2 Johannes 1
- De ouderling aan de uitverkoren vrouwe en aan haar kinderen, die ik in waarheid liefheb, en niet alleen ik, maar ook allen, die de waarheid gekend hebben;
- Om der waarheid wil, die in ons blijft, en met ons zal zijn in der eeuwigheid:
- Genade, barmhartigheid, vrede zij met ulieden van God de Vader, en van de Heere Jezus Christus, de Zoon des Vaders, in waarheid en liefde.
- Ik ben zeer verblijd geweest, dat ik van uw kinderen gevonden heb, die in de waarheid wandelen, gelijk wij een gebod ontvangen hebben van de Vader.
- En nu bid ik u, uitverkoren vrouwe, niet als u schrijvende een nieuw gebod, maar hetgeen wij gehad hebben van de beginne, namelijk dat wij elkander liefhebben.
- En dit is de liefde, dat wij wandelen naar Zijn geboden. Dit is het gebod, gelijk gijlieden van de beginne gehoord hebt, dat gij in hetzelve zoudt wandelen.
- Want er zijn vele verleiders in de wereld gekomen, die niet belijden, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is. Deze is de verleider en de antichrist.
- Ziet toe voor uzelf, dat wij niet verliezen, hetgeen wij gearbeid hebben, maar een vol loon mogen ontvangen.
- Een iegelijk, die overtreedt, en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet; die in de leer van Christus blijft, deze heeft beiden de Vader en de Zoon.
- Indien iemand tot ulieden komt, en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt gegroet.
- Want die tot hem zegt: Zijt gegroet, die heeft gemeenschap aan zijn boze werken.
- Ik heb veel aan ulieden te schrijven, doch ik heb niet gewild door papier en inkt; maar ik hoop tot ulieden te komen, en mond tot mond met u te spreken, opdat onze blijdschap volkomen moge zijn.
- U groeten de kinderen van uw zuster, de uitverkorene. Amen.
Inleiding🔗
De apostel begroet hier een eerwaardige huismoeder en hare kinderen, vers 1-4, Beveelt hun geloof en liefde aan, vers 5, 6, Waarschuwt hen tegen verleiders, vers 7, en om acht te nemen op zichzelf, 8, Deelt mede hoe men zich gedragen moet jegens hen, die de leer van Christus niet brengen, vers 10, 11, En besluit, de behandeling van andere dingen tot persoonlijke ontmoeting verschuivende, de brief, vers 12, 13.
2 Johannes 1:1-4🔗
In de oude tijden begonnen de brieven, zoals ook deze, met groeten en zegenwensen, de godsdienst heiligt zoveel mogelijk de oude gebruiken, en vervangt de ledige beleefdheidsvormen door werkelijke uitdrukkingen van leven en liefde. Wij hebben hier dus, als gewoonlijk:
I. De schrijver, die niet zijn naam noemt maar zich kenbaar maakt door zijn bediening: de ouderling. Deze uitdrukking, de stijl van de brief en de liefde, die er uit spreekt, duiden aan dat de schrijver dezelfde is van de vorige brief. Hij is nu de ouderling, bij voorkeur en bij uitnemendheid. Zeer waarschijnlijk de oudste nog levende apostel, de voornaamste ouderling van de gemeente Gods. Een ouderling bij het vroegere Israël was eerwaardig en moest geëerd worden, hoeveel te meer is dat het geval in het Israël Gods. Een oud discipel is eerwaardig, veel meer nog een oud apostel en leidsman van de discipelen. Hijwas nu oud in denheiligen dienst en in ondervinding, hij had veel van de hemel gezien en gesmaakt, en was veel nader dan toen hij eerst geloofde.
