Genesis 22
- En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik!
- En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal.
- Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had.
- Aan de derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre.
- En Abraham zeide tot zijn jongeren: Blijft gij hier met de ezel, en ik en de jongen zullen heengaan tot daar; als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren.
- En Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak, zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden gingen samen.
- Toen sprak Izak tot Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben ik, mijn zoon! En hij zeide: Zie het vuur en het hout; maar waar is het lam tot het brandoffer?
- En Abraham zeide: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon! Zo gingen zij beiden samen.
- En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Izak, en leide hem op het altaar boven op het hout.
- En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te slachten.
- Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van de hemel, en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik!
- Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan de jongen, en doe hem niets! want nu weet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden.
- Toen hief Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was een ram in de verwarde struiken vast met zijn hoornen; en Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats.
- En Abraham noemde de naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien! Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op de berg des HEEREN zal het voorzien worden!
- Toen riep de Engel des HEEREN tot Abraham ten tweeden male van de hemel;
- En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt;
- Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan de oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten.
- En in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt.
- Toen keerde Abraham weder tot zijn jongeren, en zij maakten zich op, en zij gingen samen naar Ber-seba; en Abraham woonde te Ber-seba.
- En het geschiedde na deze dingen, dat men Abraham boodschapte, zeggende: Zie, Milka heeft ook Nahor, uw broeder, zonen gebaard:
- Uz, zijn eerstgeborene, en Buz, zijn broeder, en Kemuel, de vader van Aram,
- En Chesed, en Hazo, en Pildas, en Jidlaf, en Bethuel;
- (En Bethuel gewon Rebekka) deze acht baarde Milka aan Nahor, de broeder van Abraham.
- En zijn bijwijf, welker naam was Reuma, diezelve baarde ook Tebah, en Gaham, en Tahas, en Maacha.
Inleiding🔗
Wij vinden hier de vermaarde geschiedenis van Abrahams offeren van zijn zoon Izaak, dat is: zijn bereidwilligheid om hem te offeren, hetgeen terecht als een van de wonderen van de kerk wordt beschouwd. Hier is:
I. Het zeldzame bevel, dat God aan Abraham hierover gegeven heeft, vers 1, 2.
II. Abrahams zeldzame gehoorzaamheid aan dit bevel, vers 3-10.
III. De merkwaardige uitkomst van deze beproeving.
1. Het bevel om Izaak te offeren wordt herroepen, vers 11-12.
2. Er wordt voorzien in een ander offer, vers 13, 14.
3. Het verbond met Abraham wordt hierop hernieuwd, vers 15-19.
Tenslotte een bericht omtrent sommigen van Abrahams bloedverwanten, vers 20-24.
Genesis 22:1-2🔗
Hier is de beproeving van Abrahams geloof of het, na zijn langdurige gemeenschapsoefening met God, even krachtig en overwinnend was gebleven, als het in het begin was toen hij zijn land heeft verlaten. Toen moest het blijken, dat hij God meer liefhad dan zijn vader, nu, dat hij Hem meer liefhad dan zijn zoon. Merk hier op:
I. Het tijdstip, waarop Abraham aldus beproefd werd, vers 1, na deze dingen, na al de andere beproevingen, die hij gehad heeft, al de ontberingen en moeilijkheden, die hij te verduren heeft gehad, nu, toen hij misschien begon te denken, dat de stormen geheel voorbij waren, nu komt de beproeving die het scherpst is van alle. De vele vorige beproevingen zullen ons niet vrijwaren van nog andere en meerdere, wij hebben het harnas nog niet afgelegd, 1 Koningen 20:11. Zie ook Psalm 30:7, 8.
