die man heeft een groot karakter, die mild en werkzaam is in overeenstemming met zijn welwillendheid, en geneigd om het mogelijke voor het algemeen welzijn te doen. Hij, die de Schrift uitlegt tot stichting der gemeente, is groter dan hij, die tot zijn eigen aanbeveling vreemde talen spreekt. En het is moeilijk te zeggen welk ander doel hij beoogt, die vreemde talen spreekt zonder dat ze vertaald worden. Merk op: Dat geeft de dienaar de meeste eer, wat hij doet tot stichting van de gemeente; niet dat waardoor zijn gaven het voordeligst uitkomen. Hij, die zichzelf bedoelt, werkt in bekrompen kring; maar zijn geest en karakter groeien naar de mate van zijn nuttigheid; ik bedoel zijn voornemen en pogen om nuttig te zijn.
1 Korinthe 14:6-14🔗
In deze afdeling toont hij aan hoe ijdel de pronkerij van het spreken in vreemde en onverstaanbare talen is. Het is ten enenmale onstichtelijk en nutteloos. Indien ik tot u kwam en sprak vreemde talen, wat nuttigheid zou ik u doen, zo ik tot u niet sprak, of in openbaring, of in kennis, of in profetie, of in lering? vers 6. Het zou niets te beduiden hebben indien men deze alle uitte in een vreemde taal. Een apostel, met al zijn bekwaamheid, kon niet stichten indien hij niet sprak naar de vatbaarheid zijner hoorders. Nieuwe openbaringen, duidelijke uitlegging van teksten, de leerrijkste verhandelingen op zichzelf, zouden onvruchtbaar zijn in een taal, die niet verstaan werd. Ook Schriftuitlegging in een onbekende taal zou vertaling nodig hebben, alvorens zij enig nut kon doen.
I. Hij heldert dit op door verscheiden vergelijkingen.
1. Met een fluit en een harp, die aldoor op dezelfde toon spelen. Welk nut kan dat hebben voor de danser? Zo er geen onderscheid van klank is, hoe kan hij er dan zijn passen naar regelen? Onverstaanbare talen zijn gelijk fluitende citers zonder onderscheid van geluid; zij geven de mensen niet meer leiddraad voor hun onderhoud, dan een fluit met slechts één klep of een citer met niet meer dan één snaar aan een danser voor zijn bewegingen, vers 7. Met een trompet, die onzeker geluid geeft, adêlon phoonên, onduidelijk geluid; hetzij niet het geluid dat bedoeld wordt, of een geluid dat niet eigenaardig genoeg is om begrepen te worden. Wanneer de bazuin "aanvallen" in plaats van "terugtrekken" blaast, of een geluid voortbrengt dat niemand begrijpen kan, wie zal zich dan tot de krijg bereiden? In een Christelijke samenkomst spreken in een onbekende taal is even ijdel en doelloos als het onzekere geluid van een bazuin op het slagveld. Daar het leger en hier de gemeente moeten in afwachting blijven en zijn tot werkloosheid veroordeeld. Woorden, die geen zin hebben voor de hoorders, laten hen onwetend omtrent hetgeen gesproken wordt; ze zijn: spreken in de lucht, vers 9. Woorden zonder betekenis geven geen leiding of onderwijs aan de geest, en onverstaanbare woorden hebben geen betekenis voor de hoorders; tot hen op die wijze spreken is onzen adem verspillen.
2. Hij vergelijkt het spreken in vreemde talen met het gebrabbel van barbaren. Daar zijn zegt hij, vers 10, vele soorten van stemmen in de wereld, en geen daarvan is zonder haar eigen betekenis. Dat is waar van de verschillende talen door de onderscheidene volken gesproken. Elk van die talen heeft haar eigen betekenis. Zonder dat zouden ze zijn phoonai aphoonoi, een stem en toch geen stem. Want dat is geen taal, of kan aan zijn doel beantwoorden, wat geen betekenis heeft. Maar welke eigen betekenis de woorden van enige taal op zichzelf mogen hebben, en voor hen die ze verstaan, ze zijn niets meer dan gebrabbel voor mensen van een andere taal, die ze niet verstaan. In dit geval zijn spreker en hoorder voor elkaar barbaars, vers 11; zij spreken en horen niets dan onzin; want dat is barbaars. De beschaafde Ovidius, toen hij in Pontus gebannen was, dichtte: "Ik ben hier een barbaar, wie niemand kan verstaan." In de gemeente een onbekende taal spreken is barbaars spreken; is zich gedragen als een barbaar; het is het gehoor verwarren, in plaats van het te stichten, en daarom bovenmate ijdel en nutteloos.
