Ga naar inhoud

Daniël 12

  1. EN te dien tijde zal Michaël opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat; als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is sinds dat er een volk geweest is tot op dienzelven tijd toe; en te dien tijde zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek.
  2. En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing.
  3. De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.
  4. En gij, Daniël, sluit deze woorden toe en verzegel dit boek tot den tijd van het einde; velen zullen het naspeuren en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden.
  5. En ik, Daniël, zag, en zie, er stonden twee anderen, de een aan deze zijde van den oever der rivier, en de ander aan gene zijde van den oever der rivier.
  6. En hij zeide tot den Man, bekleed met linnen, Die boven op het water der rivier was: Tot hoelang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen?
  7. En ik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien Die eeuwiglijk leeft, dat na een bestemden tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden.
  8. Dit hoorde ik, doch ik verstond het niet; en ik zeide: Mijn Heere, wat zal het einde zijn van deze dingen?
  9. En Hij zeide: Ga heen, Daniël, want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld tot den tijd van het einde.
  10. Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt en gelouterd worden; doch de goddelozen zullen goddelooslijk handelen, en geen van de goddelozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.
  11. En van dien tijd af dat het gedurig offer zal weggenomen en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen.
  12. Welgelukzalig is hij die verwacht en raakt tot duizend driehonderd vijf en dertig dagen.
  13. Maar gij, ga heen tot het einde, want gij zult rusten en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen.

Inleiding🔗

Na de voorspelling van de ellende van de Joden onder Antiochus, de afschaduwing van de ellende van de christelijke kerk onder de macht van de antichrist, hebben wij hier,

I. Vertroostingen en zeer kostelijke, voorgeschreven als hartversterking tot ondersteuning van Gods volk in die tijd van ellende, en zij zijn van dien aard, dat zij kunnen dienen, beide, voor die vroegere tijd van ellende onder Antiochus en die latere tijd, die daardoor getypeerd werd, vers 1-4.
II. Een gesprek tussen Christus en een engel over de duur van deze gebeurtenissen, bedoeld voor Daniëls bevrediging, vers 5-7.
III. Daniëls vraag om inlichtingen, vers 8. En het antwoord, dat hij op die vraag ontving, vers 9-13.

Daniël 12:1-4🔗

Het is de gewoonte van de profeten, als zij de rampen van de kerk voorspellen, die terzelfder tijd te voorzien van gepaste middelen daartegen, een geneesmiddel voor iedere kwaal. En geen hulp is zo krachtig, van zulk een algemene toepassing, en zo pasklaar voor ieder geval, zo krachtdadig van uitwerking, als die ontleend wordt aan Christus en de toekomstige staat, daaraan zijn dan ook deze vertroostingen ontleend.

I. Jezus Christus zal verschijnen als de Schutsheer en Beschermer van Zijn kerk: Te dien tijde, als de vervolging het hoogtepunt heeft bereikt, zal Michael opstaan, vers 1. De engel had Daniël gezegd, welk een standvastig vriend Michaël was van de kerk, Hoofdstuk 9:21. Hij toonde deze vriendschap bij voortduring in de hogere wereld, de engelen wisten het, maar nu zal Michaël opstaan met kracht en verlossing werken voor de Joden, als Hij ziet, dat hun kracht vergaan is, Deuteronomium 32:36. Christus is die grote Vorst, want Hij is de Vorst van de koningen van de aarde, Openbaring 1:15. En als Hij opstaat voor Zijn kerk, wie kan er dan tegen zijn? Maar dat is niet alles: Op die tijd, dat wil zeggen spoedig daarna, zal Michaël opstaan om onze eeuwige zaligheid te bewerken, de Zoon van God zal in het vlees komen, zal geopenbaard worden om de werken des duivels te verbreken. Christus stond voor de kinderen onzes volks, toen Hij zonde en een vloek voor hen werd, nam hun plaats in als hun offerande, droeg de vloek voor hen om hun straf te dragen. Hij staat altijd om verzoening voor hen te doen binnen het voorhangsel, staat voor hen pal, en staat hun als vriend ter zijde. En na de ondergang van de antichrist, van wie Antiochus het type was, in het laatste van de dagen zal Christus op de aarde komen, Hij zal verschijnen voor de volkomen verlossing van al de zijnen.

II. Als Christus verschijnt, zal Hij vergelding doen aan allen, die Zijn volk vervolgen. Er zal een tijd van de benauwdheid zijn, dreigend voor allen maar vernietigend voor alle onverzoenlijke vijanden van Gods rijk onder de mensen, zulk een benauwdheid, als er niet geweest is, sinds er een volk geweest is. Dit is toepasselijk,

1. Op de verwoesting van Jeruzalem, die door Christus, misschien met het oog op deze voorspelling genoemd wordt, een grote verdrukking, hoedanige niet is geweest van het begin van de wereld tot nu toe, Mattheüs 24:21. Hiervan had de engel veel gezegd, Hoofdstuk 9:26- 27, en in dezelfde tijd richtte Christus het koninkrijk van het Evangelie op, in de wereld, als Michaël, onze vorst, opstaat. Of,

2. Op het oordeel van de grote dag, die dag, die zal branden als een oven en de trotsen en allen, die goddeloosheid doen, verteren, dat zal een dag zijn van zo grote benauwdheid als nooit geweest is, voor allen, tegen wie Michaël onze Vorst opstaan zal.

