Ezechiël 40
- IN het vijf en twintigste jaar onzer gevankelijke wegvoering, in het begin des jaars, op den tiende der maand, in het veertiende jaar nadat de stad geslagen was; even op dienzelven dag, was de hand des HEEREN op mij en Hij bracht mij derwaarts.
- In de gezichten Gods bracht Hij mij in het land Israëls; en Hij zette mij op een zeer hogen berg, en aan denzelven was als een gebouw ener stad tegen het zuiden.
- Als Hij mij daarheen gebracht had, zie, zo was er een Man, Wiens gedaante was als de gedaante van koper; en in Zijn hand was een linnen snoer en een meetriet; en Hij stond in de poort.
- En die Man sprak tot mij: Mensenkind, zie met uw ogen, en hoor met uw oren, en zet uw hart op alles wat Ik u zal doen zien; want opdat Ik u zou doen zien, zijt gij herwaarts gebracht; verkondig daarna het huis Israëls alles wat gij ziet.
- En zie, er was een muur buiten aan het huis rondom heen, en in des Mans hand was een meetriet van zes ellen, elke el van een el en een handbreed; en Hij mat de breedte des gebouws, één riet, en de hoogte, één riet.
- Toen kwam Hij tot de poort welke zag den weg naar het oosten, en Hij ging bij derzelver trappen op, en mat den dorpel der poort, één riet de breedte, en den anderen dorpel, één riet de breedte;
- En elk kamertje één riet de lengte, en één riet de breedte; en tussen de kamertjes vijf ellen; en den dorpel der poort, bij het voorhuis der poort vanbinnen, één riet.
- Ook mat Hij het voorhuis der poort vanbinnen, één riet.
- Toen mat Hij het andere voorhuis der poort, acht ellen, en haar posten twee ellen; en het voorhuis der poort was vanbinnen.
- En de kamertjes der poort, den weg naar het oosten, waren drie van deze en drie van gene zijde; die drie hadden enerlei maat; ook hadden de posten van deze en van gene zijde enerlei maat.
- Voorts mat Hij de wijdte der deur van de poort, tien ellen; de lengte der poort dertien ellen.
- En er was een ruim vóór aan de kamertjes, van één el van deze, en een ruim van één el van gene zijde; en elk kamertje zes ellen van deze en zes ellen van gene zijde.
- Toen mat Hij de poort van het dak van een kamertje af tot aan het dak van een ander; de breedte was vijf en twintig ellen; deur was tegenover deur.
- Ook maakte Hij posten van zestig ellen, namelijk tot den post van het voorhof, rondom de poort heen.
- En van het voorste deel van de poort des ingangs, tot aan het voorste deel van het voorhuis van de binnenpoort, waren vijftig ellen.
- En er waren gesloten vensters aan de kamertjes, en aan hun posten inwaarts in de poort rondom heen; alzo ook aan de voorhuizen; de vensters nu waren rondom heen inwaarts, en aan de posten waren palmbomen.
- Voorts bracht Hij mij in het buitenste voorhof, en zie, er waren kamers, en een plaveisel, dat gemaakt was in het voorhof rondom heen; dertig kamers waren er op het plaveisel.
- Het plaveisel nu was aan de zijde van de poorten, tegenover de lengte van de poorten; dit was het benedenste plaveisel.
- En Hij mat de breedte, van het voorste deel der benedenste poort af, vóór aan het binnenste voorhof, vanbuiten, honderd ellen, oostwaarts en noordwaarts.
- Aangaande de poort nu die den weg naar het noorden zag, aan het buitenste voorhof, Hij mat derzelver lengte en derzelver breedte.
- En haar kamertjes, drie van deze en drie van gene zijde, en haar posten en haar voorhuizen waren naar de maat der eerste poort: vijftig ellen haar lengte, en de breedte van vijf en twintig ellen.
- En haar vensters en haar voorhuizen en haar palmbomen waren naar de maat der poort die den weg naar het oosten zag; en men ging daarin op met zeven trappen, en haar voorhuizen waren vóór aan dezelve.
- De poort nu van het binnenste voorhof was tegenover de poort van het noorden en van het oosten; en Hij mat van poort tot poort honderd ellen.
- Daarna voerde Hij mij den weg naar het zuiden; en zie, er was een poort den weg naar het zuiden; en Hij mat derzelver posten en derzelver voorhuizen naar deze maten.
- En zij had vensters, ook aan haar voorhuizen, rondom heen, gelijk deze vensters; de lengte was vijftig ellen en de breedte vijf en twintig ellen.
- En haar opgangen waren van zeven trappen, en haar voorhuizen waren vóór aan dezelve; en zij had palmbomen, één van deze en één van gene zijde, aan haar posten.
