Ga naar inhoud

1 Korinthe 4

  1. ALZO houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods.
  2. En voorts wordt in de uitdelers vereist dat elk getrouw bevonden worde.
  3. Doch mij is voor het minst, dat ik van ulieden geoordeeld word, of van een menselijk oordeel; ja, ik oordeel ook mijzelven niet.
  4. Want ik ben mijzelven van geen ding bewust, doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar Die mij oordeelt, is de Heere.
  5. Zo dan, oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk lof hebben van God.
  6. En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis gepast om uwentwil, opdat gij aan ons zoudt leren niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander.
  7. Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen hadt?
  8. Alrede zijt gij verzadigd, alrede zijt gij rijk geworden, zonder ons hebt gij geheerst; en och, of gij heerstet, opdat ook wij met u heersen mochten!
  9. Want ik acht dat God ons, die de laatste apostelen zijn, tentoon heeft gesteld als tot den dood verwezen; want wij zijn een schouwspel geworden der wereld en den engelen en den mensen.
  10. Wij zijn dwazen om Christus' wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten.
  11. Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen, en hebben geen vaste woonplaats;
  12. En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en wij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen;
  13. Wij worden gelasterd en wij bidden; wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe.
  14. Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar als mijn lieve kinderen vermaan ik u.
  15. Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld.
  16. Zo vermaan ik u dan: Zijt mijn navolgers.
  17. Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer.
  18. Doch sommigen zijn opgeblazen, alsof ik tot ulieden niet komen zou.
  19. Maar ik zal haast tot u komen, zo de Heere wil, en ik zal dan verstaan niet de woorden dergenen die opgeblazen zijn, maar de kracht.
  20. Want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.
  21. Wat wilt gij? Zal ik met de roede tot u komen, of in liefde en in den geest der zachtmoedigheid?

Inleiding🔗

De apostel in dit hoofdstuk:
I. Wijst hun aan hoe zij hem en zijn mededienaren hebben te houden, en verwijt hun, tenminste stilzwijgend, hun onbehoorlijk gedrag jegens hem, vers 1-6.
II. Hij waarschuwt hen tegen hoogmoed en zelfverheffing en wijst op de velerlei verzoeking, die hen bevangt, om te hoog van zichzelf te denken en hem en de overige apostelen te verachten ter oorzake van de grote ongelijkheid in hun omstandigheden en toestand, vers 7-13.
III. Hij beroept zich op hen als hun vader in Christus, vers 14-16.
IV. Hij deelt hun mede dat hij Timotheüs tot hen gezonden heeft, en dat hij voornemens is binnen kort zelf te komen, hoewel sommigen hunner, zichzelf behagende en ijdel zijnde, het tegenovergestelde verwachten, vers 17-21.

1 Korinthe 4:1-6🔗

I. De apostel maakt hier aanspraak op de hem verschuldigde eerbied op grond van zijn ambt en zijn dienst, waarin velen totnogtoe tekort geschoten waren. Alzo houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods, vers 1. Hoewel mogelijk anderen hem overschat hebben door hem het hoofd hunner partij te maken en zich zijn discipelen te noemen. In onze waardering van dienaren, zowel als van alle andere dingen, moeten wij toezien uitersten te vermijden.

1. De apostelen zelf mochten niet overschat worden, want zij waren dienaren, geen meesters; knechten, geen heren. Zij waren dienaren van Christus, meer niet; hoewel zij dienaren van de hoogste rang waren, die de zorg voor zijn huishouding hadden, om de anderen voedsel te geven en hun arbeid aan te wijzen en te regelen.

Merk op: Het is zeer groot misbruik van hun macht maken en zeer misdadig in gewone dienaren, wanneer zij over hun mededienstknechten de baas spelen en aanspraak maken op gezag over hun geloof en wandel. Want zelfs de apostelen waren slechts dienaren van Christus; in Zijn werk gebruikt; met Zijn boodschap uitgezonden; en uitdelers der verborgenheden Gods, of van die waarheden, welke in vorige tijden en geslachten verborgen geweest waren. Zij hadden geen bevoegdheid om hun eigen mening te verkondigen, maar alleen het Christelijk geloof te verbreiden.

2. De apostelen mogen niet onderschat worden, want, hoewel zij dienaren waren, ze waren dienaren van Christus. De staat en de waardigheid van hun Meester bekleedde hen met ere. Hoewel zij slechts knechten zijn, ze zijn geen knechten voor de gewone wereldlijke dingen, maar voor Goddelijke verborgenheden. Zij hadden een grootse roeping en derhalve een eervolle bediening. Zij waren rentmeesters in Gods huishouding; voorname rentmeesters in Zijn koninkrijk van genade. Zij wensten geen meesters te zijn, maar zij verdienden eerbied en achting in dezen eervolle dienst. Voornamelijk:

