2 Koningen 11
- Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om.
- Maar Joseba, de dochter van de koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, de zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat hij niet gedood werd.
- En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en Athalia regeerde over het land.
- In het zevende jaar nu zond Jojada, en nam de oversten van honderd met de hoofdmannen, en met de trawanten, en hij bracht hen tot zich, in het huis des HEEREN; en hij maakte een verbond met hen, en hij beedigde hen in het huis des HEEREN, en hij toonde hun de zoon des konings.
- En hij gebood hun, zeggende: Dit is de zaak, die gij doen zult: een derde deel van u, die op de sabbat ingaan, zullen de wacht waarnemen van het huis des konings;
- En een derde deel zal zijn aan de poort Sur; en een derde deel aan de poort achter de trawanten; zo zult gij waarnemen de wacht van dit huis, tegen inbreking.
- En de twee delen van ulieden, allen, die op de sabbat uitgaan, zullen de wacht van het huis des HEEREN waarnemen bij de koning.
- En gij zult de koning rondom omsingelen, een ieder met zijn wapenen in zijn hand, en hij, die tussen de ordeningen intreedt, zal gedood worden; en zijt gij bij de koning, als hij uitgaat, en als hij inkomt.
- De oversten dan van honderd deden naar al wat de priester Jojada geboden had, en namen ieder zijn mannen, die op de sabbat ingingen, met degenen, die op de sabbat uitgingen; en zij kwamen tot de priester Jojada.
- En de priester gaf aan de oversten van honderd de spiesen en de schilden, die van de koning David geweest waren, die in het huis des HEEREN geweest waren.
- En de trawanten stonden, ieder met zijn wapenen in zijn hand, van de rechterzijde van het huis, tot de linkerzijde van het huis, naar het altaar en naar het huis toe, bij de koning rondom.
- Daarna bracht hij des konings zoon voor, en zette hem de kroon op, en gaf hem de getuigenis; en zij maakten hem koning, en zalfden hem; daartoe klapten zij met de handen, en zeiden: De koning leve!
- Toen Athalia hoorde de stem der trawanten en des volks, zo kwam zij tot het volk in het huis des HEEREN.
- En zij zag toe, en ziet, de koning stond bij de pilaar, naar de wijze, en de oversten en de trompetten bij de koning; en al het volk des lands was blijde, en blies met trompetten. Toen verscheurde Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad!
- Maar de priester Jojada gebood aan de oversten van honderd, die over het heir gesteld waren, en zeide tot hen: Brengt haar uit tot buiten de ordeningen, en doodt, wie haar volgt, met het zwaard; want de priester had gezegd: Laat ze in het huis des HEEREN niet gedood worden.
- En zij leiden de handen aan haar; en zij ging de weg van de ingang der paarden naar het huis des konings, en zij werd daar gedood.
- En Jojada maakte een verbond tussen de HEERE en tussen de koning, en tussen het volk, dat het de HEERE tot een volk zou zijn; mitsgaders tussen de koning en tussen het volk.
- Daarna ging al het volk des lands in het huis van Baal, en braken dat af; zijn altaren en zijn beelden verbraken zij recht wel; en Mattan, de priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren. De priester nu bestelde de ambten in het huis des HEEREN.
- En hij nam de oversten van honderd, en de hoofdmannen, en de trawanten, en al het volk des lands; en zij brachten de koning af uit het huis des HEEREN, en kwamen door de weg van de poort der trawanten tot het huis des konings, en hij zat op de troon der koningen.
- En al het volk des lands was blijde, en de stad werd stil, nadat zij Athalia met het zwaard gedood hadden bij des konings huis.
- Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd.
Inleiding🔗
De omwenteling in het rijk van Israël was spoedig voltooid in Jehu’s vestiging, nu moeten wij eens nagaan hoe het stond met de zaken in het rijk van Juda, dat zijn hoofd (zoals het dan was) had verloren op dezelfde tijd en door dezelfde hand als Israël het zijne, maar daar bleven de zaken langer in verwarring dan in Israël, na enige jaren werden zij echter in goeden staat gebracht, zoals wij in dit hoofdstuk bevinden.