III. Hij zal verlossing werken voor Zijn vork: "Op die tijd zal uw volk verlost worden, verlost van het kwaad en het verderf, door Antiochus beraamd, dat wil zeggen allen die bestemd waren behouden te worden, een iegelijk, die ten leven geschreven was, Jesaja 4:3. Als Christus op de wereld komt, zal Hij Zijn geestelijk Israël verlossen van zonde en hel, en bij Zijn tweede komst zal Hij hun verlossing voltooien namelijk van zovelen als Hem gegeven zijn, wier namen geschreven zijn in het boek des levens, Openbaring 20:15. Zij waren daar geschreven voor de grondlegging van de wereld, en zullen daar gevonden worden aan het einde van de wereld, als de boeken zullen geopend worden.

IV. Er zal een wederopstanding zijn van degenen, die in het stof slapen, vers 2.

1. Als God voor Zijn volk verlossing van vervolging werkt, is dat reeds een soort van wederopstanding zo werd de verlossing van de Joden uit Babel in het visioen voorgesteld, Ezechiël 37, en eveneens de verlossing van de Joden van Antiochus, en andere gelegenheden, waarbij de uiterlijke voorspoed van de kerk hersteld werd, het is als het leven uit de doden. Velen van diegenen, die lang hadden geslapen in de duisternis van het stof en van ellende, zullen dan opwaken, sommigen ten leven, tot eer en vertroosting, die duurzaam, die eeuwig zal zijn, maar voor anderen, die, met hun terugkeer tot voorspoed, tot ongerechtigheid terugkeren, zal het een wederopstanding zijn tot schande en verachting, want de voorspoed van de dwazen dient alleen om hen ten toon te stellen en te verderven.

2. Als bij de verschijning van Michaël onze Vorst, Zijn Evangelie gepredikt wordt, zullen velen van hen, die in het stof slapen, beide Joden en heidenen, er door opgewekt worden belijders van Zijn godsdienst te worden, en hun heidendom of Judaïsme te verzaken, maar omdat er altijd een vermenging zal zijn van huichelaars en ware heiligen, zijn het slechts sommigen van hen, die ontwaken, voor wie het Evangelie een reuk des levens ten leven is, maar anderen zullen er door opwaken tot smaadheden en tot eeuwige afgrijzing, voor wie het Evangelie van Christus zal zijn een reuk des doods ten dode, en Christus zelf een val. Het net van het Evangelie bevat zowel bozen als goeden. Maar,

3. Er moet mee bedoeld zijn de algemene opstanding van de laatste dag: De menigte dergenen, die in het stof slapen, zal ontwaken, dat wil zeggen, allen en dat zijn er velen. Of, van die in het stof slapen zullen velen opstaan ten leven, en velen tot smaadheden. De Joden zelf hielden dit voor toepasselijk op de wederopstanding van de doden aan het einde van de wereld, en Christus zelf schijnt het oog daarop te hebben, als Hij spreekt van de opstanding des levens en de opstanding van de verdoemenis, Johannes 5:29, en hierom verwachten de Joden, naar het zeggen van Paulus, een opstanding van de doden, beide van de rechtvaardigen en van de onrechtvaardigen, Handelingen 24:15. En niets is hier beter op zijn plaats, want onder Antiochus’ vervolging, verrieden sommigen laaghartig hun godsdienst terwijl anderen er manmoedig aan vasthielden. Nu moest het hen hinderen, dat, als de storm voorbij was, zij de een niet konden belonen noch de anderen straffen, het moest daarom een voldoening voor hen zijn, dat zij in de opstanding beide naar hun werken zouden vergolden worden. En waar de apostel spreekt van de vrome Joden, die de marteldood stierven onder Antiochus, zegt hij ons dat, hoewel zij gemarteld werden, zij de verlossing toch niet aannamen, omdat zij hoopten deze betere opstanding Je verkrijgen, Hebreeën 11:35.

V. Een heerlijke beloning zal ten deel vallen aan degenen, die ten dage van tegenspoed en tellende, zelf onderlegd zijnde, velen onderwezen hebben.