II. De werker van de beproeving. God verzocht hem, niet om hem tot zonde te brengen, zó verzoekt Satan. Indien Abraham Izaak geofferd had, dan zou hij niet gezondigd hebben, het daartoe ontvangen bevel zou hem hebben gerechtvaardigd en verdedigd. God verzocht hem ten einde zijn genade te doen uitkomen, en te doen zien hoe krachtig zij was, opdat zij bevonden werd te zijn "tot lof, en eer, en heerlijkheid," 1 Petrus 1:7. Aldus heeft God Job beproefd opdat hij niet alleen een goed en Godvruchtig man zou blijken te zijn, maar ook een groot man. God heeft Abraham verzocht, sommigen lezen die woorden: "God heeft Abraham verhoogd," zoals een leerling op school, die goede vorderingen maakt, in een hogere klas wordt geplaatst. Een sterk geloof wordt dikwijls geoefend door sterke beproevingen en tot zware diensten geroepen.
III. De beproeving zelf. God verscheen hem, zoals Hij hem vroeger verschenen was. Hij riep hem bij zijn naam: Abraham, de naam, die hem gegeven was ter bevestiging van de belofte. Als een goede dienstknecht antwoordde Abraham terstond: "Hier ben ik, wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?" Waarschijnlijk verwachtte hij een vernieuwde belofte, zoals die in Hoofdstuk 15:1 en 17:1. Maar tot zijn grote verbazing luidt hetgeen God nu tot hem te zeggen heeft, kortweg: Abraham ga heen en dood uw zoon, en dit bevel wordt hem gegeven in zó bezwarende bewoordingen dat de verzoeking er nog smartelijker door wordt. Als God spreekt, let Abraham ongetwijfeld op ieder woord dat Hij zegt, en luistert er aandachtig naar, en ieder woord is hier een zwaard door zijn gebeente, de beproeving wordt hard gemaakt door pijn veroorzakende woorden. Heeft de Almachtige er dan behagen in te bedroeven? Neen, gewis niet, en toch, als Abrahams geloof beproefd moet worden, schijnt Hij er behagen in te vinden, om de beproeving nog te verzwaren, vers 2.
Let op:
1. De persoon, die geofferd moet worden.
a. Neem uw zoon, niet uw stieren en uw lammeren, hoe gaarne zou Abraham die overgegeven hebben, duizenden er van zelfs, om Izaak te lossen! Neen, "Ik zal uit uw huis geen var nemen," Psalm 50:9. "Ik moet uw zoon hebben, niet uw dienstknecht, neen, de bezorgr van uw huis, die voldoet niet, Ik moet uw zoon hebben". Jefta heeft ingevolge een gelofte een dochter geofferd, maar Abraham moet zijn zoon offeren, door wie het gezin gebouwd moest worden. "Heere, laat het een aangenomen zoon wezen", neen:
b. "Uw enige zoon, uw enige zoon bij Sara." Ismaël was onlangs tot Abrahams smart uitgeworpen, en Izaak was alleen overgebleven, moet ook deze nu gaan? Ja.
c. "Neem Izaak, hem die met name genoemd is uw lachen, uw wezenlijke zoon." Niet: "Zend heen, en laat Ismaël terughalen, om hem Mij te offeren, neen, het moet Izaak wezen". Maar, "Heere, ik heb hem lief, hij is mij als mijn eigen ziel, Ismaël is niet meer hier, en wilt Gij nu ook Izaak nemen? Al deze dingen zijn tegen mij." Ja, die zoon, die gij liefhebt. Het was een op de proef stelling van Abrahams liefde tot God, en daarom moet het wezen in een geliefde zoon, die snaar moet het meest aangeraakt worden. In het Hebreeuws is de uitdrukking zeer sterk, en ik denk dat het zeer goed aldus gelezen kan worden: Neem nu deze uwe zoon, deze uw enige zoon, die gij liefhebt, die Izaak. Gods bevel moet over al deze bedenkingen de overhand hebben en ze tenietdoen.
2. De plaats. Het land Moria, op een afstand van drie dagreizen, zodat hij tijd heeft om er over na te denken en, zo hij het deed, het welberaden te doen, opdat aldus zijn dienst des te meer redelijk en des te meer heerlijk zijn zal.