- Ook was er een poort in het binnenste voorhof, den weg naar het zuiden; en Hij mat van poort tot poort, den weg naar het zuiden, honderd ellen.
- Voorts bracht Hij mij door de zuiderpoort tot het binnenvoorhof; en Hij mat de zuiderpoort naar deze maten.
- En haar kamertjes en haar posten en haar voorhuizen waren naar deze maten; en zij had vensters, ook in haar voorhuizen, rondom heen; de lengte was vijftig ellen en de breedte vijf en twintig ellen.
- En er waren voorhuizen rondom heen; de lengte was vijf en twintig ellen, en de breedte vijf ellen.
- En haar voorhuizen waren aan het buitenste voorhof, ook waren er palmbomen aan haar posten, en haar opgangen waren van acht trappen.
- Daarna bracht Hij mij tot het binnenste voorhof, den weg naar het oosten; en Hij mat de poort naar deze maten;
- Ook haar kamertjes en haar posten en haar voorhuizen naar deze maten; en zij had vensters, ook aan haar voorhuizen, rondom heen; de lengte was vijftig ellen en de breedte vijf en twintig ellen.
- En haar voorhuizen waren aan het buitenste voorhof; ook waren er palmbomen aan haar posten, van deze en van gene zijde; en haar opgangen waren van acht trappen.
- Daarna bracht Hij mij tot de noorderpoort; en Hij mat naar deze maten
- Haar kamertjes, haar posten en haar voorhuizen; ook had zij vensters rondom heen; de lengte was vijftig ellen en de breedte vijf en twintig ellen.
- En haar posten waren aan het buitenste voorhof; ook waren er palmbomen aan haar posten, van deze en van gene zijde; en haar opgangen waren van acht trappen.
- Haar kamers nu en haar deuren waren bij de posten der poorten; aldaar wies men het brandoffer.
- En in het voorhuis der poort waren twee tafels van deze en twee tafels van gene zijde, om daarop te slachten het brandoffer en het zondoffer en het schuldoffer.
- Ook waren er aan de zijde vanbuiten des opgangs, aan de deur der noorderpoort, twee tafels; en aan de andere zijde die aan het voorhuis der poort was, twee tafels.
- Vier tafels van deze en vier tafels van gene zijde, aan de zijde der poort; acht tafels waarop men slachtte.
- Maar de vier tafels voor het brandoffer waren van gehouwen stenen, de lengte één el en een halve, en de breedte één el en een halve, en de hoogte één el; op dezelve nu legde men het gereedschap heen waarmede men het brandoffer en slachtoffer slachtte.
- De haardstenen nu waren een handbreed dik, ordentelijk geschikt in het huis rondom heen; en op de tafels was het offervlees.
- En van buiten de binnenste poort waren de kamers der zangers, in het binnenste voorhof, dat aan de zijde van de noorderpoort was; en het voorste deel derzelve was den weg naar het zuiden; één was er aan de zijde van de oostpoort, ziende den weg naar het noorden.
- En Hij sprak tot mij: Deze kamer, welker voorste deel den weg naar het zuiden is, is voor de priesters die de wacht des huizes waarnemen.
- Maar de kamer welker voorste deel den weg naar het noorden is, is voor de priesters die de wacht des altaars waarnemen; dat zijn de kinderen Zadoks, die uit de kinderen van Levi tot den HEERE naderen om Hem te dienen.
- En Hij mat het voorhof: de lengte honderd ellen en de breedte honderd ellen, vierkant; en het altaar was vóór aan het huis.
- Toen bracht Hij mij tot het voorhuis des huizes, en Hij mat elken post van het voorhuis, vijf ellen van deze en vijf ellen van gene zijde; en de breedte der poort, drie ellen van deze en drie ellen van gene zijde;
- De lengte van het voorhuis twintig ellen en de breedte elf ellen; en het was met trappen, bij dewelke men daarin opging; ook waren er pilaren aan de posten, één van deze en één van gene zijde.