II. Wanneer zij daarin hun plicht deden en zich getrouw betoonden. Voorts wordt in de uitdelers vereist dat elk getrouw bevonden worde, vers 2, vertrouwenswaard. De uitdelers in Christus’ huishouding moeten voorschrijven wat Hij voorgeschreven heeft. Zij mogen niet hun mededienaren aan ‘t werk zetten voor henzelf. Zij mogen niets van hen verkrijgen zonder huns Meesters volmacht. Zij mogen hen niet voeden met het kaf van hun eigen uitvindingen, in plaats van met het gezonde brood der Christelijke leer en waarheid. Zij moeten onderwijzen wat Hij bevolen heeft en niet de leringen en bevelen van mensen. Zij moeten getrouw zijn in het belang van hun Heere en ten dienste van zijn eer. Merk op: Het moet de hartelijke en aanhoudende begeerte der dienaren van Christus zijn zich vertrouwenswaard te tonen, en wanneer zij de getuigenis van een goed geweten en de goedkeuring van hun Meester hebben, moeten ze weinig hechten aan de beoordeling van hun mededienaren. Doch mij is voor het minste dat ik van ulieden geoordeeld worde of van een menselijk oordeel; zegt de apostel, vers 3. Inderdaad een goede getuigenis en de achting der mensen zijn een goede stap in de richting van nuttigheid in de dienst, en Paulus gehele bewijsvoering in deze zaak doet zien dat hij zeer veel zorg droeg voor zijn eigen goeden naam. Maar indien hij het voornamelijk er op toelegde om mensen te behagen, zou hij met moeite kunnen tonen dat hij een getrouw dienstknecht van Christus was, Gal. 1:10. Hij die een getrouw dienstknecht van Christus wil zijn, moet om Zijnentwil de beoordelingen der mensen verachten. Hij moet daarop neerzien als op iets zeer gerings - indien zijn Heere hem goedkeurt - hoe ook de mensen over hem oordelen. Zij mogen zeer laag of zeer hard oordelen, terwijl hij zijn plicht doet; maar hij staat of valt niet door hun oordeel. En het is voor getrouwe dienaren gelukkig dat zij een rechtvaardiger en bevoegder Rechter hebben dan hun mededienaren; een die medelijden hebben kan met hun zwakheden, hoewel hij er zelf gene heeft. Het is beter te vallen in de handen van God dan in die der mensen, 2 Sam. 24:14. De besten der mensen zijn slechts al te zeer geneigd om ras, hard en onrechtvaardig te oordelen, maar Zijn oordeel is altijd overeenkomstig de waarheid. Het is een troost, dat niet mensen onze eindrechters zijn. Zelfs moeten wij onszelf niet oordelen. Ja ik oordeel ook mijzelven niet: want ik ben mijzelven van geen ding bewust; ik kan mijzelven niet van ongetrouwheid beschuldigen; doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; dat zal mij niet vrijspreken; maar die mij oordeelt is de Heere. Zijn oordeel is mij alles-afdoend. In zijn uitspraak moet ik berusten. Hij zal mij bevinden en oordelen gelijk ik ben. Merk op: Niet doordien we onszelf goed beoordelen en onszelf rechtvaardigen, zullen we veilig en gelukkig zijn. Dat zal alleen zijn door de aanneming en goedkeuring van onzen vrijmachtige Rechter. Niet die zichzelf prijst, maar dien de Heere prijst, die is beproefd, 2 Korinthe 10:18.

III. De apostel neemt hieruit aanleiding om de Corinthiërs te waarschuwen tegen bedilzucht: het voorbarig en gestreng oordelen van anderen. Zo dan oordeelt niets vóór de tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, vers 5. Dat is een oordeel ontijdig en op goed geluk. Hier is geen sprake van een oordeel door bevoegde personen, binnen de kring hunner bediening; ook niet van ambteloos oordeel over feiten, die bewezen zijn; maar van een oordeel over de toekomstige staat van enig mens, of over de geheime bronnen en beginselen zijner daden, of over handelingen, die op zichzelf twijfelachtig zijn. In zulke gevallen te oordelen en beslist uitspraak te doen, is niet anders dan God Zijn zetel te betwisten en aanspraak maken op Zijn voorrang.