3. De wijze: offer hem aldaar tot een brandoffer. Hij moet zijn zoon niet alleen doden, maar hem doden als offer, hem Godsdienstig doden, hem doden naar regel en wet, hem doden met al de plechtigheid, de kalmte en bedaardheid van gemoed, waarmee, hij zijn brandoffers placht te offeren.
Genesis 22:3-10🔗
Wij hebben hier Abrahams gehoorzaamheid aan dit streng bevel. "Door het geloof heeft Abraham, als hij verzocht werd, Izak geofferd," Hebreeën 11:17. Merk op:
I. De moeilijkheden, die hij in deze daad van gehoorzaamheid overwonnen heeft, er had zeer veel tegen ingebracht kunnen worden, zoals:
1. Het scheen direct in te gaan tegen een vroegere wet van God, waarbij moord wordt verboden, en dat wel onder bedreiging met zware straf, Hoofdstuk 9:5, 6. Kan dan nu de onveranderlijke God in tegenspraak zijn met zichzelf? Hij die "de roof haat in het brandoffer," Jesaja 61:8, kan geen behagen scheppen in moord in het brandoffer.
2. Hoe kon dit bestaan samen met natuurlijke liefde voor zijn zoon? Het zou niet slechts moord, maar de afschuwelijkste moord zijn. Kan Abraham niet gehoorzaam wezen zonder onnatuurlijk te zijn? Indien God bepaald een menselijk offer wil, is er dan niemand anders dan Izak om Hem te offeren? En niemand dan Abraham om de offeraar te zijn? Moet de vader der gelovigen onder alle vaders een monster, een wangedrocht zijn?
3. God heeft er hem geen reden voor opgegeven. Toen Ismaël uitgeworpen moest worden, is daar een goede en rechtmatige reden voor opgegeven, hier nu moet Izak sterven, en Abraham moet hem doden, terwijl noch de een, noch de ander moet weten waarom. Indien Izak als martelaar voor de waarheid had moeten sterven, of indien zijn leven tot losprijs had moeten dienen voor een ander, een kostbaarder leven, dan zou het nog wat anders geweest zijn. Of, indien hij gestorven was als een misdadiger, een rebel tegen God en zijn ouders, zoals in het geval van de afgodendienaar, Deuteronomium 13:8, 9, of van de weerspannige zoon, Deuteronomium 21:18, 19, dan zou het als een offer der gerechtigheid hebben kunnen gelden, maar zo staat de zaak niet: hij is een gehoorzame zoon, die zijn plicht doet, een veelbelovende zoon. "Heere, wat gewin is er in zijn bloed?"
4. Hoe kon dit bestaan naast de belofte? Heeft God niet gezegd: In Izak zal uw zaad genoemd worden? Maar wat wordt er van dat zaad, indien de knop, die het zaad in zich draagt, zo spoedig wordt afgerukt?
5. Hoe zou hij ooit Sara weer onder de ogen durven komen? Hoe kan hij tot haar en zijn gezin weerkeren, met het bloed van Izaak aan zijn kleren, "al zijn gewaad er door bezoedeld?" "Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom," zou Sara zeggen, zoals in Exodus 4:25, 26, en waarschijnlijk zou haar genegenheid voor hem en voor zijn God er voor altijd door vervreemd worden.
6. Wat zouden de Egyptenaars zeggen, en de Kanaänieten en de Ferezieten, die in het land woonden? Het zou een altijddurende minachtende afwijzing zijn van Abraham en zijn altaren. "Welkom zij ons de natuur, indien dit genade moet heten." Deze en vele dergelijke tegenwerpingen hadden gemaakt kunnen worden, maar hij was er onfeilbaar zeker van dat het wezenlijk een bevel van God was, en geen inbeelding of zinsbedrog, en dat was genoeg om op al die tegenwerpingen te antwoorden. Gods geboden moeten niet betwist, maar gehoorzaamd worden, wij moeten er niet met vlees en bloed over te rade gaan, Galaten 1:15, 16, maar met een Godvruchtige hardnekkigheid volharden in onze gehoorzaamheid er aan.
