Ga naar inhoud

Daniël 7

  1. IN het eerste jaar van Bélsazar, den koning van Babel, zag Daniël een droom en gezichten zijns hoofds op zijn leger; toen schreef hij dien droom en hij zeide de hoofdsom der zaken.
  2. Daniël antwoordde en zeide: Ik zag in mijn gezicht bij nacht, en zie, de vier winden des hemels braken voort op de grote zee.
  3. En er klommen vier grote dieren op uit de zee, het ene van het andere verscheiden.
  4. Het eerste was als een leeuw, en het had arendsvleugelen; ik zag toe, totdat zijn vleugelen uitgeplukt waren, en het werd van de aarde opgeheven en op de voeten gesteld als een mens, en aan hetzelve werd eens mensen hart gegeven.
  5. Daarna zie, het andere dier, het tweede, was gelijk een beer, en stelde zich aan de ene zijde, en het had drie ribben in zijn muil tussen zijn tanden; en men zeide aldus tot hetzelve: Sta op, eet veel vlees.
  6. Daarna zag ik, en zie, er was een ander dier, gelijk een luipaard, en het had vier vleugelen eens vogels op zijn rug; ook had hetzelve dier vier hoofden, en hem werd de heerschappij gegeven.
  7. Daarna zag ik in de nachtgezichten, en zie, het vierde dier was schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk; en het had grote ijzeren tanden, het at en verbrijzelde en vertrad het overige met zijn voeten; en het was verscheiden van al de dieren die vóór hetzelve geweest waren; en het had tien hoornen.
  8. Ik nam acht op de hoornen, en zie, een andere kleine hoorn kwam op tussen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en zie, in dienzelven hoorn waren ogen als mensenogen, en een mond, grote dingen sprekende.
  9. Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden, en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur.
  10. Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend.
  11. Toen zag ik toe vanwege de stem der grote woorden welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat het dier gedood en zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven om van het vuur verbrand te worden.
  12. Aangaande ook de overige dieren, men nam hun heerschappij weg, want verlenging van het leven was hun gegeven tot tijd en stonde toe.
  13. Verder zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen.
  14. En Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden.
  15. Mij, Daniël, werd mijn geest doorstoken in het midden van het lichaam, en de gezichten mijns hoofds verschrikten mij.
  16. Ik naderde tot een dergenen die daar stonden, en verzocht van hem de zekerheid over dit alles; en hij zeide ze mij en gaf mij de uitlegging dezer zaken te kennen.
  17. Deze grote dieren, die vier zijn, zijn vier koningen, die uit de aarde opstaan zullen.
  18. Maar de heiligen der hoge plaatsen zullen dat Koninkrijk ontvangen, en zij zullen het Rijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden.
  19. Toen wenste ik naar de waarheid van het vierde dier, hetwelk verscheiden was van al de andere, zeer gruwelijk, welks tanden van ijzer waren en zijn klauwen van koper; het at, het verbrijzelde en vertrad het overige met zijn voeten.
  20. En aangaande de tien hoornen die op zijn hoofd waren, en den anderen die opkwam, en voor denwelken drie afgevallen waren, namelijk dien hoorn die ogen had en een mond die grote dingen sprak, en welks aanzien groter was dan van zijn metgezellen;
  21. Ik had gezien dat dezelve hoorn krijg voerde tegen de heiligen, en dat hij die overmocht,
  22. Totdat de Oude van dagen kwam, en het gericht gegeven werd aan de heiligen der hoge plaatsen, en dat de bestemde tijd kwam dat de heiligen het Rijk bezaten.
  23. Hij zeide aldus: Het vierde dier zal het vierde rijk op aarde zijn, dat verscheiden zal zijn van al die rijken; en het zal de ganse aarde opeten en het zal dezelve vertreden en het zal ze verbrijzelen.
  24. Belangende nu de tien hoornen: uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan; en een ander zal na hen opstaan, en die zal verscheiden zijn van de vorige, en hij zal drie koningen vernederen.
  25. En hij zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en hij zal de heiligen der hoge plaatsen verstoren, en hij zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte eens tijds.
  26. Daarna zal het gericht zitten, en men zal zijn heerschappij wegnemen, hem verdelgende en verdoende, tot het einde toe.
  27. Maar het Rijk en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel, zal gegeven worden aan het volk der heiligen der hoge plaatsen, welks Rijk een eeuwig Rijk zijn zal; en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamen.
  28. Tot hiertoe is het einde dezer rede. Wat mij, Daniël, aangaat, mijn gedachten verschrikten mij zeer, en mijn glans veranderde aan mij; doch ik bewaarde dat woord in mijn hart.

Inleiding🔗

De zes eerste hoofdstukken van dit boek waren historisch, wij beginnen nu met vrees en beving aan de zes laatste, de profetische, waarin vele duistere dingen voorkomen, die moeilijk te verstaan zijn waarvan wij de zin niet met zekerheid durven bepalen, en toch zijn vele dingen duidelijk en putti, waarvan wij, door God bekwaam gemaakt, naar ik vertrouw, een goed gebruik zullen maken. In dit hoofdstuk hebben wij,

I. Daniels visioen van de vier dieren, vers 1-8.
II. Zijn visioen van Gods troon van heerschappij en oordeel, vers 9-14.
III. De uitlegging van deze visioenen, hem gegeven door een engel, die er bij stond, vers 15-28.

Of deze visioenen tot aan het eind der tijden reiken, is moeilijk te zeggen, en ook zijn de meest oordeelkundige uitleggers het er niet over eens.