II. Na dit vastgesteld te hebben past hij het toe in de beide volgende verzen:
1. Door hen te raden vooral begerig te zijn naar zulke gaven, als meest tot stichting der gemeente dienen kunnen, vers 12. Alzo gij ijverig zijt naar geestelijke gaven; laat uw ijver prijzenswaard zijn; wees ijverig om de gemeente te stichten, om Christelijke kennis en godzaligheid te bevorderen en jaagt meest die gaven na, die de beste diensten aan de zielen der mensen bewijzen. Dit is de hoofdregel, welke hij geeft.
2. Door hen te raden dat, indien ze een vreemde taal wilden spreken, ze God moesten bidden om de gave van de uitlegging der talen, vers 13. Dat was een afzonderlijke gave, zie Hfdst. 12:10. Het was mogelijk een vreemde taal te spreken en te verstaan, zonder bij machte te zijn die goed in zijn eigen taal over te zetten; en dat was toch nodig tot opbouw der gemeente; want de gemeente moest het verstaan, zou ze opgebouwd worden, en dat kon ze niet wanneer het gesprokene niet in haar eigen taal weergegeven werd. Laat hem, die een vreemde taal spreekt, dan God bidden om de gave van uitlegging der talen; of anders ijveren naar en God vragen om die gave liever dan te spreken in een taal, die uitlegging behoeft; want dat strekt meest ten zegen voor de gemeente, en behoort dus onder de uitnemende gaven, vers 12. Sommigen lezen hieruit: "Laat hem zó bidden, dat hij in zijn gebed uitlegge wat hij buiten het gebed in een vreemde taal gezegd heeft." De bedoeling is in elk geval dat zij al hun godsdienstige handelingen zó moeten inrichten, dat allen in de vergadering er aan deelnemen en er voordeel van trekken kunnen.
3. Hij dringt deze raad aan met een eenvoudige reden: Indien ik in een vreemde taal bid, mijn geest bidt wel; dat is die geestelijke gave wordt in het gebed wel zo aangewend, dat mijn geest er met toewijding aan deelneemt; maar mijn verstand is vruchteloos, vers 14; dat is: de zin en de bedoeling van mijn woorden zullen vruchteloos zijn, want ik word niet verstaan en daarom kunnen de anderen niet in mijn Godsverering deelnemen. Merk op: men moet in het openbaar verstaanbaar trachten te bidden, niet in een vreemde taal; maar ook niet in een taal, die, indien niet vreemd, boven het bereik van de hoorders gaat. De taal, die de eenvoudigste is en het gemakkelijkst te begrijpen, is de meest geschikte voor openbare Godsverering en andere godsdienstige oefeningen.
1 Korinthe 14:15-20🔗
De apostel trekt hier de totnogtoe gehouden bewijsvoering samen en
I. Zegt hun hoe zij in het openbaar moeten zingen en bidden, vers 15. Wat is het dan? Ik zal wel met de geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden. Ik zal wel met de geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen. Hij verbiedt niet het bidden of zingen onder Goddelijke aandrift, of wanneer zij er toe geïnspireerd werden, of wanneer zulk een geestelijke gave hun verleend was; maar hij wenste dat zij het zo deden dat de anderen het verstonden en zich met hen verenigen konden. Alle openbare eredienst moet zo ingericht worden dat hij begrijpelijk is.
II. Hij steunt zijn bewijsvoering met verscheidene redenen.
1. Anders kan de ongeleerde geen Amen zeggen op hun gebeden en dankzeggingen; zich niet met hen in de godsverering verenigen; indien hij hen niet verstaan kan, vers 16. Hij, die de plaats des ongeleerden vervult; dat is, gelijk sommigen het uitleggen, de grote meerderheid van het volk, welke in de meeste Christelijke samenkomsten, letterkundig niet ontwikkelden zijn, hoe kunnen zij "Amen" zeggen op een gebed, dat ze niet verstaan hebben? Hoe zullen ze hun instemming en deelname te kennen geven? Dat is: Amen, zo zij het. God geeft de dingen, die wij gevraagd hebben; òf: wij stemmen in met de afgelegde belijdenis van zonden en de erkentenis van de Goddelijke genade en gunstbewijzen. Dat is de betekenis van Amen zeggen. Allen behoren inwendig Amen te zeggen, en het is niet ongeschikt in openbare gebeden en samenkomsten deze inwendige toestemming te bevestigen door een hoorbaar Amen. De oude Christenen zegden allen overluid Amen. Nu, hoe zullen de mensen Amen zeggen op hetgeen ze niet verstaan hebben? Er kan geen instemming zijn in gebeden, die niet verstaan werden. De bedoeling van de openbare eredienst wordt daarom ten enenmale verijdeld, zodra die gehouden wordt in vreemde taal. Hij, die voorgaat, moge wèl bidden, wèl danken, maar niet naar plaats en tijd geschikt, want de anderen worden niet gesticht en kunnen niet gesticht worden, vers 17, door hetgeen ze niet verstaan.