II. Zijn voorbereidingen en maatregelen voor die gehoorzaamheid, welke alle er toe bijdragen om haar groot en heerlijk te maken en doen zien, dat hij in heel die handeling geleid werd door wijsheid en geregeerd werd door geloof.
1. Hij staat ‘s morgens vroeg op, vers 3. Het bevel was hem waarschijnlijk gegeven in de visioenen van de nacht, en vroeg in de volgende morgen begeeft hij er zich toe om het ten uitvoer te brengen. Hij heeft niet uitgesteld, niet geweifeld, geen tijd genomen om er nog eens over te denken, want het bevel was beslist en liet geen tegenspraak toe. Zij die de wil Gods van harte doen, doen hem spoedig en snel, terwijl wij aarzelen, gaat een kostbare tijd verloren en wordt het hart verhard.
2. Hij brengt alles in gereedheid voor een offer, en alsof hij een Gibeoniet was, klooft hij met eigen handen het hout voor het brandoffer, opdat, als het offer geofferd zal worden daarnaar niet gezocht behoeft te worden. Zo moeten ook geestelijke offeranden toebereid worden.
3. Zeer waarschijnlijk heeft hij aan Sara niets gezegd. Dit is een reis, waarvan zij niets moet weten, opdat zij het niet zal beletten. Er is in ons eigen hart zoveel, dat ons bij het volbrengen van onze plicht belemmert, dat wij, zoveel wij slechts kunnen, andere beletselen uit de weg moeten blijven.
4. Oplettend zag hij om zich heen, om de plaats te ontdekken, die voor het offer was aangewezen, God had beloofd dat Hij er hem door het een of ander teken heen zou voeren. Waarschijnlijk werd hem de richting aangewezen door het verschijnen van de Goddelijke heerlijkheid in die plaats, een vuurkolom wellicht reikende van de hemel tot op de aarde, op een afstand zichtbaar voor zijn ogen, en waarop hij wees, toen hij zei, vers 5, "Wij zullen heengaan tot daar, waar gij het licht ziet, en aanbidden."
5. Hij liet zijn dienaren op een afstand blijven, opdat deze niet tussenbeide zouden komen en hem bij het brengen van zijn zeldzame offerande zouden hinderen, want Izaak was ongetwijfeld de lieveling van het hele gezin. Zo heeft Christus, toen Hij de doodsbenauwdheid in de hof ging lijden, slechts drie van Zijn discipelen meegenomen, en liet de anderen aan de deur van de hof. Wij zullen wijs en plichtsgetrouw handelen, zo wij, als wij heengaan om God te aanbidden, alle gedachten en zorgen uit ons hart verbannen, die ons van de dienst af zouden kunnen leiden, ze aan de voet van de berg laten, opdat wij zonder door iets afgeleid te worden tot de Heere kunnen naderen.
6. Hij liet Izaak het hout dragen, (om in een kleinere aangelegenheid zijn gehoorzaamheid te beproeven en opdat hij een type zou zijn van Christus, die Zijn kruis gedragen heeft, Johannes 19:17) terwijl hijzelf, ofschoon hij wist wat hij deed, met onverschrokken vastberadenheid het noodlottige mes en het vuur droeg, vers 6. Zij, die door genade bestemd zijn tot zware dienst of lijden voor God, moeten de kleine omstandigheden, die dit voor vlees en bloed dubbel moeilijk maken voorbijzien.
