2 Timótheüs 1
- PAULUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, door den wil Gods, naar de belofte des levens dat in Christus Jezus is,
- Aan Timótheüs, mijn geliefden zoon: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader en Christus Jezus, onzen Heere.
- Ik dank God, Dien ik dien van mijn voorouders aan in een reine consciëntie, gelijk ik zonder ophouden uwer gedachtig ben in mijn gebeden nacht en dag;
- Zeer begerig zijnde om u te zien, als ik gedenk aan uw tranen, opdat ik moge met blijdschap vervuld worden;
- Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Euníce; en ik ben verzekerd dat het ook in u woont.
- Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen.
- Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der gematigdheid.
- Schaam u dan niet voor de getuigenis onzes Heeren, noch voor mij, die Zijn gevangene ben; maar lijd verdrukkingen met het Evangelie naar de kracht Gods;
- Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen,
- Doch nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, Die den dood heeft tenietgedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie;
- Waartoe ik gesteld ben een prediker en een apostel en een leraar der heidenen;
- Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijd, maar ik word niet beschaamd; want ik weet Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.
- Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde die in Christus Jezus is.
- Bewaar het goede pand dat u toebetrouwd is, door den Heiligen Geest, Die in ons woont.
- Gij weet dit, dat allen die in Azië zijn, zich van mij afgewend hebben, onder dewelke is Fygellus en Hermógenes.
- De Heere geve het huis van Onesíforus barmhartigheid; want hij heeft mij dikmaals verkwikt, en heeft zich mijner keten niet geschaamd;
- Maar als hij te Rome gekomen was, heeft hij mij zeer naarstiglijk gezocht, en heeft mij gevonden.
- De Heere geve hem dat hij barmhartigheid vinde bij den Heere in dien dag; en hoeveel hij mij te Éfeze gediend heeft, weet gij zeer wel.
Inleiding🔗
Na de inleiding, vers 1, 2, hebben wij hier:
I. Paulus oprechte liefde voor Timotheüs, vers 3-5;
II. Verscheidene waarschuwingen hem gegeven, vers 6-14;
III. Hij spreekt over Fygellus en Hermogenes, en anderen, en daarna over Onésiforus, vers 15-18.
2 Timotheüs 1:1-5🔗
Hier vinden wij:
I. Het opschrift van de brief. Paulus noemt zich een apostel van Jezus Christus door de wil van God; geheel door het welbehagen Gods en zijn genade, welke hij zichzelf onwaardig belijdt te zijn. Naar de belofte des levens, dat in Christus Jezus is, of naar het Evangelie. Het Evangelie is de belofte des levens in Christus Jezus; het leven is het doel en Christus is de weg, Joh. 14:6. Het leven is in de belofte gelegd, en beide zijn verzekerd in Christus Jezus, de getrouwe getuige; want al de beloften Gods in Christus Jezus zijn ja en amen, 2 Cor. 1:20. Hij noemt Timotheüs zijn geliefden zoon. Paulus gevoelde de tederste liefde voor hem, zowel omdat hij het middel voor zijn bekering geweest was, als omdat hij gelijk een zoon zijn vader met hem gediend had in het Evangelie.
1. Paulus was een apostel van Jezus Christus, door de wil van God, want hij had het Evangelie niet ontvangen van een mens, en was er niet in onderwezen, maar hij had het door openbaring van Jezus Christus, Gal. 1:12; zodat zijn zending als apostel niet was door de wil van een mens, maar van God. In de vorige brief had hij gezegd: naar het bevel van God, onze Zaligmaker; en hier zegt hij: door de wil van God. God riep hem om apostel te zijn.
2. Wij hebben de belofte des levens; God zij er voor gezegend: In de hoop des eeuwigen levens, welke God, die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der wereld, Tit. 1:2. Het is de belofte om er de vrijheid en de zekerheid van te ontdekken.
3. Deze, zowel als alle andere beloften, zijn in en door Jezus Christus, zij ontspringen alle uit de barmhartigheid Gods in Christus; en zij zijn zeker, zodat wij er veilig op kunnen vertrouwen.
4. De genade, barmhartigheid en vrede, welke zelfs Paulus’ geliefde zoon Timotheüs nodig had, komen van God de Vader en onze Heere Jezus Christus; en daarom is de een zowel als de ander de gever van deze zegeningen en behoren beiden er om aangeroepen te worden.
