Daniël 10
- IN het derde jaar van Kores, den koning van Perzië, werd aan Daniël, wiens naam genoemd werd Béltsazar, een zaak geopenbaard; en die zaak is de waarheid, doch in een gezetten groten tijd; en hij verstond die zaak en hij had verstand van het gezicht.
- In die dagen was ik, Daniël, treurende drie weken der dagen.
- Begeerlijke spijze at ik niet, en vlees noch wijn kwam in mijn mond; ook zalfde ik mij gans niet, totdat die drie weken der dagen vervuld waren.
- En op den vier en twintigsten dag der eerste maand, zo was ik aan den oever der grote rivier, welke is Hiddékel.
- En ik hief mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man met linnen bekleed, en Zijn lendenen waren omgord met fijn goud van Ufaz.
- En Zijn lichaam was gelijk een turkoois, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijn ogen gelijk vurige fakkels, en Zijn armen en Zijn voeten gelijk de verve van gepolijst koper; en de stem Zijner woorden was gelijk de stem ener menigte.
- En ik, Daniël, alleen zag dat gezicht, maar de mannen die bij mij waren, zagen dat gezicht niet; doch een grote verschrikking viel op hen en zij vloden om zich te versteken.
- Ik dan werd alleen overgelaten en zag dit grote gezicht, en er bleef in mij geen kracht over; en mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving, zodat ik geen kracht behield.
- En ik hoorde de stem Zijner woorden; en toen ik de stem Zijner woorden hoorde, zo viel ik in een diepen slaap op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde.
- En zie, een hand roerde mij aan, en maakte dat ik mij bewoog op mijn knieën en de palmen mijner handen.
- En hij zeide tot mij: Daniël, gij zeer gewenste man, merk op de woorden die ik tot u spreken zal, en sta op uw standplaats, want ik ben alsnu tot u gezonden. En toen hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende.
- Toen zeide hij tot mij: Vrees niet, Daniël, want van den eersten dag aan dat gij uw hart begaaft om te verstaan en om uzelven te verootmoedigen voor het aangezicht uws Gods, zijn uw woorden gehoord, en om uwer woorden wil ben ik gekomen.
- Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië.
- Nu ben ik gekomen om u te doen verstaan hetgeen dat uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen, want het gezicht is nog voor vele dagen.
- En toen hij deze woorden met mij sprak, sloeg ik mijn aangezicht ter aarde en ik werd stom.
- En zie, Een, den mensenkinderen gelijk, raakte mijn lippen aan; toen deed ik mijn mond open en ik sprak en zeide tot Dien Die tegenover mij stond: Mijn Heere, om des gezichts wil keren zich mijn weeën over mij, zodat ik geen kracht behoud.
- En hoe kan de knecht van dezen mijn Heere spreken met dien mijn Heere? Want wat mij aangaat, van nu af bestaat geen kracht in mij, en geen adem is in mij overgebleven.
- Toen raakte mij wederom aan Een, als in de gedaante van een mens, en Hij versterkte mij.
- En Hij zeide: Vrees niet, gij zeer gewenste man, vrede zij u, wees sterk, ja, wees sterk. En terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt, en zeide: Mijn Heere spreke, want Gij hebt mij versterkt.
- Toen zeide hij: Weet gij waarom dat ik tot u gekomen ben? Doch nu zal ik wederkeren om te strijden tegen den vorst der Perzen; en als ik zal uitgegaan zijn, zie, zo zal de vorst van Griekenland komen.
- Doch ik zal u te kennen geven hetgeen dat getekend is in het geschrift der waarheid; en er is niet één die zich met mij versterkt tegen dezen, dan uw vorst Michaël.
Inleiding🔗
Dit hoofdstuk en de twee volgende hoofdstukken waarmee dit boek besluit, vormen tezamen een visioen en profetie, dat aan Daniel werd meegedeeld ten dienste van de kerk, niet door tekenen en voorstellingen, zoals tevoren, Hoofdstuk 7, 8, maar in menselijke taal, en dit was ongeveer twee jaar na het gezicht in het voorgaande hoofdstuk. Dan iel bad dagelijks, maar had alleen nu en dan een visioen. In dit hoofdstuk hebben wij een en ander, dat een inleiding vormt tot de profetie, in het elfde hoofdstuk de afzonderlijke voorspellingen, en in het twaalfde hoofdstuk het besluit er van. Dit hoofdstuk toont ons,
I. Daniëls plechtig vasten en vernedering, voordat hij dit gezicht had, vers 1-3.
II. een heerlijke verschijning van de Zoon van God aan hem, en de diepen indruk daardoor op hem gemaakt, vers 4-9.
III. De aanmoediging hem gegeven, om een openbaring van toekomstige gebeurtenissen te verwachten, die bevredigend en nuttig zou zijn, beide voor anderen en voor hem zelf, en dat hij bekwaam gemaakt zou worden beide, om de betekenis van deze openbaring te verstaan, hoe moeilijk dat ook was, en om de glans er van te verdragen hoe verblindend en vreselijk ook, vers 10-21.
