Ga naar inhoud

2 Samuël 20

  1. Toen was daar bij geval een Belials man, wiens naam was Seba, een zoon van Bichri, een man van Jemini; die blies met de bazuin, en zeide: Wij hebben geen deel aan David, en wij hebben geen erfenis aan de zoon van Isaï, een iegelijk naar zijn tenten, o Israël!
  2. Toen toog alle man van Israël op van achter David, Seba, de zoon van Bichri, achterna; maar de mannen van Juda kleefden hun koning aan, van de Jordaan af tot aan Jeruzalem.
  3. Toen nu David in zijn huis te Jeruzalem kwam, nam de koning de tien vrouwen, zijn bijwijven, die hij gelaten had, om het huis te bewaren, en deed ze in een huis van bewaring, en onderhield ze, maar ging tot haar niet in. En zij waren opgesloten tot op de dag van haarlieder dood, levende als weduwen.
  4. Voorts zeide de koning tot Amasa: Roep mij de mannen van Juda te zamen, tegen de derden dag; en gij, stel u dan hier.
  5. En Amasa ging heen, om Juda bijeen te roepen; maar hij bleef achter, boven de gezetten tijd, dien hij hem gezet had.
  6. Toen zei David tot Abisaï: Nu zal ons Seba, de zoon van Bichri, meer kwaads doen, dan Absalom; neem gij de knechten uws heren, en jaag hem achterna, opdat hij niet misschien vaste steden voor zich vinde, en zich aan onze ogen onttrekke.
  7. Toen togen uit, hem achterna, de mannen van Joab, en de Krethi, en de Plethi, en al de helden. Dezen togen uit van Jeruzalem, om Seba, de zoon van Bichri, achterna te jagen.
  8. Als zij nu waren bij de groten steen, die bij Gibeon is, zo kwam Amasa voor hun aangezicht. En Joab was omgord over zijn kleed, dat hij aan had, en daarop was een gordel, daar het zwaard aan vastgemaakt was op zijn lenden in zijn schede; en als hij voortging, zo viel het uit.
  9. En Joab zeide tot Amasa: Is het wel met u, mijn broeder? En Joab vatte met de rechterhand de baard van Amasa, om hem te kussen.
  10. En Amasa hoedde zich niet voor het zwaard, dat in Joabs hand was; zo sloeg hij hem daarmede aan de vijfde rib, en hij stortte zijn ingewand ter aarde uit, en hij sloeg hem niet ten tweeden male, en hij stierf. Toen jaagden Joab en zijn broeder Abisaï, Seba, de zoon van Bichri, achterna.
  11. Maar een man, van Joabs jongens, bleef bij hem staan, en hij zeide: Wie is er, die lust heeft aan Joab, en wie is er, die voor David is, die volge Joab na!
  12. Amasa nu lag in het bloed gewenteld, midden op de straat. Als die man zag, dat al het volk staan bleef, zo deed hij Amasa weg van de straat in het veld, en wierp een kleed op hem, dewijl hij zag, dat al wie bij hem kwam, bleef staan.
  13. Toen hij nu van de straat weggenomen was, toog alle man voort, Joab na, om Seba, de zoon van Bichri, achterna te jagen.
  14. En hij toog heen door alle stammen van Israël, naar Abel, te weten, Beth-Maacha, en het ganse Berim; en zij verzamelden zich, en kwamen hem ook na.
  15. En zij kwamen en belegerden hem in Abel Beth-Maacha, en zij wierpen een wal op tegen de stad, dat hij aan de buitenmuur stond; en al het volk, dat met Joab was, verdorven de muur, om dien neder te vellen.
  16. Toen riep een wijze vrouw uit de stad: Hoort, hoort, zegt toch tot Joab: Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke.
  17. Toen hij nu tot haar naderde, zeide de vrouw: Zijt gij Joab? En hij zeide: Ik ben het; en zij zeide tot hem: Hoor de woorden uwer dienstmaagd; en hij zeide: Ik hoor.
  18. Toen sprak zij, zeggende: In voortijden spraken zij gemeenlijk, zeggende: Zij zullen zonder twijfel te Abel vragen; en alzo volbrachten zij het.
  19. Ik ben een van de vreedzamen, van de getrouwen in Israël, en gij zoekt te doden een stad, die een moeder is in Israël; waarom zoudt gij het erfdeel des HEEREN verslinden?
  20. Toen antwoordde Joab, en zeide: Het zij verre, het zij verre van mij, dat ik zou verslinden, en dat ik zou verderven!
  21. De zaak is niet alzo; maar een man van het gebergte van Efraim, wiens naam is Seba, de zoon van Bichri, heeft zijn hand opgeheven tegen de koning, tegen David; lever hem alleen, zo zal ik van deze stad aftrekken. Toen zei de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal tot u over de muur geworpen worden.
  22. En de vrouw kwam in tot al het volk, met haar wijsheid; en zij hieuwen Seba, de zoon van Bichri, het hoofd af, en wierpen het tot Joab. Toen blies hij met de bazuin, en zij verstrooiden zich van de stad, een iegelijk naar zijn tenten; en Joab keerde weder naar Jeruzalem tot de koning.
  23. Joab nu was over het ganse heir van Israël; en Benaja, de zoon van Jojada, over de Krethi en over de Plethi;
  24. En Adoram was over de schatting; en Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier;
  25. En Seja was schrijver; en Zadok en Abjathar waren priesters.
  26. En ook was Ira, de Jairiet, Davids opperofficier.

