Ga naar inhoud

Filémon

EEN VERKLARING MET PRACTISCHE OPMERKINGEN VAN DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN PHILEMON🔗

Deze brief van Filémon is geplaatst de laatste van de brieven, die de naam van Paulus bevatten; wellicht omdat hij de kortste is en een bijzonder onderwerp behandelt, dat zeer verschilt van die der andere brieven. Maar toch een onderwerp, waarvan de Geest Gods, die de brief ingaf, zag dat de behandeling zeer leerrijk en nuttig voor de gemeente zou zijn. De zaak was deze: Filémon, een man van aanzien en waarschijnlijk een dienaar in de gemeente te Colosse, een stad van Frygië, had een dienaar genaamd Onésimus, die hem bestal en vluchtte. Deze kwam op zijn omzwervingen te Rome, waar Paulus toen gevangen was om des Evangelies wil. Door Gods Voorzienigheid kwam hij daar onder diens prediking, en werd daardoor bekeerd door de zegen Gods. Daarna had hij een tijdlang de apostel in zijn banden gediend, en was hem waarschijnlijk verder nuttig geweest. Maar Paulus, te weten komende dat hij de dienstknecht van een ander was, wilde hem zonder diens toestemming niet bij zich houden, doch zond hem terug met een aanbevelingsbrief, waarin hij ernstig verzocht om vergeving en vriendelijke wederaanneming.

Voordat wij overgaan tot de verklaring, moet ten opzichte van de brief en zijn inhoud kennis genomen worden van de volgende algemene dingen:

I. De goedheid en barmhartigheid Gods voor een arme en rondzwervende zondaar, om hem door Zijn genadige voorzienigheid onder de middelen te brengen, en die te doen dienstbaar zijn aan zijne bekering. Zo werd hij gevonden van Degene, die Hem niet zocht; gevonden van degenen, die Hem niet vraagde, Jesaja 65:1.

II. De grote en innige toegenegenheid tussen een waarachtig bekeerde en hem, die God als het middel voor zijn bekering gebruikte. Paulus beschouwt deze arme vluchteling nu als zijn zoon in het geloof, en noemt hem zijn eigen ingewanden. En Onésimus dient gaarne Paulus in zijn gevangenschap, en zou daarmee gaarne zijn voortgegaan indien zijn plicht dat gedoogd had; maar daar hij de dienstknecht van een ander was, moest hij terugkeren en zich aan zijn meester onderwerpen en zich ter zijner beschikking stellen.

III. De tedere en goede gemoedsgesteldheid van den gezegenden Paulus. Met hoeveel ernst stelt hij belang in de arme slaaf! Nu deze door zijn prediking verzoend is met God, werkt hij voor zijn verzoening met zijn meester. Welk een innemende brief schrijft hij in zijn belang! Nauwelijks is enige beweegreden verzuimd, die mogelijk in deze omstandigheid dienst kan doen, en alle worden zo dringend aangewend, dat hij niet meer had kunnen doen al ware het dat hij de grootste gunst voor zichzelf verzocht had.

IV. De merkwaardige voorzienigheid Gods, die zulk een korte brief deed bewaard blijven, ofschoon hij kon beschouwd worden als van weinig betekenis voor de gemeente; daar het niet alleen een brief aan een bijzonder persoon is (gelijk die aan Timotheüs, Titus, Gajus en de uitverkoren vrouwe ook zijn) maar ook met een bijzondere, persoonlijke inhoud: het aanbevelen van een weggelopen slaaf in de gunst van zijn meester, die hij beledigd had. Wat is daarin, dat de zaligheid betreft? En toch is over deze brief Gods zorg waakzaam geweest, omdat hij, evenals de andere Schriften, door Goddelijke ingeving geschreven was, en op zijn wijze, evenals die andere, dus nuttig is tot lering, tot vermaning, tot verbetering, en tot kennis van de Godzaligheid. God wilde een bewijs en een voorbeeld geven van Zijn vrije en rijke genade tot aanmoediging en vertroosting van de laagste en ergste zondaren, die tot Hem opzien om barmhartigheid en vergeving. En een voorbeeld voor dienaren en anderen om niemand te verachten; veel minder nog over hen te oordelen, alsof zij de gemeenste buitengeworpenen waren, maar veelmeer te arbeiden aan hun bekering, hopende dat zij gered mogen worden; en terzelfder tijd hoe zich jegens hen te gedragen. Vreugde moet er zijn op aarde, zowel als in de hemel, over één zondaar, die zich bekeert. Hij moet worden bemind en geholpen, en in het goede versterkt en er in vooruit gebracht; en wat zijn uitwendige omstandigheden aangaat, zijn welzijn moet gezocht en bevorderd worden zoveel als mogelijk is. En zulk een geredde, wat hem aangaat, hij moet nederig en dankbaar zijn, God en Zijn werktuigen erkennende voor al het goede, dat hij ontvangen heeft; bereid om al wat doenlijk is te verrichten teneinde te herstellen wat hij bedorven heeft, en een leven van dankbaarheid en gehoorzaamheid te leiden.

Tot zulke doeleinden werd wellicht deze brief geschreven en bewaard. En misschien is er nog meer en diepgaander in. Bij wijze van vergelijking is het gehele geval toepasselijk op het middelaarschap en de tussenkomst van Christus voor arme zondaren. Wij, gelijk Onésimus, hebben ons aan de dienst van God onttrokken en Hem in Zijn rechten beledigd. Jezus Christus vindt ons en werkt door Zijn genade een verandering in ons, en treedt daarna voor ons tussen bij de Vader, opdat wij weer in Zijn gunst mogen aangenomen worden en ons de beledigingen vergeven worden; en wij zijn er zeker van, want de Vader hoort Hem altijd.

Er is geen reden om er aan te twijfelen of Paulus slaagde er in, dat Filémon Onésimus vergaf en hemweer aannam. Hoeveel meer reden hebben wij om te vertrouwen, dat de voorspraak van Christus bij d Vader de aanneming verwerft van allen, wier lot Hij zich aantrekt en die Hij Zijn Vader aanbeveelt.

Na deze algemene beschouwingen komen wij tot de brief zelf.