Merk op: De voorbarige en strenge oordelaar is een stout zondaar. Zijn vonnissen zijn volkomen ontijdig en aanmatigend. Een is er echter, die dezen oordelaar zal oordelen zowel als hen die door hem veroordeeld werden; en die dat doen zal zonder vooroordeel, hartstocht of partijdigheid. En er komt een tijd, wanneer de mensen niet meer zullen mistasten in hun oordeel over zichzelf en over anderen, omdat ze Zijn oordeel zullen moeten volgen. Dit behoorde hen nu bevreesd te maken om anderen te oordelen en zorgvuldig in het oordeel over zichzelf. Er komt een tijd, waarin de Heere in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is en openbaren de raadslagen der harten; de werken der duisternis, die in het geheim gepleegd worden, en al de geheime neigingen, voornemens en raadslagen, die in de harten verborgen zijn. Merk op: Er komt een dag, die de duisternis zal onthullen; de diepten zal openleggen; de geheime zonden der mensen aan het licht brengen en de gedachten hunner harten openbaren. De dag zal het verklaren. De Rechter zal al deze dingen aan het licht brengen. De Heere Jezus Christus zal de gedachten van het hart, van alle harten, blootleggen. De Heere Jezus Christus moet kennis dragen van de raadslagen des harten, anders zou Hij ze niet kunnen openbaren. Dit is een Goddelijk voorrecht, Jer. 17:10, en juist dit kent onze Zaligmaker zichzelf op zeer bijzondere wijze toe. Al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben, die nieren en harten onderzoek; en Ik zal ulieden geven een iegelijk naar zijn werken, Openb. 2:23. We behoren zeer angstvallig te zijn in het veroordelen van anderen, want we hebben te doen met een Rechter, voor Wie wij ons niet verbergen kunnen. Anderen liggen niet bloot voor onze waarneming, maar wij wel voor de Zijne; en wanneer Hij zal gekomen zijn om te richten, zal een iegelijk lof hebben van God. Een iegelijk, dat is: ieder die het verdient, ieder die wélgedaan heeft. Hoewel geen van Gods kinderen iets bij Hem verdienen kan; hoewel er zelfs in hun beste werken veel laakbaars is; toch zal hun getrouwheid door Hem opgemerkt en bekroond worden. Indien ze veroordeeld en veracht zijn door hun mededienstknechten, Hij zal al die onrechtvaardige verwijten en veroordelingen verdrijven en hen doen zien in hun eigen beminnelijk licht. Christenen behoren dus onder onrechtvaardige beoordelingen geduldig te zijn, want zij weten dat deze dag komende is; vooral wanneer zij in hun geweten het getuigenis van hun onschuld hebben. Maar hoe vreeslijk zal het lot zijn van hen, die anderen veroordeeld hebben, wanneer hun gemeenschappelijke Rechter dan zal prijzen degenen, die zij veroordeeld hebben!

IV. De apostel deelt ons hier de reden mede, waarom hij zijn eigen naam en dien van Apollos hier in gesprek gebracht heeft. Hij heeft dat gedaan bij gelijkenis, en om hunnentwil. Liever verkoos hij zijn eigen naam en dien van een getrouwen medearbeider te gebruiken, dan de namen van enige partijhoofden onder hen; om daardoor tegenstand te voorkomen en zijn raad des te beter ingang te doen vinden. Dienaren behoren voorzichtig te zijn in hun raadgevingen en bestraffingen, vooral in de laatste, teneinde hun invloed niet te verliezen. Het doel van de apostel met deze handelwijze was hen te vermanen dat ze aan hem mochten leren niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, (boven hetgeen hij geschreven had) en niet, de een om eens anders wil, opgeblazen te worden tegen de anderen, vers 6. Apostelen moesten bij Gods akkerwerk niet anders beschouwd worden dan als planters en natmakers; in zijn bouwwerk alleen als bouwmeesters; bij Zijn geheimenissen enkel als uitdelers, en dienaren van Christus. En gewone dienaren kunnen deze betrekkingen niet vervullen op dezelfde wijze als de apostelen dat deden. Wij moeten zeer voorzichtig zijn om de eer en het gezag van de Meester niet aan Zijn dienstknechten toe te kennen. Wij mogen niemand Meester noemen op aarde, want één is onze Meester, namelijk Christus, Matth. 23:10. Wij mogen over hen niet denken boven hetgeen geschreven is. Het Woord Gods is de beste maatstaf voor de beoordeling van mensen. En bovendien: rechtvaardig oordelen over mensen en hen niet hoger stellen dan oorbaar is, is een middel om twisten en scheuringen in de gemeenten te voorkomen. Gewoonlijk is hoogmoed de grondslag van deze twisten. Zelfverheffing draagt zeer veel bij tot onmatige achting van onze leraren, zowel als van onszelf. Onze aanbeveling van eigen smaak en oordeel gaat gewoonlijk gepaard met onze onmatige toejuiching, en altijd met scheurmakend aanhangen van de enen leraar, in tegenstelling van anderen, die even wettig en getrouw zijn. Maar bescheiden over onszelf te denken en niet boven hetgeen geschreven is over onze leraars, is het beste middel om in de kerk twisten. verdeeldheden, scheuringen en partijen te voorkomen. Wij zullen nooit tegen elkaar opgeblazen worden, zolang wij in het oog houden, dat zij allen werktuigen zijn, door God gebruikt in Zijn akkerwerk en bouwwerk, en door Hem met verscheidene gaven en talenten begiftigd.

1 Korinthe 4:7-13🔗

Hier gebruikt de apostel de tevoren gegeven wenk als een middel tegen hoogmoed en zelfverheffing en stelt de verzoekingen in het licht, die de Corinthiërs hadden om hem te verachten, door het verschil van hun omstandigheden.