Inleiding🔗

Hoe keren de wolken weer na de regen! Niet zodra is een beproeving voorbij, of een andere ontstaat, komt als het ware voort uit de as van de vorige, waarin de bedreiging vervuld wordt, dat het zwaard niet zal wijken van zijn huis.

I. Voor hij nog Jeruzalem bereikt, ontstaat er een nieuwe rebellie, verwekt door Seba, vers 1,2
II. Het eerste werk, dat hij doet, als hij te Jeruzalem is aangekomen, is zijn bijwijven tot altijddurende gevangenschap te veroordelen, vers 3.
III. Amasa, die hij er mee belast een leger op de been te brengen tegen Seba, is te langzaam in zijn bewegingen, waardoor hij verschrikt wordt, vers 4-6.
IV. Een van zijn generaals vermoordt wredelijk de anderen, toen zij te velde trokken, vers 7-13.
V. Seba wordt ten laatste ingesloten in de stad Abel, vers 14, 15, maar de burgers leveren hem over aan Joab, en zo werd deze opstand onderdrukt, vers 15-22. Dit hoofdstuk besluit met een bericht over Davids hoge ambtenaren, vers 23-26.

2 Samuël 20:1-3🔗

Te midden van zijn triomf heeft David het verdriet van zijn koninkrijk beroerd te zien en zijn gezin onteerd.

I. Zijn onderdanen staan tegen hem op, hiertoe aangezet zijnde door een Belialsman, die zij volgen, terwijl zij de man naar Gods hart verlaten. Merk op:

1. Dat dit gebeurde onmiddellijk nadat de opstand van Absalom onderdrukt was. Zolang wij in deze wereld zijn moeten wij het niet vreemd vinden, dat het einde van de ene verdrietelijkheid het begin is van een andere, soms roept de afgrond tot de afgrond.

2. Dat het volk pas teruggekeerd was tot zijn trouw, om haar plotseling weer te verlaten. Een verzoening, die pas tot stand is gekomen moet met grote voorzichtigheid gehanteerd worden, opdat de vrede niet weer verbroken wordt, voor hij nog geheel hersteld is. Als een gebroken been gezet is, moet het tijd hebben om weer vast te worden.

3. Dat de aanvoerder van deze rebellie was Seba, een Benjaminiet van geboorte, vers 1, maar die zijn woning had op het gebergte van Efraïm, vers 21. Simeï en hij waren beide van Sauls stam, en in beide leefde de oude wrok van dat huis. Tegen het koninkrijk van de Messias bestaat een erfelijke vijandschap in het zaad van de slang en een opeenvolging van pogingen om het omver te werpen, Psalm 2:1, 2, maar die in de hemel zit belacht hen.