Inleiding🔗
De wateren des heiligdoms, die deze profeet in een visioen gezien heeft, hoofdstuk 47:7, zijn een gepast beeld van deze profetie. "Tot hiertoe zijn de wateren soms slechts tot aan de enkels, op andere plaatsen tot aan de knieën, of tot de lendenen geweest, maar nu zijn zij gewassen tot een beek waar men niet kan doorgaan." Het visioen, dat bij dit hoofdstuk begint, loopt door tot aan, het eind van het boek, en wordt te recht beschouwd als een van de moeilijkste Schriftgedeelten uit heel het Woord van God. De Joden willen niet hebben, dat iemand het leert voor zijn dertigste jaar en zeggen hun, die het lezen "dat al kunnen zij niet alles verstaan, Elias zal verklaren als Hij komt." Vele, beide oude en nieuw uitleggers, hebben erkend, dat zij niet wisten, wat er van te maken en welk gebruik er van gemaakt kan worden. Maar omdat het moeilijk te verstaan is, moeten wij het nog niet op zij leggen, meer nederig onderzoeken, er zo diep in doordringen als wij kunnen, en er zoveel uithalen als mogelijk is, en als wij wanhopen aan de oplossing van iedere moeilijkheid, die wij ontmoeten God danken, dat onze verlossing er niet van afhangt, maar dat de noodzakelijke dingen duidelijk genoeg zijn, en wachten, totdat God ook dit aan ons openbaren zal. Te meer aandacht moet aan deze hoofdstukken geschonken worden, omdat de twee laatste hoofdstukken der Openbaring er duidelijk op schijnen te zinspelen, zoals Openbaring 20 op de vorige profetie over Gog en Magog. Hier is het visioen van een heerlijken tempel, in dit hoofdstuk en de twee volgende, van Gods inbezitneming daarvan, Hoofdstuk 43, bevelen aan de priesters, die in dezen tempel dienst zullen doen, Hoofdstuk 44, de verdeling van het land, met een deel voor het heiligdom, een deel voor de stad, een deel voor de vorst, beide in zijn regering over het volk en zijn verering van God, Hoofdstuk 45, en verdere bevelen voor hem en het volk, Hoofdstuk 46. Na het visioen van de heilige wateren hebben wij de grenzen van het heilige land, en de erven aan de stammen toegewezen en de afmetingen en de poorter van de heilige stad, Hoofdstuk 47, 48. Sommigen houden dit voor de voorstelling van hetgeen geweest was tijdens de bloeienden stoet van de Joodse kerk hoe heerlijk Salomo’s tempel was in zijn besten tijd om de gevangenen te laten zien wet zij door de zonde verloren hadden en opdat zij zich mochten vernederen. Maar dat is toch niet waarschijnlijk.
Ik geloof, dat de bedoeling in ‘t algemeen is,
1. De gevangenen te verzekeren, dat zij niet alleen naar hun eigen land terugkeren zullen en daar gevestigd worden, wat vele malen in de voorgaande hoofdstukken beloofd is, maar ook, dat zij weer een tempel zullen hebben, die God erkennen zal, en waar Hij met hen spreken en hen zegenen zal, waarom zij aangemoedigd moeten worden dien te bouwen, dat de voorschriften voor de eredienst zullen herleven, en de gewijde priesterschap dien dienst zal verrichten, en al zullen zij geen koning hebben, die in zo grote pracht leeft als vroeger toch zullen zij een vorst of heerser hebben (van wie dikwijls in dit visioen gesproken wordt), die de dienst van God onder hen zal instandhouden en zelf een voorbeeld zijn van de ijverige waarneming daarvan, en dat vorst, priesters en volk een zeer aangename woonplaats en ruim bestaan zullen hebben in hun eigen land.
2. Hun te bevelen verder te zien dan dit alles, en de komst van de Messias te verwachten, van Wien vroeger geprofeteerd was onder de naam van David, omdat hij de man was, die het plan opvatte de tempel te bouwen, Die een geestelijken tempel zou bouwen, namelijk de kerk van het Evangelie, werker heerlijkheid die van Salomo’s tempel ver overtreffen zou, en die bestaan zal tot de jongste dag. Dat de afmetingen van deze visionaire gebouwen zo groot zijn (de ruimte van de nieuwen tempel is groter dan heel het oude Jeruzalem en het nieuw Jeruzalem is uitgestrekter dan het hele land Kanaän) betekent klaarblijkelijk zoals Dr. Lightfoot opmerkt, dat deze dingen niet letterlijk moeten opgevat worden, maar geestelijk. En de tempel des Evangelies, opgericht door Christus en Zijn apostelen, was zo verbonden met de tweeden stoffelijken tempel, werd met zoveel zorgvuldigheid en nauwkeurigheid opgericht in de tijd, toen die verviel, om bereid te zijn, diens heerlijkheid te ontvangen, als die afstand deed van de boon, dat het zeer gepast was dat beide genoemd werden in een en hetzelfde visioen. Onder de gedaante en het voorbeeld van tempel en altaar, priesters en offeranden, wordt de geestelijke eredienst getoond, die in de tijd van het Evangelie waargenomen zou worden meer in overeenstemming met de natuur van beide God en de mens, tenslotte volmaakt in het koninkrijk der heerlijkheid waarin deze visioenen misschien vervuld zullen worden. Terwijl sommigen menen, dat dit reeds het geval zal zijn in een gelukkige en heerlijke staat der kerk van het Evangelie aan deze zijde van de hemel, in het laatste der dagen.