I. Hij waarschuwt hen tegen hoogmoed en zelfverheffing door de overweging, dat alle onderscheid tussen hen door God bewerkt was. Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt? vers 7. Hier richt Paulus zich tot de dienaren, die zichzelf aan het hoofd der partijen plaatsten en slechts al te veel deden om de leden der gemeente in deze onenigheden aan te vuren. Waarop hadden zij zich te beroemen, indien al hun bijzondere gaven van God waren? Zij hadden ze ontvangen, en konden er zich niet op beroemen zonder God te verongelijken. Terwijl zij er op zagen om hun eigen ijdelheid te voeden, hadden ze moeten bedenken, dat die gaven even zoveel schulden en verplichtingen aan de Goddelijke goedheid en genade waren. Het kan als vaste regel aangenomen worden: Wij hebben generlei reden om trots te zijn op onze bevoorrechtingen, gaven en werkzaamheden; al het goede, dat wij hebben, of zijn, of doen, hebben we te danken aan de vrije en rijke genade Gods. Pochen is voor altijd buitengesloten. Niets van hetgeen we hebben, kan werkelijk ons eigen genoemd worden; alles is van God ontvangen. Het is daarom dwaasheid in ons, en beledigend voor Hem, indien wij er op pochen; hij die alles ontvangen heeft, behoort op niets trots te zijn, Ps. 115. Bedelaars en afhangelingen mogen roemen op de verleende onderstand; maar zichzelf daarvoor te verheerlijken is trots zijn op geringheid, onmacht en behoefte. Diepe indruk van onze verplichtingen aan de Goddelijke genade zal ons van aanmatiging en zelfverheffing genezen.

II. Hij scherpt hun de verplichting tot nederigheid in door zeer pijnlijke spotternij; ten minste hij bestraft hen ernstig over hun hoogmoed en zelfverheffing: Alrede zijt gij verzadigd; alrede zijt gij rijk geworden; zonder ons hebt gij geheerst. U hebt niet alleen voldoende maar een overvloed van geestelijke gaven, ja; u kunt ze zelfs maken tot een oorzaak van eigen heerlijkheid, zonder ons: dat is in mijn afwezen en zonder dat ge aan mij behoefte gevoelt. Daar was een zeer geleidelijke opklimming van genoegzaam tot weelderig, en vandaar tot overvloedig, om aan te tonen hoezeer de Corinthiërs opgeblazen waren door de overvloed van hun wijsheid en geestelijke gaven; welke opgeblazenheid onder hen heerste terwijl de apostel afwezig was en veroorzaakte dat zij vergaten hoeveel belang hij in hen allen stelde. Merk op hoe hoogmoed geneigd is om de weldaden te hoog te schatten en de weldoener te vergeten; zich te verheffen op bezittingen en hem over het hoofd te zien van Wie zij komen, ja hoogmoed is instaat zich door de weldaden ten hoogste te verheerlijken. Gij hebt geheerst; dat is naar uw eigen mening; maar och, of gij heerste, opdat ook wij met u heersen mochten. Ik wenste dat u zoveel van de ware heerlijkheid des Christens hadt als ge u verbeeldt te hebben! Dan zou ik tot u komen en in uw eer delen. Ik zou heersen met u, ik zou niet door u over ‘t hoofd gezien worden zoals nu het geval is, maar gewaardeerd en behandeld als een getrouw dienaar van Christus en een zeer nuttig werktuig onder u.

Merk op: Gewoonlijk kennen zij zichzelf niet het best, die het best van zichzelf denken. De Corinthiërs zouden geregeerd hebben, en de apostel met hen, indien ze niet zulk een ingebeelde koninklijkheid bezeten hadden. Hoogmoed is een grote hinderpaal voor onze verbetering. Hij kan niet wijzer of beter worden, die zichzelf voor aanzienlijk; niet alleen vol maar rijk, ja voor een koning houdt.

III. Hij gaat er nu toe over om zijn eigen omstandigheden en die der andere apostelen te tekenen en met de hun te vergelijken.