Daniël 7:1-8🔗

De dagtekening van dit hoofdstuk plaatst de gebeurtenissen, daarin beschreven, vóór die van hoofdstuk 5, die voorvielen in het laatste jaar van Belsazar en vóór die van hoofdstuk 6, waarvoor het eerste jaar van Darius geroemd wordt, want Daniël had deze visioenen in het eerste jaar van Belsazar, toen de gevangenschap der Joden te Babel ten einde begon te lopen. Belsazars naam wordt hier in ‘t origineel anders gespeld dan tot nu toe, eerst was het Belscheazar- Bel is het, die schatten vergadert. Maar nu is het Bel-eshe-zar- Bel wordt door de vijand verbrand. Bel was de god der Chaldeeën, hij was voorspoedig geweest, maar nu zal hij verteerd worden. Wij hebben in deze verzen Daniëls visioen van de vier wereldrijken, die de Joden onderdrukten. Hier valt op te merken,

I. De omstandigheden van dit visioen. Daniel had Nebukadnézars droom uitgelegd en nu wordt hij zelf vereerd met dergelijke Goddelijke openbaringen, vers 1:Hij had gezichten zijns hoofde op zijn leger, terwijl hij sliep. zo openbaarde God zichzelf en Zijn wil somtijds aan de kinderen der mensen, als een diepe slaap op hen gevallen was, Job 33:15, want als wij ‘t meest van de wereld teruggetrokken zijn en van de zinnelijke dingen verwijderd, dan zijn wij het beste geschikt voor de gemeenschap met God. Maar toen hij wakker was, schreef hij dien droom tot zijn eigen nut, om hem niet te vergeten, zoals een droom, die verdwijnt, en hij zeide de hoofdsom der zaken tot zijn broederen de Joden, hun tot nut, en gaf hun die geschreven, om ze mede te delen aan die ver weg woonden, en om ze te bewaren voor hun kinderen en die na hen zouden komen, die deze dingen vervuld zouden zien. De Joden, die sommige profetieën van Jeremia en Ezechiël verkeerd begrepen, vleiden zich met de hoop, dat zij na de terugkeer in hun land een volkomen en ongestoorde rust zouden genieten, maar opdat zij zich niet zozeer zouden bedriegen en hun rampen door teleurstelling te smartelijk worden, laat God hun door dezen profeet weten, dat zij verdrukking zullen hebben, de beloften van hun voorspoed moesten vervuld worden in de geestelijke zegeningen van het rijk der genade, zoals Christus zijn discipelen gezegd heeft, moesten zij vervolging verwachten, en de beloften, waarop zij zich verlaten, zullen vervuld worden in de eeuwige zegeningen van het rijk der heerlijkheid. Daniël schreef deze dingen en zeide ze, ten teken, dat de kerk onderwezen zou worden beide, door de Schriften en door de prediking der Evangeliedienaren, beide, door het geschreven woord en door het gesproken woord, en predikanten moeten in hun prediking de hoofdsom der dingen zeggen, die geschreven zijn.

II. Het visioen zelf, dat de omverwerping der regering voorspelt bij die volken, onder wier invloed de kerk der Joden was in de volgende eeuwen.

1. Hij zag de vier winden des hemels voortbreken op de grote zee, vers 2. Zij wedijverden, wie het hardst zou blazen, en tenslotte alleen overblijven. Dit is een voorstelling van de strijd tussen de vorsten om de heerschappij, en hoe de volken door deze oorlogen geschokt zouden worden, waaraan de machtige rijken, van welke hij nu een visioen ontving, hun oorsprong te danken zouden hebben. Een enken wind, uit welke hemelstreek hij ook waait, brengt de zee reeds in grote beroering, maar wat een geweld moet het niet zijn, als vier winden elkaar de heerschappij betwisten! Want dat is het, wat de koningen der volken elkaar in hun oorlogen betwisten, die even rumoerig en geweldig zijn als de strijd der winden, maar hoe wordt de arme zee bewogen en beroerd, hoe verschrikkelijk zijn hare weeën, hoe hevig hare schokken, terwijl de winden elkaar bestrijden om alleen de macht te hebben, haar te verontrusten! Deze wereld is als een stormachtige onstuimige zee, dank zij de trotse heerszuchtige winden, die haar teisteren.

2. Hij zag vier grote dieren uit de zee opklimmen, uit het troebele water, waarin eerzuchtige geesten gaarne vissen. De vorsten en rijken worden voorgesteld door dieren, omdat zij maar al te vaak door ruw woede en tirannie machtig worden en zich staande houden. Deze dieren waren het een van het ander verscheiden, vers 3, van verschillende gedaante, om de verschillenden aard en geest der volken te kennen te geven, die zij voorstelden.

a. Het eerste was als een leeuw, vers 4. Dit was het Chaldeeusche rijk, dat sterk en trots was en welks koningen absolute macht bezaten. Deze leeuw had arendsvleugelen, om op zijn prooi neer te schieten, die de wonderlijke snelheid betekende, waarmede Nebukadnézar de koninkrijken overwon. Maar Daniel ziet spoedig zijn vleugelen uitgeplukt, en paal en perk gesteld aan de loop van zijn overwinnende wapenen. Verschillende landen, die hem schatplichtig waren geweest, staan tegen hen op, en verheffen zich tegen hen, zodat dit monsterachtige dier, deze gevleugelde leeuw als een mens op de voeten gesteld wordt, en aan hetzelve eens mensen hart gegeven. Het heeft het hart van een leeuw verloren, waarom het beroemd was (een van onze Engelse koningen werd Coeur de lion-Leeuwenhart genoemd), heeft zijn moed verloren en is zwak en onvast geworden, voor alles bevreesd, en zonder durf, zij zijn verschrikt gemaakt en hebben ondervonden, dat zij maar mensen zijn. Somtijds zinkt de moed van een volk op vreemde wijze in, en het wordt laf en verwijfd, zodat wat het hoofd der volken was binnen de tijd van een of twee geslachten achter de andere aankomt.