4. Dat de aanleiding er toe de dwaze twist was, waarvan wij aan het einde van het vorige hoofdstuk gelezen hebben, tussen de oudsten van Israël en de oudsten van Juda over het terugbrengen van de koning. Het punt van eer, waarover de twist onder hen liep, was wie hunner het meeste deel had aan David. "Wij zijn talrijker", zeggen de oudsten van Israël. "Wij zijn hem nader verwant", zeggen de oudsten van Juda. Nu zou men denken dat David zeer veilig en gelukkig zijn zal, als zijn onderdanen er om twisten wie hem het meest zal liefhebben en het ijverigst zal zijn om hem eerbied te betonen, maar juist die strijd blijkt de aanleiding te wezen van een opstand. De mannen van Israël klaagden bij David over geringschatting, die hun door de mannen van Juda was aangedaan, had hij nu hun klacht gebillijkt, hun ijver geprezen en er hun dank voor betuigd, hij zou hen misschien in hun trouw aan hem hebben bevestigd, maar hij scheen partijdig te zijn voorzijn eigen stam, hun woorden hadden de overhand boven de woorden van de mannen Israëls, zoals sommigen de laatste woorden van het vorige hoofdstuk lezen. David was geneigd hen te rechtvaardigen, hetgeen de mannen Israëls, toen zij het bemerkten, in verontwaardiging deed weggaan. "Indien de koning zich door de mannen van Juda wil laten inpalmen, welnu wel mogen zij varen met elkaar, maar wij zullen een eigen koning over ons gaan aanstellen. Wij dachten tien delen te hebben aan David, maar dat wordt ons niet toegestaan, de mannen van Juda zeggen ons dat wij eigenlijk geen deel aan hem hebben, en daarom zullen wij er dan ook geen deel aan hebben, en nu zullen wij hem niet verder vergezellen naar Jeruzalem, en hem niet als onze koning erkennen." Dit werd bekend gemaakt door Seba, die waarschijnlijk een man van aanzien was, en een werkzaam aandeel had genomen in Absaloms opstand. De misnoegde Israëlieten volgden de wenk, en togen op van achter David om Seba te volgen, vers 2, dat is: de meerderheid deed dit, alleen de mannen van Juda bleven trouw aan David. Leer hieruit:

a. Dat vorsten onstaatkundig handelen, als zij partijdig zijn in de opmerkzaamheid, die zij aan hun onderdanen schenken zoals het onverstandig voor ouders is, om het ene kind voor te trekken boven het andere kind.

b. Diegenen weten niet wat zij doen, die geringachting tonen voor de genegenheid hunner minderen, door er geen acht op te slaan. Van hen, wier liefde geminacht werd, kan de haat te vrezen zijn.

c. "Het begin des krakeels is gelijk een, die het water opening geeft" daarom is het verstandig hem te verlaten "eer hij zich vermengt," Spreuken 17:14. Hoe groot een hoop houts zal door een weinigje van dat vuur worden ontstoken!

d. Het verkeren of verdraaien van woorden is de verstoring van de vrede, en veel kwaad wordt gedaan door aan hetgeen gezegd of geschreven is een verkeerde uitlegging te geven, er gevolgtrekkingen uit af te leiden, die nooit bedoeld waren. De mannen van Juda hadden gezegd: de koning is ons na verwant, daarmee bedoelt gij, zeggen de mannen Israëls, dat wij geen deel aan hem hebben terwijl zij er dit volstrekt niet mee bedoeld hadden.

e. De mensen zijn zeer geneigd om in uitersten te vervallen. Wij hebben tien delen aan de koning, zeggen de mannen Israëls en in het volgende ogenblik, schier in een adem zeggen zij: Wij hebben geen deel aan hem. Heden: Hosanna! morgen: Kruis hem!

II. Zijn bijwijven opgesloten en levenslang gevangen gezet, en hijzelf in de noodzakelijkheid om dit te doen, omdat zij door Absalom verontreinigd waren, vers 3. David had, tegen de wet, de vrouwen vermenigvuldigd, en zij zijn een verdriet en een schande voor hem geworden. Haar, in wie hij een zondig genot had gevonden, was hij nu:

1. In plichtsbetrachting genoodzaakt van zich weg te doen, daar zij onrein voor hem waren geworden, door de lage onreinheid, die zijn zoon met haar bedreven had. Van haar, die hij heeft liefgehad, moet hij nu een walging hebben.

2. Uit voorzichtigheid genoodzaakt haar op te sluiten in afzondering, uit schaamte moeten zij niet buiten gezien worden, opdat het volk, door haar te zien, geen aanleiding zou hebben om te spreken van hetgeen Absalom haar gedaan heeft, hetgeen niet eens genoemd mag worden, 1 Corinthiers 5:1. Opdat die slechtheid in vergetelheid zou worden begraven, moeten zij in afzondering worden begraven.