1. Het lot der apostelen: Want ik acht dat God ons, die de laatste apostelen zijn, tentoon heeft gesteld als tot de dood verwezen. Want wij zijn een schouwspel geworden der wereld, en de engelen en de mensen. Paulus en zijn medeapostelen waren aan grote ontberingen blootgesteld. Nooit werd enig mens zo verjaagd en tegengestaan als zij. Zij droegen hun leven in hun hand: God heeft ons, die de laatste apostelen zijn, tentoongesteld als tot de dood verwezen, vers 9. Hier wordt gezinspeeld op enige van de bloedige voorstellingen in de Romeinse amfitheaters, waar mensen werden tentoongesteld om tegen wilde beesten te vechten, of door elkaar in stukken gesneden te worden, tot vermaak van de bevolking; waarbij de overwinnaar het leven niet afbracht, hoewel hij zijn bestrijder overmocht had, want hij werd slechts bewaard voor een nieuwen strijd en moest eindelijk ook verscheurd of in stukken gesneden worden, zodat zulke ellendige misdadigers (want gewoonlijk waren het veroordeelden, die aldus tentoongesteld werden) naar waarheid konden genoemd worden personen tot de dood verwezen. Zij worden gezegd de laatsten te zijn, omdat de zwaardvechters, die elkaar in de namiddag te bestrijden hadden, het meest blootgesteld waren, want ze waren verplicht naakt te vechten, zodat Seneca zegt, Hfdst. 7, 'dat het een ware slachting was, en dat zij die des morgens aan de wilde beesten blootgesteld waren, betrekkelijk zeer genadig behandeld waren.' De bedoeling is dat de apostelen voortdurend aan gevaren en dood blootgesteld waren, en dat wel op de vreselijkste wijze. God had hen tentoongesteld, in het gezicht gebracht, zoals de Romeinse keizers hun zwaardvechters in de arena, de schouwburg, brachten, maar niet met hetzelfde doel. Zij deden het om de bevolking te behagen, hun eigen ijdelheid te strelen, en soms uit nog slechter beweegredenen. De apostelen werden tentoongesteld om de macht der Goddelijke genade te openbaren, de waarachtigheid van hun zending en leer te bevestigen, en de godsdienst in de wereld te verbreiden. Dat was een Gode waardig doel, een edele beweegreden, geschikt om hen tot de strijd aan te vuren. Maar zij hadden gelijke moeilijkheden het hoofd te bieden en waren op dezelfde wijze blootgesteld als die ellendige Romeinse veroordeelden. De bediening van een apostel was, hoewel eervol, hard en gevaarlijk. Wij zijn een schouwspel geworden der wereld, en de engelen, en de mensen, vers 9. Een schouwspel. Wij zijn in de schouwburg gebracht, in het gezicht van de gehele wereld. Engelen en mensen zijn getuigen van onze vervolgingen, lijden, geduld en grootmoedigheid. Zij allen zien dat wij lijden om onze getrouwheid aan Christus, en hoe wij lijden; hoe groot en geweldig onze gevaren zijn; hoe moedig wij die tegengaan; hoe scherp ons lijden is; hoe geduldig wij dat doorstaan; door de kracht van de Goddelijke genade en onze Christelijke beginselen. Ons werk is hard maar eervol; gevaarlijk maar roemrijk. God zal eer door ons ontvangen; de godsdienst zal door ons achting afdwingen. De wereld kan zich slechts verwonderen wanneer ze onze onwrikbare beslistheid en ons onwankelbaar geduld ziet. En hoe grimmig werden ze blootgesteld, beide aan lijden en aan verachting, voor de eer huns Meesters! De getrouwe dienaren en discipelen van Christus behoren voor Zijn zaak en eer standvastig alles te ondergaan.

2. Hij vergelijkt zijn eigen lot met dat der Corinthiërs: Wij zijn dwazen om Christus wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten, vers 10. Wij zijn dwazen om Christus wil, naar de gewone beoordeling, en wij zijn er mee tevreden zo beoordeeld te worden. Wij kunnen in de wereld voor dwazen doorgaan en als de zodanigen veracht worden, indien slechts de wijsheid Gods en de heerlijkheid des Evangelies daardoor verzekerd en ontvouwd worde. Getrouwe dienaren kunnen het verdragen veracht te worden, indien de wijsheid Gods en de macht zijner genade daardoor openbaar wordt. Maar gij zijt wijzen in Christus. U hebt de naam van wijze en geleerde Christenen te zijn, en ge verhovaardigt u daar niet weinig op. Wij zijn in ongenade omdat wij de volle waarheid des Evangelies zo eenvoudig mogelijk verkondigen; u bent beroemd om uw welsprekendheid en menselijke wijsheid, welke menigeen onder u doet aanzien voor een wijze in Christus. Wij zijn zwakken, maar gij sterken. Wij lijden voor de zaak des Heeren; dat betekent het woord: zwakken: 2 Korinthe 12:10, terwijl u het gemakkelijk hebt en in goede omstandigheden verkeert. Merk op: Niet alle Christenen zijn op gelijke wijze tentoongesteld. Sommigen lijden zwaarder beproevingen dan anderen; hoewel ze in dezelfde strijd betrokken zijn. De standaarddragers in een leger ontvangen de meeste slagen. Zo zijn in tijden van vervolging de dienaren gewoonlijk de eerste en voornaamste lijders. Of anders: Wij gaan in de wereld door voor mensen van geringe vermogens, louter stumpers in het Christendom, maar gij ziet op uzelf en wordt door anderen aangezien als mannen van veel groter groei en vaste sterkte. Zij zijn niet altijd de grootste ontwikkelden in het Christendom, die dat van zichzelf denken of er door anderen voor gehouden worden. Het is voor de zelfzucht maar al te gemakkelijk en te gewoon om deze vergissing te begaan. De Corinthiërs dachten waarschijnlijk van zichzelf en werden er door anderen voor aangezien, dat zij wijzer en sterker in Christus waren dan de apostelen. Maar o! hoe groot was die vergissing!