5. De besten behoeven deze zegeningen, en zij zijn de beste, die wij voor onze teergeliefde vrienden vragen kunnen; dat zij genade mogen ontvangen om hen te helpen in tijd van nood, en barmhartigheid om hun gebreken te vergeven, en zo vrede mogen hebben met God de Vader en met onze Heere Jezus Christus.
II. Paulus’ dankzegging aan God voor Timotheüs’ geloof en heiligheid; hij dankt God wanneer hij Timotheüs gedenkt in zijn gebeden. Wat wij ook goeds doen en welke goeden dienst wij onze vrienden ook mogen bewijzen, God moet er de heerlijkheid van hebben en wij moeten er Hem voor danken. Hij is het, die het ons in het hart geeft om onze vrienden in onze gebeden te gedenken. Paulus was veel in het gebed; hij bad dag en nacht; in al zijn gebeden gedacht hij zijn vrienden; voornamelijk bad hij voor goede dienaren; hij bad voor Timotheüs, en was zijner gedachtig in zijn gebeden nacht en dag; hij deed dat zonder ophouden; bidden was zijn voortdurende bezigheid; en nooit vergat hij zijn vrienden in zijn gebeden, gelijk wij dikwijls doen. Paulus diende God van zijn voorvaderen af in een rein geweten. Het was een troost voor hem, dat hij geboren was in Gods huis, en het zaad was van mensen, die God dienden, evenals dat hij Hem gediend had met een rein geweten, overeenkomstig het licht dat hij had; hij had zijn geweten onergerlijk bewaard en maakte het tot zijn dagelijkse oefening om dat te doen, Hand. 24:16. Hij was zeer begerig om Timotheüs te zien, uit liefde voor hem, opdat hij met hem mocht omgaan; hij gedacht aan zijn tranen bij hun laatste afscheid. Timotheüs was bedroefd toen hij Paulus moest verlaten, hij weende bij het afscheid; en daarom begeerde Paulus hem weer te zien, aangezien hij had bemerkt hoeveel liefde hij voor hem had. Hij dankte er God voor dat Timotheüs de godsvrucht zijner voorouderen behield, vers 5. De godsdienst werd Timotheüs overgebracht van moeders zijde; hij had een goede moeder en een goede grootmoeder; zij geloofden, maar zijn vader geloofde niet, Hand. 26:1. Het is heerlijk wanneer kinderen het geloof en de heiligheid van hun godvrezende ouders navolgen en in hun voetstappen wandelen, 3 Joh. vers 4.
Hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en in uw moeder Eunice, en ik ben verzekerd dat het ook in u woont. Paulus had zeer liefderijke gedachten over zijn vrienden, en was altijd geneigd het beste omtrent hen te hopen; en inderdaad had hij veel reden om van Timotheüs alles goeds te denken, want hij had niemand, die alzo gezind was, Phil. 2:20. Merk hier op:
1. Wij moeten, als Paulus, God dienen met een rein geweten; dat deed hij en dat deden zijn vrome voorvaderen; dat is toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, de harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten, Hebr. 10:22.
2. In onze gebeden moeten wij zonder ophouden onze vrienden gedenken, voornamelijk de getrouwe dienaren van Christus. Paulus herdacht zijn geliefden zoon Timotheüs in zijn gebeden nacht en dag.
3. Het geloof, dat in ware gelovigen woont, is ongeveinsd; het is zonder huichelarij; het is een geloof, dat de proef doorstaan kan en dat in hen woont als een levend beginsel. Dat was de oorzaak van Paulus’ dankzegging, dat Timotheüs het geloof gezien had in zijn moeder Eunice en zijn grootmoeder Loïs, en het moet ons een reden van dank zijn wanneer wij iets dergelijks zien; wij moeten ons verheugen altijd als wij de genade Gods zien. Dat deed Barnabas, Hand. 11:23, 24. Ik ben grotelijks verblijd wanneer ik zie, dat uw kinderen in de waarheid wandelen, 2 Joh. : 4.