1. In de profetie van de vervolging, Hoofdstuk 11:33, werd er bijzonder de aandacht op gevestigd, dat dezulken uitstekende diensten zouden bewijzen en toch zouden vallen door het zwaard en door vuur, indien er nu geen ander leven na dit leven was, dan zouden zij de ellendigste aller mensen zijn, en daarom wordt ons hier verzekerd, dat zij beloond zullen worden in de opstanding van de rechtvaardigen, vers 3: De leeraars, of die wijs zijn, zoals sommigen lezen, want leeraars hebben wijsheid nodig, en die wijsheid hebben, behoren die aan anderen mee te delen, de leeraars zullen blinken als de glans des uitspansels, zullen blinken in heerlijkheid, hemelse heerlijkheid, de heerlijkheid van de hogere wereld, en die door de wijsheid, welke zij bezitten en het onderricht, dat zij geven, het werktuig zijn, om iemand, maar vooral velen, te rechtvaardigen, zullen blinken gelijk de sterren, altoos en eeuwig. Er is een heerlijkheid bewaard voor alle heiligen in de toekomenden staat voor allen, die wijs zijn, wijs voor hun zielen en de eeuwigheid. De wijsheid des mensen verlicht zijn aangezicht, Prediker 8:1, maar veel meer nog zal zij dat doen in die staat, waar haar macht volmaakt en haar diensten beloond zullen worden.

2. Hoe meer goed iemand in deze wereld doet, inzonderheid aan de zielen van de mensen, zoveel groter zal zijn beloning en heerlijkheid zijn in de andere wereld. Die mensen rechtvaardigt, die zondaren van de dwaling van hun weg bekeert en helpt om hun zielen van de dood te behouden, Jakobus 5:20, zal delen in de heerlijkheid van hen, die hij op weg naar de hemel geholpen heeft, en dat zal een grote vermeerdering van hun eigen heerlijkheid zijn.

3. Dienaren van Christus, die genade van Hem verkregen hebben om getrouw en voorspoedig te zijn, en aldus brandende en lichtende kaarsen geworden zijn in deze wereld, zullen glansrijk schitteren in de andere wereld, zullen schitteren, gelijk de sterren. Christus is de zon, de bron van de lichten, beide van genade en heerlijkheid, zijn dienaren schijnen in beide als sterren, met een licht, dat aan Hem ontleend, en, met het zijn vergeleken, zeer klein is, toch zal het voor hen, die aarden vaten zijn, een heerlijkheid wezen, oneindig ver boven hun verdienste. Zij zullen blinken gelijk de sterren van verschillende grootte, sommige met minder, andere met meer luister, maar, terwijl er een dag komt, dat de sterren van de hemel zullen vallen, als de bladeren in de herfst, zullen deze sterren blinken, altoos en eeuwiglijk, zij zullen niet ondergaan en niet verduisterd worden.

VI. Deze profetie van die tijd, hoewel nu verzegeld, zou van groot nut zijn voor degenen, die dan zouden leven, vers 4. Daniël moet nu de woorden toesluiten en het boek verzegelen, omdat er veel tijd verlopen zou, voordat deze dingen vervuld zouden worden, en er was enige troost in voor de Joodse natie, dat, hoewel zij onmiddellijk na hun terugkeer uit Babel, terwijl zij nog weinigen in getal en zwak waren, tegenwerking ondervonden, zij niet om hun godsdienst vervolgd werden dan veel later, toen zij tot rijper kracht gekomen waren. Hij moet het boek verzegelen, omdat het niet verstaan en daarom ter zijde gelegd zal worden, totdat de dingen daarin besloten, vervuld zijn, maar hij moet het goed bewaren, als een schat van grote waarde, opgelegd voor de toekomst, wanneer het van grote dienst zal zijn, want velen zullen het nasporen en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden. Dan zal deze verborgen schat geopend worden, en velen zullen er in zoeken en graven naar kennis, als naar zilver. Zij zullen heen en weer lopen, om naar afschriften te vragen, zij zullen ze vergelijken, en toezien dat zij niet vervalst, maar authentiek zijn. Zij zullen het lezen en herlezen, er over nadenken en het in hun geest bepeinzen, discurrent- zij zullen het bespreken en onder elkaar van gedachten wisselen, en aantekeningen er op vergelijken, of zij op enigerlei wijze tot de betekenis mogen doordringen, en aldus zal de wetenschap vermenigvuldigd worden. Door deze profetie te raadplegen zullen zij er toe gebracht worden de andere schriften te onderzoeken, waardoor hun nuttige kennis zeer zal toenemen, want dan zullen wij kennen, als wij voortvaren, de Heere te kennen, Hoséa 6:3. Die hun kennis willen vermeerderen moeten er moeite voor doen, moeten niet stilzitten in traagheid en tevreden zijn met het goede te willen, maar zij moeten nasporen, gebruik maken van alle middelen om tot kennis te geraken en van alle gelegenheden gebruik maken om fouten te herstellen, twijfelachtige gevallen op te lossen, hun kennis van Goddelijke zaken te vermeerderen, en meer te weten en beter te weten, wat zij weten.

En hier kunnen wij grond vinden om te hopen, dat,

1. Die Goddelijke zaken, die nu nog duister en onbegrijpelijk zijn, hiernamaals duidelijk en verstaanbaar zullen worden. De waarheid is de dochter van de tijd. Schriftuurlijke profetieën worden verklaard door de vervulling ervan, daartoe zijn zij gegeven en voor die uitlegging worden zij bewaard. Daartoe zijn zij ons tevoren meegedeeld, opdat, als zij tot werkelijkheid worden, zij geloven mogen.