In dit hoofdstuk hebben wij,
I. Een algemeen bericht van dit visioen van stad en tempel, vers 1-4.
II. Het begin van de bijzonderheden daarvan, en een beschrijving,
1. Van de buitenmuur, vers 5.
2. Van de oostpoort, vers 6-19.
3. Van de noordpoort, vers 20-23.
4. Van de zuidpoort, vers 24-31, en van de kamers en vertrekken die bij deze poorten behoren.
5. Van het binnenste voorhof, beide naar het oosten en naar het zuiden, vers 32-38.
6. Van de tafelen, vers 39-47.
7. Van de woningen der zangers en der priesters, vers 44-47.
8. Van het voorhuis des huizes vers 48, 49.
Ezechiël 40:1-4🔗
1. De tijd van dit visioen. Het was het vijf en twintigste jaar van Ezechiëls gevangenschap, vers 1, dat sommigen houden voor het drie en dertigste jaar van de eerste gevangenschap, en wordt hier genoemd het veertiende jaar, nadat de stad geslagen was. Zie hoe juist van pas de klaarste en volledigste vooruitzichten van hare verlossing gegeven werden, toen zij in de diepte van hun ellende waren, en een verzekering van de terugkeer van de morgen, toen zij in het middernachtelijk duister van hun gevangenschap waren: "Op dien dag was de hand des Heeren op mij en bracht mij derwaarts naar Jeruzalem, nu het in puinhopen lag, verwoest en eenzaam"-een jammerlijk gezicht voor de profeet.
2. De plaats van het visioen. De profeet werd, in de gezichten Gods, in het land Israëls gebracht, vers 2. En het was niet de eerste maal, dat hij in het gezicht daarheen gebracht werd. Wij zagen, dat hij naar Jeruzalem gevoerd werd om het te zien in zijn ongerechtigheid en schande, Hoofdstuk 8:3 hier wordt hij derwaarts gebracht om een lieflijk vooruitzicht te hebben van de stad in haar heerlijkheid hoewel het tegenwoordige gezicht op de stad nu die geheel ontvolkt was, somber was. Hij werd geplaatst op enen zeer hogen berg, zoals Mozes op de top van de Pisga, om dit land te zien, dat nu ten tweeden male het land der belofte was, zijnde niet in hun bezit. Van de top van dezen berg zag hij als een gebouw ener stad, het plan en de vorm er van, maar deze stad was een tempel even groot als de stad. Het Nieuw Jeruzalem, Openbaring 21:22, had genen tempel, wat wij hier hebben is geheel en al tempel, wat vrij wel op hetzelfde neerkomt. Het is een stad om door mensen bewoond te worden, het is een tempel om door God bewoond te worden, want in de kerk op aarde woont God bij de mensen, en in de hemel wonen de mensen bij God. Deze beide zijn ontworpen in Gods raad, ontworpen door een oneindige wijsheid, en in elk opzicht zeer goed.
3. De bijzonderheden van deze stad (waarvan hij eerst een algemeen overzicht had) werden hem getoond door een Man, Wiens gedaante was als de gedaante van koper, vers 3, geen geschapen engel, maar Jezus Christus, die de gedaante eens mensen zou aannemen om de tempel van het Evangelie beide te tonen en te bouwen. Hij bracht hem naar deze stad, want het is door Christus, dat wij beide de kennis en de toegang hebben tot de gunsten en voorrechten van Gods huis. Hij is het, die de Tempel des Heeren bouwen zal, Zacharia 6:13. Dat Zijn gedaante als van koper is, beduidt beide, Zijn glans en zijn kracht: Johannes zag, in het visioen, dat zijn voeten blinkend koper gelijk waren, Openbaring 1:15.
4. De afmetingen van deze stad of tempel en de verschillende delen er van, werden genomen met een linnen snoer en een meetriet, vers 3, zoals timmerlieden beide een paskoord en een houten maat hebben. De tempel van God wordt gebouwd met paskoord en liniaal, en zij, die anderen in de kennis er van willen inleiden, moeten dat doen met dat paskoorden die liniaal. De kerk wordt gevormd naar de Schrift, naar de stad op de berg. Dat is het snoer en meetriet, dat in de hand van Christus is. Met die leer en wetten moet gemeten en onderzocht worden, want dan heeft het Israël Gods vrede, als zij naar dezen regel wandelen.