2 Timotheüs 1:6-14🔗
Hier is een vermaning en opwekking voor Timotheüs tot zijn plicht, vers 6. Ik maak u indachtig. De beste mensen hebben nodig indachtig gemaakt te worden; wat wij weten moet ons herinnerd worden, 2 Petrus 3:1. Ik schrijf u, opdat ik door vermaning uw oprecht gemoed opwek.
I. Hij vermaant hem: dat gij opwekt de gave Gods, die in u is. Oprakelen gelijk het vuur uit de as. Het wordt bedoeld van alle genadegaven, die God hem geschonken had, om hem tot het werk van een evangelist te bekwamen; de gaven van de Heilige Geest, de buitengewone gaven, die hem geschonken waren door de oplegging van des apostels handen. Deze moest hij opwekken; hij moest ze oefenen en zo doen toenemen; gaven gebruiken en gaven verkrijgen. Hem die heeft die zal gegeven worden, Matth. 25:29. Hij moest alle gelegenheden aangrijpen om die gaven te gebruiken en ze daardoor opwekken; dat is de beste wijze om ze te doen toenemen. Hetzij de gave Gods in Timotheüs gewoon of buitengewoon was (ik ben geneigd het laatste te denken) hij moest haar opwekken, anders zou ze verkwijnen. Die gave was in hem door oplegging van de handen des apostels, hetgeen naar mijn mening onderscheiden was van zijn ordening, want die was geschied door oplegging van de handen des ouderlingschaps, 1 Tim. 4:14. Het is waarschijnlijk, dat Timotheüs de Heilige Geest in Zijn onderscheidene gaven en genaden ontvangen had door oplegging van de handen der apostelen (want ik geloof dat niemand dan de apostelen de macht had de Heilige Geest te geven) en dat hij daarna, zo rijkelijk voor het werk der bediening toegerust, geordend was door de ouderlingen. Merk hier op:
1. De grote hinderpaal van nuttigheid en toeneming van onze gaven is slaafse vrees. Paulus waarschuwt Timotheüs daartegen: God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, vers 7. Het was door lage vrees, dat de boze dienstknecht zijn talent begroef en er geen gebruik van maakte, Matth. 25:25. God heeft ons daarom tegen de vrees gewapend, door dikwijls tot ons te zeggen: Vreest niet! Vreest niet voor het aangezicht van mensen; vreest niet voor de moeilijkheden, die gij op uw weg van plicht ontmoeten zult. God heeft ons verlost van de geest der vrees, en ons gegeven de geest der kracht, der liefde en der gematigdheid. De geest van kracht; of van moed en vastberadenheid bij het ontmoeten van moeiten en gevaren; de geest van liefde tot God, die ons helpt door de tegenstand heen, zoals Jakob geen bezwaar zag in de langen harden dienst om Rachels wil; de geest van liefde tot God zal ons verheffen boven de vrees voor mensen en voor alle kwaad, dat de mensen ons kunnen aandoen; en de geest der gematigdheid, of van een gezonde zielsrust des gemoeds, vreedzame vreugde inwendig; want wij worden dikwijls ontmoedigd in onze weg en arbeid door spoken van onze eigen verbeelding en voorstelling; die door een kalme, degelijke, bedachtzame geestesgesteldheid gemakkelijk zouden overwonnen en verjaagd worden.
2. De geest, die God de dienaren geeft, is niet vreesachtig, maar moedig; hij is een geest van kracht, want zij spreken in Naam van Hem, die alle macht heeft in hemel en op aarde; hij is een geest der liefde, want de liefde tot God en tot de zielen der mensen bezielt de dienaren tot hun werk; en hij is een geest der gematigdheid, want zij spreken woorden van waarheid en eenvoud.
II. Hij vermaant hem op moeilijkheden te rekenen en zich daarvoor bereid te houden. Schaam u dan niet der getuigenis onzes Heeren, noch mijns, die Zijn gevangene ben Schaam u dus niet voor het Evangelie of voor het getuigenis, dat gij er van afleggen moet.
1. Het Evangelie van Christus is iets, dat ons geen reden geeft om ons te schamen. Wij behoren ons ook niet te schamen voor hen, die ter wille van het Evangelie lijden. Timotheüs moest zich niet schamen voor de goeden, ouden Paulus, hoewel hij nu in banden was. Gelijk hij voor zichzelf niet bevreesd moest zijn om te lijden, zo moet hij niet bevreesd zijn om hen te erkennen die voor de zaak van Christus leden.