7. Zonder enige verwarring of onrust, spreekt hij er over met Izaak, alsof het een gewoon offer was, dat hij ging brengen, vers 7, 8. Het was een zeer aandoenlijke vraag, die Izaak hem deed terwijl zij daar tezamen voortgingen. Mijn vader, zei Izaak, en dat was een vertederend, aangrijpend woord, dat Abrahams borst doorvlijmde, hem dieper trof dan zijn mes Izaak’s borst kon treffen. Hij zou hebben kunnen zeggen, of tenminste denken: "Noem mij niet uw vader, die zo aanstonds uw moordenaar zal worden, kan een vader zo barbaars zijn, zo volkomen alle tederheid van een vader van zich afgeschud hebben?". Maar op bewonderenswaardige wijze behoudt hij zijn kalme gelijkmoedigheid, rustig wacht hij af wat zijn zoon hem zal vragen, en dit is wat hij vraagt: Zie, het vuur en het hout, maar waar is het lam? Zie hoe bedreven Izaak reeds was in de wet en de gewoonte van het offeren, dat is het om goed onderwezen te zijn. Nu was dit een pijnlijke vraag voor Abraham. Hoe kan hij het denkbeeld verdragen, dat Izaak zelf het lam is? Hij is het, maar Abraham durft hem dit nog niet zeggen. Het is ook voor ons allen een leerrijke vraag, opdat wij als wij er ons toe begeven om God te aanbidden, ernstig bij onszelf nagaan, of wij alles wel in gereedheid hebben, inzonderheid het lam ten brandoffer. Zie, het vuur is bereid, dat is: de hulp van de Geest en Gods welbehagen, het hout is bereid, de inzettingen door God bestemd en aangewezen om onze genegenheden te doen ontvlammen (die ook werkelijk, zonder de hulp van de Geest, slechts als hout zijn zonder vuur, maar de Geest werkt er door) alle dingen zijn nu gereed, maar waar is het lam? Waar is het hart? Is dat bereid om Gode geofferd te worden, tot Hem op te gaan als een brandoffer? Abraham heeft hem een zeer voorzichtig antwoord gegeven, vers 8. God zal zichzelf een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon. Dit was de taal òf van zijn gehoorzaamheid: "Wij moeten het lam offeren, dat God nu beschikt heeft om geofferd te worden", hem aldus een algemene regel gevende van onderworpenheid aan de wil Gods, teneinde hem voor te bereiden op de spoedige toepassing ervan op hemzelf, òf van zijn geloof. Of hij het nu al of niet aldus bedoelde, het bleek weldra, dat dit de betekenis ervan was, er werd voorzien in een offer in plaats van Izaak. Aldus is Christus, het grote zoenoffer, door God beschikt, toen niemand in hemel of op aarde een lam voor dat brandoffer gevonden kon hebben heeft God zelf de verlossing gevonden, Psalm 89:21. Ook in al onze dankoffers heeft God zelf voorzien. Hij is het, die het hart bereidt Psalm 10:17. Een gebroken en verslagen hart is een offerande Gods, Psalm 51:19, waarin Hij voorzien heeft.