I. Athalia maakt zich meester van de regering en brengt geheel de koninklijke familie om het leven, vers 1.
II. Joas, een kind van een jaar, wordt wonderbaarlijk in het leven behouden vers 2, 3.
III. Toen hij zes jaren oud was, werd hij vertoond en door Jojada tot koning gemaakt, vers 4-12.
IV. Athalia wordt gedood, vers 13-16.
V. Zowel de burgerlijke als de godsdienstige belangen van het rijk zijn bij Joas in goede handen, vers 17-21. En zo werden de zaken weer in goede orde geleid.
2 Koningen 11:1-3🔗
God had aan David de instandhouding beloofd van zijn geslacht, hetgeen genoemd wordt: een lamp toerichten voor Zijn Gezalfde, en dit moet ons wel iets groots toeschijnen, nu wij gelezen hebben van de algehele verdelging van zoveel koninklijke geslachten, het een na het andere. Nu zien wij hier Davids lamp bijna uitgeblust, maar toch wonderbaar bewaard.
I. Zij was bijna uitgeblust door de barbaarse wreedheid van Athalia, de koningin-moeder, die, vernomen hebbende dat haar zoon Ahazia door Jehu gedood was, zich opmaakte en al het koninklijke zaad ombracht, vers 1, allen van wie zij wist dat zij verwant waren aan de kroon. Haar echtgenoot, Joram, had al zijn broeders, de zonen van Jósafath, gedood, 2 Kronieken 21:4. De Arabieren hadden al de zonen van Joram gedood, 2 Koningen 22:1. Jehu had al hun zonen gedood, 2 Kronieken 22:8, en ook Ahazia zelf. Nooit voorzeker werd koninklijk bloed zo kwistig vergoten, gelukkig de mensen van mindere rang en geboorte, die beneden de aandacht zijn van afgunst en mededinging! Maar alsof dit alles nog gering was, brengt nu Athalia nog allen om, die van het koninklijk zaad waren overgebleven. Het was vreemd dat iemand van de zwakkere kunne zo wreed was, dat een vrouw, die zelf een dochter van de koning, de echtgenote van een koning, eens de moeder van de koning was, zo wreed kon zijn voor een koninklijke familie, een familie nog wel, waarin zij zelf was opgenomen, maar zij deed het:
1. Uit eerzucht, zij dorstte naar de regering, en dacht dat zij er op geen andere wijze toe kon geraken. Opdat niemand met haar zou regeren, doodde zij zelfs de kinderen en de zuigelingen, die na haar geregeerd zouden kunnen hebben, uit vrees voor een mededinger moet niemand overblijven om haar opvolger te zijn. En
2. Uit wraakzucht en woede tegen God. Het huis van Achab geheel uitgeroeid zijnde, en ook haar zoon Ahazia, omdat hij er aan verwant was, besloot zij om, als het ware bij wijze van weerwraak, het huis van David te verdelgen, zijn geslacht uit te roeien in trotsering van Gods belofte om het te bestendigen. Het was een dwaze en vruchteloze poging, immers, wie kan Gods belofte tenietdoen? Men zegt wel eens dat grootmoeders meer houden van haar kleinkinderen dan van haar eigen kinderen, en toch is Ahazia’s moeder de moedwillige moordenares van Ahazia’s zonen, en dat nog wel in hun prille jeugd, toen zij meer dan iemand anders verplicht was hen te verzorgen en op te voeden, wel mocht zij genoemd worden: Athalia de goddeloze, 2 Kronieken 24:7, Izébels eigen dochter, maar hierin was God rechtvaardig en bezocht de ongerechtigheid van Joram en Ahazia, deze ontaarde takken van het huis van David, aan hun kinderen.