2. Die dingen van God, die veracht en verwaarloosd worden en als nutteloos ter zijde gesteld, zullen bekend worden men zal bevinden, dat zij van groot nut zijn, en men zal er naar vragen, want de openbaring van God hoezeer voor een tijd veronachtzaamd, zal groot gemaakt en geëerd worden, vooral op de grote oordeelsdag, als de boeken zullen geopend worden en daarbij dit boek.

Daniël 12:5-13🔗

Daniël had visioenen gehad van de verbazingwekkende omwentelingen in staten en koninkrijken, zover als het Israël Gods er bij betrokken was, hij voorzag benauwde tijden voor de kerk, tijden van lijden en beproeving, welk vooruitzicht hem zeer trof en met mededogen vervulde. Hierbij waren twee vragen zeer van pas: - Wanneer zal het einde zijn? en, Wat zal het einde zijn? Deze vragen worden hier gedaan en beschouwd, als besluit van het boek, en hoewel de vertroostingen, in de voorgaande verzen aangeboden, ruim voldoende waren, zou men zo zeggen, toch wordt er, tot meer overvloedige voldoening, dit nog aan toegevoegd.

I. De vraag: Tot hoe lang zal het einde zijn? wordt gedaan door een engel, vers 5, 6. Hierbij kunnen wij opmerken,

1. Wie het was, die de vraag deed. Daniël had een visioen van Christus in Zijn heerlijkheid de Man, bekleed met linnen, Hoofdstuk 10:5 Maar hij had gesproken met de engel, Gabriel en nu ziet hij, en zie twee anderen, vers 5, twee engelen, die hij nog niet gezien had, één aan deze zijde van de oever van de rivier en de ander aan de andere kant, opdat zij niet konden fluisteren, maar wat zij zeiden hoorbaar was, daar zij door de rivier gescheiden weren. Christus stond boven op het water van de rivier, vers 6, tussen Ulai, daarom was het gepast, dat Zijn gevolg, de engelen, op de oevers stonden, om gereed te zijn te gaan, waarheen Hij hen zenden mocht, de één op deze oever, de ander op de anderen. Deze engelen verscheen,

a. Om het visioen op te luisteren, en te indrukwekkender te maken en om de heerlijkheid van de Zoon des mensen te vermeerderen, Hebreeën 1:6. Daniël heeft hen tevoren niet gezien, hoewel het waarschijnlijk is, dat zij daar waren, maar, toen zij begonnen te spreken, zag hij op, en bemerkte hen. Hoe dieper blik wij in de Goddelijke dingen slaan, en hoe meer wij er ons mee bezig houden des te meer zullen wij er van zien, en steeds nieuw openbaringen zullen ons gedaan worden, die veel weten, zullen nog meer weten, als zij zich er op toeleggen.

b. Om te bevestigen dat in de mond van twee of drie getuigen alle woord bestaan zal. Drie engelen verscheen aan Abraham.

c. Om ingelicht te worden, om naar vragen te luisteren en er zelf te doen, want de verborgenheden van Gods koninkrijk zijn dingen, waarin de engelen begerig zijn in te zien, 1 Petrus 1:12, en zij zijn aan de gemeente bekend. Eén van deze twee engelen zeide: Wanneer zal het einde zijn? Misschien vroegen beide het, de één na de ander, maar Daniël hoorde slechts één van hen vragen.

2. Aan wie deze vraag gedaan werd, namelijk aan de Man, bekleed met linnen, van Wien wij tevoren gelezen hebben, Hoofdstuk 10:5, aan Christus, onze groten Hogepriester, die boven op het water van de rivier was, en Wiens woordvoerder of tolk de engel Gabriël al die tijd geweest was. Deze rivier was de Hiddekel, Hoofdstuk 4:10, dezelfde als de Tigris, in welks nabijheid vele van de voorspelde gebeurtenissen zouden plaats hebben, daarom is dat ook de plaats van het visioen. De Hiddekel wordt vermeld als één van de rivieren, die de hof van Eden besproeiden, Genesis 2:14, daarom is het gepast, dat Christus op die rivier staat, want door Hem worden de bomen in Gods paradijs besproeid. Water betekent volk, Zijn staan boven het water betekent dus Zijn heerschappij over allen, Hij heeft gezeten over de watervloed, Psalm 29:10, Hij treedt op de hoogten van de zee, Job 9:8. En, om te tonen, dat Hij het was, wandelde Christus, toen Hij in het vlees was, op de zee, Mattheüs 14:25. Hij was boven de wateren van de rivier, lezen sommigen, Hij verscheen in de lucht boven de rivier.