II. Zij, aan wie de brief gericht is: een edele Christelijke huismoeder en hare kinderen: aan de uitverkorene vrouwe en aan hare kinderen. Een dame, iemand van voornamen stand door geboorte, opvoeding en stand in de maatschappij. Het is heerlijk dat het Evangelie ook onder dezulken zielen gewonnen heeft. Het zou treurig zijn indien aanzienlijken niet tot de Heere Christus en Zijn godsdienst bekeerd werden. Zij zijn Hem meer verschuldigd dan anderen, hoewel gewoonlijk niet vele edelen geroepen worden. Hier is een voorbeeld voor aanzienlijke vrouwen. De uitverkorene vrouwe, niet alleen een die op de voorgrond treedt, maar uitverkoren door God. Het is lieflijk en schoon om voorname vrouwen te zien, die haar verkiezing van God door een heiligen wandel openbaren. En aan hare kinderen. Waarschijnlijk was deze vrouwe weduwe, dan zijn zij en hare kinderen het voornaamste gedeelte van haar gezin, dit mag dus een huiselijk schrijven genoemd worden. Huisgezinnen mogen met recht door brieven aangemoedigd worden en verder bestierd in hun onderlinge liefde, orde en plichtsvervulling. Wij zien dat in Christelijke brieven aandacht geschonken mag worden aan de kinderen, en dat zij dat behoren te weten ook, het moet dienen tot hun aanmoediging en waarschuwing. Zij, die hen liefhebben, zijn de geschikte personen om naar hun welzijn te vragen.
Deze vrouwe en hare kinderen zijn verder onderscheiden door de eerbied, die hun bewezen wordt:
1. Door de apostel zelf: Die ik in waarheid liefheb (of in de waarheid liefheb), die ik oprecht en hartelijk liefheb. De geliefde discipel had geleerd de kunst der liefde te beoefenen, en voor allen had hij hen lief, die zijnen Heere liefhadden.
2. Door al haar Christelijke bekenden, alle Godvrezenden met wie zij in aanraking kwam: En niet alleen ik, maar ook allen die de waarheid gekend hebben. Deugd en goedheid schijnen in verheven kringen met glans. De waarheid vraagt erkenning, en zij, die het bewijs van echte godsvrucht zien, moeten dat belijden en erkennen. Het is een goed teken, en een grote plicht, wanneer iemand de godsvrucht in anderen liefheeft en waardeert. De grond voor deze liefde en achting, die aan deze vrouwe en haar kinderen betoond werden, was hun achting voor de waarheid. Om der waarheid wil (ter wille van de waren godsdienst) die in ons blijft en met ons zijn zal in der eeuwigheid. De Christelijke liefde is gegrond op het openbaar-worden van levenden godsdienst. Gelijkheid van zin wekt genegenheid. Zij, die waarheid en godsvrucht in zichzelf liefhebben, behoren die ook lief te hebben in anderen, en anderen omdie oorzaak lief te hebben. De apostel en de overige Christenen hadden deze vrouwe lief, niet zozeer om haar aanzien dan wel om haar heiligheid, niet zozeer om haar milddadigheid dan wel om haar ernstig Christendom. Wij behoren niet godsdienstig te zijn bij buien en tussenpozen, in sommige bepaalde stemmingen en gemoedsgesteldheden, maar de godsdienst moet in ons wonen, in ons verstand en hart, in ons geloof en onze liefde. Het is te hopen dat de godsdienst eeuwig zal wonen in hen, in wie hij waarlijk intrek nam. De geest des Christendoms zal, naar wij vertrouwen mogen, daar niet uitgeblust worden. Die met ons zijn zal in eeuwigheid.
III. De begroeting, welke eigenlijk een apostolische zegenbede is: Genade, barmhartigheid, vrede zij met ulieden van God de Vader en van de Heere Jezus Christus, de Zoon des Vaders, in waarheid en liefde. Heilige liefde stort zegeningen uit over dit Christelijk gezin, die heeft, dien zal gegeven worden. Merk op:
1. Van wie deze zegeningen afgebeden worden:
A. Van God de Vader, de God aller genade. Hij is de fontein van zegen en van al de zegeningen, die ons tot Hem moeten leiden.