3. In gerechtigheid genoodzaakt haar op te sluiten in de gevangenis, om haar te straffen voor haar gemakkelijk toegeven aan Absaloms lusten, toen zij misschien wanhoopten aan Davids terugkomst. Laat niemand kwaad doen en verwachten wèl te varen.

2 Samuël 20:4-13🔗

Wij hebben hier Amasa’s val juist toen hij begonnen was zich te verheffen. Hij was Davids neef, zoon van zijn zuster, Hoofdstuk 17:25, is Absaloms krijgsoverste geweest, opperbevelhebber van het leger van de rebellen. Maar toen dat leger verslagen was, kwam hij, op de belofte van tot krijgsoverste aangesteld te worden in Joabs plaats, tot David over. Seba’s opstand gaf aan David de gelegenheid om, eerder dan hij gedacht of gewenst kon hebben, die belofte te vervullen, maar door Joabs afgunst en naijver is het beide hem en David ten kwade gekomen.

I. Amasa heeft een opdracht om een leger bijeen te roepen, teneinde Seba’s rebellie te onderdrukken, en hem wordt bevolen om dit met alle mogelijke spoed te doen, vers 4. Het schijnt dat de mannen van Juda wel zeer ijverig waren om de koning te vergezellen op zijn triomftocht, maar zeer traag en achterlijk waren om voor hem te strijden, want anders zouden zij, toen zij nog allen bijeen waren om met de koning naar Jeruzalem te gaan, Seba terstond hebben kunnen vervolgen, om alzo de opstand reeds in de geboorte te smoren, maar de meesten beminnen koningsgezindheid, zowel als Godsdienst, als zij goedkoop en gemakkelijk is. Velen roemen er op Christus verwant te zijn, maar zijn zeer ongenegen om iets voor Hem te wagen. Amasa wordt gezonden om de mannen van Juda binnen drie dagen bijeen te laten komen, maar hij vindt hen zo achterlijk en weinig bereid, dat hij het niet binnen de bepaalden tijd doen kan, vers 5 hoewel de bevordering van Amasa, die hun generaal was geweest onder Absalom, hun zeer welgevallig was, ook als bewijs van de goedertierenheid van Davids regering.

II. Op Amasia’s uitblijven krijgt Abisaï, Joabs broeder, bevel om met de lijfwacht en het staande leger Seba te gaan vervolgen, vers 6, 7, want niets kon gevaarlijker gevolgen hebben dan hem tijd te geven. David geeft die bevelen aan Abisaï, omdat hij besloten heeft Joab te vernederen en uit zijn rang te ontzetten, naar ik denk, niet zozeer omdat hij Abners bloed zo laaghartig vergoten heeft, als wel om het bloed van Absalom, dat hij rechtvaardig heeft vergoten. "Nu", zegt bisschop Hall, "heeft Joab geboet voor zijn uit getrouwheid begane ongehoorzaamheid. Hoe glibberig zijn de paden van de aardse eer, aan hoe voortdurende veranderlijkheid is zij niet blootgesteld! Zalig zij die in gunst zijn bij Hem, in wie geen verandering of schaduw is van omkering." Joab gaat zonder orders, en hoewel hij in ongenade is, met zijn broeder optrekken, wetende dat hij van dienst kon zijn aan het land, of misschien nu al zinnende op de uit-den-weg-ruiming van zijn mededinger.

III. Nabij Gibeon komt Joab Amasa tegen en vermoordt hem, vers 8 10. Het schijnt dat de grote steen bij Gibeon de aangewezen plaats was voor de algemene bijeenkomst. Daar ontmoetten de mededingers elkaar, en Amasa, steunende op zijn aanstelling, ging vooraan, als generaal beide van de pas door hem op de been gebrachte krijgsmacht, en van de veteranen, die met Abisaï gekomen waren, maar Joab nam nu de gelegenheid waar om hem met zijn eigen hand te doden, en:

1. Hij deed het listiglijk, met berekening en niet plotseling er toe geprikkeld zijnde. Hij gordt zijn kleed vast om zich heen, opdat dit hem niet in de weg zou zijn, gordt daar overheen zijn draagband of degenriem, ten einde zijn zwaard gereed onder zijn hand te hebben steekt zijn zwaard in de schede, dat er echter te groot voor is, opdat zij, wanneer hij het wilde, door een kleine schudding er af zou vallen, en hij het aldus in zijn hand kon houden zonder argwaan op te wekken, alsof hij het weer in de schede ging steken, terwijl hij bedoelde het in Amasa’s lichaam te steken. Hoe meer overleg er is bij het plegen van een zonde, hoe snoder zij is.