II. Het werd wonderbaarlijk bewaard door de vrome zorg van een van Jorams dochters (die de echtgenote was van Jojada, de priester, die een van de zonen van de koning, Joas genaamd, weg stal uit het midden van de zonen van de koning, en hem verborg, vers 2, 3. Die was een vuurbrand uit het vuur gerukt, hoevelen gedood werden, wordt ons niet gezegd, maar het schijnt dat dit kind in de armen van zijn voedster niet gemist werd, of dat er niet naar gevraagd of gezocht werd, tenminste dat het niet werd gevonden. De persoon, die hem redde, was zijn eigen tante, de dochter van de goddeloze Joram. Voor hen, die God beschermd wil hebben, zal Hij beschermers verwekken. De plaats, waar hij veilig verborgen was, was het huis des Heeren, een van de kamers, die tot de tempel behoorden, een plaats, die Athalia weinig bezocht. Door hem daarheen te brengen, stelde zijn tante hem onder Gods bijzondere bescherming, en zo verborg zij hem in het geloof, zo was Davids woord bewaarheid aan één uit zijn eigen zaad: Hij "verbergt mij in Zijn hut ten dage des kwaads, Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent," Psalm 27:5. Met goede reden heeft deze Joas, toen hij opgegroeid was, er zich toe begeven om de breuken van het huis des Heeren te herstellen, want het was hem een toevlucht geweest. Nu was de belofte, gedaan aan David, besloten in een enkel leven, en toch faalde zij niet. Aldus zal God aan de Zoon van David naar Zijn belofte een geestelijk zaad verzekeren, dat, hoewel het soms tot een zeer klein getal verminderd is, ja schijnbaar verloren is, toch bestendig zal worden tot aan het einde van de tijd, soms is het verborgen, wordt het niet gezien, maar verborgen in Zijn tent, en ongedeerd. Het was een bijzondere leiding van Gods voorzienigheid, dat Joram, hoewel een koning, een goddeloze koning, zijn dochter tot vrouw gaf aan Jojada, een priester, een Godvruchtige priester. Sommigen hebben het misschien een verkleining geacht voor de koninklijke familie om een dochter met een geestelijke te doen trouwen, maar het bleek een gelukkig huwelijk te zijn, waardoor de koninklijke familie van de ondergang werd gered, want Jojada’s invloed in de tempel gaf haar de gelegenheid om het kind te redden, en haar invloed op de koninklijke familie, gaf hem de gelegenheid om hem op de troon te plaatsen. Zie de wijsheid en de zorg van Gods voorzienigheid, en hoe Hij toebereidselen maakt om hetgeen Hij bedoelt tot stand te brengen, en zie welke zegeningen zij bereiden voor hun geslacht, die hun kinderen uithuwelijken aan hen, die wijs en Godvruchtig zijn.
2 Koningen 11:4-12🔗
Zes jaren heeft Athalia getiranniseerd. Wij hebben geen bijzonder bericht van haar regering, ongetwijfeld was zij uit één stuk met haar begin, terwijl Jehu de Baälsdienst in Israël uitroeide, heeft zij hem ingevoerd in Juda, zoals blijkt uit 2 Kronieken 24:7. Het hof en het rijk van Juda waren verdorven door bloedverwantschap met het huis van Achab, en nu is een uit dat huis een vloek en een plaag voor beide, met zondige vriendschap gaat het niet beter. En gedurende al die tijd lag Joas verborgen, recht hebbende op de kroon en ervoor bestemd, en toch levend begraven, als het ware in onbekendheid. De zonen en erfgenamen des hemels zijn nu verborgen, "de wereld kent hen niet, 1 Johannes 3:1, maar de tijd is vastgesteld wanneer zij in heerlijkheid zullen verschijnen zoals Joas in zijn zevende jaar. Toen kon hij vertoond worden, hij was nu geen klein kindje meer, maar had zijn eerste leerjaren van het leven reeds achter de rug, en, aan het eerste kritieke jaar gekomen zijnde, had hij een goede schrede vooruit gedaan naar de mannelijke leeftijd. Het volk was Athalia’s tirannie toen al moede geworden en was rijp voor een omwenteling. Hoe die omwenteling tot stand kwam, wordt ons hier meegedeeld.
