Ga naar inhoud

1 Timótheüs

EEN VERKLARING PRACTISCHE OPMERKINGEN VAN DE EERSTE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN TIMOTHEÜS🔗

De brieven, welke wij totnogtoe gelezen hebben, waren door Paulus aan gemeenten ge¬ven; thans volgen enige aan bijzondere personen; en wel: twee aan Timotheüs, een aan Titus en een aan Philemon, allen dienaren.

Timotheüs en Titus waren evangelisten, een rang ondergeschikt aan de apostelen, zoals blijkt uit Ef. 4:11: Sommigen tot profeten, sommigen tot apostelen, sommigen tot evangelisten. Hun dienst en werk was voor een goed deel hetzelfde als van de apostelen; gemeenten stichten, het geplante nat maken, en bijgevolg waren zij rondtrekkend, zoals wij van Timotheüs zien. Timotheüs was door Paulus tot bekering gebracht, en daarom noemt deze hem zijn zoon in het geloof. Wij lezen van zijn bekering in Hand. 16:3.

De bedoeling van de beide brieven aan Timotheüs was hem leiding te geven tot de uitoefening van zijn plicht als evangelist te Eféze, waar hij nu was, en waar Paulus hem opdroeg langer tijd te blijven, om het goede werk verder te brengen, dat hij daar begonnen had. De hele herderlijke zorg voor die gemeente had hij overgelaten en plechtig aanbevolen aan de ouderlingen, zoals blijkt uit Hand. 20:28; waar hij de ouderlingen vermaant: Weidt de kudde die onder u is, welke Hij zich gekocht heeft met Zijn eigen bloed.