B. Van de Heere Jezus Christus. Hij is de Bewerker en Mededeler van deze hemelse zegeningen, en Hij wordt hier onderscheiden door Zijn buitengewone hoedanigheid: de Zoon des Vaders, een Zoon zoals niemand anders het kan zijn, de Zoon, die het afschijnsel van de heerlijkheid des Vaders is en het uitgedrukte beeld van zijn zelfstandigheid, Hij, die met de Vader het eeuwige leven is. 1 Johannes 1:2.
2. Wat de apostel afsmeekt van deze Goddelijke personen.
A. Genade, Goddelijke gunst en genegenheid, de oorsprong van alle goede dingen, inderdaad het is enkel genade indien enige geestelijke zegening aan zondige stervelingen wordt verleend.
B. Barmhartigheid, vrije vergeving, die reeds verrijkt is met genade, heeft behoefte aan voortdurende vergeving.
C. Vrede. Rust van geest en kalmte van geweten in een verzekerde verzoening met God, tegelijk met alle veilige en geheiligde uitwendige voorspoed. En deze worden begeerd in waarheid en liefde, hetzij door oprechte en vurige toegenegenheid van de schrijver (in geloof en liefde bidt hij ze van God de Vader en van de Heere Jezus Christus), hetzij als voortdurende waarheid en liefde van de vrouwe en hare kinderen. Deze zegeningen zullen hen voortdurend bewaren in waarheid en liefde.
IV. De gelukwens ten opzichte van het voorbeeldig gedrag van andere kinderen van deze uitnemende vrouwe. Gelukkige ouders, die gezegend zijn met een nakomelingschap van vele godvrezende kinderen! Ik ben zeer verblijd geweest, dat ik van uw kinderen gevonden heb, die in de waarheid wandelen, gelijk wij een gebod ontvangen hebben van de Vader, vers 4. Wellicht reisden zonen van deze vrouwe buitenslands, voor zaken, of om de wereld te leren kennen, of voor hun ontwikkeling, of voor familieaangelegenheden, en waren zij op hun reizen te Efeze gekomen, waar men onderstelt dat de apostel toen woonde, en hadden zij daar omgang met hem gehad. Zie hier hoe goed het is vroeg in de godsdienst geoefend te worden. Hoewel de godsdienst niet op de opvoeding mag gegrond worden, mag wel de opvoeding op de godsdienst rusten en wordt zij dan dikwijls gezegend. Dat is de weg tot vrijwaring van ongodsdienstige besmetting. Jonge reizigers moeten hier ook uit leren hun godsdienst mede op reis te nemen en dien niet huis te laten, of de verkeerde gewoonten en zeden van andere landen aan te leren. Men kan hier ook opmerken, dat de verkiezing meermalen de rechte lijn volgt. Wij zien hier de uitverkorene vrouw en haar uitverkoren kinderen. Kinderen kunnen geliefd worden ter wille van hun ouders, maar beiden uit vrije genade. Uit des apostels blijdschap kunnen wij ook zien hoe heerlijk het is, wanneer men bemerkt dat kinderen wandelen in de voetstappen van goede ouders, en zij, die daarvan getuigen zijn, mogen er zulke ouders wel mede gelukwensen, zowel om hun dankbaarheid aan God te verlevendigen als om hun vertroosting te vergroten, die in zo groot een zegen gelegen is. Hoe gelukkig was deze vrouwe, die zoveel kinderen voor God en de hemel ter wereld gebracht had! En hoe heerlijk moet het voor haar geweest zijn, van zulk een beoordelaar zulk een goed getuigenis omtrent hen te mogen ontvangen. Voorts zien wij hier hoe heerlijk het is voor oude dienaren en voor alle oude discipelen, een hoopgevend nieuw geslacht te zien opstaan, dat God zal dienen en de godsdienst in de wereld handhaven ook na hun verscheiden. En eindelijk zien wij hier de regel voor zulke wandeling in de waarheid: het gebod des Vaders. Dan eerst is onze wandelwaar, onze omgang oprecht, wanneer zij bestuurd worden door Gods Woord.