3. Welke de vraag was. Tot hoe lang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen? Daniël wilde die vraag niet doen, omdat hij niet wilde vorsen naar wat verborgen was, en de schijn niet wilde aannemen, dat hij nieuwsgierig was naar de tijden en gelegenheden, die de Vader in Zijn eigene macht gesteld heeft, Handelingen 1:7. Maar opdat hij de voldoening zou hebben van het antwoord stelt de engel de vraag, waar hij bij is. Onze Heere Jezus beantwoordde somtijds de vragen, die Zijn discipelen bevreesd of beschaamd waren te doen, Johannes 16:19.

a. De engel vroeg met belangstelling: Hoe lang zal het zijn? Wat is de tijd, in de Goddelijke raad tevoren bepaald voor het einde van deze wonderen, deze tijden van lijden en beproeving, die het volk van God moet doormaken? De tegenspoeden van de kerk zijn wonderen voor de engelen. Zij verwonderen zich er over, dat God duldt, dat Zijn kerk zozeer beproefd wordt, en zijn begerig te weten, wat voor goeds Hij met de kerk voor heeft met die beproevingen.

b. De goede engelen weten niet meer van de toekomst dan het Gode behaagt, hun te openbaren, veel minder weten de gevallen engelen. De heilige engelen in de hemel stellen belang in de kerk op aarde, en haar beproevingen gaan hun aan het hart, hoeveel te meer moeten zij ons dan aan het hart gaan, daar wij er onmiddellijk belang bij hebben, en haar vrede zo’n groot deel is van onze vrede.

4. Welk antwoord gegeven werd door Hem, die de verborgenheden openbaart en de toekomst kent.

A. Hier wordt een meer algemene mededeling gedaan van de duur van deze ellende, aan de engel, die er naar vroeg, vers 7, dat zij zal duren een tijd, tijden en een helft, dat wil zeggen één jaar, twee jaren en een half jaar, zoals tevoren beduid was, Hoofdstuk 7:25, namelijk de helft van een profetische week. Sommigen vatten dit onbepaald op, een bepaalde tijd voor een onbepaalde, het zal zijn een tijd, dat wil zeggen een grote tijd, tijden, dat wil zeggen langer, tweemaal zo lang, als eerst gedacht was, dat het zijn zou, en toch zal het maar de helft zijn, of een gedeelte van een tijd, als hij over is zal hij maar half zo lang schijnen, als gevreesd werd. Maar men moet het liever opvatten als een bepaalde tijd, in de Openbaring ontmoeten wij dit tijdsverloop weer somtijds als drie en een halve dag, bedoeld als drie en een half jaar, somtijds als twee en veertig maanden, soms ook als twaalfhonderd zestig dagen.

Deze tijdsbepaling wordt hier,

a. Door een eed bevestigd. De Man, met linnen bekleed, hief beide handen ten hemel en zwoer bij Hem, die eeuwig leeft, dat het zo zijn zou. Aldus wordt de sterke engel, die Johannes zag, ingevoerd, met een duidelijke toespeling op dit visioen, staande met Zijn rechtervoet op de zee, en de linker op de aarde, en met de hand naar de hemel, en zwerende, dat er geen tijd meer zijn zal, Openbaring 10:5. 6. Deze Sterkere zag Daniël met beide voeten op het water staan, terwijl Hij zwoer met Zijn handen opgeheven naar de hemel. De eed dient ter bevestiging, God is de Enige, bij Wie men zweren mag, want Hij is de bevoegde Rechter, op Wie wij ons moeten beroepen, en het opheffen van de hand is een zeer gepast en veelbetekenend symbool voor een plechtige eed.

b. Zij wordt met redenen omkleed. God zal toelaten, dat hij alle mogelijke kwaad doet, en dan zullen al deze dingen voleindigd worden. Gods tijd om Zijn volk bij te staan en te hulp te komen, is, als hun nood zijn toppunt heeft bereikt, op de berg des Heeren zal er in voorzien worden, dat Izaäk gered wordt, als hij juist geofferd zou worden. De uitkomst beantwoordde aan de voorspelling, Josephus zegt uitdrukkelijk in zijn boek over de Joodse oorlogen, dat Antiochus, bijgenaamd Epifanes, Jeruzalem bij verrassing nam, en het drie jaar en zes maanden in bezit hield, en toen uit het land geworpen werd door de Asmoneërs of Maccabeeën. Christus’ openbare bediening duurde drie en een half jaar gedurende welke tijd Hij de tegenspraak van de zondaars verdroeg, en in armoede en schande leefde, en toen Zijn macht bij Zijn dood volkomen vernietigd scheen, en Zijn vijanden over Hem juichten, behaalde Hij de heerlijkste overwinning, en zeide: Het is volbracht.