5. de profeet worden hier bevelen gegeven om deze openbaring van de Heer te ontvangen en ze zuiver en volledig aan de kerk over te brengen, vers 4.
a. Hij moet zorgvuldig alles waarnemen, wat in dit visioen gezegd en gedaan wordt. Zijn aandacht wordt opgewekt en bezig gehouden, vers 4: Zie met uw ogen alles wat Ik u zal doen zien, zie het niet alleen, maar kijk er aandachtig naar, en hoor met uw oren, al wat u gezegd wordt, luister er oplettend naar, en zet uw hart er op, neem het waar met gespannen opmerkzaamheid en innige belangstelling." Wat wij van de werken Gods zien, en wat wij van het Woord Gods horen, zal ons geen goed doen, tenzij wij er ons hart op zetten, als die weten dat wij er nauw in betrokken zijn, en er voordeel van verwachten voor onze ziel.
b. Hij moet het getrouwelijk de huize Israëls verkondigen, opdat zij er de troost van mogen hebben. Daarom ontvangt hij, opdat hij geven kan. Aldus werd de Openbaring van Jezus Christus in handen van Johannes gegeven, om ze aan de kerken te betekenen, Openbaring 1:1. En, omdat hij het moet verkondigen als een boodschap van God, moet hij er zelf al de waarde van kennen, en er zeer door getroffen zijn. Die Gods Woord aan anderen zullen prediken, behoren het zelf wel te bestuderen en er hun hart op te zetter. En dit is de reden, waarom hij beide zelf waarnemen en het huis Israëls dat verkondigen moet, waartoe hij hierheen is gebracht, en hem alles getoond wordt. Als de dingen Gods ons getoond worden, past het ons te bedenken met welk doel zij ons getoond worden, en als wij onder het gehoor van het woord zitten, te bedenken waartoe wij daar gebracht zijn, opdat wij mogen beantwoorden aan het doel, waarmee wij daar komen, en de genade Gods, die ons die dingen toont, niet tevergeefs mogen ontvangen.
Ezechiël 40:5-26🔗
Het meetriet, dat in de hand van de oppersten Bouwheer was, is hiervoor vermeld, vers 3. Hier wordt ons gezegd, vers 5, wat de nauwkeurige lengte daarvan was, wat van belang is, omdat het huis er mee gemeten werd. Het was van zes ellen, dat is: geen gewone ellen, maar de el des heiligdoms de gewijde el, wat de gepaste maat was voor dit heilige huis, en dat was een handbreedte, dus vier duim, langer dan de gewone el: de gewone el was achttien duim, deze twee en twintig, zie Hoofdstuk 43:13. Toch beweren sommige critici, dat dit meetriet maar zes gewone ellen lang was en een handbreedte daarbij. Het eerste schijnt meer waarschijnlijk. Hier is een bericht,
I. Van de buitenmuur van het huis, die het rondom insloot, die zes ellen dik en zes ellen hoog was, wat de afscheiding aan alle zijden betekent tussen de kerk en de wereld en de Goddelijke bescherming, waaronder de kerk staat. Als een muur van deze dikte haar niet beschermt, dan zal God Zelf een vurige muur rondom zijn, wie dien aanvalt, zal dat doen met het gevaar voor zijn leven. 11. Van de verschillende poorten met de kamers, die er aan grenzen, Hier wordt in ‘t geheel geen melding gemaakt van het buitenste voorhof, het voorhof der heidenen, sommigen menen, dat er in de tijd van het Evangelie, zulk een menigte in de kerk zou samenstromen, dat hun voorhof ongemeten moest blijven om te betekenen, dat de vereerders in dat voorhof ontelbaar zouden zijn, Openbaring 7:9, 11, 12.
1. Hij begint met de oostpoort, omdat dat de gebruikelijke toegang was tot het lagere gedeelte van de tempel, terwijl het heilige der heiligen aan de westzijde was, in tegenstelling met de afgodische heidenen, die met het gezicht naar het oosten baden. Bij het bericht van deze poort valt op te merken,
a. Dat hij er naar opklom langs trappen, vers 6, want de kerk van het Evangelie was verheven boven die van het Oude Testament, en als wij komen om God te aanbidden, moeten wij opklimmen, dat is het voorschrift, Openbaring 4:1. Kom hier op. Sursam corda-Het hart naar boven.
b. Dat de kamers, die bij de poorten lagen, slechts kleine kamers waren, ongeveer 10 voet in ‘t vierkant, vers 7. Deze dienden als woning voor degenen, die de dienst van het huis waarnamen. En het past dengenen, die tot geestelijk priester voor God zijn aangesteld, zich tevreden te stellen met kleine kamers, en geen grote dingen voor zichzelf te zoeken, als wij maar een plaats hebben binnen de muur van Gods voorhof, de hebben wij reden om dankbaar te zijn, al is het maar in een kleine kamer, een nederig verblijf, al zijn wij daar maar dorpelwachters.