2 Johannes 1:5-6🔗
Wij komen nu meer bepaald tot het doel en de inhoud van de brief. En hier hebben wij:
I. Het verzoek van denapostel. En nu bid ik, uitverkorene vrouwe! In aanmerking genomen hetgeen de apostel haar bidt, is de wijze van vragen zeer merkwaardig, hij vraagt toch geen bijzondere weldaad of enig voorrecht voor zichzelf, maar gewoon gehoorzaamheid aan en waarneming van Gods geboden. Hij had hier kunnen opdragen of bevelen, maar hardere maatregelen zijn erger dan nutteloos wanneer zachtere hun doel kunnen bereiken, en de apostolische geest is meer dan enige andere zacht en innemend. Hetzij uit aanmerking voor haar hogen stand, hetzij uit apostolische zachtheid, of beide, hij buigt zich neer om te vragen: Ik bid u dan, vrouwe! Men zou zich ook kunnen voorstellen een anderen apostel, die aan een aanzienlijk meester schreef: Hoewel ik grote vrijmoedigheid heb in Christus (door de macht, die Christus mij toevertrouwd heeft) om u te bevelen hetgeen betamelijk is, zo bid ik liever door de liefde, daar ik zodanig een ben, te weten een oud man. Liefde kan soms gedaan krijgen wat gezag niet vermag, en wij zien meermalen dat het gezag naarmate het strenger optreedt des te minder gevolg heeft. De dienaar in de geest van de apostel zal zijn vrienden liefhebben en bidden hun plicht te doen.
II. Hetgeen der vrouwe en haar kinderen gebeden wordt is: Christelijke geheiligde liefde, dat wij elkaar liefhebben, vers 5. Zij, die in enige Christelijke deugd uitnemend zijn, hebben altijd nog gelegenheid er in te groeien. Van de broederlijke liefde hebt gij niet van node dat ik u schrijve, want gij zelf zijt van God geleerd elkaar lief te hebben. Maar wij bidden u, broeders (en zusters), dat gij daarin meer en meer toeneemt, 1 Thessalonicenzen 4:9, 10. 1. Deze liefde wordt aanbevolen:
A. Op grond van het gebod daartoe: wij zijn er toe verplicht. Het Goddelijk gebod moet onze harten en zielen beheersen.
B. Op grond van de oudheid dezer verplichting. Niet als schrijvende u een nieuw gebod, maar hetgeen wij gehad hebben van de beginne.
1. Dit gebod van wederzijdse Christelijke liefde kan gezegd worden nieuw te zijn met betrekking tot zijn nieuwe in-werking-stelling en heiliging door Christus, maar toch wat de inhoud betreft (wederzijdse heilige liefde) is het zo oud als de natuurlijke, de Joodse, en de Christelijke godsdiensten. Dit gebod moet overal met het Christendom samengaan, dat de discipelen elkaar zullen liefhebben.
2. Deze liefde wordt toegelicht door vruchtbare natuur. En dit is de liefde dat wij wandelen naar zijn geboden, vers 6. Dit is de proefop onze liefde tot God: onze gehoorzaamheid aan Hem. Het is liefde tot ons zelf, tot onze zielen, dat wij wandelen in gehoorzaamheid aan zijn geboden. In het houden van die is grote loon. Dit is liefde tot elkaar, wanneer wij elkaar opwekken tot een heiligen wandel. En het bewijs voor onze oprechte, wederzijdse Christelijke liefde is, dat wij in andere opzichten wandelen in zijn geboden. Er kan wederzijdse liefde zijn, die niet godsdienstig en Christelijk is, maar wij kunnen de onzen als Christelijk erkennen aan ons waarnemen van al de andere geboden behalve dat tot wederzijdse liefde. Algemene gehoorzaamheid is het bewijs van de deugdzaamheid en oprechtheid van Christelijke deugden, en allen die trachten naar Christelijke gehoorzaamheid zullen zeker ook Christelijke liefde beoefenen. Dit is een fundamenteel artikel van de Evangelische instelling. Dit is het gebod, gelijk gijlieden van de beginne gehoord hebt, dat gijlieden in hetzelve zoudt wandelen, vers 6. Het vooruitzicht van de ondergang van deze liefde, zowel als van anderen afval, zal zeker de apostel gedrongen hebben om steeds aan te houden op dezen plicht, dit voornaamste, ernstigste en meest te beoefenen gebod.