2. Hij haalt zijn eigen voorbeeld aan, om des te meer indruk te maken; en doet hen opmerken:
A. Dat hij bij geen hunner achterstond in deze geestelijke gave. Ik dank mijnen God, dat ik meer vreemde talen spreek dan gij allen, vers 18; niet alleen meer dan een uwer, maar meer dan gij allen tezamen. Het was geen afgunst op hun groter bekwaamheid, welke Paulus deed geringschatten wat zij zo hoog waardeerden en waarop zij zo trots waren; hij overtrof hen allen in deze zelfde gave der talen en verlaagde hun gave niet omdat hijzelf die niet bezat. De geest van afgunst is zeer alge- meen in de wereld. Maar de apostel nam zijn maatregelen tegen deze misduiding van zijn uitspraken, door hun te laten zien dat er meer reden zou bestaan voor hen om hem te benijden, dan voor hem om het hen te doen. Wanneer wij iemands onredelijke waardering van zichzelf willen fnuiken, of zijn zelfverheffing op eigen aantrekkelijk-heden en begaafdheden, dan moeten we hem, zo mogelijk, aantonen, dat we dit niet doen uit afgunst of wrevel. Wij missen allen invloed wanneer de ander op redelijke grond kan aantonen, dat onze handelwijze uit die slechte wortel ontsproot. Paulus kon niet rechtvaardig afgewezen of verdacht worden, in deze gehele redenering, op zulke gronden. Hij sprak meer talen dan zij allen. Maar:
B. Hij wilde liever in de gemeente vijf woorden spreken met zijn verstand; dat is: zodat anderen hem verstaan konden en er door onderwezen en gesticht worden, dan tien duizend woorden in een vreemde taal, vers 19. Hij was er zo ver af om zichzelf te verheffen op het spreken van vreemde talen, of om zijn gaven van die soort te pronk te zetten, dat hij liever slechts vijf begrijpelijke woorden sprak om anderen te dienen; dan duizend, ja tien duizend mooie redevoeringen te houden, die niemand anders enig nut deden, omdat ze niet verstaan werden. Een getrouw Christelijk dienaar zal zijn waarde meer verhogen door het kleinste geestelijk nut voor de zielen van anderen tot stand te brengen, dan door de grootste toejuiching en verering voor zichzelf te verwerven. Dit is de ware grootheid en adeldom des geestes: zichzelf een dienstknecht van Christus te betonen en niet een slaaf van eigen hoogmoed en ijdelheid.
3. Hij voegt er een duidelijke aanwijzing bij dat hun voorliefde, welke zij voor deze gave toonden, een zeer klaar bewijs was voor de onrijpheid van hun oordeel. Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen, vers 20. Kinderen zijn geneigd hoog weg te lopen met nieuwigheden en vreemde verschijnselen. Zij worden door de uiterlijke schijn gevangen, zonder te vragen naar de waren aard en de innerlijke waarde der dingen. Handelt niet gelijk zij, en geeft niet de voorkeur aan drukte en schijn boven waarde en deugdelijkheid; toont groter rijpheid van oordeel, en handelt meer als mannen; wees alleen kinderen in onschuld en eenvoud. Dit woord bevat een dubbel verwijt, zowel over hun hoogmoed op hun gaven, als over hun aanmatiging en hooghartigheid tegen elkaar en de twisten en scheuringen, die daarvan het gevolg waren. Christenen moeten vertrouwend en onschuldig als kinderen zijn; alle laster en nijd vermijden; maar behoren mannelijk en volwassen te zijn in wijsheid en kennis. Zij moeten niet onervaren zijn in het woord der gerechtigheid, Hebr. 5:13; hoewel ze onervaren moeten zijn in de werken der ongerechtigheid.
1 Korinthe 14:21-25🔗
Hier zet de apostel zijn bewijsvoering voort en redeneert uit andere oogpunten. En wel:
I. Talen, zoals de Corinthiërs die gebruikten, waren meer een teken van Gods oordelen dan van genade voor enig volk. In de wet (dat is: in het Oude Testament) is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere, vers 21, 1Korinthe 14.21 Jes. 28:11. Vergelijk Deut. 28:46, 49. Het schijnt dat de apostel naar deze beide plaatsen verwijst. Beiden zijn als bedreiging bedoeld, en ze leggen elkaar uit. De mening in dit opzicht is: het is een bewijs dat een volk door God verlaten wordt, wanneer Hij het overgeeft aan deze soort van onderricht; aan de regering van hen, die in een andere taal spreken. En zeker bedoelt de apostel hier: u behoort toch niet verlangend te zijn naar tekenen van Goddelijk ongenoegen? God kan geen genadige bedoelingen hebben met hen, die kortweg aan dit soort van onderricht overgegeven worden en onderwezen in een taal, die ze niet verstaan. Zij kunnen nooit gezegend worden door zulk onderwijs en wanneer ze daaraan worden overgelaten, is dat een bedenkelijk teken dat God hen voor onverbeterlijk houdt. Zouden Christenen dan naar zulk een toestand ijveren of de gemeente daarin brengen? En toch deden de Corinthische leraren dat in werkelijkheid, wanneer ze steeds hun ingevingen in een vreemde taal horen lieten.