A. Het Evangelie is de getuigenis onzes Heeren; daardoor en daarin getuigt Hij van zichzelf, en door onze toestemming en belijdenis getuigen wij van en voor Hem.
B. Paulus was de gevangene des Heeren, Zijn gevangene, Ef. 4:1. Om zijnentwil was hij met een keten gebonden.
C. Wij hebben geen reden om ons te schamen voor de getuigenis onzes Heeren of voor zijn gevangenen; indien wij hier voor een van beiden beschaamd zijn, zal Christus hiernamaals zich voor ons schamen. Maar lijd verdrukkingen met het Evangelie, naar de kracht Gods, dat is: verwacht verdrukkingen ter wille van het Evangelie; bereid er u op voor; reken er op; wees gewillig om uw aandeel te aanvaarden in het lijden der heiligen in deze wereld.
Lijd verdrukkingen met het Evangelie; of, gelijk men ook kan lezen: Deel in de verdrukkingen van het Evangelie; heb niet alleen gemeenschap met hen, die er voor lijden, maar wees bereid om gelijk zij en met hen te lijden. Indien te eniger tijd het Evangelie in verdrukking komt, dan moet hij, die hoopt door dat Evangelie te leven en zalig te worden, bereid zijn om die verdrukking mede te ondergaan. Merk hier op:
a. Alleen dan zullen wij instaat zijn die onderdrukkingen te dragen, wanneer wij kracht en moed daarvoor putten uit God, die ze ons te dragen geeft. Lijd verdrukkingen met het Evangelie, naar de kracht Gods.
b. Alle Christenen, maar vooral de dienaren, moeten verdrukkingen en vervolgingen ter wille van het Evangelie verwachten.
c. Deze zullen evenredig zijn aan de kracht Gods, die ons gegeven wordt, 1 Cor. 10:13.
2. De vermelding van God en het Evangelie doet hem spreken van de grote dingen, die God voor ons door het Evangelie gedaan heeft, vers 9, 10. Om hem in het lijden aan te moedigen, geeft hij twee beschouwingen.
A. De aard van dat Evangelie, waarvoor te lijden hij geroepen wordt, en de heerlijke en genadige bedoelingen en gevolgen die het heeft. Het was de gewoonte van Paulus, om wanneer hij Christus en diens Evangelie noemde, op dat onderwerp in te gaan en er over uit te weiden; zo vervuld was hij met hetgeen al onze zaligheid is en al onze begeerte behoorde te zijn. Merk hier op:
a. Het Evangelie bedoelt onze zaligmaking. Hij heeft ons zalig gemaakt, en wij moeten niet veel denken aan het lijden om datgene, waardoor wij hopen zalig te worden. Hij heeft begonnen ons zalig te maken en zal het te zijner tijd voltooien, want God roept de dingen, die niet zijn en die nog niet voltooid zijn, alsof zij waren, Rom. 4:17 en daarom staat hier: Hij heeft ons zalig gemaakt.
b. Het bedoelt onze heiligmaking: En geroepen met een heilige roeping; ons tot heiligheid geroepen. Het Christendom is een roeping, een heilige roeping; het is de roeping, waardoor wij geroepen zijn, en de roeping, waartoe wij geroepen zijn om er in te werken. Allen, die hiernamaals gezaligd zullen worden, worden hier geheiligd. Overal, waar het Evangelie blijkt een werkelijke roeping te zijn, wordt het bevonden een heilige roeping te wezen; een roeping die hen heiligt, welke waarlijk geroepen zijn.
c. Zijn oorsprong is de vrije genade en het eeuwig voornemen van God in Christus Jezus. Indien wij het verdiend hadden, zou het zwaar vallen er voor te lijden; maar onze zaligmaking door het Evangelie is vrije genade en niet door onze werken, en daarom moet het ons niet te veel zijn om er voor te lijden. Deze genade wordt gezegd ons gegeven te zijn vóór de tijden der eeuwen; dat is, in het voornemen van God van alle eeuwigheid; in Christus Jezus, want al de gaven Gods aan zondige mensen komen in en door Christus Jezus.
