1 Kronieken 10
- En de Filistijnen streden tegen Israël, en de mannen van Israël vloden voor het aangezicht der Filistijnen, en zij vielen verslagen op het gebergte Gilboa.
- En de Filistijnen hielden dicht achter Saul aan en achter zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchi-sua, de zonen van Saul.
- En de strijd werd zwaar tegen Saul, en de schutters met de bogen troffen hem aan; en hij vreesde zeer voor de schutters.
- Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit en doorsteek mij daarmede, dat misschien deze onbesnedenen niet komen, en met mij de spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin.
- Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel hij ook in het zwaard en stierf.
- Alzo stierf Saul en zijn drie zonen; ook zijn ganse huis is tegelijk gestorven.
- Als al de mannen van Israël, die in het dal waren, zagen, dat zij gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij hun steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin.
- Het geschiedde nu des anderen daags, als de Filistijnen kwamen om de verslagenen te plunderen, zo vonden zij Saul en zijn zonen, liggende op het gebergte Gilboa.
- En zij plunderden hem, en zij namen zijn hoofd en zijn wapenen, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om dit te boodschappen aan hun afgoden, en aan het volk.
- En zij leiden zijn wapenen in het huis huns gods; en zijn hoofd hechtten zij in het huis van Dagon.
- Als geheel Jabes in Gilead hoorde alles, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden,
- Zo maakten zich alle strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, en zij brachten ze te Jabes; en zij begroeven hun beenderen onder een eikenboom te Jabes, en zij vastten zeven dagen.
- Alzo stierf Saul, in zijn overtreding, waarmede hij overtreden had tegen de HEERE, tegen het woord des HEEREN hetwelk hij niet gehouden had; en ook omdat hij de waarzegster gevraagd had, haar zoekende,
- En de HEERE niet gezocht had; daarom doodde Hij hem, en keerde het koninkrijk tot David, de zoon van Isaï.
Inleiding🔗
Ezra’s doel in deze boeken van de kronieken was de geschiedenis te bewaren van het huis van David, dat, hoewel het voor het natuurlijk oog zeer verminderd en gezonken was door de gevangenschap, voor hen die leefden door het geloof, in luister toenam door de naderende komst van de Zone Davids. Daarom herhaalt hij niet de geschiedenis van Sauls REGERING, maar alleen van zijn DOOD, waardoor voor David de weg was gebaand naar de troon. In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De noodlottige nederlaag door de Filistijnen aan Sauls leger toegebracht, en de noodlottigen slag, die hij zichzelf toebracht vers 1-7.
II. De triomf van de Filistijnen hierin, vers 8-10.
III. De eerbied door de mannen van Jabes in Gilead betoond aan het dode lichaam des konings, vers 11, 12.
IV. De reden waarom Saul verworpen werd, vers 13, 14.
1 Kronieken 10:1-7🔗
Dit bericht van Sauls dood is gelijk aan dat, hetwelk wij hadden in Samuël 31:1 en verv. Wij behoeven er de verklaring niet van te herhalen, maar zullen alleen dit opmerken:
1. Vorsten zondigen, en het volk lijdt er voor. Het was een slechte tijd voor Israël, toen zij vloden voor het aangezicht van de Filistijnen, en verslagen vielen, vers 1, toen zij hun steden verlieten, en de Filistijnen kwamen en daarin woonden, vers 7. Wij bevinden niet dat zij zich in die tijd schuldig maakten aan afgoderij, zoals in de dagen van de Richteren en later in de tijd van de koningen. Samuël had een hervorming onder hen teweeggebracht, en zij hadden die hervorming aangenomen, en toch werden zij tot een plundering overgegeven en de rovers. Ongetwijfeld was er genoeg zonde in hen om dit te verdienen, maar wat de Goddelijke gerechtigheid voornamelijk op het oog had was de zonde van Saul. Vorsten en aanzienlijke mannen moeten er zich zeer bijzonder voor wachten om God tot toorn te verwekken, want als zij dit vuur ontsteken, dan weten zij niet hoevelen er om hunnentwil door verleerd zullen worden.
2. Ouders zondigen, en de kinderen lijden er voor. Toen de mate van Sauls ongerechtigheid vol was en de dag was gekomen, waarop hij moest vallen (hetgeen David voorzien heeft, 1 Samuël 26:10), is hij niet alleen afgegaan in de strijd, en zelf omgekomen, maar zijn zonen (allen behalve Isboseth) zijn met hem omgekomen, ook Jonathan, die Godvruchtige edelmoedige man, want alle dingen wedervaart hun gelijk allen anderen. Aldus werd de ongerechtigheid van de vaderen bezocht aan de kinderen, en zij vielen, als deel uitmakende van de veroordeelden vader. Zij, die hun zaad liefhebben, moeten aflaten van hun zonden, uit vrees dat zij anders niet alleen in hun ongerechtigheid zullen omkomen, maar ook verderf zullen brengen over hun geslacht, of er het erfdeel eens vloeke aan zullen nalaten als zij zijn heengegaan.