2 Johannes 1:7-9🔗
In dit voornaamste gedeelte van de brief hebben wij:
I. Het slechte nieuws, dat aan deze vrouwe wordt meegedeeld. Er zijn verleiders op de komst. Want er zijn vele verleiders in de wereld gekomen. Deze mededeling wordt door het deelwoord Want aan het vorige vastgeknoopt als aan een reden waarom dat gezegd is. Gij moet de wederzijdse liefde handhaven, want er zijn mensen in de wereld, die haar verwoesten willen. Zij, die het geloof verkeren, verwoesten de liefde, het gezamenlijk geloof is de grond voor de gezamenlijke liefde. Dus moet gij uw wandelovereenkomstig de geboden Gods verzekeren, dat zal uzelf verzekeren. Uw standvastigheid zal waarschijnlijk op de proef gesteld worden, want vele verleiders zijn in de wereld gekomen. Treurig en bedroevend nieuws behoort ook aan onze Christelijke vrienden bekend gemaakt te worden, niet omdat wij hen gaarne bedroefd maken, maar omdat hen van tevoren waarschuwen tegen hun beproevingen hetzelfde is als hen tevoren daartegen wapenen. Hier is:
1. De beschrijving van de bedrieger en van zijn bedrog, hij belijdt niet dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, vers 7, hij brengt de een of andere dwaling omtrent de Heere Jezus in omloop, hij ontkent bijvoorbeeld dat Jezus en Christus dezelfde persoon zijn, of dat Jezus van Nazareth de van God gezalfde, de Christus, de vanouds tot verlossing van Israël beloofde Messias is, of dat de beloofde Messias en Verlosser in het vlees, in onze wereld en in onze natuur gekomen is, of dat Hij nog komen moet. Het is vreemd dat na zo vele bewijzen nog iemand ontkennen kan dat de Heere Jezus de Zoon van God en de Zaligmaker der wereld is.
2. De verergering van de zaak: Deze is de verleider en de antichrist, vers 7. Hij verleidt de zielen en ondermijnt de heerlijkheid van het koninkrijk van de Heere Christus. Hij moet een valsaard, een opzettelijk verleider zijn na al het licht dat verstrekt werd, en al de bewijzen, die Christus omtrent zichzelf gegeven heeft, en de getuigenis door God aan Zijn Zoon geschonken. Hij is een moedwillig tegenstander van denpersoon, de eer, het belang van de Heere Christus, en als zodanig zal deze Hem bij zijn komst ten oordeel dan ook beschouwen. Het moet ons niet vreemd voorkomen, dat er in onzen tijd bedriegers en tegenstanders van de naam en de waardigheid van de Heere Christus zijn, want zij waren er vanouds, zelfs in de tijden der apostelen.
II. De raad, in dit opzicht aan deze vrouwe en haar gezin gegeven. Voorzorg en waarschuwing zijn nodig. Ziet toe voor uzelf, vers 8. Hoe meer de bedriegers en de verleiders toenemen, des te meer moeten de discipelen waakzaam zijn. Begoochelingen kunnen zo de overhand krijgen, dat zelfs de uitverkorenen er door in gevaar zouden komen. Voor twee dingen moeten zij op hun hoede zijn:
1. Dat wij niet verliezen hetgeen wij gearbeid hebben, vers 8, wat wij hebben gedaan of hebben gewonnen. Het is treurig wanneer enige godsdienstige arbeid vergeefs is, sommigen beginnen goed, maar het is ten slotte alles verloren moeite. De rijke jongeling, die van zijn jeugd af alle geboden van de tweede tafel gehouden had, verloor alles door gebrek aan liefde voor Christus of te veel liefde voor de wereld. De belijders moeten zorg dragen, dat zij niet verliezen hetgeen zij gewonnen hebben. Velen hebben niet alleen een goeden naam in godsdienstige kringen gewonnen, maar ook veellicht in de godsdienst, veel overtuiging van de boosheid der zonde, de ijdelheid der wereld, de voortreffelijkheid van de godsdienst en de kracht van Gods Woord. Zij hebben gesmaakt de krachten der toekomende eeuw en de gaven des Heiligen Geestes, -en verliezen ten slotte alles. Gij liep wel, wie heeft u verhinderd dat gij der waarheid niet gehoorzaam zoudt zijn (of voortgaan met de waarheid te gehoorzamen)? Het is bedroevend dat veelbelovende vorderingen in de school van het Christendom ten slotte geheel verloren kunnen gaan.