Daniël 10:1-9🔗
Dit gezicht dateert van het derde jaar van Kores, dat wil zeggen van zijn regering na de verovering van Babel, zijn derde jaar, sinds Daniël met hem in aanraking kwam en zijn onderdaan werd. Hier is,
I. Iets algemeens over deze profetie, vers 1: De zaak is waarheid, ieder woord van God is waar, het was waar, dat Daniël zulk een gezicht had, en dat dat en dat gezegd werd. Dat betuigt hij plechtig op zijn woord als profeet. Et hoc paratus est verificare- Hij was bereid het waar te maken, en, indien het een woord was, door engelen gesproken, dan is het zonder twijfel vast en betrouwbaar. Doch in een gezette grote tijd, die duurde tot het einde van de regering van Antiochus, dat was driehonderd jaar, inderdaad een lange tijd, als hij nog verlopen moet. Ja, en omdat het iets gewoons is bij profeten, een blik te slaan op geestelijke en eeuwige dingen, is er in zijn profetie, dat een afbeelding is van dingen, die betrekking hebben op gebeurtenissen in de verre toekomst van het einde der wereld en de opstanding der doden, en daarom mocht hij wel zeggen, dat de gezette tijd groot was. Het werd hem evenwel zo duidelijk gemaakt, alsof het eer geschiedenis dan profetie was. Hij verstond die zaak, zo duidelijk werd ze hem overgegeven en door hem ontvangen, dat hij zeggen kon, dat hij verstand had van het gezicht. Het werkte niet zozeer op zijn verbeelding als op zijn verstand.
II. Een bericht van Daniëls zelfkastijding voordat hij dit visioen had, niet, omdat hij het verwachtte, en ook blijkt niet, dat, toen hij dat plechtige gebed deed, hij enige verwachting had van dat visioen als een antwoord daarop, maar louter uit een beginsel van vroomheid en uit vrome sympathie met het beproefde volk van God. Hij was treurende volle drie weken, vers 2, om zijn eigene zonden en de zonden van zijn volk, en hun ellende. Sommigen menen, dat de bijzondere reden van zijn treuren de nalatigheid en onverschilligheid was van velen der Joden, die, hoewel zij vrij waren om naar hun land terug te keren, toch in het land der gevangenschap bleven, niet wetende hoe zij de hun aangeboden voorrechten meesten waarderen, en misschien ergerde het hem te meer, omdat die zo deden, zich rechtvaardigden met het voorbeeld van Daniel, hoewel zij niet dezelfde redenen hadden om achter te blijven. Anderen menen, dat het was omdat hij hoorde van de tegenwerking, die de bouw van de tempel van de vijanden der Joden ondervond die raadslieden tegen hen huurden om hunnen raad te vernietigen, Ezra 4:4, 5, alle de dagen van Kores, en verkregen wat zij verlangden van Cambyses, of Artaxerxes, zijn zoon, die regeerde, terwijl Cyrus krijg voerde tegen de Scythen. Goede mensen moeten wel treuren, als zij zien, hoe langzaam Gods werk voortgang maakt in de wereld en hoeveel tegenstand het ontmoet, hoe zwak zijn vrienden en hoe werkzaam zijn vijanden zijn. Gedurende de dagen van zijn treuren at hij geen begeerlijke spijs, hij kon niet leven zonder te eten, maar hij at weinig en zeer sober, en kwelde zich door de kwaliteit zoowel als door de kwantiteit van hetgeen hij at, en dat kan naar waarheid vasten genoemd worden, en een bewijs van vernedering en smart. Hij at niet het smakelijke brood, dat hij gewoon was te eten, maar grove en onsmakelijke spijze, waarvan hij niet in de verzoeking kwam om iets meer te eten dan beslist noodzakelijk was om zijn lichaam in stand te houden. Evenals alles wat schoon is, zo is ook alles, wat smakelijk is, zeer onaangenaam op een dag van vernedering. Vlees of wijn kwam in zijn mond niet, ook zalfde hij zich niet, zoolang die drie weken duurden, vers 3. Hoewel hij nu een zeer oud man was, en zich verontschuldigd kon houden, omdat de zwakte van zijn leeftijd voedzame kost eiste, hoewel hij een zeer groot man was, en zich vrijpleiten kon, omdat hij, gewend aan lekker eten, er niet buiten kon, daar anders zijn gezondheid er onder lijden zou, toch kon hij zichzelf aldus verloochenen als het dienen moest om zijn vroomheid beide te betuigen en te hulp te komen, dit zij gezegd om menige jongen man beschaamd te maken, die geen hoger rang bekleedt en er niet toe komen kon zichzelf zo te verloochenen.