3. Zondaren zondigen, en lijden er ten laatste zelf voor, hoewel hun lang uitstel verleend was, want al wordt het vonnis niet haastelijk voltrokken, voltrokken zal het worden. Zo was het met Saul, en de wijze van zijn val was zodanig, dat hij in verscheidene opzichten beantwoordde aan zijn zonde.
a. Hij had meer de eens een spies naar David geworpen, en hem gemist, maar de boogschutters troffen hem, en hij werd door hen gewond.
b. Hij had Doëg bevolen de priesters des Heeren te doden, en nu beveelt hij in zijn wanhoop zijn wapendrager, zijn zwaard te trekken en hem te doorsteken.
c. Aan hem, die ongehoorzaam is geweest aan het gebod Gods om de Amalekieten te verdelgen, is zijn wapendrager ongehoorzaam door hem niet te doorsteken.
d. Hij die de moordenaar was van de priesters wordt rechtvaardig overgelaten om zijn eigen moordenaar te zijn en het gezin wordt uitgeroeid van hem, die de stad van de priesters geslagen heeft. Aanschouw het, en zeg: DE HEERE is rechtvaardig.
1 Kronieken 10:8-14🔗
1. Uit de triomf van de Filistijnen over het lichaam van Saul kunnen wij leren:
a. Dat hoe hoger de waardigheid is, waartoe de mensen bevorderd worden, hoe groter de smaad en schande is, waartoe zij kunnen vervallen. Omdat Saul een koning was, werd zijn dood lichaam meer mishandeld dan dat van de andere verslagenen. Bevordering maakt de mensen tot een doelwit voor boosaardigheid.
b. Dat zo wij Gode de eer niet geven van onze voorspoed, zelfs de Filistijnen in het gericht tegens ons zullen opstaan en ons zullen veroordelen, want toen zij een overwinning hadden behaald over Saul, zonden zij om dit te boodschappen aan hen afgoden. Arme afgoden, die niet wisten, wat er op enige mijlen afstand voorviel, voordat er hun de tijding van gebracht werd, en toen ook evenmin! Zij legden ook Sauls wapenen in het huis huns gods, vers 10. Zal Dagon zo groot een plaats hebben in hun triomf, en de ware en levende God vergeten worden in de onze?
2. Uit de triomf van de mannen van Jabes in Gilead in hun reading van de dode lichamen van Saul en zijn zonen leren wij, dat men eerbied verschuldigd is aan de overblijfselen van hen, die gestorven zijn, inzonderheid aan die van overleden vorsten. Wij hebben niet te vragen naar hun eeuwigen staat, dat moet aan God worden overgelaten, maar het dode lichaam moeten wij behandelen als degenen, die gedenken dat het met een onsterflijke ziel was verenigd en weer verenigd moet worden.
3. Uit de triomf van de Goddelijke gerechtigheid over Saul kunnen wij leren:
a. Dat de zonde van de zondaren hen gewis vroeg of laat vinden zal, Saul is gestorven om zijn misdaden, vers 13.
b. Dat niemands grootheid hem kan vrijwaren tegen de oordelen Gods.
c. Dat ongehoorzaamheid een verderflijke zonde is. Saul stierf omdat hij het woord des Heeren niet gehouden heeft, door hetwelk hem bevolen was de Amalekieten uit te roeien. Het raadplegen van waarzegsters is een zonde, die de mate van de ongerechtigheid even spoedig vult als iedere andere. Saul had een gevraagd, die een waarzegster was. En de Heere heeft hij niet gevraagd, daarom doodde Hij hem, vers 13, 14. Saul heeft zichzelf gedood, en toch wordt gezegd: God doodde hem. Wat door goddeloze handen gedaan wordt, wordt toch gedaan door de bepaalde raad en voorkennis Gods. Zij, die zich overgeven aan de duivel, zullen aan hem overgelaten worden, zo zal hun oordeel wezen. In 1 Samuël 28:6 wordt gezegd dat Saul de Heere vraagde, maar de Heere antwoordde hem niet, maar hier wordt gezegd dat hij de Heere niet vraagde, want hij deed het niet voordat hij tot het uiterste was gebracht, en toen was het te laat.