II. Talen zijn meer een teken voor ongelovigen dan voor gelovigen, vers 22. Zij waren een geestelijke gave, bedoeld voor de overtuiging en bekering van ongelovigen, opdat die tot de Christelijke kerk gebracht mochten worden; maar de bekeerden moesten in het Christendom opgebouwd worden door nuttig onderwijs in hun eigen taal. De gave der talen was noodzakelijk om het Christendom te verbreiden en de gemeenten te verzamelen; zij was geschikt en bedoeld om ongelovigen te overtuigen van die leer, welke de Christenen reeds omhelsd hadden; maar profeteren en Schriftuitleggen in hun eigen taal diende meest tot stichting van hen, die reeds geloofden; zodat het spreken in vreemde talen in de Christelijke samenkomsten geheel ontijdig en ongeplaatst was; daar kwam het in geen enkel opzicht te pas. Ten einde gaven behoorlijk te gebruiken, moet men weten met welk doel ze gegeven werden en waartoe ze dienen. Uitgaan ter bekering van ongelovigen, zoals de apostelen deden, zou nutteloos werk geweest zijn zonder de gave der talen en het gebruik van deze gave; maar in een vergadering van Christenen, van hen die reeds tot het Christendom bekeerd waren, van deze gave gebruik en ophef te maken, was geheel onvoegzaam, omdat het de vergaderden geen voordeel gaf; noch voor overtuiging van de waarheid, want die hadden ze reeds aangenomen; noch voor hun stichting, want ze verstonden hèt niet, en konden zo ze het niet verstonden er geen zegen van hebben.
III. Het vertrouwen in en de goede naam van hun samenkomsten bij de ongelovigen vereiste dat zij de voorkeur zouden geven aan profeteren boven het spreken van vreemde talen. Want:
1. Zo zij allen vergaderd waren voor de Christelijke eredienst, en hun dienaren of anderen, die met de uitoefening belast waren, zouden onverstaanbare talen spreken, en ongelovigen zouden binnenkomen, die zouden daaruit besluiten dat ze onzinnig waren, niet beter dan een bende wilde dwepers. Wie, die goed bij zijn verstand was, zou de godsdienstige eredienst op die manier leiden? Of welk soort van godsdienst zou dat zijn, dien niemand verstaan kan? Zou dat het Christendom niet bij de heidenen belachelijk maken, wanneer zij de dienaren hoorden bidden, of preken, of andere godsdienstoefeningen houden in een taal, welke hij noch de vergadering verstond? De Christelijke godsdienst in zichzelf is eenvoudig en redelijk, en mag niet door zijn dienaren veranderd worden in een wild onredelijk ding. Zij onteren de godsdienst en verlagen hun eigen karakter, die iets doen dat deze uitwerking heeft. Maar aan de andere kant:
2. Indien, in plaats van in vreemde talen te spreken, zij die voorgaan eenvoudig de Schrift uitleggen, of prediken, in verstaanbare en duidelijke taal, en zo de grote waarheden en regelen van het Evangelie bekendmaken, dan zal een heiden of een ongeleerde, die binnenkomt, misschien overtuigd worden en tot het Christendom zich bekeren, vers 24, 25; zijn geweten zal getroffen worden; de geheimen van zijn hart zullen hem ontdekt worden; hij zal veroordeeld worden door de waarheid, welke hij hoort, en daardoor tot schuldbelijdenis gebracht worden; Gode de eer geven, en getuigenis afleggen dat Hij waarlijk in uw midden, in uw vergadering, tegenwoordig is. De waarheden der Schrift, eenvoudig en duidelijk verkondigd, hebben een merkwaardig vermogen om de gewetens wakker te schudden en de harten te raken. En strekt dat niet veel meer tot eer van onzen godsdienst dan dat ongelovigen tot het besluit zouden komen dat de dienaren onzinnig zijn en de godsdienstoefeningen staaltjes van waanzin? Dat laatste zou alleen verachting brengen over hen en over hun godsdienst tevens. In plaats van hun toejuiching te bezorgen zou het hen belachelijk maken en hun godsdienst onder hetzelfde oordeel brengen, terwijl profeteren zeker de gemeente zou stichten, het vertrouwen in hen versterken en waarschijnlijk ongelovigen en ongeleerden, die hen hoorden, overtuigen. De Christelijke godsdienstoefeningen moeten zó ingericht zijn, dat ze geschikt zijn om de gelovigen te stichten en de ongelovigen te overtuigen, te boeien en te bekeren. De dienst des Woords werd niet ingesteld om vertoning van gaven en bekwaamheden te maken, maar om zielen te redden.