d. Het Evangelie is de bekendmaking van dit voornemen der genade. Het is nu geopenbaard door de verschijning van onze Zaligmaker Jezus Christus, die van eeuwigheid in de schoot des Vaders was en volkomen kennis droeg van geheel Zijn genadig voornemen. Door zijn verschijning werd dit genadig voornemen aan ons geopenbaard. Jezus Christus leed er voor; en zouden wij er niet voor willen lijden.
e. Door het Evangelie van Christus is de dood teniet gedaan. Hij heeft de dood teniet gedaan; niet alleen verzwakt, maar weggenomen; de macht des doods over ons verbroken; door de zonde weg te nemen heeft Hij de dood teniet gedaan, want de prikkel des doods is de zonde, 1 Cor. 15:56; Hij heeft zijn eigenschap veranderd en zijn macht gebroken. De dood is ons van een vijand een vriend geworden; hij is de poort geworden, waardoor wij uit een moeitevolle, bedrieglijke en zondige wereld overgaan in een wereld van volmaakte vrede en reinheid; en zijn macht is gebroken, want de dood zegepraalt niet over hen, die het Evangelie geloven, maar zij zegepralen over hem. Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? 1 Cor. 15:55.
f. Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie. Hij heeft ons de toekomende wereld duidelijker getoond dan onder enige voorafgaande bedeling; evenals de gelukzaligheid van die wereld en de zekere beloning van de gehoorzaamheid onzes geloofs; wij allen, als in een spiegel, zien de heerlijkheid Gods. Hij heeft die aan het licht gebracht, niet enkel ons voorgehouden, maar ons aangeboden, door het Evangelie. Laat ons daarom meer dan ooit dat Evangelie waarderen, want het heeft het leven en de onverderflijkheid aan het licht gebracht; en daarom is het uitnemend boven alle vroegere openbaringen. Het is het Evangelie van leven en onverderflijkheid; gelijk het ons die heeft geopenbaard; het leidt ons in de rechten weg daarheen, en geeft ons de gewichtigste beweegredenen om al onze krachten in te spannen ten einde heerlijkheid, eer en onverderflijkheid na te jagen.
B. Zie het voorbeeld van de gezegende Paulus, vers 11, 12. Hij was aangesteld om het Evangelie te verkondigen en bepaaldelijk om de heidenen te onderwijzen. Hij achtte het een zaak, waardig om voor te lijden; en waarom zou Timotheüs niet evenzo doen? Niemand behoeft bevreesd of beschaamd te zijn wanneer hij lijdt ter wille van het Evangelie. Ik word niet beschaamd, zegt Paulus, want ik weet wie ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag. Merk hier op:
a. Godvrezenden lijden veel voor de beste zaak ter wereld. Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijde; dat is, om mijn prediken en vasthouden van het Evangelie.
b. Zij moeten niet beschaamd zijn; de oorzaak van hun lijden zal hen dragen, maar zij die hen tegenstaan zullen met schaamte bekleed worden.
c. Zij, die in Christus geloven, weten wie zij geloofd hebben. De apostel spreekt met heilige zegepraal en opgewektheid, alsof hij zei: "Ik sta op vasten grond. Ik weet dat ik mijn zaak aan de beste handen toevertrouwd heb." En ik ben verzekerd, enz. Wat moeten wij Christus toevertrouwen? De zaligheid onzer zielen en onze bewaring voor het hemels koninkrijk, en wat wij Hem daarin toevertrouwen, zal Hij bewaren. Er komt een dag, waarop naar onze zielen zal gevraagd worden: "Mens, u is een ziel gegeven; wat hebt gij met haar gedaan? Aan wie hebt u haar gegeven; aan God of aan Satan? Hoe hebt gij haar gebruikt, in dienst der zonde of in dienst van Christus?" Er komt een dag, en het zal een zeer plechtige en belangrijke dag zijn, waarop wij rekenschap moeten geven van ons rentmeesterschap, Luk. 16:2; rekenschap geven van onze zielen. Indien wij nu door een levend, gehoorzaam geloof onze zielen aan Jezus Christus toevertrouwen, kunnen wij verzekerd zijn, dat Hij machtig is ze te bewaren, en die dag onze troost en sterkte zal zijn.