2. Dat zij hun loon niet verliezen zouden, geen enkel deel van die eer, dien lof, die heerlijkheid, die zij eerst zo ijverig najaagden. Maar een vol loon ontvangen mogen. Verzekert u van zo vollen loon als aan iemand in de gemeente Gods gegeven wordt. Indien er trappen in de heerlijkheid zijn, verliest dan niets van die genade, dat licht, die liefde, dien vrede, die u voor een hogere trap in de heerlijkheid kunnen bereiden. Houdt wat gij hebt, in geloof en hoop en een goed geweten, dat niemand uw kroon neme, en dat gij er geen enkel juweel uit verliest, Openbaring 3:2. De weg om de volle loon te verkrijgen is trouw aan Christus te blijven en tot de einde standvastig in de godsdienst.
III. De reden van des apostels raad, en van hun zorg en voorzorg jegens hen zelf. Deze is tweevoudig.
1. Het gevaar en het nadeel van het verlaten van het licht des Evangelies en der openbaring. Dat is in werkelijkheid en in uitwerking verlaten van God zelf. Een iegelijk, die overtreedt en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet, vers 9. De leer van Christus is aangewezen om onze gids tot God te zijn, zij is het waardoor God de zielen tot de zaligheid en tot zichzelf trekt. Die daartegen zich verzet, staat op tegen God.
2. Het voordeel en de gelukzaligheid van beslist aanhangen van de Christelijke waarheid, het verenigt ons met Christus (het voorwerp en de voorname inhoud van deze waarheid), en daardoor ook met de Vader, want zij zijn een. Die in de leer van Christus blijft (geworteld en gegrond blijft), deze heeft beiden de Vader en de Zoon. Door de leer van Christus worden wij verlicht tot kennis van de Vader en de Zoon, door haar worden wij geheiligd voor de Vader en de Zoon, daarna worden wij verrijkt met heilige liefde tot de Vader en de Zoon, en dus voorbereid voor de eindeloze blijdschap met de Vader en de Zoon. Gijlieden zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb, Johannes 15:3. Deze reinheid maakt ons geschikt voor de hemel. De grote God, die Zijn zegel gedrukt heeft op de leer van Christus, hecht waarde er aan. Wij moeten die heilige leer in geloof en liefde vasthouden, indien wij hopen en begeren te komen tot de gezegende gemeenschap met de Vader en de Zoon.
2 Johannes 1:10-11🔗
I. Na zijn waarschuwing tegen de verleiders gegeven te hebben, verstrekt de apostel nu aanwijzing hoe zij behandeld moeten worden. Zij mogen niet beschouwd worden als dienaren van Christus. De Heere Christus zal hen van dezen onderscheiden, en wil dat zijn discipelen zulks ook doen zullen. De aanwijzing is ontkennend.
