Ga naar inhoud

Ezechiël

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK VAN DE PROFEET EZECHIËL🔗

Toen wij de schriften van de profeten begonnen te behandelen, die van de dingen spreker, welke hierna zullen zijn, scheen het ons, als hoorden wij dezelfde roepstem als Johannes, Openbaring 4:1: Kom hier op. Maar nu wij aan de profetie van dit boek gekomen zijn, schijnt die stem te spreken: Kom hoger op, daar we voortschrijden in tijd. Ezechiël profeteerde gedurende de ballingschap, zoals Jeremia dat ervoor deed. Wij stijgen dus omhoog, naar hoger ontdekkingen, die Gods glorie nog heerlijker doen uitkomen. Deze wateren des heiligdoms worden nog dieper; en sommige plaatsen zijn niet alleen ondoorwaadbaar, maar nauwelijks te peilen; toch, hoe diep zij ook zijn, daaruit vloeien beekjes, die de stad Gods verblijden, het heiligdom der woningen des Allerhoogsten. Wat de thans voor ons liggende profetie aangaat, mogen wij vragen:

I. Wie was de schrijver? Dat was Ezechiël, zijn naam betekent: de sterkte Gods, of een, door God aangegord of gesterkt. Hij gordde de lendenen zijns geestes tot dezen dienst, en God stortte hem sterkte in. Wanneer God tot de een of anderen dienst roept, maakt Hij er ook bekwaam voor. Ezechiël’s naam wedervoer recht, toen God zei (en, ongetwijfeld, deed gelijk Hij zei): "Ik heb uw aangezicht stijf gemaakt tegen hun aangezichten."

De geleerde Selden zegt in zijn boek De Diis Syris, dat sommigen der ouden de profeet Ezechiël voor dezelfde houden als Nazaratus Assyrius, die Pythagoras (gelijk hij zelf mededeelt) enigen tijd tot leermeester heeft gehad en wiens lezingen hij is komen bijwonen. Men neemt algemeen aan, dat beiden in ongeveer dezelfden tijd geleefd hebben.

Ook hebben wij reden te geloven, dat vele Griekse wijsgeren bekend waren met de Heilige Schriften en daaraan hun beste denkbeelden ontleend hebben. Indien wij de Joodse overlevering mogen geloven, is hij door de ballingen in Babel ter dood gebracht, om zijn trouw en stoutmoedigheid, als hij hen berispte. Beweerd wordt, dat zij hem over de stenen gesleept hebben, totdat zijn hersenen uitgestort werden. Een Arabisch geschiedschrijver zegt, dat hij ter dood gebracht is en begraven in het graf van Sem, de zoon van Noach. Zo verhaalt Hottinger in Thesaur. Philol. lib. 11, cap. 1.

II. Wanneer en waar werd het boek geschreven? Het verplaatst ons naar Babylon, toen het een diensthuis was voor het Israël Gods. Daar zijn de profetieën van dit boek uitgesproken; daar werden zij geschreven, toen de profeet zelf en degenen, voor wie hij profeteerde, daar gevangenen waren. Ezechiël en Daniël zijn de enige profeten des Ouden Testaments, die geschreven en geprofeteerd hebben buiten het land Kanaän, tenzij wij daarbij nog voegen Jona, die naar Ninevé werd gezonden om daar te profeteren. Ezechiël profeteerde in de eersten tijd der ballingschap, Daniël in de laatsten tijd. Het was een bewijs van Gods goede gezindheid jegens Zijn volk en van zijn genadevolle bedoelingen in hun verdrukking, dat Hij profeten onder hen verwekte, zowel om hen van schuld te overtuigen, toen zij in de aanvang hunner ellende zo zeker en hoogmoedig waren, hetgeen Ezechiël’s bijzondere taak was, als om hen te troosten, toen zij tegen het einde ervan neergeslagen en ontmoedigd waren. Indien de Heere hen had willen doden, zou hij niet zulke geschikte en doeltreffende middelen gebruikt hebben om hen te genezen.

III. Wat is de inhoud van dit boek?

1. Veel erin is zeer geheimzinnig, duister en moeilijk te verstaan, vooral in het begin en het einde, waarom de Joodse Rabbijnen de lezing aan hun jongelingen verboden, totdat zij dertig jaar oud waren, opdat zij niet door de moeilijkheden, die zij dan ontmoeten zouden, met tegenzin tegen de Schrift vervuld werden. Indien wij evenwel deze moeilijke delen der Schrift met nederiger en eerbiedigen zin lezen en met naarstigheid onderzoeken, al kunnen wij dan ook niet alle knopen ontwarren, evenmin als wij alle raadselen der schepping doorgronden, toch kunnen wij, evenals van de lezing van het boek der Natuur, zeer veel vinden, dat ons geloof bevestigt en onze hoop op God, dien wij aanbidden, bemoedigt.

2. Ofschoon de visioenen ingewikkeld zijn, waarin zelfs een olifant kan zwemmen, toch zijn de toespraken meestal eenvoudig, zodat een lam er in waden kan. Het hoofddoel is, Gods volk hun overtredingen te tonen, opdat zij in hun ballingschap boete mochten doen en zich bekeren. Het schijnt, dat de profeet gestadig een gehoor had (want wij lezen van hen, dat zij voor zijn aangezicht zaten als Gods volk om zijn woorden te horen, Hoofdstuk 33:31; en dat men hem gedurig raad vroeg, want wij lezen, dat de oudsten van Israël kwamen om door hem de Heere te vragen, Hoofdstuk 14:1, 3. En gelijk het van groot nut was, dat de verdekte bannelingen zelf een profeet bij zich hadden, zo was het ook een getuigenis voor hun heiligen godsdienst tegenover hun verdrukkers, die daarmee en met hen zelf de gek staken.

3. Of schoon de bestraffing en bedreiging hier zeer scherp en stout zijn, toch worden tegen het einde van het boek zeer troostvolle verzekeringen gegeven van grote barmhartigheden, die God over hen wilde uitstorten. Eindelijk zullen wij daar iets ontmoeten, dat betrekking heeft op de dag des Evangelies en zijn vervulling zou vinden in het koninkrijk van de Messias, van wie deze profeet inderdaad minder spreekt dan enig ander profeet. Maar eerst moeten de verschrikkingen des Heeren de weg voor Christus bereiden. Door de wet is de kennis der zonde, en wordt zo onze tuchtmeester tot Christus. De visioenen, die der profeten geloofsbrieven waren, vinden wij in Hoofdstuk I-3, de bestraffingen en bedreigingen, Hoofdstuk 4-24; tussen deze en de troostredenen, die in het laatste deel des boeks voorkomen, hebben wij boodschappen aan de volken, die aan Israël grensden, en wier ondergang voorspeld wordt, Hoofdstuk 25-35, om plaats te maken voor het herstel van het Israël Gods en de wederopbouw van stad en tempel, die voorzegd worden in Hoofdstuk 36 tot het einde. Zij, die de troost op zichzelf willen toepassen, moeten eerst de bestraffingen aannemen.