IV. Hier noemt hij enige bijzonderheden van hun lijden op. Tot op deze tegenwoordige ure; dat is: na al de diensten, die wij u en andere gemeenten bewezen hebben; lijden wij honger en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen, en hebben geen vaste woonplaats; en arbeiden, werkende met onze eigen handen, vers 11, 12. Ja, zij waren geworden als uitvaagsels der wereld, en aller afschraapsel tot nu toe, vers 13. Zij waren gedwongen voor hun onderhoud met eigen handen te arbeiden, en hadden zo veel meer en belangrijker werk te behartigen, dat ze zich daaraan niet genoeg wijden konden om een draaglijk bestaan te genieten, maar waren blootgesteld aan honger, dorst en naaktheid; menigmaal ontbrak hun voedsel, drinken en kleding. Zij werden de wereld doorgedreven zonder vaste woonplaats en eigen tehuis te hebben. Inderdaad ellendige omstandigheden voor de eerste dienaren in het koninkrijk des Zaligmakers: geen tehuis, geen onderkomen te hebben, en gebrek te hebben aan voedsel en kleding! Maar toch niet erger dan Hij het had, die geen plaats had om het hoofd neer te leggen, Luk. 9:58. Maar o, Goddelijke genade en bijstand, die hen door al deze bezwaren heenhielp! Hoe vurig dankten zij God; hoe innig dorstten zij naar de zaligheid der zielen! Hun armoede was vrijwillig; zij was hun dierbaar. Zij hadden rijke vergoeding voor al de uitwendige dingen, welke ze moesten ontberen, indien ze slechts Christus mochten dienen en zielen redden. Ja, hoewel zij uitvaagsels der wereld en aller afschraapsel waren! Zij werden behandeld als mensen, die niet waard waren te leven. Sommige geleerden zien hier een zinspeling op de gewoonte van vele heidense volken, om in tijden van pestilentie en dergelijke zware rampen, mensenoffers te brengen. Daarvoor werden gewoonlijk de geringsten, mensen van lagen rang of slecht karakter, gekozen. Zo werden in de eerste eeuwen de Christenen beschouwd als de oorzaak van alle algemene rampen, en derhalve opgeofferd aan de woede des volks, indien niet om de vertoornde godheden te bevredigen. En de apostelen konden geen beter lot verwachten. Zij leden in hun personen en hun goeden naam als de gemeenste en slechtste mensen, die het best geschikt waren om voor offers te dienen; of anders: als het uitvaagsel der wereld, dat behoorde weggevaagd te worden; ja als aller afschraapsel, als het vuil en de onreinheid, welke ieder wegwerpt. Zij waren de vergaarbakken, waarin al wat de wereld uitwierp verzameld werd. Het afschraapsel van enig ding te zijn is hard; maar wat moet het zijn aller afschraapsel te wezen! Hoezeer geleken de apostelen op hun Meester; zij vervulden in hun vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, dat is de gemeente, Col. 1:24. Zij leden voor Hem en volgens Zijn voorbeeld. Zo arm en veracht was Hij tijdens Zijn leven en bediening. En ieder, die in Christus Jezus getrouw zijn wil, moet er zich op voorbereiden dezelfde armoede en verachting te ondergaan. Zij kunnen Gode zeer dierbaar zijn en hoog in zijn achting staan, die de mensen het leven niet waard achten en die zij als het uitvaagsel der wereld en aller afschraapsel beschouwen en behandelen. Want de Heere ziet niet gelijk de mens ziet, 1 Sam. 16:7.

V. Wij vinden hier des apostels gedrag jegens hen, en de slechte behandeling die zij hem vergolden. Wij worden gescholden en wij zegenen; wij worden vervolgd, en wij verdragen; wij worden gelasterd, en wij bidden, vers 12, 13. Zij gaven zegeningen voor scheldwoorden; vriendelijke behandeling en gebeden voor lasteringen, en waren geduldig onder de scherpste vervolgingen. De discipelen van Christus, vooral de dienaren, moeten hun oprechtheid bewaren, een goed geweten behouden, welken tegenstand of mishandeling ze ook van de wereld ondergaan. Wat ze ook van de mensen lijden, zij moeten het voorbeeld van hun Heere volgen, Zijn wil volbrengen, Zijn voorschrift naleven. Het moet hun goed zijn, met en voor Hem veracht en miskend te worden.