I. De leider in deze grote zaak was Jojada de priester, waarschijnlijk de hogepriester, of tenminste de sagan, ( zoals de Joden hem noemden) of een onderhorige van de hogepriester. Door zijn geboorte en zijn ambt was hij een man, bekleed met gezag, wie het volk door de wet verplicht was te gehoorzamen, inzonderheid als er geen wettige koning was op de troon, Deuteronomium 17:12. Door zijn huwelijk was hij verwant aan de koninklijke familie, en indien geheel het koninklijke zaad ware omgekomen, dan zou zijn echtgenote, als dochter van Joram meer recht gehad hebben op de kroon dan Athalia. Door zijn grote gaven en zijn Godsvrucht was hij toegerust om zijn land te dienen, en betere dienst kon hij er niet aan bewijzen, dan door het te bevrijden van Athalia’s overweldiging, en wij hebben reden te geloven dat hij deze zaak niet ondernomen heeft vóór hij God om raad had gevraagd en met Zijn wil was bekend geworden, hetzij door profeten, of door de Urim of door beide.
II. Hij ging tewerk met groot beleid gelijk het betaamde aan zo’n wijs en Godvruchtig man als Jojada was.
1. Hij kwam overeen voor de zaak met de oversten over honderd en de hoofdlieden, de mannen, die een kerkelijk, burgerlijk of militair ambt bekleedden. Hij liet hen bij zich in de tempel komen, beraadslaagde met hen, legde hun de grieven voor, waaronder zij nu zuchtten, nam hun de eed van geheimhouding af, en, bevindende dat zij gewillig en bereid waren om zich met hem te verenigen, toonde hij hun de zoon van de koning, vers 4, en zozeer waren zij overtuigd van zijn trouw, dat zij geen reden zagen om bedrog te vermoeden. Wij kunnen ons voorstellen welk een aangename verrassing het was voor de Godvruchtigen onder hen, die vreesden dat het huis en geslacht van David uitgeroeid waren, om nog zo’n vonk onder de as te vinden.
2. Hij posteerde de priesters en Levieten, die meer onmiddellijk onder zijn bestuur stonden, aan de verschillende toegangen van de tempel om er de wacht te houden, en stelde hen onder het bevel van de oversten over honderd, vers 9. David had de priesters verdeeld in afdelingen, die beurtelings dienst deden, iedere sabbatmorgen kwam een nieuwe afdeling om de dienst waar te nemen, maar de afdeling van de vorige week ging niet buiten dienst vóór de sabbatavond, zodat op de sabbatdag wanneer dubbele dienst gedaan moest worden, er een dubbel aantal priesters was om dienst te doen, beide die inkwamen en die uitgingen gebruikte Jojada om bij deze grote gelegenheid dienst te doen, hij voorzag hen van wapenen uit de magazijnen van de tempel, namelijk de spiesen en schilden van David, zijn eigene, of die hij van zijn vijanden genomen had, en aan de eer Gods had gewijd, vers 10. Waren zij oud en ouderwets-het feit dat zij van David geweest waren, kon hen, die ze gebruikten, herinneren aan Gods verbond met hem, tot welks handhaving en verdediging zij nu handelend moesten optreden. Hun werd bevolen twee dingen te doen.
a. De jonge koning te beschermen tegen belediging, zij moeten de wacht waarnemen van het huis van de koning, vers 5, hem omsingelen, en bij hem wezen, om hem te beveiligen tegen de aanhangers van Athalia, want nog waren er van dezulken, die dorstten naar koningsbloed.
b. Zij moeten de heilige tempel er voor bewaren om ontheiligd te worden door een toeloop van volk, dat bij deze gelegenheid zal samenkomen, vers 6. Gij zult waarnemen de wacht van dit huis, opdat er niet ingebroken worde, en opdat het niet afgebroken worde, er geen troepen van vreemdelingen in komen of degenen, die onrein zijn. Hij was niet zo vervuld van ijver voor de beraamde omwenteling, dat hij er de Godsdienst door vergat. In tijden van de grootste beroering moet zorg gedragen worden Ne detrimentum capiat ecclesia- Dat er op de heilige dingen Gods geen inbreuk wordt gemaakt. Het is opmerkelijk dat Jojada aan ieder zijn plaats aanwees, zowel als zijn werk, vers 6, 7, want goede orde draagt zeer veel bij tot het welslagen van een grote onderneming, laat iedereen zijn plaats kennen en houden, en verdedigen, en dan zal het werk spoedig gedaan zijn.