III. Hij vermaant hem om te houden het voorbeeld der gezonde woorden, vers 13.
1. Wij kunnen ook lezen: Heb een vorm der gezonde woorden; een korte inhoud, een catechismus, een uittreksel van de eerste beginselen van de godsdienst, volgens de Schrift; een schema van gezonde woorden; een kort begrip van het Christelijk geloof, in eenvoudige taal, door uzelf voor eigen gebruik uit de Heilige Schrift getrokken. Doch wellicht wordt met de gezonde woorden de Heilige Schrift zelf bedoeld.
2. Hebbende dat, houd het; herinner het u, houd er aan vast. Houd het vast in tegenstelling tegen alle ketterijen en valse leerstellingen, die het Christelijk geloof bederven. Houd het vast, dat gij van mij gehoord hebt. Paulus was Goddelijk geïnspireerd. Het is goed ons te houden aan de gezonde woorden en vormen, die wij in de Schrift vinden, want daarvan zijn wij zeker dat ze Goddelijk ingegeven zijn. Dat is gezonde taal, die niet verwerpelijk is, Tit. 2:8. Maar hoe moeten wij ze vasthouden? In geloof en liefde; dat is: wij moeten toestemmen dat het een getrouw woord is, en het welkom heten als aller aanneming waardig. Houd het vast in een goed hart; dat is de ark des verbonds, waarin de tafelen beide van wet en Evangelie het veiligst en het voordeligst bewaard worden, Ps. 119:11. Geloof en liefde moeten samengaan, het is niet genoeg de gezonde woorden te behouden en er instemming mede te betuigen, maar wij moeten ze liefhebben, hun waarheid geloven en hun goedheid liefhebben; en wij moeten de vorm der gezonde woorden in liefde verbreiden, sprekende de waarheid in liefde, Ef. 4:15.
Geloofde en liefde, die in Christus Jezus zijn; het moet Christelijk geloof en liefde zijn; geloof en liefde gegrond in Christus Jezus, door wie God spreekt tot ons en wij spreken tot Hem. Timotheüs, als dienaar, moest de gezonde woorden houden, ten voordele van anderen. Of helende woorden; zo kan men het ook lezen; er is genezende kracht in het Woord van God; Hij zendt Zijn woord en heelt hen. Hetzelfde wordt bedoeld in vers 14: Bewaar het goede pand, dat u toevertrouwd is, door de Heilige Geest, Die in u woont. Dat goede pand was de vorm der gezonde woorden, de Christelijke leer, die Timotheüs was toevertrouwd in zijn doop en opvoeding als Christen, en in zijn ordening als dienaar. Merk hier op:
A. De Christelijke leer is een ons toevertrouwd pand. Het is toevertrouwd aan de Christenen in het algemeen en aan de dienaren in het bijzonder. Het is een goed pand, van onuitsprekelijke waarde in zichzelf, en dat van onuitsprekelijk voordeel voor ons zal zijn; het is een goed pand, een onschatbaar juweel, en ontdekt ons de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus, Ef. 3:8. Het is ons toevertrouwd om rein en volkomen bewaard te blijven, en overgedragen te worden aan degenen, die na ons komen, en wij moeten het bewaren, en er niets aan toevoegen, dat zijn reinheid zou bederven, zijn macht verminderen of zijn volmaaktheid schade aanbrengen. Bewaar het door de Heilige Geest, Die in ons woont. Zelfs zij, die zo goed mogelijk zijn onderwezen, kunnen niet bewaren hetgeen zij geleerd hebben, evenmin als zij eerst iets leren konden, zonder de bijstand van de Heilige Geest. Wij moeten niet menen, dat wij het door eigen kracht kunnen bewaren, maar het vasthouden door de Heilige Geest.
B. De Heilige Geest woont in alle goede dienaren en Christenen; zij zijn Zijne tempels en Hij bekwaamt hen om het Evangelie zuiver en onverminkt te bewaren; en zij moeten hun beste krachten inspannen om het goede pand te houden, want de bijstand en inwoning des Geestes ontslaan ons niet van onze pogingen; beide moeten samengaan.