1 Korinthe 14:26-33🔗
In deze afdeling bestraft de apostel hen om hun wanorde, en dringt aan op verbetering en regeling van hun gedrag in de toekomst.
I. Hij bestraft hen om de wanorde, die ze in hun samenkomsten toelieten, door het pronken met hun gaven, vers 26. Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij een psalm, heeft hij ene leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij ene openbaring, heeft hij ene uitlegging, laat alle dingen geschieden tot stichting. U laat toe dat de verscheidene delen van de eredienst met elkaar verward worden, en terwijl de een door ingeving een psalm wil mededelen, heeft de ander een openbaring of een uitlegging. Of anders: U laat toe dat er verwarring komt in dezelfde tak van eredienst; velen uwer willen tegelijk een psalm, of een openbaring, of een uitlegging geven, zonder op elkaar te wachten. Dat is immers openbaar oproer? Kan dát stichting geven? En toch moeten alle godsdienstige verrichtingen in uw samenkomsten dit ene doel hebben: laat alle dingen geschieden tot stichting.
II. Hij verbetert hun fouten en geeft hun enige regelen voor hun gedrag in de toekomst.
1. Wat het spreken in vreemde talen aangaat, verordent hij dat niet meer dan twee of drie dat in dezelfde bijeenkomst zouden doen, en niet allen tegelijk, maar de een na de ander. En dat mocht niet geschieden tenzij er iemand ware, die het gesprokene vertaalde, vers 27, 28; een andere vertaler dan de spreker zelf; want in een vreemde taal iets zeggen, dat men daarna zelf vertaalde, kon alleen door pronkerij geschieden. Maar indien er een ander was die vertaalde, werden twee wondergaven tegelijkertijd uitgeoefend en daardoor de gemeente gesticht, en ook het geloof der hoorders bevestigd. Maar was er niemand, die het vertalen kon, dan moest de ander zwijgen in de gemeente en zijn gave alleen tussen God en zichzelf uitoefenen, vers 28; dat is, naar ik meen, voor zich in zijn eigen huis; want allen die in de samenkomst zijn moeten aan de openbaren eredienst kunnen deelnemen en zijn daar niet om ieder op eigen gelegenheid godsdienstoefening te houden. Bijzondere oefeningen zijn ontijdig en niet op haar plaats wanneer de gemeente samengekomen is voor openbare Godsverering.
2. Ten opzichte van het profeteren schrijft hij voor:
A. Dat twee of drie in dezelfde samenkomst zullen spreken, vers 20; en dat na elkaar en niet tegelijk, en dat de anderen zullen onderzoeken en beoordelen wat dezen gesproken hebben, dat is onderscheiden en vaststellen wat daarin al of niet Goddelijke ingeving was. Er kunnen valse profeten zijn, die alleen maar Goddelijke ingeving voorwenden; en de ware profeten moesten die beoordelen, en onderscheiden en blootleggen wat Goddelijk ingegeven was en wie door zulke ingeving de Schrift uitlegde en de gemeente onderwees; en wat vals was; wat Goddelijk was en wat niet. Dit schijnt de bedoeling van dezen regel te zijn. Want indien van een profeet bekend was dat hij onder Goddelijken invloed stond, behoefde hij niet beoordeeld te worden; want dat zou gelijkstaan met het onderwerpen van de Heiligen Geest aan menselijk oordeel. Hij, die werkelijk geïnspireerd was en als zodanig bekend stond, was boven menselijk oordeel verheven.