2. Hij deed het verraderlijk, onder schijn van vriendschap, opdat Amasa niet op zijn hoede zou zijn. Hij noemde hem broeder, want zij waren eigen neven, en vroeg hem naar zijn welstand. Is het wel met u, mijn broeder? En vatte zijn baard, als iemand, die gemeenzaam met hem was, om hem te kussen, terwijl hij het uitgetogen zwaard in zijn andere hand op zijn hart richtte. Was dit de daad van een man van eer, een krijgsman, een veldheer? Neen, het was de daad van een schurk, van een lage lafaard. Evenzo heeft hij Abner vermoord, en bleef er ongestraft voor, wat hem aanmoedigde om het weer te doen.

3. Hij deed het onbeschaamd, niet in een hoek, maar aan het hoofd van zijn troepen en voor hun ogen, als iemand die zich noch schaamde, noch bevreesd was om het te doen, zo verhard was hij in bloed en moord, dat hij noch blozen noch beven kon.

4. Hij deed het met een enkele slag, gaf de noodlottige stoot zo van harte, dat hij hem geen tweede behoefde te geven met zo’n krachtige, vaste hand gaf hij die ene stoot, dat hij dodelijk was.

5. Hij deed het in minachting en trotsering van David en de opdracht, die hij aan Amasa had gegeven, want die opdracht was de enige oorzaak van zijn twist met hem, zodat de slag door Amasa heen, David zelf getroffen heeft en hem als het ware in het aangezicht gezegd was dat Joab, in weerwil van hem, generaal zal zijn.

6. Hij deed het op zeer ongeschikte tijd toen zij tegen de algemene vijand optrokken, en het hoog nodig was dat zij eensgezind waren. Deze ontijdige twist zou hun krijgsmacht hebben kunnen doen uiteenspatten, of de strijd hebben kunnen doen aanbieden tegen elkaar, zodat zij dan allen een gemakkelijke prooi voor Seba hadden kunnen worden. Zo genoegelijk kon Joab de belangen beide van de koning en van het koninkrijk aan zijn persoonlijke wraakzucht opofferen.

IV. Onmiddellijk herneemt Joab zijn plaats als generaal, en draagt zorg het leger te doen optrekken om Seba te vervolgen, ten einde zo mogelijk, te voorkomen, dat de gemene zaak nadeel zou lijden door hetgeen hij gedaan heeft.

1. Hij laat een van zijn mannen achter om een proclamatie te richten tot de troepen, die opkomen, waarin hun gezegd werd dat zij voor de zaak van David gingen strijden, maar onder bevel van Joab, vers 11. Hij wist welk een invloed hij had onder het krijgsvolk, en hoevelen hem veeleer dan Amasa genegen waren, die een verrader geweest is, en nu weer omgedraaid was, en nooit succes heeft gehad, hierop steunde hij, en riep hen allen op hem te volgen. Wat man van Juda zou niet voor zijn oude koning en zijn oude krijgsoverste zijn? Maar men kan zich verwonderd afvragen met welke houding en gelaat een moordenaar een verrader vervolgt, en hoe hij onder zo’n zware last van schuld de moed had het gevaar onder de ogen te zien, zijn geweten moet als met een gloeiend ijzer toegeschroeid zijn geweest.