2 Timotheüs 1:15-18🔗
Na, vers 13 en 14, Timotheüs te hebben vermaand om het goede pand te bewaren:
I. Vermeldt de apostel de afval van sommigen van de leer van Christus, vers 15. Het schijnt, dat in de beste en zuiverste jaren der gemeente sommigen het Christelijk geloof omhelsd hadden, die later weer afvielen; ja dat er velen waren. Hij zegt niet dat zij afweken van de leer van Christus (ofschoon dit wel het geval schijnt te zijn geweest) maar dat ze zich van hèm afgewend, hèm de rug toegekeerd hadden; en hem verloochenden in de tijd zijner beproeving. En zullen wij ons daarover verwonderen, wetende dat zovelen Hem verlieten, die meer was dan Paulus, de Heere Jezus Christus? Joh. 6:66.
II. Hij vermeldt de standvastigheid van een die hem getrouw bleef, namelijk Onesiphorus; want hij heeft mij dikmaals verkwikt en heeft zich mijner keten niet geschaamd, vers 16.
1. Welke vriendelijkheid heeft Onésiforus Paulus bewezen; hij heeft hem verkwikt; dikwijls verkwikt met zijn brieven, zijn raad, zijn vertroosting, en zich voor zijn ketenen niet geschaamd. Hij heeft zich voor hem niet geschaamd, niettegenstaande de schande, die op hem geladen was. Hij was vriendelijk voor hem geweest, niet eens of tweemaal, maar dikwijls; niet alleen toen hij te Eféze onder zijn eigen vrienden was, maar ook toen hij te Rome kwam; hij had hem zeer naarstiglijk gezocht en hem gevonden, vers 17. Een goed man zal gelegenheden zoeken om goed te doen, en geen gelegenheid, die zich daartoe voordoet, verzuimen. Te Eféze had hij dat ook reeds getoond en Timotheüs wist het.
2. Merk op hoe Paulus zijn vriendelijkheid beloont, vers 16-18. Hij, die een profeet ontvangt, zal het loon eens profeten genieten. Hij vergeldt het hem met gebeden. De Heere geve de huize van Onesiforus barmhartigheid. Waarschijnlijk was Onesiforus nu afwezig en in gezelschap van Paulus; Paulus bidt daarom de Heere om zijn huisgezin gedurende zijn afwezigheid nabij te zijn. De Roomsen menen dat hij gestorven was; en uit het gebed van Paulus, dat hij barmhartigheid mocht vinden, leiden zij de juistheid af van het bidden voor de doden, maar wij lezen nergens dat Onesiforus dood was. En is het veilig om een leer en praktijk van zoveel gewicht te gronden op de enkele onderstelling van iets, dat zo onzeker is?
III. Hij bidt voor Onesiforus zelf zowel als voor zijn gezin: dat hij barmhartigheid vinde bij de Heere in die dag; in de dag des doods of des gerichts, wanneer Christus alles wat aan Zijn arme leden gedaan is zal rekenen als aan Hemzelf gedaan.
1. De dag des doods of van het oordeel is een ontzagwekkende dag, die met recht die dag mag genoemd worden.
2. Wij behoeven niets meer te begeren om ons gelukkig te maken, dan dat wij in die dag barmhartigheid mogen vinden bij de Heere, wanneer zij, die geen barmhartigheid bewezen hebben, een onbarmhartig oordeel zullen ondergaan.
3. De beste Christenen zullen in die dag barmhartigheid behoeven, de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven, Judas vers 21.
4. Wanneer gij dán barmhartigheid wilt vinden, moet gij nu zoeken die van de Heere te verkrijgen.
5. Het is van en door de Heere, dat wij barmhartigheid moeten verkrijgen, want indien de Heere ons geen barmhartigheid betoont, zal het medelijden van mensen en engelen ons niet baten.
6. Wij moeten barmhartigheid zoeken en vragen van de Heere, die er de gever en uitdeler van is; want de Heere Jezus Christus heeft aan de gerechtigheid voldaan, zodat de barmhartigheid kon openbaar worden. Wij mogen toegaan tot de troon der genade, om barmhartigheid te verkrijgen en genade te vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd.
7. Het beste dat wij vragen kunnen, zowel voor onze vrienden als voor onszelf, is dat de Heere ons wil rekenen onder degenen, die barmhartigheid van de Heere mogen ontvangen in die dag, wanneer wij uit de tijd in de eeuwigheid moeten overgaan en deze wereld moeten verruilen tegen een andere, en verschijnen voor de rechterstoel van Christus; de Heere geve ons allen, dat wij barmhartigheid bij de Heere mogen vinden in die dag.