3. Toen de wachten opgesteld waren, werd de koning tevoorschijn gebracht, vers 12. Verheug u zeer, gij dochter Sions, want uw koning verschijnt op uw heilige berg, wel nog een kind, maar niet zo’n kind, dat een wee brengt over het land, want hij is een zoon van de edelen, de zoon van David, Prediker 10:17. Wel nog een kind, maar hij had een goede voogd en opvoeder en, wat nog beter is, een goede God, tot wie hij zich kon begeven.
a. Zonder uitstel gaat Jojada over tot de kroning van deze jonge koning, want hoewel hij nog niet instaat is om de zaken van het rijk te behartigen, zal hij er toch trapsgewijs toe bekwaam worden, en dit geschiedde met grote plechtigheid, vers 12. Ten teken dat hij met de koninklijke macht werd bekleed, zette hij hem de kroon op, hoewel zij nog te groot en te zwaar was voor zijn hoofd. De koninklijke voorrechten werden waarschijnlijk bewaard in de tempel, en zo was dan de kroon onder hun bereik.
b. Ten teken van zijn verplichting om door de wet te regeren en zich het woord Gods tot richtsnoer te stellen, gaf hij hem de getuigenis, dat is: hij gaf hem een Bijbel in de hand, waarin "hij moest lezen al de dagen van zijn leven," Deuteronomium 17:18, 19.
c. Ten teken dat hij de Geest zou ontvangen, om hem bekwaam te maken voor het grote werk, waartoe hij was geroepen zalfde hij hem. Hoewel van de zalving van hun koningen alleen nota wordt genomen in geval van een onderbreking in de opvolging, zoals hier, en in het geval van Salomo, weet ik toch niet of die plechtigheid niet aan al hun koningen placht te geschieden, tenminste die van het huis van David, omdat hun koningschap een type was van het koningschap van Christus, die gezalfd was boven Zijn medegenoten, boven al de zonen van David.
d. Ten teken dat het volk hem aannam en zich onderwierp aan zijn regering, klapten zij met de handen van vreugde, en gaven uitdrukking aan hun hartelijke goede wensen voor hem: De koning leve! En zo maakten zij hem koning, maakten zij hem hun koning, stemden zij in, en werkten samen met de Goddelijke beschikking. Zij hadden reden om zich te verblijden, dat er nu een einde kwam aan Athalia’s tirannie, en in het vooruitzicht van de herstelling en bevestiging van de Godsdienst door een koning, die onder de leiding was van zo’n Godvruchtige man als Jojada.
Zij hadden reden hem welkom te heten op de troon, wie hij van rechtswege toekwam, en te bidden: Hij leve, die tot hem kwam als leven uit de dood, en in wie het huis van David zou leven. Met zulke uitingen van blijdschap en voldoening moet het koninkrijk van Christus welkom worden geheten in ons hart, als Zijn troon daarin is opgericht, en Satan, de overweldiger, uitgeworpen wordt, "Hosanna, gezegend is Hij, die komt, " klap met de handen en zeg: "De Koning Jezus leve, leve in eeuwigheid, leve en regere, en heerse in mijn ziel en in geheel de wereld." Het is beloofd, Psalm 72:15. "Hij zal leven, en men zal gedurig voor Hem bidden," voor Hem en voor Zijn koninkrijk.
2 Koningen 11:13-16🔗
Wij kunnen veronderstellen dat zij van plan waren om, als de plechtigheid van de inhuldiging van de koning voorbij was, een bezoek te brengen aan Athalia, om haar ter verantwoording te roepen voor de moorden, de overweldiging en de tirannie, waaraan zij zich schuldig had gemaakt, maar evenals haar moeder Izébel bespaarde zij hun die moeite, zij ging uit, hun tegemoet, en verhaastte alzo haar verderf.