c. De kamers waren alle vierkant, wat hun hechtheid beduidt en juiste afmeting en hun nauwkeurige overeenstemming met de maat, want zij weren alle een riet de lengte en een riet de breedte, eveneens hadden zij alle dezelfde afmeting, om degelijkheid aan te duiden tussen degenen, die de dienst van het huis waarnamen.
d. Er waren zeer veel kamers, want in het huis van onzen Vader zijn vele woningen, Johannes 14:2, in Zijn huis boven, en in dat hier op aarde. In het binnenste Zijns tabernakels zal Hij verbergen, wier begeren het is in het Huis des Heeren te wonen alle de dagen huns levens, Psalm 27:4, 5. Sommigen houden het er voor, dat deze kamers de afzonderlijke gemeenten der gelovigen voorstellen, die onderdelen zijn van de groten tempel, de algemene kerk, die gebouwd worden, en gebouwd moeten worden naar het schriftuurlijk snoer en meetriet, en waarvan Jezus Christus de maat neemt, dat is, waarvan Hij kennis neemt, want Hij wandelt in het midden der zeven gouden kandelaren.
e. Er wordt gezegd, vers 14: Hij maakte ook posten. Hij, Die ze nu mat, is Dezelfde, die ze maakte, want Christus is de bouwheer van zijn kerken is daarom het best in staat ons er van op de hoogte te stellen. En dat Hij ze met de standaardmaat in overeenstemming bracht, wordt hier maken genoemd, want er wordt anders niets van bericht, dan dat zij daarmee overeenstemmen. Tot de wet en het getuigenis.
f. Hier zijn posten van zestig ellen, hetgeen, naar sommigen menen, letterlijk vervuld werd, toen Cyrus, in Zijn besluit tot herbouwing van de tempel te Jeruzalem, beval, dat de hoogte daarvan zestig ellen zou zijn, dat is iets minder dan dertig meter, Ezra 6:3.
g. Hier waren vensters aan de kamertjes, en aan de posten en de voorhuizen, om het licht des hemels te betekenen, waardoor de kerk verlicht wordt, de Goddelijke openbaring wordt er binnengelaten tot lering, tot leiding en tot troost voor degenen, die in Gods huis wonen, licht om bij te werken richt om bij te wandelen, licht om zichzelf en elkaar te zien. Er was licht in de kamertjes, ook de kleinste, ook de geringste delen en leden van de kerk zullen licht ontvangen. Alle uw kinderen zullen van de Heere geleerd zijn. Maar het zijn nauw vensters, zoals die in de tempel, 1 Koningen 6:4. De openbaringen, aan de kerk op aarde gedaan, zijn nauw en spaarzaam, vergeleken met die, welke in de staat der toekomst gedaan zullen worden, als wij niet langer door een spiegel in een duistere rede zien zullen.
h. Van verschillende hoven wordt hier gesproken, een buitenste voorhof, dan een binnenste voorhof, dan nog een daarbinnen, en een buiten het buitenste. In het allerbinnenste kwamen alleen de priesters, wat naar de mening van sommigen wijst "op de verscheidenheid der gaven, en genade en ambten, in de verschillende leden van het lichaam van Christus hier, en ook van de onderscheidene trappen van heerlijkheid in de voorhoven en de woningen van de hemel, zoals er sterren zijn in onderscheidene sferen en sterren van verschillende grootte aan het vaste uitspansel." Sommigen komen nader bij God dan anderen en hebben een diepere kennis van Goddelijke dingen, maar voor een kind van God is een dag in zijn voorhoven beter dan duizend elders. Deze voorhoven hadden voorhuizen, of zullengangen in de rondte tot bescherming tegen weer en wind voor degenen, die dienst deden, want als wij op de weg van onzen plicht jegens God zijn, mogen wij geloven, dat wij onder zijn bijzondere bescherming staan, dat Hij genadig voor ons zorgen zal, ja, dat Hij Zelf ons tot een beschutting tegen de vloed en tegen de regen zal zijn, Jesaja 4:5, 6.
i. Op de posten waren palmbomen gegraveerd, vers 16, om te betekenen, dat de rechtvaardige groeien zal als een palmboom in de voorhoven van Gods huis, Psalm 92:13. Hoe meer zij neergedrukt worden door de last der beproeving, des te sterker groeien zij, zoals men van de palmbomen zegt. Eveneens betekent het de overwinning en triomf over hun geestelijke vijanden, zij hebben palmtakken in hun handen, Openbaring 7:9, maar opdat zij die niet laten vallen, of de vijanden hun die uit de hand rukken zijn zij hier op de posten van de tempel gegraveerd als altijddurende gedenktekenen van hun eer. Gode zij dank, die ons allen tijd doet triomferen. Ja, de gelovigen zullen zelf tot pilaren in de tempel van onzen God gemaakt worden, en er niet meer uitgaan, en Zijn Naam zal hun ingedrukt worden, hetgeen hun schitterendst versiersel en eer zal zijn, Openbaring 3:12.