b. Het tweede dier was gelijk een beer, vers 5. Dit was het Perzische rijk, minder sterk en dapper dan het vorige, maar niet minder vraatzuchtig. Deze beer stelde zich aan de een zijde tegen de leeuw en overwon hem spoedig. Hij verwekte een heerschappij, lezen sommigen. Perzië en Medië, die in Nebukadnézars beeld de twee armen bij een borst waren, kwamen onder een regering. De beer had drie ribben in zijnen muil tussen zijn tanden, de overblijfselen van de volken, die hij verslonden had en die het bewijs waren van zijn vraatzucht, en tevens een aanwijzing, dat al had hij veel verslonden, hij toch niet alles verslinden kon, enige ribben zaten nog tussen zijn tanden, die hij niet vermalen kon. Waarop tot hem gezegd werd: "Sta op, eet veel vlees, Iaat beenderen en ribben, die niet te verteren zijn, liggen en val aan op een lichtere prooi". De vorsten zullen beide, de koningen en het volk aansporen om hun veroveringen voort te zetten, en niet te dulden, dat iemand tegenover hen stand houdt. Onrechtvaardig gemaakte veroveringen zijn gelijk aan die van de roofdieren en in een opzicht nog veel erger, namelijk dat de roofdieren niet op die van hun eigen soort aanvallen, zoals goddeloze en onredelijke mensen doen.

c. Het derde dier was gelijk een luipaard, vers 6. Dat was het Griekse rijk, gesticht door Alexander de Groten, vlug, listig en wreed, als een luipaard. Hij had vier vleugelen eens vogels, de leeuw schijnt slechts twee vleugels te hebben gehad, maar de luipaard had er vier, want hoewel Nebukadnézar grote snelheid ten toon spreidde, was die van Alexander nog grote. In de tijd van zes jaren maakte hij zich meester van het hele Perzische rijk, bovendien een groot deel van Azië, Syrië, Egypte, Indië en andere volken. Dit dier had vierhoofden, na Alexanders dood werden zijn veroveringen verdeeld door zijn vier voornaamste generaals, Seleucus Nicanor nam Groot-Azië, Perdiccas en na hem Antigonus nam Klein-Azië, Cassander Macedonië en Ptolemeus Egypte. Aan dit dier werd de heerschappij gegeven, zij werd gegeven door God, van Wie alle verhoging komt.

d. Het vierde dier was woester, geduchter en boosaardiger, dan een van de andere, ongelijk aan al de andere, en ook kan het met geen enkel roofdier vergeleken worden, vers 7. De geleerden zijn het niet eens over dit naamloze dier, sommigen nemen er het Romeinse rijk voor, dat in zijn bloeitijd tien koninkrijken omvatte, Italië, Frankrijk, Spanje, Duitsland, Engeland, Rusland, Hongarije, Azië, Griekenland en Egypte, de kleine hoorn, die in de plaats kwam van de drie uitgerukte hoorns, vers 8, is dan het Turkse rijk, dat de plaats innam van Azië, Griekenland en Egypte. Anderen houden het vierde dier voor het koninkrijk Syrië, de familie der Seleuciden, die het volk der Joden zeer wreed verdrukte zoals wij in Josephus en de geschiedenis der Maccabeeën vinden. En hierin was dat rijk verschillend van alle voorafgaande, dat geen der vorige machthebbers de Joden dwong hun godsdienst te verloochenen, maar de koning van Syrië deed het en behandelde hen wreed. Hun legers en bevelhebbers waren de grote ijzeren tanden, waarmede zij het volk van God aten en verbrijzelden, en het overige van hen vertraden zij. Men veronderstelt dan, dat de tien hoornen tien koningen waren, die achtereenvolgens over Syrië regeerden, de kleine hoorn is dan Antiochus Epifanes, de laatste der tien, die op een of andere wijze drie der koningen verdreef, en de macht in handen kreeg. Hij was een man van groot verstand, en daarom wordt gezegd, dat hij ogen heeft als mensenogen, hij was zeer stout en vermetel, en had een mond, grote dingen sprekende. Wij zullen hem in deze profetieën weer aantreffen.

Daniël 7:9-14🔗

Of wij het vierde dier verklaren als het Syrische of als het Romeinse rijk, of het eerste als het beeld van het laatste, het is duidelijk dat deze verzen bestemd zijn tot vertroosting en ondersteuning van het volk van God in de vervolgingen, die het beide van het een en van het andere zou te lijden hebben en van al hun trotse vijanden in iedere tijd, want het is geschreven tot lering van hen, die in het laatste der dagen leven, opdat ook zij, door geduld en de troost van de Schrift hope mogen hebben. Drie dingen worden hier geopenbaard, die zeer bemoedigend zijn:

I. Dat er een oordeel wezen zal, en dat God Rechter zal zijn.

1. De mensen hebben nu hun dag, en ieder pretendent denkt, dat het zijn dag is, en spant er zich voor in. Maar, die in de hemel zit, zal lachen want Hij ziet, dat Zijn dag komt, Psalm 37:13. Ik zag, totdat de tronen neergeworpen waren, niet alleen de tronen dezer dieren, maar alle macht en heerschappij en kracht, die ingesteld is tegen het koninkrijk Gods onder de mensen, I Korinthe 15:24, zodanig zijn de tronen van de koninkrijken der wereld, in vergelijking met Gods koninkrijk, zij, die ze zien oprichten, behoeven maar korten tijd te wachten, en zij zullen ze zien neerwerpen. Ik zag, totdat er tronen gezet werden, zo kan even goed gelezen worden, Christus’ troon en de troon van Zijn Vader. Een der rabbijnen gelooft, dat deze tronen opgericht zijn, een voor God, en de andere voor de Zone Davids. Het is het gericht, dat zich hier zet vers 10. De bedoeling hiervan is, om Gods wijs en rechtvaardig bestuur van de wereld door zijn leiding bekend te maken, en een onuitsprekelijke voldoening geeft het aan alle goede mensen, te midden der woelingen en omwentelingen. van staten en koninkrijken, dat de Heere Zijn troon in de hemelen bevestigd heeft en Zijn koninkrijk over alles heerst, Psalm 103:19, dat er waarlijk een God is, die op de aarde richt, Psalm 58:12.