8. Na veel overleggingen des harten begeeft hij er zich nu toe met dezelfde vastberadenheid en kalmte van gemoed, om deze offerande te volbrengen, vers 9, 10. Met heilige volharding gaat hij voort, en komt eindelijk na menige vermoeiende tred en met een bezwaard hart op de bestemde plaats, bouwt het altaar, een altaar van aarde, naar wij kunnen onderstellen, het treurigste, dat hij ooit gebouwd had (en hij heeft er veel gebouwd), schikt het hout voor Izaak’s brandstapel, en nu geeft hij hem de verbazingwekkende tijding, "Izaak, gij zijt het lam, dat God zich voorzien heeft." Voor zover blijkt is Izak even bereid en gewillig als Abraham, wij bevinden niet, dat hij enige tegenwerping heeft gemaakt, geen smeekbede om zijn leven heeft gedaan, noch gepoogd heeft te ontvluchten, en nog veel minder dat hij met zijn oude vader heeft geworsteld, of tegenstand heeft geboden. Abraham doet het, God wil dat het gedaan zal worden, en Izaak heeft geleerd zich aan beide te onderwerpen. Ongetwijfeld heeft Abraham hem vertroost met dezelfde hoop, waarmee ook hij vertroost was geworden. Toch is het nodig, dat een offer gebonden wordt. Het grote offer, dat in de volheid des tijds geofferd zou worden, moet gebonden worden, en daarom moet ook Izaak gebonden worden. Maar met welk gevoel kon de teergevoelige Abraham die schuldeloze handen binden, die wellicht dikwijls opgeheven waren om hem om een zegen te vragen, of uitgestrekt om hem te omhelzen, en nu zoveel vaster gebonden waren met de koorden van liefde en plicht! Doch het moet geschieden. Hem gebonden hebbende, legt hij hem op het altaar, en zijn hand op het hoofd van het offer. En nu kunnen wij onderstellen, dat hij onder een vloed van tranen het vaarwel geeft en ontvangt in een afscheidskus, wellicht neemt hij er nog een voor Sara van haar stervende zoon. Als hij dit gedaan heeft vergeet hij met vastberadenheid het teder medelijden van de vader, en neemt de ontzaglijk ernstige houding aan van een offeraar. Met een beslist hart en ten hemel gericht oog neemt hij het mes op, en strekt zijn hand uit om het Izaak in de borst te stoten. Verbaast u, o hemelen, hierover, en verwonder u, o aarde! Hier is een daad van gehoorzaamheid en geloof, wel waardig om aan God, aan engelen en mensen als schouwspel te dienen. Abrahams lieveling, Sara’s lachen, de hoop van de kerk, de erfgenaam van de belofte, ligt daar bereid en gereed om door de hand van zijn eigen vader te bloeden en te sterven, en Abraham aarzelt niet om die daad te volbrengen.
Deze gehoorzaamheid nu, door Abraham betoond in het offeren van Izaak, is een levendige voorstelling:
a. Van Gods liefde, aan ons betoond in het overgeven van Zijn eniggeboren Zoon, om voor ons te lijden en te sterven als een offerande, "het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen," Jesaja 53:10, Zacharia 13:7. Naar plicht en dankbaarheid was Abraham verplicht Izaak over te geven, en hij gaf hem over aan een vriend, maar God had geen verplichting jegens ons, want wij waren zijn vijanden.
b. Van onze plicht jegens God als vergelding van die liefde, wij moeten in Abrahams voetstappen treden. Door Zijn woord roept God ons, om alles over te geven voor Christus, al onze zonden, al waren zij ons ook als een rechterhand, of een rechteroog, of een Izaak, alles wat in mededinging komt met Christus om de heerschappij over ons hart, Lukas 14:26, en wij moeten er met blijmoedigheid afstand van doen. In Zijn voorzienigheid, die in waarheid de stem Gods is, roept Hij ons soms om een Izaak over te geven en dan moeten wij het doen met een blijmoedige onderworpenheid aan Zijn heilige wil, 1 Samuel 3:18.
Genesis 22:11-14🔗
Tot nu toe is deze geschiedenis zeer treurig geweest, en scheen zich voort te spoeden naar een zeer tragisch einde, maar plotseling heldert de lucht op, de zon breekt door, een helder lieflijk tafereel opent zich voor onze ogen, de hand, die wondde en neerwierp, geneest hier en heft op, want "als Hij bedroefd heeft zo zal Hij zich ontfermen." De engel des Heeren dat is: God zelf, het eeuwige Woord, de Engel des verbonds, die de grote Verlosser en Vertrooster zal zijn, trad tussenbeide en gaf een gelukkige uitkomst aan deze beproeving.