III. een beschrijving van die heerlijke persoon, dien Daniel in het visioen zag, die naar men algemeen aanneemt, niemand anders kan zijn dan Christus, het eeuwige Woord. Hij was aan de oever van de rivier de Hiddekel, vers 4. Waarschijnlijk wandelde hij daar, niet voor zijn vermaak, maar verdiept in vrome beschouwing, zoals Isak in het veld wandelde, om te peinzen, en, daar hij iemand van aanzien was, vergezelden zijn dienaren hem op enigen afstand. Daar hief hij zijn ogen op en zag een man, een man alleen, namelijk de mens Jezus Christus. Hij moet het geweest zijn, want Hij verschijnt in dezelfde gedaante, waarin Hij verscheen aan Johannes op het eiland Patmos, Openbaring 1:13-15. Zijn kleding was die van een priester. want Hij is de hogepriester van onze belijdenis, met linnen bekleed, zoals de hogepriester op de verzoendag, dien groten dag, zijn lendenen waren omgord (in het visioen van Johannes was Hij aan de borsten omgord) met fijn goud van Ufaz; het fijnste, dat er bestond, want alles aan Christus is het beste in zijn soort. De gordel betekent, dat Hij gereed is voor en ijverig in zijn werk, als de dienaar Zijns Vaders, in het werk onzer verlossing. Zijn gedaante was liefelijk, Zijn lichaam gelijk een turkoois, een kostbare steen van hemelsblauw kleur. Zijn gelaat was geducht, en geschikt om de toeschouwers schrik in te boezemen, want Zijn aangezicht was gelijk de gedaante des bliksems, die het oog verblindt. Zijn ogen waren schitterend gelijk vurige fakkelen. Zijn armen en zijn voeten blonken gelijk de verf van gepolijst koper, vers 6. Zijn stem was luid en sterk en doordringend, gelijk de stem ener menigte. Vox Dei- De stem van God kan vox populi- de stem des volks onhoorbaar maken. zo heerlijk verscheen Christus, en dat is een uitnodiging aan ons,
1. Om hoge en eerbiedige gedachten van Hem te hebben. Aanmerkt nu hoe groot deze is, en laat Hij in al onze gedachten de eerste plaats innemen.
2. Om zijn neerbuigende goedheid voor ons en onze zaligheid te bewonderen. Al deze majesteit bedekte Hij met een sluier, toen Hij de gestalte van een dienstknecht aannam en zijn ziel uitstortte.
IV. De wonderbare uitwerking, die deze verschijning op Daniel en zijn begeleiders had, en de schrik, die hem en hun daardoor ingeboezemd werd.
1. Zijn gevolg zag dat gezicht niet, het was niet betamelijk, dat zij met dat gezicht vereerd werden. Er is een Goddelijke openbaring, die allen te beurt valt, en waarvan niemand uitgesloten wordt, die zichzelf niet uitsluit, maar dit gezicht was alleen voor Daniël, die een gunsteling was. De reisgezellen van Paulus zagen wel het licht, maar werden niemand gewaar, Handelingen 9:7, 22:9. Het is de eer van hen, die God liefhebben, dat hun bekend is, wat voor anderen verborgen is. Christus openbaart zich aan hem, maar niet aan de wereld, Johannes 14:22. Maar, hoewel zij het visioen niet zagen, werden zij door een onverklaarbare siddering aangegrepen, hetzij door de stem, die zij hoorden, of door een vreemde golving of trilling van de lucht, die zij voelden, zodat een grote verschrikking op hen viel, en zij vloden om zich te versteken, waarschijnlijk onder de wilgen, die aan de oever der rivier groeiden. Velen hebben de geest der dienstbaarheid tot vreze, die nooit de geest der aanneming ontvangen, voor wie Christus nooit iets anders is geweest en nooit iets anders zal zijn dan verschrikking. De schrik van Daniels gevolg is een bevestiging van de waarheid van het gezicht, het kon Daniels fantasie niet zijn, en geen voortbrengsel van zijn verhitte verbeelding, want het had een werkelijke, machtige en vreemde uitwerking op die om hem heen waren.