2. Misschien wijst dit op de verwoesting door Gods leiding over het Syrische of Romeinse rijk gebracht, om zijn verdrukking van Gods volk. Maar

3. Het schijnt in de eerste plaats bedoeld als beschrijving van het laatste oordeel, want al volgt het niet onmiddellijk op de heerschappij van het vierde dier, ja, al moet het nog komen, misschien pas na vele eeuwen, toch was de bedoeling, dat het volk van God er door bemoedigd zou worden, onder zijn ellende, door het geloof daaraan en het vooruitzicht daarop. Henoch, de zevende van Adam, profeteerde het, Judas 14. Spreekt de mond van de vijand grote dingen, vers 8, hier zijn veel groter dingen, die de mond des Heeren gesproken heeft.

Vele der Nieuwtestamentische voorspellingen van het komende oordeel zinspelen zeer duidelijk op dit visioen, Openbaring 20:11, 12.

a. De rechter is de Oude van dagen zelf, God de Vader, van Wiens tegenwoordigheid hier de heerlijkheid beschreven wordt. Hij wordt de Oude van dagen genoemd, omdat Hij God is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Onder de mensen rekenen wij, dat in de stokouden de wijsheid is, en in de langheid der dagen het verstand, zal dan niet alle vlees stil zijn voor Hem, die de Oude van dagen is. De heerlijkheid van de Rechter wordt hier afgebeeld in zijn kleding, die wit was als de sneeuw betekenende de glans en de zuiverheid van ai zijn gerichten, en het haar Zijns hoofde is rein en wit, als zuivere wol, zodat Hij er eerwaardig uitziet.

b. De troon is zeer geducht. Hij is als vuurvonken, vreselijk voor de goddelozen, die er voor gedagvaard zullen worden. En daar de troon op raderen verplaatsbaar is, zijn deszelfs raderen een brandend vuur, om de tegenpartijders te verslinden, want onze God is een verterend vuur, en hij Hem is een eeuwige gloed, Jesaja 33:14. Dit wordt breder uitgewerkt, vers 10. Zoals voor al zijn trouw vrienden een zuivere rivier van het water des levens voortkomt uit de troon Gods en des lams, Openbaring 22:I, zo vloeit en gaat van voor Hem uit, vooral zijn onverzoenlijke vijanden, een vurige rivier, een zwavelstroom, Jesaja 30:33, een vuur, dat zijn wederpartijen aan brand steekt. Hij is een snelle getuige en Zijn woord is een woord op raderen.

c. Het gevolg is talrijk en zeer schitterend. De Schechina wordt immer door engelen omringd, zo is het hier ook, vers 10: duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem. Het is Zijn eer, dat Hij zulk een groot gevolg heeft, maar nog veel meer, dat Hij het niet nodig heeft en er niet door gebaat kan worden. Zie hoe talrijk de hemelse heirscharen zijn: er zijn duizenden engelen, en hoe dienstijverig zij zijn: zij staan voor God, gereed om uitgezonden te worden, en de eersten wenk van Zijn wil en welbehagen op te volgen. Zij zullen In ‘t bijzonder dienst doen als dienaren van Zijn gerecht, op de laatsten, de oordeelsdag, wanneer de Zoon des mensen komen zal, en alle de heilige engelen met Hem. Henoch profeteerde, dat de Heere komen zou met zijn vele duizenden heiligen.

d. Het proces is rechtvaardig en onberispelijk, opdat ieder zich er op beroepen kan, en de boeken werden geopend. Zoals in de gerechtshoven onder de mensen de feiten opgetekend worden ineen boek, dat geopend wordt, als er uitspraak gedaan wordt, de getuigenverklaringen gehoord en de eed afgelegd wordt om de feiten vast te stellen, en de wetboeken geraadpleegd worden, om de uitspraak te kunnen doen, zo zal ook in het oordeel van de groten dag de billijkheid van het vonnis even klaar en onbetwistbaar zijn, alsof de boeken geopend worden om het te rechtvaardigen.

II. Dat er met de trotse en wrede vijanden van Gods kerk afgerekend zal worden, en dat zij te rechter tijd ten onder gebracht zullen worden, vers 11, 12. Dit wordt hier aan ons voorgesteld,

1. Door het verdoen van het vierde dier. God heeft een twist met dat dier vanwege de stem der grote woorden, welke die hoorn sprak, die de Hemel tergde, en triomfeerde over al wat heilig is, dit is meer tergend voor God dan iets anders, als zij zeggen: Onze hand is hoog geweest, Deuteronomium 32:27. Daarom moest Farao vernederd worden, omdat hij zeide: Wie is de Heere? en: Ik zal vervolgen, ik zal achterhalen. Henoch voorspelde, dat de Heere daarom komen zou, om de wereld te oordelen, vanwege alle de harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben, Judas: 15. Grote woorden zijn ijdele woorden, waarvan de mensen in de groten dag rekenschap moeten geven. En zie hoe het dier vergaat, dat zulk een groot woord heeft. Het wordt gedood en zijn lichaam verdaan om door het vuur verbrand te worden. Na Antiochus werd het Syrische rijk vernietigd. Hij zelf stierf aan een ellendige ziekte, zijn familie werd uitgeroeid, het koninkrijk verwoest door de Parthen en Armeniërs, en tenslotte tot een wingewest van het Romeinse rijk gemaakt door Pompeius. En wat het Romeinse rijk betreft, als wij dat voor het vierde dier nemen, nadat het het Christendom begon te vervolgen, verviel en kwijnde het, en eindelijk werd het vernietigd. Aldus zullen al uw vijanden omkomen, o Heer, en voer uw aangezicht gedood worden.