1 Korinthe 4:14-16🔗

Hier beroept Paulus zich op hun betrekking tot hem als hun vader. Hij zegt hun:

1. Hij heeft hun geen verwijten maar vermaningen geschreven; niet met de gal van een vijand maar met de ontfermingen van een vader. Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar als mijne lieve kinderen vermaan ik u, vers 14. Bij het bestraffen der zonden moeten we zeer teder handelen ten opzichte van de goeden naam en de hervorming van de zondaar. Wij moeten zoveel in ons is trachten onderscheid te maken tussen hem en zijn zonden, en zorgdragen dat we geen wrok tegen hem tonen; of hem aan de wrevel en het verwijt der wereld blootstellen. Verwijten, die het laatste doen, verbitteren slechts, terwijl vriendelijke en tedere vermaningen beterschap kunnen brengen. Wanneer de ontfermingen van een vader verenigd zijn met de vermaningen van een dienaar, bestaat er hoop dat die ineensmelten en zacht zijn zullen; maar wie geselt als een vijand of als een beul zal slechts tot tegenstand drijven en onwilligheid kweken. Iemand blootstellen aan openlijke beschaming is het beste middel om hem schaamteloos te maken.

2. Hij toont hun op welke gronden hij aanspraak maakt op zijn vaderlijke rechten en hen zijn kinderen noemt. Zij mogen vele leermeesters en onderwijzers gehad hebben, maar hij was hun vader. Want in Christus Jezus had hij hen door het Evangelie geteeld, vers 15. Door zijn dienst waren zij Christenen geworden. Hij had het fondament ener gemeente onder hen gelegd. Anderen konden daarop slechts gebouwd hebben. Welke andere leraars ze ook hadden, hij was hun geestelijke vader. Hij eerst bracht hen van heidendom en afgoderij tot het geloof des Evangelies en de verering van de waren levenden God. Hij was het werktuig hunner nieuwe geboorte, en daarom maakte hij aanspraak op de betrekking van een vader tot hen en voelde de ingewanden eens vaders voor hen. Merk op: Daar is gewoonlijk, en behoort altijd te zijn, de innigste betrekking tussen getrouwe dienaren en hen, die zij door het Evangelie in Christus Jezus geteeld hebben. Zij moeten elkaar liefde bewijzen als ouders en kinderen.

3. Hier hebben we hetgeen, waarop hij vooral bij hen aandringt: Zo vermaan ik u dan, zijt mijne navolgers, vers 16. Later legt hij dit uit en beperkt het, Hfdst. 11:1. Weest mijne navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus. Volgt mij voor zover ik Christus volg. Komt zo dicht mogelijk achter mijn voorbeeld aan in al die dingen, waarin ik mij beijver zijn voetstappen te drukken. Wees mijn discipelen zover ik mij betoon een getrouw dienaar en discipel van Christus te zijn. Maar niet verder! Ik wil niet dat ge mijn discipelen zijt, maar de Zijne. Maar ik hoop dat ik mij een getrouw uitdeler van de verborgenheden van Christus en een getrouw dienaar van mijn meester Christus betoond heb; en volgt mij zover en treedt in mijn voetstappen. Dienaren behoren zo te leven dat de mensen in hun voetstappen treden kunnen en hun voorbeeld navolgen. Zij behoren hun gidsen te zijn door hun leven zowel als door hun woorden, hun voor te gaan op de weg ten hemel en zich niet tevreden te stellen met dien slechts aan te wijzen. Wanneer de leraren tot leidslieden gesteld zijn, moeten de anderen hen navolgen. Zij behoren hen te volgen zover ze overtuigd zijn, dat ze daardoor in leer en wandel Christus navolgen.

1 Korinthe 4:17-21🔗

Hier:

I. Zegt de apostel dat hij hun Timotheüs gezonden heeft; welke u indachtig zal maken mijne wegen, die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer, vers 17. Om hun zijn wegen indachtig te maken, om hun herinnering te verlevendigen aan zijn prediking en zijn wandel, hoe hij onderwees en in hun midden leefde. Merk op: Ook zij, die het beste onderwijs genoten hebben, zijn geneigd dat te vergeten en hebben nodig dat hun geheugen verfrist wordt. Dezelfde waarheid, opnieuw onderwezen, geeft nieuw licht en maakt nieuwen en juistere indruk. Hij zegt hun ook dat hij hen leerde, gelijkerwijs hij alom in alle gemeenten leerde. Hij had niet voor de ene plaats deze leer, en voor de andere een andere. Hij hield zich nauwgezet aan zijn lastbrief. Wat hij van de Heere ontvangen had, heeft hij hun overgegeven, Hfdst, 11:23. Dat was de openbaring des Evangelies, die voor alle mensen dezelfde is en in zichzelf geen verschillen heeft. Hij onderwees daarom dezelfde dingen in alle gemeenten, en leefde op dezelfde wijze in alle plaatsen en omstandigheden. De waarheid van Christus is één en onveranderlijk. Wat de ene apostel onderwees, leerden zij allen. Wat een apostel op zekeren tijd en in zekere gemeente onderwees, leerde hij altijd en op alle plaatsen. Christenen kunnen zich vergissen en onderling verschillen in hun opvattingen, maar Christus en de Christelijke waarheid zijn dezelfde gisteren, en heden en tot in eeuwigheid, Hebr. 13:8. Om hun eerbied voor Timotheüs te versterken, duidt hij hem aan als zijn lieve en getrouwe zoon, zijn geestelijk kind zoals zij ook waren. De geestelijke broederschap moet evenals de gewone natuurlijke toegenegenheid wekken. De kinderen van dezelfde vader behoren één hart te hebben. Maar hij voegt er bij: Hij is een getrouwe zoon in de Heere; vertrouwenswaard als iemand, die de Heere vreesde. Hij zal getrouw zijn in de bepaalde dienst, welke hem nu door de Heere opgedragen is; de bijzondere boodschap, die hij komt brengen, niet alleen van mij, maar van Christus. Hij weet wat ik onderwezen heb; hoe ik mij in alle plaatsen gedraag, en ge kunt er op rekenen dat hij een getrouw verslag zal uitbrengen. Het is een grote aanbeveling voor een dienaar, dat hij getrouw is aan de Heere; aan eigen ziel; aan zijn licht; aan zijn geloof in God; dat helpt hem veel om zijn boodschap ingang te doen vinden bij hen, die God vrezen.