2. Hij zelf zag het en zag het alleen, maar hij kon de aanblik niet verdragen. Het verblindde niet alleen zijn ogen, maar overstelpte ook zijn geest, zodat hij geen kracht behield, vers 8. Hij zeide, als Mozes zelf: Ik ben zeer bevreesd en bevende. Zijn geest was zo verdiept, hetzij in de beschouwing van de heerlijkheid van dit visioen of in de versterking van zijn hart tegen de schrik er van, dat zijn lichaam als ‘t ware levenloos en zonder geest achterbleef. Er was geen kracht in hem, en er was maar een schrede tussen hem en de dood, hij was zo bleek als de dood, zijn kleur was verdwenen, zijn sierlijkheid was aan hem veranderd in verderving, en er bleef geen kracht in hem overig. De grootste en beste der mensen kunnen de rechtstreekse openbaringen van de Goddelijke heerlijkheid niet verdragen niemand kan ze zien en leven, het is bijkans de dood om er iets van te zien, zoals Daniel ervoer, maar verheerlijkte heiligen zien Christus zoals Hij is en kunnen het gezicht verdragen. Maar, hoewel Daniel zo krachteloos werd door het visioen van Christus toch hoorde hij de stem Zijner woorden en wist, wat Hij zeide. Wij moeten op onze hoede zijn, dat onze eerbied voor Gods heerlijkheid, waardoor wij opgewekt moeten worden om zijn stem te horen, beide in Zijn woord en zijn leiding, niet ontaardde in zulk een vrees voor Hem, dat wij geen kracht en geen moed meer hebben er naar te luisteren. Het schijnt wel, dat, terwijl het visioen van Christus Daniël verschrikte, zijn woorden hem spoedig geruststelden en hem de kracht teruggaven, zijn vrees deden wijken, en hem in heilige zekerheid en gemoedsrust in slaap deden vallen: Toen ik de stem Zijner woorden hoorde, viel ik in slaap, een zoeten slaap op mijn aangezicht, en met mijn aangezicht ter aarde. Toen hij het visioen zag, wierp hij zichzelf voorover, in de houding der nederigste aanbidding, en viel in slaap, niet uit onverschilligheid voor wat hij hoorde en zag, maar erdoor bekoord. Hoe vreselijk Christus ook schijnen mag dengenen, die zich van zonde bewust, en daarom bevreesd zijn, in zijn woorden is genoeg om hun geest tot rust en kalmte te brengen, als zij er maar met aandacht naar willen luisteren.
Daniël 10:10-21🔗
Het kost heel wat om Daniel in staat te stellen te verdragen, wat Christus hem te zeggen heeft. Nog steeds is hij verschrikt, en komt niet dan heel langzaam weer tot zichzelf, maar hij wordt nog steeds toegesproken en opgebeurd door goede vertroostende woorden. Laat ons zien, hoe Daniel trapsgewijze tot zichzelf gebracht wordt, en de verschillende zinsneden nagaan, die daarop betrekking hebben.