2. Door het verzwakken en verkwijnen van de drie andere dieren, vers 12. Men nam hun heerschappij weg, en zo werden ze buiten staat gesteld om het kwaad te doen, dat zij tegen de kerk en het volk van God gedaan hadden, maar verlenging des levens werd hun gegeven, tot tijd en stonde toe, een gezellen tijd, welks grenzen zij niet konden overschrijden. De macht der vorige rijken was geheel gebroken, maar het volk daarvan was er nog, in verzwakten toestand, gering en onbeduidend. Wij kunnen hierop zinspelen bij de beschrijving van het overblijfsel der zonde in de harten van goede mensen, zij hebben gebreken, werker leven verlengd wordt, zodat zij niet volkomen vrij van zonde zijn, maar zij heeft haar heerschappij, verloren, zodat de zonde niet heerst in hun sterfelijk lichaam. En zo handelt God met de vijanden van zijn kerk, somtijds breekt Hij hun tanden, Psalm 3:8, als Hij hun de nek niet breekt, verbrijzelt de vervolging, maar geeft de vervolgers uitstel, opdat zij tijd hebben om zich te bekeren. En het is betamelijk, dat God voor Zijn eigen werk, Zijn eigen weg en tijd kiest.

III. Dat het koninkrijk van de Messias opgericht en in stand gehouden zal worden in de wereld, ten spijt van allen tegenstand van de machten der duisternis. Laat de heidenen woeden en gemelijk zijn, zoolang zij willen, God zal Zijn koning zalven over Sion, de berg Zijner heiligheid. Daniel ziet dit in zijn visioen en troost zichzelf en zijn vrienden met het vooruitzicht daarop. Dit is hetzelfde als het gezicht van Nebukadnézar, namelijk van de steen, die zonder handen afgehouwen werd, en die het beeld vermaalde, maar in dit visioen is meer van het zuivere Evangelie dan in dat.

1. De Messias wordt hier de Zoon des mensen genoemd- Een als eens mensen zoon, want Hij werd gemaakt in gelijkheid des zondigen vleses, werd in gedaante gevonden als een mens. Ik zag Een als eens mensen zoon, Een, die nauwkeurig overeenstemde met de voorstelling, die in de Goddelijke raad gevormd was van Hem, die in de volheid der tijden de Middelaar zou zijn tussen God en mensen. Hij is eens mensen zoon gelijk, maar inderdaad de zoon van God. Onze Zaligmaker schijnt duidelijk op dit visioen te zinspelen, als Hij zegt, Johannes 5:27:dat de Vader Hem daarom macht gegeven heeft gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is, en omdat Hij de persoon is, dien Daniël in het visioen zag, aan wien een koninkrijk en heerschappij werd gegeven.

2. Er staat, dat Hij met de wolken des hemels komen zal. Sommigen menen, dat dit op zijn vleeswording slaat, Hij kwam neder op de wolken des hemels, kwam onbemerkt op de wereld, zoals de heerlijkheid des Heeren in een wolk bezit van de tempel nam. De rijken der wereld waren dieren, die opklommen uit de zee, maar het koninkrijk van Christus is van boven, Hij is de Heere uit de hemel. Ik ben van mening, dat het veeleer wijst op de hemelvaart, toen Hij tot Zijn Vader terugkeerde volgde het oog Zijner discipelen Hem, totdat een wolk Hem wegnam van hun ogen. Hand 1:9. Hij maakte van die wolk Zijn wagen, waarop Hij triomfantelijk naar een hogere wereld reed. Hij komt snel, onweerstaanbaar en Hij komt met majesteit, want Hij komt met de wolken des hemels.

3. Hij wordt hier voorgesteld als Een, die een machtigen invloed heeft in de hemel. Als de wolk Hem wegnam van de ogen Zijner discipelen, is het de moeite waard te vragen, waarheen zij Hem voerde, waar zij Hem bracht, zoals de profetenzonen in een gelijk geval deden ten aanzien van Elia, en hier wordt ons verhaald, tot onze overvloedige voldoening, dat Hij kwam tot de Oude van dagen, want Hij voer op tot Zijn Vader en onzen Vader, tot Zijn God en onzen God, Johannes 20:17, van Hem kwam Hij, en tot Hem keert Hij weer, om met Hem verheerlijkt te worden en aan zijn rechterhand te zitten. Met groot welgevallen zeide Hij: Ik ga heen tot Dengene, die Mij gezonden heeft. Maar was Hij welkom? Ja, dat was Hij, zonder twijfel, want zij deden Hem voor Denzelve naderen, Hij werd in Zijns Vaders tegenwoordigheid gebracht, vergezeld en aangebeden door alle engelen Gods, Hebreeën 1:6. God deed Hem naderen en tot Hem genaken, als Advocaat en Verdediger van ons, Jeremia 30:21, opdat wij door Hem mochten genaken Door deze plechtige toenadering tot de Oude van dagen is het duidelijk, dat de Vader het offer, dat Hij gebracht had, aannam, en de voldoening, die Hij gegeven had, en dat Hem al wat Hij gedaan had, volkomen welbehaaglijk was. Men deed Hem naderen, als onzen Hogepriester, die voor ons in het binnenste des voorhangsels ingaat, en als onzen Voorloper.