B. Hier worden meer bijzonderheden bijgevoegd aangaande de tijdsduur van deze ellende in hetgeen tot Daniël gezegd wordt in vers 11, 12, waarin,

a. De gebeurtenis bepaald wordt, vanwaar de tijd van de benauwdheid gerekend moet worden, namelijk van het wegnemen van het gedurig offer door Antiochus en de oprichting van de verwoestende gruwel, het beeld van Jupiter, op het altaar. Zij moeten rekenen, dat hun ellende werkelijk begint, als zij beroofd worden van de weldaad van de openbare godsverering, dat was voor hen het beginsel van de smarten, dat was het, wat hun het meest ter harte ging.

b. De duur van hun ellende genoemd wordt, zij zal duren twaalfhonderd en negentig dagen, drie jaar en zeven maanden, of, naar de berekening van sommigen, drie jaar, zes maanden en vijftien dagen, daarna werd waarschijnlijk het gedurig offer hersteld en de verwoestende gruwel weggenomen, ter herinnering waaraan het feest van de vernieuwing des tempels tot op de tijd van de Zaligmaker gevierd werd, Johannes 10:22. Hoewel uit de geschiedenis niet blijkt dat het zo lang was op de dag af, toch blijkt dat het begin van de ellende in het honderd vijf en veertigste jaar en het eind in het honderd acht en veertigste jaar van de Seleuciden was, en nu was, of het herstel van het offer, en het wegnemen van het beeld, of een andere merkwaardige gebeurtenis, die er aan voorafging, en die niet vermeld wordt, precies zoveel dagen daarna. In de profetische schriften zijn vele tijden nauwkeurig voorspeld, waarvan uit de gewilde, noch uit de profane geschiedenis blijkt, of de uitkomst er aan beantwoord heeft, wat toch zonder twijfel het geval is geweest, bijvoorbeeld Jesaja 16:14.

c. De voltooiing van hun bevrijding, of ten minste de verdere ontwikkeling er van, wordt bepaald, namelijk vijf en veertig degen na de vorige termijn, wat naar sommigen menen de dood van Antiochus moet zijn, dertienhonderd en vijfendertig dagen na zijn ontheiliging van de tempel. Welgelukzalig is hij, die verwacht en raakt tot die tijd. In I Macc. 6:16 wordt gezegd, dat Antiochus stierf in het honderd vijf en veertigste jaar van het koninkrijk van de Grieken, en dat de Maccabeën, onder Goddelijke leiding tempel en stad heroverden. Vele goede uitleggers maken er profetische dagen van, dat wil zeggen zoveel jaren, en beginnen die bij de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, maar zij zijn het er niet over eens, welke gebeurtenissen dan bedoeld zijn. Anderen plaatsen het begin bij het bederf van de dienst van het Evangelie door de antichrist wiens regering in de Openbaring is beperkt tot twaalfhonderd en zestig dagen, dit is jaren, ten einde waarvan hij zal beginnen te vallen, maar voordat hij geheel gevallen is, zullen nog dertig jaar verlopen, en wie nog veertig jaar langer leeft, zal heerlijke tijden beleven. Of de betekenis van dit alles inderdaad zover reikt kan ik niet zeggen, maar dit kunnen wij in ieder geval leren:

Ten eerste, Dat er een tijd bepaald is voor de beëindiging van de ellende van de kerk, en de bewerking van haar verlossing, en dat deze tijd nauwkeurig in acht genomen zal worden. Ten tweede. Dat op deze tijd gewacht moet worden met geloof en geduld.

Ten derde. Dat, als hij eenmaal komt, hij ons overvloedig belonen zal voor onze langdurige verwachtingen ervan. Welgelukzalig is hij, die, na lang wachten, er ten laatste toe raakt, want hij zal dan reden hebben om te zeggen: Zie deze is onze God en wij hebben Hem verwacht.

II. De vraag: Wat zal het einde zijn? wordt gedaan door Daniël, en blijft niet onbeantwoord. Ziehier,

1. Waarom Daniël deze vraag deed, het was, omdat, hoewel hij hoorde, wat er gezegd werd, hij het niet verstond, vers 8. Daniël was een zeer verstandig man, en zeer gemeenzaam met visioenen en profetieën, en toch geraakte hij hier in verwarring, hij begreep de bedoeling niet van die tijd, tijden, en een helft, ten minste niet volkomen en met zoveel zekerheid als hij wel wenste. De beste mensen zijn dikwijls in verlegenheid bij hun onderzoek naar Goddelijke dingen, en stuiten op hetgeen zij niet verstaan. Maar, hoe beter zij zijn, zoveel beter beseffen zij hun eigen zwakheid en onwetendheid, en te meer bereid zijn zij om die te erkennen.

2. Wat de vraag was: Mijn Heere, wat zal het einde zijn van deze dingen? Hij richt zijn vraag niet tot de engel, die met hem sprak, maar rechtstreeks tot Christus, want tot Wie anders zullen wij, met onze vragen gaan? Wat zal het eindresultaat van deze gebeurtenissen zijn? Waartoe strekken zij? Waar zullen zij op uitlopen? Wanneer wij de zaken van deze wereld in ogenschouw nemen, en van Gods kerk daarin, dan kunnen wij niet anders doen dan vragen: Wat zal het eind van deze dingen zijn? Wij zien, dat de strekking er van is de volkomen ondergang van Gods rijk onder de mensen. Als wij bemerken hoe ondeugd en goddeloosheid heersen, de godsdienst in verval is, de rechtvaardigen moeten lijden, en de goddelozen over hen triomferen, dan mogen wij wel vragen: Mijn Heere wat zal het einde zijn van deze dingen? Maar dit kan ons in ‘t algemeen bevredigen, dat alles tenslotte goed zal aflopen. Groot is de waarheid, en op de duur zal zij triomferen. Alle regering, heerschappij en macht, die zich verzet, zal vernederd worden, en heiligheid en liefde zullen overwinnen en in ere zijn, tot in eeuwigheid. Het einde, dit einde zal komen.