j. Hier wordt aandacht geschonken aan het plaveisel van het voorhof, vers 17, 18. Het woord betekent, dat het plaveisel van porfiersteen was, dat de kleur had van vurige kolen, want wij moeten de schoonste en schitterendste heerlijkheden dezer wereld onder onze voeten hebben en houden, als wij God naderen en in Zijn dienst zijn. De sterren zijn als het ware de vurige kolen, of stenen van vurige kleur, waarvan het plaveisel van Gods hemelsen tempel is, en als het plaveisel van het voorhof zo schoon en schitterend is, dan kunnen wij wel denken, hoe heerlijk de woningen van dat huis moeten zijn!
2. De poorten, die naar het noorden, vers 20, en die naar het zeiden zagen, vers 24, met hun vertrekken, zijn vrij wel gelijk aan die naar het oosten, naar de maat der eerste poort. Maar de beschrijving wordt in alle bijzonderheden herhaald. En even uitvoerig wordt de bouw van de tabernakel in Exodus verhaald, en van de tempel in het boek der koningen en dat der Kronieken, om de bijzondere aandacht te betekenen, die God wijdt, en die zijn dienaren moeten wilden aan alles, wat tot de kerk behoort. Het is Zijn vermaak, Zijn oog is er op gevestigd. Hij kent allen, die de Zijnen zijn, al zijn levende tempels, en al wat tot hen behoort.
a. Deze tempel had niet alleen een poort naar het oosten, om de kinderen van het oosten binnen te laten, die beroemd waren om hun rijkdom en wijsheid, maar hij had ook een poort naar het zuiden en een naar het noorden, om de armere en minder beschaafde vorken toe te laten. Het nieuw Jeruzalem heeft twaalf poorten, drie in iedere richting, Openbaring 21, 13, want velen zullen komen van alle kanten om daar neer te zitten, Mattheüs 8:11.
b. Naar deze poorten ging men op met trappen, zeven trappen, vers 22-26, die, naar sommigen opmerken, ons herinneren moeten aan de noodzakelijkheid van voortgang in genade en heiligheid, gaande van de een genade tot de andere, van stap tot stap, van kracht tot kracht, ons benaarstigende tot volmaaktheid -hoger, hoger naar de hemel, de tempel boven.
Ezechiël 40:27-38🔗
In deze verzen hebben wij een beschrijving van het binnenste voorhof.
1. Het overzicht van het buitenste voorhof eindigde met de zuidzijde er van. Dat van het binnenste voorhof begint met de zuidzijde, vers 27, gaat dan naar het oosten, vers 32, en zo naar het noorden, vers 55, want hier is geen poort naar het westen noch in het buitenste noch in het binnenste voorhof. Het schijnt, dat er in Salomo’s tempel poorten naar het westen waren, want wij vinden portiers tegen het westen, 1 Kronieken 9:24, 26:8. Maar Joséfus zegt, dat in de tweeden tempel geen poort naar het westen was. De poorten, die toegang gaven tot het binnenste voorhof, waren precies gelijk aan die van het buitenste voorhof, de afmetingen insgelijks, de aanliggende kamers insgelijks, de galerijen rondom het voorhof insgelijks, en zelfs de graveringen in de posten insgelijks. Het werk der genade en de werking er van zijn in hoofdzaak dezelfde bij gerijpte christenen als bij pasbekeerde, alleen zijn de eerste zoveel dichter bij de volmaaktheid. Het geloof van alle heiligen is even kostbaar, al is het niet even sterk. Er is grote overeenkomst tussen het een kind van God en het andere, want zij zijn allen broeders en dragers van hetzelfde beeld.
2. De opgang naar het buitenste voorhof was aan elke poort van zeven trappen, maar de opgang naar het binnenste voorhof was aan elke poort van acht trappen.’ Hierop wordt uitdrukkelijk gewezen, vers 31, 34, 37, om te betekenen, dat, hoe dichter wij God naderen, wij des te hoger boven deze wereld en de dingen daarvan verheven moeten zijn. Degenen, die in het buitenste voorhof aanbaden, moesten zeven trappen hoger staan dan de anderen, maar de priesters, die de dienst verrichten in het binnenste voorhof, meesten weer acht trappen hoger staan dan de eersten, moesten ten minste een trap hoger boven hen staan dan zij boven de anderen.