II. Hij bestraft de ijdelheid van hen, die zich verbeelden dat hij niet tot hen komen zal, door hun te kennen te geven dat dit wèl zijn voornemen is, hoewel hij Timotheüs gezonden had. Maar ik zal haast tot u komen; hoewel sommigen uwer zich inbeelden dat ik niet komen zal. Doch hij voegt er bij: Zo de Heere wil. Het schijnt dat de apostelen in de gewone dingen des levens niet meer wisten dan andere mensen, en daaromtrent geen ingeving hadden. Want indien de apostel in dit opzicht de wil Gods gekend had, dan zou met zekerheid gesproken hebben. Maar hij geeft ons hierin een goed voorbeeld. Al onze voornemens moeten opgevat worden in afhankelijkheid van de Voorzienigheid en onder voorbehoud van Gods andere beschikking. Zo de Heere wil en wij leven, zullen wij dit en dat doen, Jak. 4:15.

III. Hij deelt hun mede wat het gevolg zal zijn van zijn komen tot hen. Ik zal dan verstaan niet de woorden dergenen, die opgeblazen zijn, maar de kracht, vers 19. Hij zou de grote snoevers onder hen op de proef stellen, weten wat zij waren; niet door hun redekunst en wijsbegeerte, maar door het gezag en de juistheid van hetgeen zij leerden; hetzij ze dat door wonderen konden staven, hetzij het vergezeld was van Goddelijke invloed tot bekering der zielen. Want, voegt hij er bij, het koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht. Het wordt in de harten der mensen niet opgericht, of bevorderd, of gesticht door diepzinnige redeneringen en schone woorden, maar door de uitwendige kracht des Heiligen Geestes, vooreerst in wonderen, en de machtigen invloed der Goddelijke waarheid op de zielen en de levenswijze der mensen. De goede wijze over het algemeen om te oordelen over de leer van een prediker is te zien welken invloed zij door Goddelijke waarheid op de harten der mensen heeft. Dat zal het meest zich betonen van God te zijn, wat in zijn eigen natuur het meest geschikt blijkt om de mens Goddelijk te maken, godsvrucht en deugd te verwekken, en de harten en levenswijze der mensen te veranderen.

IV. Hij geeft hun in de keuze hoe hij tot hen zal komen: Zal ik met de roede tot u komen of in liefde en in de geest der zachtmoedigheid? vers 21; dat is: zoals hij hen bij zijn komst vinden zou. Zo zij voortgingen tegen elkaar en tegen hem op te staan, dan zou het nodig zijn dat hij met de roede kwam; dat is zijn apostolisch gezag uitoefende om hen te kastijden, door enige voorbeelden te stellen en enkele lichamelijke straffen toe te passen, of op andere wijzen hun misslagen te kastijden. Kwaadwillige overtreders moeten met strengheid behandeld worden. Soms zullen in het gezin en in Christelijke gemeenten vaderlijke tederheid en liefde, Christelijke barmhartigheid en liefde, het gebruik van de roede nodig maken. Maar dit is ver van verkieslijk; het moet zo mogelijk voorkomen worden. En daarom voegt de apostel erbij dat het in hun eigen keus stond of hij zou komen met de roede, dan wel in geheel andere wijze: in liefde en in de geest der zachtmoedigheid. Het is zoveel alsof hij zei: Neemt u in acht; staakt uw onchristelijke twisten; herstelt de misbruiken onder u; keert terug tot uw plicht; en u zult mij zo vriendelijk en zegenend vinden als u slechts kunt wensen. Ik moet mijzelf geweld aandoen om u met strengheid te behandelen. Ik zal veel liever onder u de teerheid van een vader betonen dan met mijn gezag optreden. Maar doet uw plicht en ge hebt mijn tegenwoordigheid niet te vrezen. Merk op: Die leraar heeft het rechte karakter die liefst in liefde en zachtmoedigheid handelt, maar ook zijn gezag weet te handhaven.