I. Daniël is in grote ontsteltenis, en vindt het zeer moeilijk om die te overwinnen. De hand, die hen aanroerde, maakte eerst, dat hij zich bewoog op zijn knieën en de palmen zijner handen, vers 10. Kracht en troost komen gewoonlijk trapsgewijze tot hen, die lang verslagen en ontrust zijn geweest, eerst worden zij een weinig op de been geholpen en dan meer. Na twee dagen zal Hij ons levend maken, en op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen. En wij moeten de dag der kleine dingen niet verachten, maar dankbaar zijn, ook voor een begin van genade. Later wordt hij op de been geholpen maar hij staat bevende, vers 11, uit vrees van opnieuw te vallen. Voordat God Zijn volk sterkte en krachten geeft, doet Hij hen hun zwakheid beseffen. Ik werd beroerd in mijn plaats, zekerlijk ik zal rusten, Habakuk 3:16. Maar als Daniel later zoveel kracht in zijn ledematen terugkrijgt, dat hij vast kan staan, zegt hij ons toch, vers 15 dat hij zijn aangezicht ter aarde sloeg en stom werd, hij was als een, die verbaasd is en niet weet, wat te zeggen, met stomheid geslagen door vrees en bewondering, en hij was afkerig het gesprek te beginnen met een, die zover boven hen stond, hij zweeg van het goede, totdat hij een weinig tot zichzelf gekomen was. Ten laatste herkreeg hij niet alleen het gebruik van zijn voeten, maar ook het gebruik van zijn tong, en, toen h4 zijn mond opendeed, vers 16 was het eerste wat hij zeide een verontschuldiging, dat hij zo lang gezwegen had, want inderdaad hij durfde niet spreken. "Mijn Heere", zo noemt deze profeet, in grote nederigheid, de engel, hoewel de engelen, in grote nederigheid, zich de mededienstknechten der profeten noemden Openbaring 22:9,"om des gezichts wil keren zich mijn weeën over mij, zij bestormen mij met geweld, het besef van mijn zondige smartelijke staat keert zich over mij, als ik uw zuiverheid en glans aanschouw." De mens, die zijn reinheid verloren heeft, heeft reden om te blozen, en zich te schamen, als hij de heerlijkheid der gezegende engelen, die zich onbevlekt gehouden hebben, ziet en overdenkt. "Mijn weeën keren zich over mij, zodat ik geen krachs behoude om er weerstand aan te bieden of het hoofd omhoog te houden." En opnieuw, vers 17, als een, die half dood is van de schrik, klaagt hij: "Wat mij aangaat, van nu af bestaat geen kracht in mij om deze ontdekkingen van de Goddelijke heerlijkheid en deze openbaringen van de Goddelijke wil te ontvangen, ja, er is geen adem in mij overgebleven." zo ernstig was hij aangedaan, dat hij buiten adem was, hijgde en steunde, en als ‘t ware zonder adem was. Zie, hoe goed het voor ons is, dat de schat der Goddelijke openbaring in aarden vaten is gedaan, en dat God tot ons spreekt door mensen gelijk wij, en niet door engelen. Wat onze wens ook is, in morrende ontevredenheid over de wijze, waarop God met ons handelt, zeker is, dat, als wij beproefd worden, wij allen zouden denken, wat de Israëlieten tot Mozes zeiden bij de berg Sinaï. Spreek gij met ons en wij zullen horen, en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven, Exodus 20:19. Als Daniel het niet kon verdragen, hoe zouden wij het dan kunnen? Hierop legt hij de nadruk als verontschuldiging van zijn eerbiedig zwijgen, dat anders berispelijk zou zijn geweest: Hoe kan de knecht van dezen mijnen Heere spreken met mijnen Heere? vers 17. zo vaak wij in gemeenschap treden met God, past het ons een recht besef te hebben van de groten afstand en het onevenredig verschil tussen ons en de heilige engelen, en van de oneindige afstand en het onmetelijk verschil tussen ons en de heiligen God, en te erkennen dat wij niets ordelijk kunnen voorstellen vanwege de duisternis. Hoe zullen wij, die stof en as zijn, tot de Heer der heerlijkheid spreken?
II. De gezegende engel, die met Christus sprak, gaf hem allen mogelijken troost en bemoediging. Het schijnt wel, dat Hij, Wiens heerlijkheid hij in een visioen zag, vers 5, 6, niet degene was, die hem hier aanroerde, en met hem sprak, dat was Christus, maar dit schijnt de engel Gabriel te zijn geweest, wien Christus eenmaal tevoren bevolen had Daniël te onderrichten, Hoofdstuk 8:16. Die heerlijke verschijning, evenals die van de God der heerlijkheid aan Abraham, Handelingen 7:2, moest gezag geven aan en de aandacht vestigen op wat de engel zeggen zou. Christus zelf troostte Johannes, toen hij in een zelfde geval, als dood aan zijn voeten viel, Openbaring 1:17, maar hier deed Hij het door de engel, dien Daniel in een luister zag, veel minder dan die van het visioen, in de voorgaande verzen, want hij was de mensenkinderen gelijk, vers 16, een in de gedaante van een mens, vers 18. Toen hij alleen verscheen, zoals hij tevoren gedaan had, Hoofdstuk 9:21, werd hij daardoor volstrekt niet ontsteld, zoals door dit visioen, en daarom doet hij hier voor de derde maal dienst bij Daniël.