Ezechiël 40:39-49🔗
In deze verzen hebben wij een bericht,
I. Van de tafelen, die in het voorhuis van iedere poort van het binnenste voorhof waren. Wij vinden geen beschrijving van de altaren voor de brandoffers vóór Hoofdstuk 43:13. Maar, omdat het een altaar onder de wet vervangen zou worden door een menigte tafelen onder het Evangelie, wordt hier bijtijds onze aandacht gevestigd op de tafelen, zodra wij het binnenste voorhof binnengaan want voordat wij gaan aanzitten aan de tafel des Heeren, zijn wij slechts belijders zonder meer, als wij daaraan toegelaten worden, gaan wij het binnenste voorhof binnen. Maar in dezen tijd van het Evangelie vinden wij geen altaar, voordat de heerlijkheid des Heeren er bezit van genomen heeft, want Christus is ons altaar, dat iedere gave heiligt. Hier waren acht tafelen geplaatst, waarop men slachtte, vers 41. Wij lezen niet van tafelen voor dit doel in de tabernakel of in Salomo’s tempel. Maar hier waren zij geplaatst, om de menigte van geestelijke offeranden aan te duiden, die in de dagen van het Evangelie naar Gods huis gebracht zouden worden, en de menigte handen, die dienst zouden doen bij het offeren van die offers. Hier waren de vleesbanken voor het altaar, hier waren de aanrechttafels, waarop zij het vlees van het offer legden, de messen, waarmee zij het opensneden, en de haken, waar zij het aan ophingen, opdat het gereed zou zijn, om op het altaar geofferd te worden, vers 43, en daar wiesen zij ook de brandoffers, vers 38, om aan te duiden, dat, voordat wij tot Gods altaar naderen, wij alles in gereedheid moeten hebben, onze handen onze harten, die geestelijke offeranden moeten wassen, en zo rondom Gods altaar gaan.
II. Van het gebruik waarvoor sommige der kamers, die tevoren vermeld zijn, bestemd waren.
1. Sommige waren voor de zangers, vers 44 Het schijnt, dat van al degenen, die dezen tempeldienst verrichtten, voor hen het eerst gezorgd werd, om aan te duiden, niet alleen dat het zingen van psalmen ook onder het Evangelie van kracht zou blijven, maar, dat het Evangelie allen, die het omhelzen, overvloedig reden zou geven tot lof en blijdschap, en om uit te breken in zangen, wat vaak genoeg betreffende de tijd van het Evangelie voorspeld is, Psalm 96:1, 98:1. Christenen behoren zangers te zijn Welgelukzalig zijn zij, die in Gods huis wonen zij prijzen Hem gestadig.
2. Andere waren voor de priesters, beide die de wacht des huizes waarnamen, om het te reinigen, en toe te zien, dat niemand er binnenkwam om het te verontreinigen, en om de herstellingen te verrichten, vers 45, en die de wacht des altaars waarnamen, vers 46, die tot de Heere naderden om Hem te dienen. God zal voor woningen zorgen voor al zijn knechten. Die het werk des huizes doen, zullen er ook van leven.
III. Van het voorhof der priesters, dat honderd ellen in het vierkant was, vers 47. Het altaar, dat vooraan het Huis was, was geplaatst in het midden van dit voorhof tegenover de drie poorten en in een lijn met de drie poorten van het buitenste voorhof, zodat, als alle poorten geopend werden, het volk in het buitenste voorhof daardoor toeschouwers konden zijn van de dienst bij het altaar. Christus is beide, ons altaar en ons offer, op Wien wij steeds het oog des geloofs gericht moeten houden, als wij tot God naderen, en Hij is de Verlosser in het midden der aarde, Psalm 74:12, zodat Hij van alle kanten gezien kan worden.
IV. Van het voorhuis des Huizes. De tempel wordt het Huis genoemd, met een nadruk alsof geen enkel ander huis waard is zo genoemd te worden. Voor dit Huis was een voorhuis, om ons te leren niet haastig en gedachteloos in Gods tegenwoordigheid te naderen, maar trapsgewijze, dat is: ernstig en plechtig eerst door het buitenste voorhof, dan door het binnenste, daarna door het voorhuis, voordat zij het Huis binnengaan. Tussen dit voorhuis en het altaar was een plaats, waar de priesters plachten te bidden, Joel 2:17. In het voorhuis, naast de posten, waaraan de deuren hingen, waren pilaren, waarschijnlijk als een indrukwekkende versiering, evenals Jachin en Booz-Ik zal bevestigen, in Hem is kracht vers 49. In de kerk van het Evangelie is alles sterk en vast, en alles moet op zijn plaats, eerlijk en met orde geschieden.