3. Het antwoord, dat op deze vraag gegeven wordt. Behalve hetgeen op de tijd betrekking heeft waarover tevoren gesproken is, vers 11, 12, werden hier enige algemene bevelen gegeven aan Daniël, waarmee hij ontslagen wordt.

A. Hij moet tevreden zijn met de openbaringen, die hem gedaan zijn, en niet verder vragen: Ga heen. Daniël, laat het u voldoende zijn, dat u de komende dingen tot zover getoond zijn, maar dring niet verder aan. Ga heen naar des konings werk, Hoofdstuk 8:27. Ga heen en schrijf op, wat gij gezien hebt en wat gij gehoord hebt, ten bate van de nakomelingschap, en begeer voor ‘t ogenblik niet meer te zien en te horen. Gemeenschap met God is geen altijddurend vermaak voor ons in deze wereld, somtijds mogen wij getuigen zijn van Christus’ heerlijkheid, en wij zeggen: Het is goed, dat wij hier zijn, maar wij moeten van de berg afdalen en hebben daar geen blijvende stad. Die veel weten, weten slechts ten dele en zien, dat er nog altijd veel is, waarover zij in ‘t onzekere gehouden worden, en waarschijnlijk zullen blijven totdat het voorhangsel gescheurd is, tot hiertoe zal hun kennis gaan, maar niet verder. Ga heen, Daniël, voldaan met wat gij hebt.

B. Hij moet niet verwachten, dat wat hem gezegd was, ten volle verstaan zal worden, voordat het vervuld was: De woorden zijn toegesloten en verzegeld, zij zijn ingewikkeld en vol moeilijkheden, en zullen dat blijven tot het einde, tot het einde van deze dingen, ja, tot het einde van alle dingen. Daniël werd bevolen het boek te verzegelen tot de tijd van het einde, vers 4. De Joden waren gewoon te zeggen: Als Elia komt, zal hij ons zeggen. Het is gesloten en verzegeld, dat wil zeggen de openbaring, daarin vervat, is nu volkomen vastgesteld en voltooid, niets mag er aan toegevoegd worden, en niets mag er van afgedaan, want het is gesloten en verzegeld, vraag derhalve niet naar meer. "Nescire veile quae magister maximus docere non vult erudita inscitia est" -Veel verstand heeft hij, die gewillig onwetend blijft van hetgeen de grote Meester niet te kennen wil geven.

C. Hij moet er op rekenen, dat, zolang de wereld bestaat, er steeds zo’n mengsel van goed en kwaad zal zijn, als wij nu zien, vers 10. Wij verlangen om alleen koren en geen kaf op Gods akker te zien, maar dat kan niet zijn, voordat de tijd van de oogst en de tijd van het dorsen komt, zij moeten beide tezamen opgroeien tot de oogst. Zoals het geweest is, zo is het en zo zal het zijn. De goddelozen zullen goddeloos handelen maar de verstandigen zullen het verstaan. In dit opzicht, als in andere opzichten, sluit de Openbaring van Johannes evenals die van Daniël Openbaring 22:11, Die vuil is, dat hij nog vuil worde, en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde.

a. Er is geen middel tegen, de goddelozen kunnen niet anders dan goddeloos handelen, en dezulken zijn er en zullen er in de wereld zijn tot aan het eind van de tijden. Gelijk het spreekwoord van de ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid voort, 1 Samuel 24:14, en de waarneming van de jongeren leert hetzelfde. Slechte mensen doen slechte dingen, en een kwade boom kan geen goede vruchten voortbrengen. Leest men ook een druif van doornen, of is er iemand, die goede dingen voortbrengt uit de bozen schat zijns harten? nee, goddeloze daden zijn de natuurlijke voortbrengselen van goddeloze beginselen en neigingen. Verwonder u niet over zo’n voornemen, Prediker 5:8. Tevoren is gezegd, dat de goddelozen goddeloos zullen handelen wij kunnen niets beters van hen verwachten maar wat erger is, geen van de goddelozen zullen het verstaan. Dit is of,

Ten eerste. Een deel van hun zonde. Zij willen niet verstaan, zij sluiten hun ogen tegen het licht, en niemand is zo blind, als die niet zien wil. Daarom zijn zij goddeloos, omdat zij niet verstaan willen. Als zij de waarheden Gods maar recht verstonden, dan zouden zij de wetten Gods bereidwillig gehoorzamen, Psalm 82:5. Moedwillige zonde is het gevolg van moedwillige onwetendheid, zij willen niet verstaan, omdat zij goddeloos zijn, zij haten het licht, en komen niet tot het licht, omdat hun werken boos zijn, Johannes 3:19. Of,

Ten tweede. Het is een deel van hun straf, zij willen goddeloos handelen, en daarom heeft God hen overgegeven tot blindheid des harten, en heeft van hen gezegd: Zij zullen geenszins verstaan, noch zich bekeren en genezen worden, Mattheüs 13:14, 15. God wil hun geen ogen geven om te zien, omdat zij goddeloos willen handelen, Deuteronomium 29:4.

b. Maar toch slecht als de wereld is, zal God zich een overblijfsel van goede mensen daarin verzekeren, er zullen er steeds sommigen, ja velen zijn, voor wie de leidingen en inzettingen van God een reuk des levens ten leven zullen zijn, zoals voor anderen een reuk des doods ten dode.