4. Hier wordt Hij voorgesteld als Een, die een machtigen invloed op de aarde heeft, vers 14. Toen Hij ging om verheerlijkt te worden bij Zijn Vader, werd Hem macht gegeven over alle vlees, Johannes 17:2.

5. Met het vooruitzicht daarop werden Daniël en zijn vrienden hier vertroost, dat niet alleen de heerschappij van de vijanden der kerk zal weggenomen worden, vers 12, maar dat de heerschappij gegeven zal worden aan het hoofd der kerk en haar besten vriend, voor Hem zal iedere knie zich buigen en alle tong belijden, Filipp. 2:9, 10. Hem is gegeven ere en het koninkrijk, en zij zijn gegeven door Hem, die het onbetwistbaar recht heeft om ze te geven, wat onze Zaligmaker ons leert te erkennen aan het slot van het gebed des Heeren, zoals sommigen menen met het oog op deze woorden: Want U is het koninkrijk en de macht en de heerlijkheid.

Hier wordt voorspeld, dat het koninkrijk van de verheven Verlosser zal zijn,

a. Een universeel koninkrijk, het enige universele rijk, wat anderen ook gemeend of bedoeld hebben. Alle volkeren, natiën en tongen zullen Hem eren, en onder zijn rechtsbedeling staan of als zijn gehoorzame onderdanen of als zijn overwonnenen en gevangenen, om door Hem geregeerd of verworpen te worden. Op welken weg ook, de koninkrijken dezer wereld zullen alle Zijn koninkrijk worden.

b. Een eeuwig koninkrijk. Zijn koninkrijk zal niet verdorven worden door een ander koning, en Hij zal geen opvolger hebben, en zijn heerschappij zal niet vergaan. Zelfs de poorten der hel, of de helsche machten en krachten zullen het niet overweldigen. De kerk zal strijdend blijven tot het einde van de tijd en overwinnend tot de eindeloze tijden der eeuwigheid.

Daniël 7:15-28🔗

I. Hier hebben wij de diepen indruk, dien dit visioen op de profeet maakte. God eerde hem daarmee en gaf hem voldoening, maar niet zonder grote smart en ontroering, vers 15: Mij Daniel, werd mijn geest doorstoken, in het midden van het lichaam. Het woord, dat hier voor lichaam gebruikt wordt, betekent eigenlijk schede, want het lichaam is voor de ziel niet anders, zij is het wapen, voor haar moeten wij voornamelijk zorg dragen. De gezichten mijns hoofds verschrikten mij, en wederom, vers 28, Mijn gedachten verschrikten mij zeer. De wijze waarop deze dingen hem geopenbaard werden overstelpte hem en vergde zoveel van zijn gedachten, dat de kracht hem ontzonk, en de zinsverrukking, waarin hij was, vermoeide en verzwakte hem. De dingen zelf, die geopenbaard werden, verbaasden en ontzetten hem, en brachten hem in verwarring, totdat hij langzamerhand zich herstelde en weer meester werd over zichzelf, en de vertroostingen van het visioen tegenover de verschrikkingen er van plaatste.

II. Zijn ernstig verlangen om de bedoeling er van te verstaan, vers 16:Ik naderde tot enen dergenen, die daar stonden, enen der engelen, die in het gevolg van de Zoon des mensen verscheen was, en verzocht van hem de zekerheid over dit alles, de ware betekenis el bedoeling. Het is iets zeer begeerlijks, de rechte en volle betekenis te vatten van wat wij zien en horen van God, en zij, die dat leren willen moeten er om vragen in volhardend en vurig gebed en door ten uiterste te doorzoeken, wat te doorzoeken is. 111. de sleutel, die hem gegeven werd, om hem dit visioen te doen verstaan. De engel zeide hem, en zeide het zo duidelijk, dat hij hem de uitlegging dezer zaken te kennen gaf, en hem zodoende wat geruster maakte.

1. De grote dieren zijn grote koningen en hun rijken, die uit de aarde opstaan zullen, zoals die dieren uit de zee, vers 17. Zij zijn terrae filii-uit -de aarde, hun reuk is aards, en hun oorsprong is uit het stof, zij zijn van de aarde aards, en zij zijn in het stof geschreven en tot stof zullen zij wederkeren.

2. De eerste drie dieren begrijpt Daniël tamelijk wel, maar over het vierde dier wenst hij beter ingelicht te worden, omdat het zoveel van de andere verschilde, en schrikkelijk en gruwelijk was, en dat niet alleen, maar ook zeer boosaardig want het at en verbrijzelde, vers 19. Misschien was het dat, wat Daniël zulk een schrik aanjoeg, en dit deel van de gezichten zijns hoofde verontrusten hem meer dan iets anders. Maar vooral verlangde hij te weten, wat de kleine hoorn was, die ogen had, en een mond, grote dingen sprekende, en welks gelaat minder vrees toonde en geduchter was dan dat zijner metgezellen, vers 20. En hiernaar vroeg hij met de meeste belangstelling, omdat deze hoorn het was, die krijg veerde tegen de heiligen en die overmocht. Zoolang voorgesteld wordt, hoe de kinderen der mensen krijg voeren tegen elkander en elkander overwinnen, toont de profeet niet zoveel belangstelling de potscherf moge met aarden potscherven twisten, zodat zij elkander vernietigen, maar als zij krijg voeren tegen de heiligen, als de kostelijke kinderen Sions, tegen fijn goud geschat, als aarden flessen gebroken worden, dan is het tijd om te vragen: Wat is daarvan de bedoeling? Zal de Heere Zijn volk verwerpen? Zal hij dulden, dat hun vijanden hen vertreden en over hen triomferen? Wat is diezelfde hoorn, die de heiligen overmogen zal?