B. Hij schrijft voor dat indien een andere aanwezige profeet een openbaring had, terwijl de eerste nog profeteerde, deze rustig blijven moest en zwijgen totdat de eerste zijn openbaring uitgesproken had, vers 30. Sommigen hebben daaruit begrepen dat de eerste onmiddellijk ophouden moest met spreken. Maar dat is onnatuurlijk en schijnt niet in de tekst te liggen. Want waarom zou iemand, die door ingeving sprak, onmiddellijk moeten zwijgen wanneer een ander geïnspireerd werd, en dus achterwege houden wat hem door dezelfde Geest geopenbaard was? Inderdaad, hij die een nieuwe openbaring ontvangen had, kon vrijheid verkrijgen op zijn beurt te spreken, nadat hij het woord gevraagd had; maar waarom moest de een, die vóór hem sprak, de vrijheid benomen en de mond gesloten worden, terwijl hij mededeelde wat hem de Geest te zeggen gegeven had? Zou de Geest Gods iemand bewegen tot spreken, en vóór hij uitgesproken had, een ander bewegen om hem in de rede te vallen en het zwijgen op te leggen? Dit schijnt mij een ongerijmde gedachte. Ze komt ook niet overeen met de tekst en wat er op volgt in vers 31: Want gij kunt allen de een na de ander profeteren; hetgeen niet zou geschieden wanneer de een in de rede gevallen en tot zwijgen gebracht werd vóór hij zijn profetie geëindigd had; maar wel wanneer het de ander verboden was de nieuwe openbaring, die hem ingegeven was, mede te delen alvorens de eerste zijn rede geëindigd had. En daarom voegt de apostel er dadelijk bij, vers 32: De geesten der profeten zijn de profeten onderworpen, dat is: de geestelijke gaven, die zij bezitten, laten hen in het bezit van hun oordeel en bevoegd om hun eigen oordeel in de toepassing van de gaven te gebruiken. Goddelijke ingevingen zijn niet, gelijk de heidense bezetenheid door de duivel, wild en onregeerbaar en doen iemand niet handelen alsof hij buiten zijn zinnen was, maar zij zijn nuchter en kalm en doen iemand zich redelijk gedragen. De man, die door de Geest Gods geïnspireerd wordt, blijft mens en neemt de regelen van natuurlijke orde en welvoeglijkheid in acht terwijl hij zijn openbaringen meedeelt. Zijn geestelijke gave is dus geheel aan zijn welbehagen onderworpen en kan door hem naar welgevallen gebruikt worden.
III. De apostel geeft de reden op voor deze voorschriften.
1. Zij zouden tot zegen, onderricht en vertroosting der gemeente dienen. Dat is dat allen leren en allen getroost worden; daartoe moeten de profeten spreken op ordelijke wijze. God heeft de dienst ingesteld tot onderwijzing, stichting en vertroosting der gemeente. En zeer zeker moeten de dienaren, zoveel in hun vermogen is, hun diensten daartoe aanwenden.
2. Hij zegt hun: God is geen God van verwarring, maar van vrede. Daarom moet Goddelijke ingeving in geen geval verwarring in de gemeente aanrichten en alle regelen van gewone welvoeglijkheid verbreken; hetgeen onvermijdelijk geschieden zou indien verscheidene geïnspireerden tegelijk zegden wat hun door de Geest van God ingegeven was, en niet ieder op zijn beurt wachtte. De ere Gods vereist, dat de dingen in Christelijke samenkomsten zo bestuurd worden dat men de regelen der natuurlijke welvoeglijkheid niet overschrijdt. Indien zij geleid werden op wanordelijke en rumoermakende wijze, welken indruk zouden ze dan van de God, die aangebeden werd, geven aan oplettende toeschouwers? Zouden dezen dan denken dat Hij de God van vrede en orde en de vijand van wanorde is? De zaken moeten in de Goddelijken eredienst zo bestuurd worden, dat er geen onlieflijke of oneerbare mening over God ontstaat in de harten der toeschouwers.
3. Hij voegt er bij, dat de dingen zo behoorlijk geregeld waren in alle andere gemeenten, gelijk in al de gemeenten der heiligen, vers 33. Zij houden deze regelen in de uitoefening van hun geestelijke gaven; en dat is een duidelijk bewijs dat de gemeente te Corinthe dezelfde regelen inachtnemen moest. En het zou zeer schandelijk voor hen zijn, indien zij, die de meeste gemeenten overtroffen in geestelijke gaven, meer dan enige andere wanorde bij de uitoefening daarvan toelieten. Hoewel andere gemeenten onze maatstaf niet mogen zijn, moet echter de eerbied, welken zij betonen voor natuurlijke welvoeglijkheid en orde, ons weerhouden van die regelen te verbreken. In zoverre kunnen ze als voorbeelden genomen worden en is het geen schande ze na te volgen.