Ten eerste. Gods leidingen zullen hun goed doen: Velen zullen gereinigd. wit gemaakt en gelouterd worden, door hun ellende, vergelijk Hoofdstuk 11:35, door dezelfde ellende, die de hartstochten van de bozen slechts aanvuren en hen nog goddelozer maken zal. De beproevingen van goede mensen zijn voor hun welzijn bedoeld, door deze beproevingen worden zij gelouterd en wit gemaakt, hun gebreken gezuiverd, hun genade vermeerderd, en beide versterkt en meer zichtbaar gemaakt en worden zij bevonden tot lof en eer en heerlijkheid, 1 Petrus 1:7. Aan hen, die zelf geheiligd en goed zijn, wordt alles geheiligd: en ook werkt het goede voor hen, en helpt mee om hen beter te maken.

Ten tweede. Het woord van God zal hun goed doen. Als de goddelozen niet verstaan, maar over het woord struikelen, zullen de verstandigen het verstaan. Die in het leven verstandig zijn, zullen de leer verstaan, die beïnvloed worden door de Goddelijke wet en liefde, zullen door Goddelijk licht verlicht worden. Want zo iemand wil deszelfs wil doen, die kent de waarheid, Johannes 7:17. Leer de wijze, zo zal hij nog wijzer worden.

c. Hij moet zich troosten met het aangename vooruitzicht op zijn eigen geluk, in de dood in het oordeel, en in eeuwigheid, vers 13. Daniël was nu zeer oud, en was lang, beide, in vertrouwelijke omgang met de hemel en midden in staatszaken op aarde geweest. En nu moet hij er aan denken, afscheid te nemen van zijn tegenwoordige staat: Ga heen tot het einde.

(1). Voor ons allen is het goed, veel te denken aan het weggaan uit deze wereld, wij gaan allen en zullen spoedig de weg van alle vlees gegaan zijn. Dat is onze weg, maar dit is onze troost, dat wij niet gaan zullen, voordat God ons naar een andere wereld roept, en voordat Hij met ons afgedaan heeft in deze wereld, en voordat Hij zegt: "Ga heen, gij hebt uw getuigenis afgelegd, uw werk gedaan, en als een huurling uw dagwerk afgemaakt, daarom, Ga heen en laat anderen uw plaats".

(2). Als een goed man heengaat uit deze wereld, gaat hij de rust in: "Gij zult rusten van al uw tegenwoordige arbeid en beroering en zult het kwaad niet zien, dat over het volgende geslacht komt". Nimmer kan een kind van God met meer zekerheid zeggen: Keer weer tot uw rust, mijn ziel, dan in de stervensuur.

(3). Tijden en dagen zullen een eind nemen, niet alleen onze tijd en dagen zullen spoedig voorbij zijn, maar alle tijden en dagen zullen tenslotte een einde hebben, nog een kleine wijle, en er zal geen tijd meer zijn, maar al zijn veranderingen zullen geteld en geëindigd zijn.

d. Onze rust in het graf zal slechts zijn tot het einde van de dagen, en dan zal de vreedzame rust op gelukkige wijze verstoord worden door een blijde opstanding. Job voorzag het, toen hij van de doden zeide: Totdat de hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden, waarin opgesloten ligt, dat zij daarna zullen opwaken, Job 14:12.

e. Ieder van ons moet opstaan in zijn lot in het einde van de dagen. In het oordeel van de grote dag zal ons deel zijn, naar dat wij waren en deden in het vlees of: Komt, gij gezegenden, of: Gaat weg, gij vervloekten, en in dat lot moeten wij blijven. Het was een troost voor Daniël, het is een troost voor alle heiligen, dat, wat ook hun lot is in deze dagen, zij een gelukkig lot zullen hebben aan het einde van de dagen, hun deel zal zijn met de uitverkorenen. En het moet onze grootste en belangrijkste zorg zijn om ons een gelukkig lot te verzekeren tenslotte, in het einde van de dagen en dan mogen wij wel tevreden zijn met ons tegenwoordig lot, en ons neerleggen bij de wil van God.

f. De gelovige hoop en het gelovig vooruitzicht op een gezegend lot in het hemelse Kanaän, in het einde van de dagen, zal een krachtige steun voor ons zijn, als wij deze wereld verlaten, en zal ons de troost des levens geven in de ure van onze dood.