Hierop antwoordt zijn gids, vers 23-25, dat het vierde dier het vierde rijk is, dat de ganse aarde zal opeten, of het hele land, zoals ook gelezen kan worden. Dat de tien hoornen tien koningen zijn, en de kleine hoorn een koning is, die drie koningen ten onder brengen en God en Zijn volk zeer honen zal, en dat hij zal handelen,

a. Zeer goddeloos tegen God. Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste, Hem, zijn macht en rechtvaardigheid niet achtende.

b. Zeer tiranniek tegen het volk van God. Hij zal de heiligen der hoge plaatsen verstoren, hij zal ze niet dadelijk afsnijden, maar hen door langdurige onderdrukking en een onafgebroken harde behandeling verstoren, hun vermogen doen slinken en hun gezinnen verzwakken. Het plan van Satan was de heiligen der hoge plaatsen te verstoren, opdat zij niet meer geducht werden, maar de poging is ijdel, want zoolang de wereld blijft bestaan, zal God er een kerk hebben. Hij zal menen de tijden en de wet te veranderen, al de geboden en instellingen van de godsdienst te vernietigen en iedereen te dwingen om precies te doen en te zeggen, wat hij wil. Hij zal wetten en zeden, zo menselijke als Goddelijke, met voeten treden. Diruit, aedificat, mutat quadrata, rotundis- Hij breekt af, bouwt op, maakt van vierkant rond, alsof hij ook de ordinantiën van de hemel kon veranderen. En in deze vermetele pogingen zal hij een tijd lang voorspoedig zijn en slagen, zij zullen in zijn hand gegeven worden tot enen tijd en tijden en een gedeelte eens tijds, dat is, drie en een half jaar lang, de beroemde profetische tijdmaat, die wij in de Openbaring ontmoeten, die somtijds twee en veertig maanden genoemd wordt, en soms twaalfhonderd zestig dagen, wat op hetzelfde neerkomt. Maar ten einde van dien tijd zal het gericht zitten en zijn heerschappij wegnemen, vers 26, wat de uitlegging is van vers 11, dat namelijk het aller gedood en zijn lichaam verdaan wordt. En, zoals Jozef Mede vers 12 leest, aangaande het overige van het dier, die tien hoornen, in ‘t bijzonder de kleine grootsprekende hoorn, zoals hij dien noemt, hun heerschappij werd weggenomen. Nu is de vraag: Wie is deze vijand, wiens opkomst, heerschappij en ondergang hier voorspeld worden? De uitleggers zijn het er niet over eens. Sommigen menen, dat het vierde rijk dat der Seleuciden is, en de kleine hoorn Antiochus, en houden de geschiedenis van de Maccabeeën voor de vervulling van dit alles, onder anderen Jonias, Piscator, Polanus, Broughton, en vele anderen. Maar anderen menen, dat het vierde rijk dat der Romeinen is en de kleine hoorn Julius Caesar, en de keizers, die hem opvolgden, zegt Calvijn, de antichrist, de caesaropapie, zegt Jozef Mede, de ongerechtige, die evenals deze kleine hoorn, teniet gemaakt zal worden door de verschijning van Christus’ toekomst. De paus maakt aanspraak op de macht de tijden en de wet te veranderen, potestus autokratorike- absolute en despotische macht, zoals hij het noemt. Anderen maken van allen kleinen hoorn het Turkse rijk, onder andere Luther, Vatablus, en anderen. Nu kan ik niet bewijzen, dat een van allen ongelijk heeft, en daarom, sinds profetieën soms vele malen vervuld worden, en wij de Schrift haar volle betekenis moeten geven, in dit als in menig ander geschilpunt, ben ik bereid toe te stemmen, dat zij beide gelijk hebben, en dat deze profetie in de eerste plaats betrekking heeft op het Syrische rijk, en bestemd was voor de bemoediging van de Joden die onder Antiochus te lijden hadden, opdat zie mochten zien, dat ook deze treurige tijden voorzegd waren, maar tevens de heerlijke einduitkomst verwachten, en de eindelijke vernedering van hun trotse verdrukkers, en, wat het beste van alles is, dat zij niet lang daarna, de oprichting van het koninkrijk van de Messias in deze wereld zouden verwachten, zoals vroegere profeten gewoon waren het volk van God in zijn ellende daarmee te troosten. Maar zij reikt verder, en voorspelt dezelfde en vervolgingen en woede van de Romeinse heidenen, en niet minder onder het pauselijk Rome, tegen de christelijke godsdienst, als van Antiochus tegen de vrome Joden en hun godsdienst. En Johannes zinspeelt in vele bijzonderheden klaarblijkelijk op deze visioenen van Daniël, in die visioenen van hem zelf, die in de eerste plaats op Rome wijzen.

3. Een blij vooruitzicht wordt hem gegeven van de almacht van Gods koninkrijk onder de mensen en zijn eindelijke overwinning van allen tegenstand. En het is zeer opmerkelijk, dat te midden van het geweld en de woede der vijanden, dit plotseling tussengevoegd wordt, vers 18, en wederom vers 22, voordat het in de loop van het visioen vertolkt wordt, vers 26, 27. En dit heeft ook betrekking op

a. De voorspoedige dagen van de Joodse kerk, nadat zij de storm onder Antiochus had doorstaan, en op de macht, die de Maccabeeën over hun vijanden verkregen.

b. Op de oprichting van het rijk van de Messias in de wereld door de prediking van het Evangelie. Tot een oordeel is Jezus in deze wereld gekomen, om door Zijn Geest te heersen, en al zijn heiligen tot koningen en priesters te maken. Gode en zijnen Vader.