1. Hij gaf hem de hand om hem te helpen, roerde hem aan, en maakte, dat hij zich bewoog op knieën en handen, vers 10, anders zou hij zijn blijven kruipen, raakte zijn lippen aan, vers 16, anders zou hij stom gebleven zijn, wederom raakte hij hem aan, vers 18, en gaf hem kracht, anders zou hij zijn blijven waggelen en beven. De hand van Gods macht gepaard met het woord van zijn genade is alleen bij machte aan al onze grieven tegemoet te komen, en te verbeteren wat er verkeerd in ons is. een aanraking van de hemel brengt ons op de knieën, stelt ons op onze voeten, opent onze lippen en sterkt ons, want het is God, die op ons werkt, en in ons werkt, beide het willen en het volbrengen van hetgeen goed is.
2. Hij verzekerde hem, dat hij hoog in de gunst stond bij God: Gij zijt een zeer gewenste man, vers 11, en wederom, vers 19: Gij zeer gewenste man. Niets is meer geschikt, en niets is beter in staat om de heiligen uit moedeloosheid op te wekken dan de verzekering dat God hen liefheeft. Inderdaad zeer gewenst zijn degenen, die God liefheeft, en het is een genoegzame troost dat te weten.
3. Hij nam zijn vrees weg, en vuurde zijn hoop aan met goede woorden en met troostrijke woorden. Hij zeide tot hem: Vrees niet, Daniel vers 12, en wederom, vers 19: Vrees niet gij zeer gewenste man, vrede zij u, wees sterk ja wees sterk. Geen tedere moeder suste ooit haar kind, als het zich bezeerd had of geschrikt was, met meer mededogen en liefde dan de engel Daniël hier geruststelde. Die van God bemind zijn, hebben geen reden, om enig kwaad te vrezen, zij hebben vrede, God zelf spreekt woorden des vredes tot hen, en op dien grond behoren zij die tot zichzelf te spreken, en die vrede, die blijdschap des Heeren, zal hun sterkte zijn. Zal God naar de grootheid Zijner macht met ons twisten? Zal Hij gebruik maken van onze machteloosheid, daar wij Zijn schrik kennen? Nee, maar Hij zal acht op ons slaan, Job 23:6. Dat deed Hij op Daniël hier, toen hij geen kracht behield om des gezichts wil, en dat erkent hij, vers 19:Terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt. Door Zijn woord stort God Zijn volk leven, kracht en geest in, want als Hij zegt: Wees sterk, dan gaat Zijn woord gepaard met kracht. En nu Daniël gesterkt is door de kracht van Gods woord en genade, is hij tot alles bereid: n Mijn Heere spreke, en ik kan het horen, ik kan het dragen en ik ben bereid er naar te handelen, want Gij hebt mij versterkt". Dien, die, als Daniël hier, geen krachten hebben, vermenigvuldigt God de sterkte, es 40:29. En wij kunnen de gemeenschap met God niet onderhouden dan door de kracht, die wij aan Hem ontlenen, maar, als het Hem behaagt ons sterkte te geven, moeten wij er een goed gebruik van maken, en zeggen: Spreek Heere, want Uw knecht hoort. Als God ons in staat stelt, Zijn wil te doeg, dan zullen wij die ook doen, volkomen, wat die dan ook is. Da quod inbes, et inbe quod is- Geef wat Gij gebiedt en gebied dan wat Gij wilt.
4. Hij verzekerde hem, dat zijn vasten en gebeden tot gedachtenis opgekomen waren voor God, zoals de engel tot Cornelius zeide, Handelingen 10:4, Vrees niet, Daniel, vers 12. Het is de gevallen mens van nature eigen, bevreesd te zijn voor een buitengewoon gezant van de hemel, omdat hij bang is slechte berichten van daar te krijgen, maar Daniël behoeft niet te vrezen, want door zijn smekingen en vernedering drie weken lang, had hij buitengewone gezanten ten hemel gezonden, die hij terug verwachten kan met de olijftak des vredes: Van de eersten dag aan, dat gij uw hart begaf om te verstaan, namelijk het woord van God, dat de regel voor uw gebeden moet zijn, en om u zelf voor God te verootmoedigen, om uw gebeden kracht bij te zetten, zijn uw woorden gehoord, zoals tevoren in het begin uwer smekingen, Hoofdstuk 9:23. Zoals de opening van Gods woorden licht geeft aan de eenvoudigen zo is ook de opening van hun gebeden welbehaaglijk aan God, Psalm. 119:130. Van de eersten dag aan, dat wij tot God beginnen op te zien op de weg van plicht, is Hij bereid ons tegemoet te komen op de weg der genade. Zozeer is God bereid het gebed te verhoren. Ik zeide Ik zal belijdenis doen, en Gij vergaf.