2. Er wordt zorg gedragen om het dode lichaam van de weg te verwijderen, omdat zij er bij bleven staan, zoals Hoofdstuk 2:23, en het met een kleed te bedekken, vers 12, 13. Slechte mensen denken veilig te zijn in hun slechtheid, indien zij haar slechts voor het oog van de wereld kunnen bedekken, als zij verborgen is, dan is het voor hen alsof zij nooit gepleegd was. Maar het bedekken van bloed met een kleed kan niet verhinderen dat het tot God roept om wraak, het geroep zal er ook niet minder luid om zijn. Daar het echter nu de tijd niet was om Joab in staat van beschuldiging te stellen voor hetgeen hij gedaan had, en de veiligheid van de staat spoed eiste in de krijgsverrichting, was het verstandig om datgene weg te nemen wat de opmars van het leger kon vertragen, en toen volgden allen Joab na, terwijl David, aan wie ongetwijfeld spoedig bericht was gezonden van dit tragisch voorval, slechts met leedwezen er aan terug kon denken, dat hij tevoren geen gerechtigheid heeft geoefend aan Joab wegens zijn moord op Abner, en dat hij nu Amasa aan gevaar had blootgesteld door hem te bevorderen. En wellicht herinnerde zijn geweten hem er aan, dat hij Joab gebruikt had voor de moord op Uria, dat medegewerkt heeft om hem te verharden in wreedheid.

2 Samuël 20:14-22🔗

Wij zien hier het einde van Seba’s opstand.

I. Toen de rebel door al de stammen Israëls omgezworven had en bevond dat zij bij nader bedenken niet zo bereid waren om David te verlaten, als zij in plotseling opkomende toom geweest waren, trok hij met de weinigen van zijn soort, die hij had kunnen verzamelen, Abel Beth-Maacha binnen, een versterkte stad in het noorden, in het lot van Nafthali, waar wij de ligging er van vinden aangeduid in 2 Koningen 15:29. Hier beschutte hij zich, hetzij met geweld of met toestemming van de inwoners maar zijn aanhangers waren merendeels Beërieten van Beëroth in Benjamin, vers 14. Een slecht man zal vele anderen slecht maken.

II. Joab trok zijn gehele krijgsmacht bijeen voor de stad, belegerde haar, rammeide de muren en maakte toebereidselen voor een algemene bestorming, vers 15. Volkomen terecht wordt die plaats met zo’n woede aangevallen, die een verrader durft herbergen, ook zal het niet beter vergaan aan dat hart, hetwelk toegeeft aan de rebellerende lusten, die niet willen dat Christus er in zal heersen.

III. Een verstandige, goede vrouw van de stad Abel brengt door haar wijs beleid die zaak tot een goed einde, zodat Joab tevreden is en de stad toch gespaard wordt. Hier is:

1. Haar onderhandeling met Joab en het verdrag met hem, dat hem verplicht het beleg op te heffen op voorwaarde dat hem Seba overgeleverd wordt. Het schijnt dat geen van de mannen van Abel, van de oudsten of magistraten, zich aanbood om met Joab te onderhandelen, zelfs niet toen zij tot de uiterste nood waren gebracht, hetzij omdat zij te dom waren, zich niet bekommerden om het algemeen belang of omdat zij bang waren voor Seba, of er aan wanhoopten goede voorwaarden van Joab te verkrijgen, of geen verstand genoeg hadden om het verdrag te maken. Maar die een vrouw heeft door haar wijsheid de stad gered. Er is geen verschil van sekse voor de ziel, al is de man ook het hoofd, dan volgt daar nog niet uit dat hij het monopolie heeft van de hersenen, en daarom behoort hij ook door generlei Salische wet het monopolie te hebben van de kroon, menig mannelijk hart, ja beter dan een mannelijk hart, is in een vrouwenborst gevonden, ook is de schat van de wijsheid niet minder kostelijk en te waarderen, omdat hij in het zwakkere hart huist. In het verdrag tussen deze opgenoemde heldin en Joab:

A. Verkrijgt zij zijn gehoor en zijn aandacht vers 17. Het was zeker wel de eerste maal dat hij met een vrouw over krijgszaken heeft onderhandeld.

B. Zij redeneert met hem ten behoeve van haar stad.

a. Zij voert aan dat de stad vermaard was om haar wijsheid, vers 18, dat er sedert lang zo’n roep uitging van die stad om de bekwame, schrandere mannen, die er in woonden, dat zij de vraagbaak was geworden van het land, en iedereen zich onderwierp aan het gevoelen van haar oudsten. Hun uitspraak was een orakel, laat hen geraadpleegd worden en de zaak is ten einde en het geschil beslecht, want alle partijen berusten er in. Zal nu zo’n stad in de as gelegd worden, er niet mee worden onderhandeld?