1 Korinthe 14:34-35🔗
De apostel
1. Legt hier het zwijgen op aan de vrouwen in de openbare samenkomsten, en dat zelfs zo ver dat ze tot haar eigen inlichting daar geen vragen mogen doen, maar die thuis haar eigen mannen voorleggen moeten. Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, 1 Tim. 2:11. Er is inderdaad ene aanwijzing, Hfdst. 11:5, dat de vrouwen soms baden en profeteerden in de samenkomsten, hetgeen de apostel in dien tekst niet kortweg veroordeelt, maar waarvan hij de wijze waarop afkeurt; namelijk: bidden of profeteren met ongedekten hoofde, hetgeen in dien tijd en dat land gelijkstond met wegneming van het onderscheid der sexen en zichzelf op één hoogte met de man plaatsen. Maar hier schijnt hij haar alle optreden in het openbaar te verbieden. Haar wordt niet toegelaten in de gemeente te spreken, zomin in gebed als in profetie, vers 34. Het laatste wordt hier duidelijk bedoeld in de beperkten zin, waarin het in dit gehele hoofdstuk voorkomt, namelijk van prediken of door Goddelijke ingeving de Schrift uitleggen. En inderdaad, voor de vrouw zou profeteren op deze wijze gelijkstaan met leren, hetgeen met haar staat van ondergeschiktheid niet overeenkomt. Een leraar van anderen heeft in dat opzicht macht over hen, hetgeen de vrouw over de man niet geoorloofd is; en daarom kan haar niet toegelaten worden in ene samenkomst te onderwijzen. Het is haar niet toegelaten te spreken, te onderwijzen. Maar bidden en geïnspireerde liederen zeggen was geen "leren." En ziende dat er in die tijd in de gemeente vrouwen waren, die zulke geestelijke gaven bezaten, Hand. 22:9, moesten die dan, wanneer zij in de samenkomst onder de invloed kwamen, ten enenmale zwijgen? Maar waartoe hadden ze deze gaven dan ontvangen, indien zij ze niet in het openbaar gebruiken mochten? Om deze redenen menen sommigen dat dit algemeen verbod alleen voor gewone gevallen gold, maar dat bij buitengewone gelegenheden vrouwen, die onder Goddelijken invloed kwamen en als zodanig bekend stonden, vrijheid hadden om te spreken. In het algemeen mochten zij niet leren, of in de gemeente vragen behandelen; maar moesten daar zich in stilheid laten leren; wanneer zij moeilijkheden ontmoetten, moesten ze thuis haar eigen mannen vragen. Wanneer het de plicht der vrouw is zich in onderwerping te laten leren, dan is het de roeping van de man zijn meerderheid te tonen door instaat te zijn om haar te onderwijzen. Wanneer het haar roeping is thuis haar eigen man te vragen, dan is het zijn plicht om tenminste te trachten instaat te zijn haar vragen te beantwoorden. Wanneer het voor haar schande is in de gemeente te spreken, waar ze behoort te zwijgen, dan is het schande voor hem te zwijgen waar hij behoort te spreken, en ook niet instaat te zijn haar te antwoorden wanneer zij hem thuis iets vraagt.
2. Wij krijgen hier de reden van deze instelling. Het is Gods wet en gebod dat zij in gehoorzaamheid zij, vers 34; de vrouwen zijn in ondergeschiktheid aan de man geplaatst, en het is schande voor haar iets te doen, dat zweemt naar begeerte om de rangen om te keren; zoals spreken in het openbaar, tenminste in dien tijd en onder dat volk, scheen aan te duiden, hoeveel te meer het leren in het openbaar; zodat de apostel besluit dat het voor ene vrouw schande was om in de samenkomsten der gemeente te spreken. Schande is de onaangename aandoening der ziel, wanneer men iets onbehoorlijks verricht heeft. En wat is onbehoorlijker voor een vrouw dan het verlaten van haar plaats, het verbreken van de ondergeschiktheid van haar sexe, en het doen wat daarvan de schijn en het voorkomen heeft? Onze geest en ons gedrag moeten in overeenstemming zijn met onzen rang. Wij moeten de natuurlijke onderscheidingen, die God gemaakt heeft, in acht nemen. Zij, die door Hem in onderwerping aan anderen geplaatst zijn, mogen zichzelf niet op een hoogte stellen, noch de meerderheid najagen of zich aanmatigen. De vrouw is aan de man onderdanig gemaakt en moet die plaats innemen en er tevreden mee zijn. En daarom moeten de vrouwen zwijgen in de gemeente, en zich niet tot leraressen opwerpen, want dat is zich de meerderheid boven de man aanmatigen.
1 Korinthe 14:36-40🔗
In deze verzen besluit de apostel zijn bewijsvoering met:
1. Een verdiend verwijt aan de Corinthiërs voor hun hoogmoed en zelfbehagen. Zij handelden met hun geestelijke gaven zoals geen andere gemeente deed; zij bedienden er in zeker opzicht alleen zichzelf mede, en verdroegen zeer moeilijk enige terechtwijzing of regeling. Nu zegt de apostel om deze aanmatiging te fnuiken: Is het woord Gods van u uitgegaan? Of is het alleen tot u gekomen? vers 36. Ging het Christendom van Corinthe uit; was onder hen zijn oorsprong? Of, indien niet, is het tot u beperkt en u toevertrouwd? Zijt gij de enige gemeente, die met Goddelijke openbaringen begunstigd werd, zodat gij u onttrekken wilt aan al de gewone regelen der andere gemeenten, en ten einde met uw geestelijke gaven te pronken wanorde in de Christelijke samenkomsten brengen? Hoe onbehoorlijk is zulk een gedrag! Ik bid u: bedenkt uzelven! Indien het nodig en geschikt was, kon de apostel met alle gezag bestraffen; en zeker, indien ooit, dan was zijn bestraffing hier op haar plaats. Merk op: Zij moeten bestraft en vernederd worden, wier geestelijke hoogmoed en zelfverheffing verwarring brengen in de Christelijke gemeenten en samenkomsten; hoewel ze moeilijk bestraffing kunnen verdragen, zelfs niet van een apostel.