5. Hij deelde hem mede, dat hij gezonden was om hem de toekomstige staat der kerk te voorspellen, ten teken van Gods aanneming van zijn gebeden voor de kerk: " Weet gij, waarom ik tot u gekomen ben?" Als gij wist met welke boodschap ik kom, zoudt gij niet zo ontsteld zijn. Als wij de bedoeling van Gods handelingen met ons beter verstonden, en de wegen van zijn leiding en genade met ons, dan zouden wij er beter mee verzoend zijn. "Om uwer woorden wil ben ik gekomen, vers 12, om u een genadig antwoord te brengen op uw gebeden." Aldus, als Zijn biddend volk tot Hem roept, zegt God: Hier ben Ik, Jesaja 58:9, wat wilt gij, dat Ik u doen zal? Zie de macht van het gebed, welke heerlijke dingen heeft het, te rechter tijd, van de hemel gebracht, welke vreemde openbaringen! Met welke boodschap kwam deze engel tot Daniel? Hij zegt tot hem, vers 14: Ik ben gekomen om u te doen verstaan, hetgeen dat uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen. Daniel was een weetgierig, onderzoekend man, die al zijn leven naar geheimen gezocht had, en het moest wel een grote voldoening voor hem zijn, dat hij ingeleid werd in de kennis der toekomende dingen. Daniel was altijd vol belangstelling geweest voor de kerk hare belangen lagen hem na aan ‘t hart en het moest wel een bijzondere voldoening voor hem zijn te weten, hoe het met haar gaan zou, hij wist dan beter hoe hij voor haar bidden moest, zoolang hij leefde. Hij beweende op ‘t ogenblik de moeilijkheden, waarmee zijn volk op ‘t ogenblik te worstelen had, maar, opdat hij zich daaraan niet ergeren zou, moet de engel hem aanzeggen, welke nog grotere moeilijkheden hun te wachten staan, en, als zij nu al moede zijn, nu zij lopen met de voetgangers, hoe zullen zij zich mengen met de paarden? Het zou onze gevoeligheid voor de tegenwoordigen tegenspoed verminderen, als wij bedachten, dat wij misschien nog groter te wachten hebben, die wij moeten overwinnen. Daniel moet op de hoogte gebracht worden van hetgeen zijn volk bejegenen zal in het vervolg der dagen van de kerk, na het ophouden der profetie, en als de tijd naderde, dat de Messias moest verschijnen, want het gezicht is nog voor vele dagen, het voornaamste, dat dit visioen aan de kerk bedoelde te geven, was het vooruitzicht van wat gebeuren zou in de dagen van Antiochus, bijna driehonderd jaar later. Wat deze engel is opgedragen Daniël mee te delen, en wat Daniel aangemoedigd wordt van hem te verwachten zijn geen interessante beschouwingen, of zedelijke voorschriften of verstandelijke overwegingen van hem zelf, hoewel hij een engel is, maar wat hij van de Heere ontvangen heeft. Het was de openbaring van Jezus Christus, die de engel aan Johannes gaf om te tonen aan de gemeenten, Openbaring 1:1. zo ook hier, vers 21:1, Ik zal u te kennen geven hetgeen dat getekend is in het geschrift der waarheid, dat is, wat vast gesteld is in de bepaalden raad en voorkennis van God. Gods besluit is geschreven, het is een handschrift, dat blijft en niet veranderd worden kan. Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven. Zoals er geschriften zijn van de geopenbaarde wil van God, de octrooibrieven, die aan de wereld zijn geschonken, zo zijn er ook geschriften van de geheimen wil van God, de gesloten rollen, die verzegeld zijn in zijn schatten, het boek van zijn besluiten. Beide zijn geschriften der waarheid, niets zal er aan toegevoegd of van afgenomen worden, van het een noch van het ander. De verborgene dingen zijn niet voor ons, slechts nu en dan zijn enkele paragrafen uit het boek van Gods besluiten afgeschreven, en overgeleverd aan de profeten ten diepste van de kerk, zoals hier aan Daniël, maar dat zijn de geopenbaarde dingen, alle de woorden dezer wet, die voor ons en voor onze kinderen zijn, en wij hebben er belang bij kennis te nemen van wat geschreven is in deze geschriften der waarheid, want dat zijn dingen, die tot onzen vrede dienen.