1. Ondersteunt hen niet. Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt (de leer betreffende Christus als de Zoon van God, de Messias, door God tot onze verlossing en zaliging gezalfd) ontvangt hem niet in huis, vers 10. Wellicht was deze vrouwe aan Gajus gelijk, van wie wij in de volgende brief lezen, een edelmoedige gastvrouw, altijd bereid om reizende dienaren en Christenen te herbergen. Deze verleiders zouden misschien dezelfde gastvrijheid voor zich verwachten gelijk de besten van de anderen, want zulke verblinden zijn vrijmoedig genoeg! Maar de apostel staat dat niet toe: verwelkom hem niet in uw gezin. Ongetwijfeld mag men wel in hun dringende behoeften voorzien, maar zij mogen niet aangemoedigd worden in hun boze dienst. Ontkenners van het geloof zijn verwoesters der zielen, en hier is ondersteld dat ook vrouwen zelf een goed verstand hebben van de zaken van de godsdienst.
2. Zegent hun ondernemingen niet. En zegt tot hem niet: Wees gegroet, vers 10. Vergezelt hun arbeid niet met uw gebeden en goede wensen. Slechte daden mogen niet aanbevolen worden in of gewijd aan de Goddelijken zegen. God zal nooit de beschermer zijn van leugen, bedrog en zonde. Wij behoren God te bidden om zegen op de bediening des Evangelies, maar indien wij de verbreiding van noodlottige dwaling niet kunnen voorkomen, mogen wij die toch in geen geval bevorderen.
II. Hier is de reden voor zulk een gedragslijn, die de ondersteuning en bescherming van zulke bedriegers verbiedt. Want die tot hem zegt: Wees gegroet, die heeft gemeenschap aan zijn boze werken, vers 11. Gunst en genegenheid doen deelhebben aan hun zonde. Wij zouden daardoor medeplichtig worden aan de ongerechtigheden van anderen. Hoe oordeelkundig en voorzichtig behoren de Christenen te zijn! Er zijn vele wijzen, waarop men deel krijgen kan aan de ongerechtigheden van anderen. Dat kan geschieden door schuldig stilzwijgen, onverschilligheid, onbedachtzaamheid, bijzondere ondersteuning, openbare bijdragen en hulp, innerlijke goedkeuring, openlijke verdediging. De Heere vergeve ons de schuld, die wij aan zonden van anderen hebben.
2 Johannes 1:12-13🔗
De apostel besluit zijn brief.
1. Met het uitstellen van de behandeling van vele dingen tot de persoonlijke ontmoeting. Ik hebveel aan ulieden te schrijven, doch ik heb niet gewild door papier en inkt, maar ik hoop tot ulieden te komen, en mond tot mond tot u te spreken, opdat onze blijdschap volkomen moge zijn, vers 12. Hier wordt te kennen gegeven dat men sommige dingen beter mondeling dan schriftelijk behandelen kan. Het gebruik van pen en inkt moge een voorrecht en zeer aangenaam zijn, maar een persoonlijk onderhoud is het nog veel meer. De apostel was nog niet te oud om te reizen, en bijgevolg ook niet om reizend te dienen. De gemeenschap der heiligen moet op alle wijzen gehandhaafd worden, en hun gemeenschap moet bijdragen tot hun gemeenschappelijke blijdschap. Uitnemende dienaren kunnen hun blijdschap vermeerderen door omgang met hun Christelijke vrienden. Om mede vertroost te worden onder u, door het onderling geloof, zo het uw als het mijne. Romeinen 1:12.
2. Met het overbrengen van de groeten van enige naaste bloedverwanten van de vrouwe. U groeten de kinderen van uw zuster, de uitverkorene, vers 13. De genade was in dit geslacht overvloedig, hier zien wijtwee uitverkoren zusters, ieder met uitverkoren kinderen. Hoe zullen zij deze genade in de hemel bewonderen! De apostel buigt zich neer tot de dienst om de groeten van de neven en nichten aan hun tante over te brengen. De plichten van de jongere bloedverwanten mogen vooral niet verzuimd worden. Ongetwijfeld was de apostel gemakkelijk te naderen, hij liet alle vriendelijke en eerbiedige gemeenschap toe, en was bereid de blijdschap van deze goede vrouw in haar neven en nichten, zowel als in haar kinderen te verhogen. God geve dat vele godvruchtige vrouwen zich mogen verblijden in haar gelovige afstammelingen en bloedverwanten. Amen.