2. Hij maakt hun bekend, dat hetgeen hij hun gezegd had een bevel van God was, dat geen waar profeet of werkelijk-geïnspireerde zou ontkennen, vers 37. Indien iemand meent een profeet te zijn of geestelijk, die erkenne dat hetgeen ik schrijf des Heeren geboden zijn. Ja, laat hem door dezen regel op de proef gesteld worden. Indien hij niet erkent, dat hetgeen ik hieromtrent geschreven heb de wil van Christus is, dan heeft hij zelf nooit de Geest Gods gehad. De Geest van Christus kan zichzelf niet tegenspreken; indien Hij in mij spreekt èn in hen, dan moet Hij in ons beiden hetzelfde zeggen. Indien hun openbaringen de mijne tegenspreken, dan komen ze niet van dezelfde Geest; een van ons beiden moet dan een valse profeet zijn. Hieraan kunt ge hen kennen. Zo zij zeggen dat mijn voorschriften in deze zaak geen Goddelijke geboden zijn, dan kunt ge er op rekenen, dat zij niet Goddelijk geïnspireerd worden. Maar indien iemand, na dit alles, door vooroordeel of tegenstand, voortgaat onzeker of onwetend te zijn dat ik door de Geest Gods spreek, dan moet hij onder de invloed van die onwetendheid blijven. Indien zijn voorwendsel van inspiratie de vergelijking met mijn apostolisch karakter en vermogen kan doorstaan, dan heb ik al mijn gezag en invloed verloren, en zij die deze vergelijking niet toestemmen zijn buiten bereik van overtuiging en moeten aan zichzelf overgelaten worden. Het is rechtvaardig in God hen aan de blindheid van hun ziel over te laten, die moedwillig het licht buitensluiten. Zij, die onwetend willen blijven in een zaak, die zo duidelijk is, worden rechtvaardig onder het oordeel van hun verkeerd begrip gelaten.
3. Hij vat alles samen in twee algemene raadgevingen.
A. Hoewel zij de gave der talen niet moeten verachten, en in geen geval mogen misbruiken, onder de opgenoemde voorschriften, moeten zij aan de gave der profetie voorkeur geven. Dat is inderdaad de bedoeling van de gehele redenering. Dat was boven de andere te verkiezen, omdat zij de nuttigste was.
B. Hij beveelt hun alle dingen eerlijk en met orde te doen, vers 40; dat is: zij moesten alles vermijden, wat duidelijk bleek onwelvoeglijk en wanordelijk te zijn. Zij mochten nooit de gelegenheid aangrijpen om in de Christelijke gemeente en eredienst enig ding in te voeren, dat door een ijdele geest als verfraaiend gerekend werd of dat zou kunnen dienen om ze te bederven. Zulke onbetamelijkheden en wanorde, als hij had behandeld, moesten ze vooral verfoeien. Zij moesten niets doen wat blijkbaar kinderachtig was, vers 20; of wat aanleiding geven kon om te zeggen dat zij uitzinnig waren, vers 23; of dat verwarring kon veroorzaken, vers 33. Dat zou bovenmate onwelvoeglijk zijn, en een Christelijke samenkomst tot een bende en een aanfluiting maken. Maar ze moesten de dingen ordelijk doen; ze moesten de een na de ander spreken, en niet allen tegelijk; hun beurt afwachten en niet elkaar in de rede vallen. Indien ze anders handelden, zouden ze het doel van de Christelijke bediening en van alle Christelijke samenkomsten vernietigen. Duidelijke onwelvoeglijkheden en wanorde moeten zorgvuldig buiten alle Christelijke gemeenten en elk deel van de eredienst gehouden worden. Daar moet niets in zijn, dat kinderachtig, dwaas, belachelijk, wild en rumoermakend is. Alle delen van de godsdienstoefening moeten mannelijk, ernstig, redelijk, bedaard en ordelijk verricht worden. God mag niet onteerd, de eredienst niet ontwijd worden, door onze oneerbiedige uitvoering of bijwoning.