1. Het gedruis horende, kwam zij verschrikt aan om te zien wat er gaande was vers 13. Jojada en zijn vrienden begonnen in stilte, maar nu zij hun kracht zagen, maakten zij bekend wat er plaatsvond. Het schijnt dat op Athalia weinig acht werd geslagen, want anders zou zij wel bericht hebben ontvangen van deze stoutmoedige aanslag, eer zij met haar eigen oren het gedruis hoorde. Indien het plan ontdekt was voordat het ten uitvoer werd gebracht, het zou vernietigd zijn kunnen worden, maar nu was het te laat. Het was vreemd dat zij, toen zij het gedruis hoorde, zo onbezonnen was om zelf te komen, en voor zover blijkt onvergezeld te komen, zij was toch zeker niet zo veronachtzaamd, dat zij niemand had, die voor haar ging zien wat er gaande was, of niemand, die haar kon vergezellen, maar zij was ellendig verdwaasd door de vervoering van vrees en toorn, die zich meester van haar had gemaakt, die God wil verderven, verdwaast Hij.
2. Ziende wat geschied was, riep zij om hulp. Zij zag de koningsplaats bij de pilaar ingenomen door iemand, aan wie de vorsten en het volk hulde deden, vers 14, en had reden om tot de gevolgtrekking te komen dat haar macht ten einde was, daar zij wist dat die macht haar niet toekwam, maar zij haar slechts door overweldiging bezat. Dit deed haar haar kleren verscheuren, als iemand die buiten zichzelve was, en uitroepen: "Verraad, verraad! Komt mij te hulp tegen de verraders!" Josefus voegt er bij, dat zij riep: Doodt hem, die de plaats van de koning inneemt. Wat nu geschiedde was de hoogste gerechtigheid, en toch wordt het gebrandmerkt als de hoogste misdaad, zij zelf was de grootste verraadster, en toch roept zij het eerst en het luidst: Verraad! verraad! Zij, die zelf de grootste schuldigen zijn, zijn gewoonlijk het heftigst in het verwijten van anderen.
3. Jojada gaf bevel om haar ter dood te brengen als afgodendienares, als overweldigster en vijandin van de openbaren vrede. Er werd zorggedragen:
a. Om haar niet in de tempel of in een van de voorhoven te doden uit eerbied voor die heilige plaats, die niet verontreinigd moest worden door het bloed van enigerlei menselijk offer, al werd het ook nog zo rechtvaardig ten offer gebracht.
b. Dat al wie voor haar zou blijken te zijn, met haar gedood zou worden. Wie haar volgt om haar te beschermen of te redden, haar dienaren, die besloten zijn haar aan te kleven en de zaak van hun rechtmatige, wettigen soeverein niet willen omhelzen, doodt met het zwaard, maar niet tenzij zij haar nu volgen," vers 15. Overeenkomstig deze bevelen hebben zij, toen Athalia naar het paleis trachtte te ontkomen door de stallen, haar vervolgd en haar daar gedood, vers 16. Alzo moeten omkomen al Uwe vijanden, o Heere! Geef aldus de bloeddorstige hoer bloed te drinken, want zij is het waardig.
2 Koningen 11:17-21🔗
Jojada heeft nu het moeilijkste deel van zijn werk ten einde gebracht, door de dood van Athalia was de weg tot de troon voor zijn jonge vorst geëffend, nu moet hij zijn voordeel gebruiken om de omwenteling te voltooien en de regering te bevestigen. Wij hebben hier een bericht van twee dingen.
I. Van het goede fundament, dat hij legde door een oorspronkelijk contract, vers 17. Nu vorst en volk samen waren in Gods huis, heeft hij zorggedragen dat zij, eer zij heengingen, tezamen een verbond zouden maken met God, en een wederzijds verbond met elkaar, opdat zij een recht begrip zouden hebben van hun plicht jegens God en jegens elkaar.