b. Dat de inwoners over het algemeen vreedzaam en getrouw zijn in Israël, vers 19. Zij kon niet alleen voor zichzelf spreken, maar ook voor allen wier zaak zij bepleitte, dat zij niet van een woelzieke, oproerige aard waren, maar bekend waren om hun trouw aan hun vorst en hun vredelievendheid onder elkaar, dat zij dus noch oproerig noch twistziek waren.

c. Dat zij een moeder was in Israël, een leidsvrouw en voedster van de naburige steden en het omliggende land, en behoorde tot het erfdeel des Heeren, een stad van Israëlieten, niet van heidenen, de verwoesting er van zou een vermindering en verzwakking zijn van het volk, dat God zich ten erfdeel had verkoren.

d. Dat zij verwachtten dat hij hun de vrede zou toeroepen eer hij hen aanviel, overeenkomstig de welbekende krijgswet, Deuteronomium 20:10. De kanttekening geeft deze lezing van vers 18. In het begin (van het beleg) spraken zij openlijk, zeggende: Voorzeker zullen zij van Abel vragen, dat is: "De belegeraars zullen de verrader opeisen, ons vragen hem over te leveren, en zo zij dit doen, dan zullen wij spoedig tot een overeenkomst komen, en dan is er een einde aan de zaak." Aldus verwijt zij Joab stilzwijgend, dat hij hun geen vrede toegeroepen heeft maar hoopt dat het er nog niet te laat voor is geworden.

C. Joab en Abels voorspraak komen spoedig overeen, dat Seba’s hoofd het rantsoen van de stad zal zijn. Hoewel Joab in een persoonlijke twist onlangs Amasa had verzwolgen en verdorven, wil hij toch, als hij handelt als legerhoofd, volstrekt de aantijging niet verdragen, dat hij behagen schept in bloedvergieten. Het zij verre, het zij verre van mij, dat ik behagen zou scheppen in verslinden en verderven of dit op het oog heb, behalve wanneer het voor het algemene welzijn noodzakelijk is, vers 20. De zaak is niet zo, onze twist is niet met uw stad, wij zouden ons leven willen wagen om haar te beschermen: onze twist is alleen met de verrader, die door u wordt geherbergd lever hem over en wij hebben afgedaan." Zeer veel kwaad zou voorkomen worden indien twistende partijen elkaar slechts wilden begrijpen. De stad biedt hardnekkig weerstand gelovende dat Joab het op haar verderf gemunt heeft, Joab valt haar met alle kracht en woede aan, gelovende dat al haar burgers verbondenen zijn van Seba, beide verkeren in dwaling, Iaat beide uit de waan gebracht worden, en de zaak is spoedig in orde. De enige vredesvoorwaarde is: de uitlevering van de verrader, zo is het in Gods handeling met de ziel, als zij belegerd wordt door overtuiging van zonde en benauwdheid. Zonde is de verrader, de beminde lust is de rebel, scheid daarvan, werp de overtreding van u, en alles zal wèl wezen. Geen vrede op andere voorwaarden. Deze wijze vrouw neemt het voorstel terstond aan: Zie, zijn hoofd zal tot u over de muur geworpen worden.

2. Haar verdrag met de burgers. Zij ging tot hen met haar wijsheid (en misschien had zij die even nodig in het handelen met hen als in het handelen met Joab) en bewoog hen om Seba’s hoofd af te houwen, waarschijnlijk op order van hun regering, en het werd Joab over de muur toegeworpen. Hij kende het aangezicht van de verrader, en daarom zag hij niet verder, want hij bedoelde niet een van zijn aanhangers te laten lijden. De openbare veiligheid was verzekerd, en hij had geen begeerte naar openbare wraakoefening. Hierop brak Joab het beleg op en keerde terug naar Jeruzalem, met de trofeeën des vredes veeleer dan van de overwinning.

2 Samuël 20:23-26🔗

Hier is een bericht van de staat van Davids hof na zijn wederherstelling. Joab bleef krijgsoverste, daar hij te machtig was om uit zijn ambt te worden ontzet, Benaja was zoals tevoren kapitein van de lijfwacht. Een ambt wordt ingesteld, dat wij tevoren niet hadden Hoofdstuk 8:16, namelijk dat van thesaurier of schatmeester, want het was niet voor het einde van deze periode, dat hij belastingen begon te heffen. Adoram heeft lange tijd dit ambt bekleed, maar ten laatste heeft het hem het leven gekost, 1 Koningen 12:18 .