6. Hij gaf hem een algemeen overzicht van de tegenstanders van de zaak der kerk, van wie te verwachten is, dat zij te lijden zal hebben, en van haar beschermers, met wier hulp zij verzekerd mag zijn van eindelijke veiligheid en overwinning.
a. De koningen der aarde zullen haar tegenstanders zijn en zijn het reeds, want zij stellen zich tegen de Heere, en tegen Zijn Gezalfde, Psalm 2:2. De engel zeide Daniël, dat hij met een genadig antwoord tot hem had moeten komen, op zijn gebed, maar dat de Vorst des koninkrijks van Perzië een en twintig dagen tegenover hem stond, juist die drie weken, die Daniël gevast en gebeden had. Cambyses, de koning van Perzië, had zich veel moeite getroost om de zaken der Joden te bemoeilijken en hun zoveel mogelijk kwaad te doen, en de engel was al dien tijd doende geweest om hem tegen te werken, zodat hij gedwongen was zijn bezoek aan Daniel tot nu toe uit te stellen, want engelen kunnen maar op een plaats te gelijk zijn. Of, zoals Dr. Lightfoot zegt: Door de tempelbouw te verhinderen, had deze nieuw koning van Perzië het goede nieuws verhinderd, dat hij anders gebracht zou hebben. De koningen en de koninkrijken der wereld waren weliswaar somtijds een steun voor de kerk, maar zij benadeelden haar nog vaker.
b. "Als ik uitgegaan zal zijn van de koningen van Perzië, als hun rijk gevallen is om hun onvriendelijkheid jegens de loden, dan zal de Vorst van Griekenland komen," vers 20. Het Griekse rijk, dat de Joden eerst begunstigde, evenals de Perzische, zal nog zeer lastig voor hen worden. Zodanig is de staat van de strijdende kerk, als zij van de enen vijand af is, heeft zij weer een anderen te bestrijden, de kop van de oude slang is als die van de hydra, als de een storm over is, komt er spoedig weer een andere opzetten. b De God des hemels zal haar Beschermer zijn en is het reeds, en onder Hem zijn de engelen des tremels haar beschermers en bewakers.
c. Hier is de engel Gabriel werkzaam in de dienst der kerk, waar hij zich sterk maakt in haar verdediging een en twintig dagen, tegen de Vorst van Perzië, en alwaar hij gelaten wordt bij de koningen van Perzië, als consul, of als gezant, om de belangen van de Joden aan dat hof te behartigen, en hun daar nuttig te zijn, vers 13. En, hoewel hun door de koningen veel kwaad gedaan werd onder Gods toelating, is het waarschijnlijk, dat hun nog veel meer kwaad gedaan zou zijn, en dat zij geheel en al ten gronde gericht zouden zijn, getuige Hamans plan, als God het niet verhinderd had door de dienst der engelen. Als Gabriël deze boodschap aan Daniel overgebracht heeft, besluit hij, dat hij zal terugkeren om te strijden tegen de Vorst der Perzen, dat hij zal voortgaan met hem tegen te staan en dat trotse rijk tenslotte vernederen en vernietigen zal, vers 20, hoewel hij weet, dat een even kwelziek rijk, namelijk het Griekse, in de plaats er van komen zal.
d Hier is Michaël onze Vorst, de grote Beschermer van de kerk en de Advocaat van haar rechtvaardige, maar verongelijkte zaak: Een van de eerste Vorsten, vers 13. Sommigen houden dit voor een geschapen engel, maar dan een aartsengel van de hoogsten rang, 1 Thessalonicenzen 4:16, Judas: 9. Anderen zijn van mening, dat Michael de aartsengel niemand anders is dan Christus zelf, de Engel des verbonds, en de Heere der engelen, Hij, dien Daniel in het visioen zag, vers 5. Hij kwam om mij te helpen, vers 13, en daar is niet een, die zich met mij versterkt tegen dezen, vers 21. Christus is de Vorst der kerk, de engelen niet, Hebreeën 2:5. Hij gaat over de belangen der kerk en zorgt voor haar welzijn. Gezegd wordt, dat Hij zich versterkt met de engelen, want Hij is het, die ze dienstbaar maakt aan degenen, die de zaligheid beërven zullen, en, als Hij niet aan de zijde der kerk stond, dan stond het slecht met haar zaak. Maar, zegt David, en dat zegt de kerk ook: De Heere is bij mij onder degenen, die mij helpen, Psalm 118:7. De Heere is onder degenen, die mijn ziel ondersteunen, Psalm 54:4.