1. Hij poogde de belangen van de Godsdienst onder hen te verzekeren door een verbond tussen hen en God. Koning en volk zullen het sterkst aan elkaar verbonden zijn, als beide zich verbonden hebben aan de Heere. God had van Zijn kant reeds beloofd hun God te zijn -Jojada kon hun dit tonen in het boek van de getuigenis, -nu moeten koning en volk van hun zijde overeenkomen en beloven dat zij de Heere tot een volk zullen zijn. In dit verbond staat de koning op gelijke bodem met de onderdanen, hij is evenzeer verplicht en gehouden als iemand van hen om de Heere te dienen. Hiermede verbinden zij zich Baäl te verzaken, die velen van hun gediend hadden, en zich onder Gods bestuur te stellen. Het staat goed met een volk, als alle veranderingen, die er mee voorvallen, ertoe bijdragen om de Godsdienst onder hen te doen herleven, te versterken en te bevorderen. En diegenen zullen waarschijnlijk voorspoedig zijn, die hun loopbaan in de wereld weer beginnen onder nieuwe en merkbare verplichtingen aan God. Door ons verbond met God worden de banden van elke betrekking versterkt. Zij "gaven zichzelf eerst aan de Heere, en daarna aan ons," 2 Corinthiers 8:5.
2. Toen stelde hij zowel de kroningseed vast als de eed van trouw aan de koning, door welke de koning verplicht was te regeren overeenkomstig de wet en zijn onderdanen te beschermen, en zij zich verplichtten om, zolang als hij dat deed, hem te gehoorzamen en hem getrouw te zijn. Verbonden zijn nuttig zowel om ons te herinneren aan de verplichtingen, die reeds op ons rusten, als om de banden er van nog vaster te maken. Het is in alle betrekkingen goed, dat de partijen elkaar ten volle begrijpen, in het bijzonder in de betrekking tussen vorst en onderdaan, opdat de een wete waar de grenzen zijn van zijn macht en voorrechten, en de ander van zijn vrijheid en van zijn eigendom, en mochten de oude grenspalen, die onze vaderen gemaakt hebben, nooit teruggezet worden.
II. Het goed begin op deze grondslag.
1. Ingevolge hun verbond met God hebben zij terstond de afgoderij afgeschaft, die de vorige koningen uit inschikkelijkheid jegens het huis van Achab ingevoerd hadden, vers 18. Al het volk des lands, het grauw, verzamelde zich om hun ijver te tonen tegen afgoderij en, nu zij zo goed aangevoerd werden onder zo goede leiding stonden, wilde ieder de hand lenen om Baäls tempel, zijn altaren en zijn beelden neer te werpen. Al zijn aanbidders schenen hem verlaten te hebben, slechts zijn priester, Mattan, bleef alleen bij het altaar over, hoewel allen Baäl verlieten, wilde hij hem trouw blijven, en zo werd hij er gedood, het beste offer, dat ooit op dat altaar gebracht was. Baäls tempel verwoest hebbende, stelden zij beambten aan in het huis des Heeren om toe te zien, dat de dienst van God geregeld volbracht werd, en wel door de daartoe bevoegde personen, op de bestemde tijd, en naar de voorgeschreven wijze.
2. Ingevolge hun verbond met elkaar gaven zij hun bereidwilligheid voor elkaar te kennen.
a. De koning werd in statige optocht naar het paleis gevoerd, en zat daar op de troon van het gericht, vers 19, "de stoelen van het huis van David," gereed en bereid om gehoor te verlenen aan ieder van zijn onderdanen, die een rechtszaak had en zich op hem beriep, die hij dan naar Jojada zou verwijzen om door hem beoordeeld te worden.
b. Het volk was blij en Jeruzalem was rustig, vers 20. Josefus zegt dat zij een vreugdefeest vierden van vele dagen, waardoor Salomo’s opmerking bewaarheid werd: "Een stad springt op van vreugde over het welvaren van de rechtvaardigen, en als de goddelozen vergaan is er gejuich," Spreuken 11:10.