c. Op de tweede komst van Jezus Christus, wanneer de heiligen de wereld zullen oordelen, met Hem op Zijnen troon zullen zitten en juichen in de volkomen ter neerwerping van het rijk des duivels. Laat ons zien, wat hier voorspeld wordt.

d. De Oude van dagen zal komen, vers 22. God zal de wereld oordelen door Zijn Zoon, wien Hij al het oordeel gegeven heeft, en Hij komt voor de verlossing van Zijn verdrukt volk, Hij komt voor de oprichting van Zijn koninkrijk in deze wereld.

e. het gericht zal zitten, vers 26. God zal het duidelijk maken, dat Hij op de aarde richt, en beide, in wijsheid en in billijkheid de rechtvaardige twistzaak Zijns volks twisten zal. Op de groten dag zal Hij de aardbodem rechtvaardig oordelen door enen Man, dien hij daartoe verordineerd heeft.

f. Men zal de heerschappij van de vijand wegnemen, vers 26. Alle vijanden van Christus zullen tot een voetbank voor zijn voeten gemaakt worden, en zullen tot het einde toe verdaan en teniet gemaakt worden, deze woorden gebruikt de apostel van de mens der zonde, 2 Thessalonicenzen 2:8. Hij zal door de geest van Christus’ mond verdaan, en door de verschijning Zijner toekomst teniet gemaakt worden.

g. Het gericht zal gegeven worden aan de heiligen der hoge plaatsen. Aan de apostelen is de prediking toevertrouwd van een Evangelie, waardoor de wereld zal geoordeeld worden Alle heiligen veroordelen door hun geloof en gehoorzaamheid een ongelovige en ongehoorzame wereld, in Christus hun Hoofd zullen zij de wereld oordelen, zullen zij de twaalf geslachten Israëls oordelen, Mattheüs 19:28. Zie, hoeveel reden wij hebben om te eren die de Heere vrezen, hoe laag en verachtelijk de heiligen nu in het oog der wereld mogen schijnen, en hoeveel verachting over hen uitgestort wordt, zij zijn toch de heiliger der hoge plaatsen, zij zijn nabij God en Hem dierbaar, en Hij erkent hen als de Zijnen, en het gericht is hun gegeven.

h. Waar de meeste nadruk op gelegd wordt, is, dat de heiligen der hoge plaatsen het koninkrijk zullen ontvangen en het rijk bezitten tot in der eeuwigheid, vers 18. En wederom, vers 22: De bestemde tijd kwam, dat de heiligen het rijk bezaten. En wederom, vers 27: Het rijk en de heerschappij en de grootheid der koninkrijken onder de gansen hemel zal gegeven worden aan het volk der heiligen der hoge plaatsen. Het zij verre van ons hieruit af te leiden, dat de heerschappij gefundeerd is op de genade, of dat het iemand het recht geeft, onder voorwendsel van heiligheid, zich van het koningschap meester te maken. Nee, het rijk van Christus is niet van deze wereld, maar dit betekent de geestelijke heerschappij van de heiligen over hun eigen lusten en gebreken, hun overwinningen op Satan en zijn beproevingen, en de triomfen van de martelaren over de dood en zijn verschrikkingen. Eveneens is het een belofte van de oprichting des koninkrijks van het Evangelie, van het koninkrijk van licht, heiligheid en liefde, het rijk der genade, welks voorrechten en vertroostingen nu, onder de hemel de eerstelingen en het onderpand zullen zijn van het koninkrijk der heerlijkheid in de hemel.

Toen het keizerrijk christelijk werd, en vorsten hun macht gebruikten tot verdediging en bevordering van het Christendom, toen bezaten de heiligen het rijk. De heiligen heersen doordat de Geest in hen heerst, en dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof, en door de koninkrijken dezer wereld tot het koninkrijk van Christus te maken. Maar de volledige vervulling hiervan zal zijn de eeuwige gelukzaligheid der heiligen, het koninkrijk, dat niet bewogen kan worden, dat wij, naar zijn belofte, verwachten, de kroon der heerlijkheid, die niet verwelkt, dat is het eeuwige rijk. Zie welk een nadruk hierop gelegd wordt, vers 18. De heiligen zullen het koninkrijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwigheden, en de reden is, dat Hij, wiens heiligen zij zijn, de Allerhoogste en Zijn rijk een eeuwig rijk is, vers 27. Het zijn is het, en daarom zal het hun ook zijn. Omdat Ik leef, zalf gij leven, Johannes 14:19. Zijn rijk is het hunne, zij beschouwen zijn verheffing als de hunne, en verlangen geen groter eer en voldoening voor zich dan dat alle heerschappijen hem eren en gehoorzamen, wat gebeuren zal, vers 27. Zij zullen tot onderwerping gebracht worden aan Zijn gouden scepter of tot vernietiging onder zijn ijzeren roede. Aan het slot zegt Daniël ons, welken indruk dit visioen op hem maakte, het overstelpte zijn geest in zulk een mate, dat zijn glans veranderde en hij er bleek uitzag, maar, hij bewaarde dat woord in zijn hart. Het hart moet de schatkist en het magazijn der Goddelijke dingen zijn, daar moeten wij Gods woord bewaren, zoals de maagd Maria de woorden van Christus bewaarde, Lukas 2:51. Daniël bewaarde het woord in zijn hart met de bedoeling, het niet aan de kerk te onthouden, maar het voor de kerk te bewaren, opdat hij, hetgeen hij van de Heer ontvangen had, volledig en getrouw aan het volk mocht overgeven. Het betaamt Gods profeten en dienaren, de dingen van God in hun geest te bewaren, en ze daar wel te overdenken Indien wij Gods woord gereed willen hebben op onze lippen, als wij het gebruiken moeten, moeten wij het ten allen tijde in ons hart bewaren.