I. Izak is gered, vers 11, 12. Het bevel om hem te offeren was slechts bestemd om Abraham op de proef te stellen, en het bleek toen dat Abraham inderdaad God meer liefhad dan hij Izak liefhad, het doel van dit bevel was dus bereikt, en daarom wordt het herroepen zonder dat hierdoor ook maar in het minst iets aan de onveranderlijkheid van Gods raadsbesluiten wordt afgedaan. Strek uw hand niet uit naar de jongen. Onze aardse zegeningen zullen ons waarschijnlijk dan het meest bestendigd worden, als wij het meest bereid zijn ze aan Gods wil over te geven. Gods tijd om Zijn volk te hulp te komen, is, als zij tot de uiterste nood zijn gebracht. Hoe dreigender het gevaar en hoe meer nabij, zodat wij wel reden hebben om te vrezen dat de ramp ons zal treffen, hoe meer welkom de uitredding.
II. Abrahams gedrag wordt niet slechts goedgekeurd, maar geprezen. Hij verkrijgt een eervol getuigenis, dat hij rechtvaardig is. Nu weet Ik dat gij Godvrezend zijt. God wist het reeds tevoren, maar nu heeft Abraham er een zeer treffend bewijs van gegeven. Hij behoefde nu niets meer te doen, wat hij gedaan had bewees genoegzaam zijn liefde tot God en zijn onderworpenheid aan Zijn wil. Als God ons in Zijn voorzienigheid verhindert om de oprechte voornemens, die wij hadden voor Zijn dienst, te volbrengen, dan neemt Hij genadig de wil aan voor de daad, en het eerlijk streven, al komt dit dan ook niet tot volbrengen. Het beste bewijs, dat wij God vrezen, is dat wij gewillig en bereid zijn Hem te dienen met hetgeen ons het dierbaarst is, en alles aan Hem of voor Hem over te geven.
III. Er wordt voorzien in een offer in plaats van Izaak, vers 13. Nu het altaar gebouwd en het hout er op geschikt was, was het nodig, dat er iets geofferd zou worden. Want:
1. God moet dankbaar erkend worden in de verlossing van Izaak, en dat wel hoe eerder hoe beter, nu het altaar bereid is.
2. Abrahams woord moet waar gemaakt worden: God zal zichzelf een lam ten brandoffer voorzien. God zal de verwachtingen van Zijn volk, die Hij zelf in hen opgewekt heeft, niet teleurstellen, naar hun geloof zal hun geschieden. "Als gij een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn."
3. Er moet gewezen worden op de beloofde Messias, het gezegende Zaad.
a. Christus werd in onze plaats geofferd zoals deze ram in de plaats van Izaak, en Zijn dood was onze bevrijding. "Hier ben Ik (zei Hij) laat dezen heengaan."
b. Hoewel dat gezegende Zaad onlangs beloofd was, en nu afgeschaduwd werd in Izaak, moest het offeren er van toch uitgesteld worden tot het einde der eeuwen en intussen zal het offer van dieren worden aangenomen, zoals deze ram aangenomen werd, als een onderpand der verzoening, die eenmaal door het grote Offer gedaan zal worden. En het is opmerkelijk, dat de tempel de plaats der offeranden, later op die berg Moria gebouwd werd, 2 Kronieken 3:1, en de berg Calvarie, waar Christus gekruisigd werd, was niet ver daar vandaan.
IV. Er werd aan de plaats een nieuwe naam gegeven tot eer van God en tot aanmoediging van alle gelovigen tot aan het einde der wereld, om in de weg der gehoorzaamheid blijmoedig op God te vertrouwen. Jehovah-jireh, de Heere zal voorzien, vers 14, met toespeling waarschijnlijk op hetgeen hij gezegd had, vers 8. God zal zichzelf een lam voorzien. Abraham had dit niet verzonnen of bedacht het was ook geen verhoring van zijn gebed, hoewel hij zo’n groot voorbidder was, het was zuiver en alleen het doen des Heeren. Laat het voor alle volgende geslachten in gedachtenis worden gehouden:
1. Dat "de Heere zien zal," Zijn oog zal altijd op Zijn volk zijn gericht in hun kommer of benauwdheid, opdat Hij hun in het kritieke ogenblik tijdig te hulp zal komen.
2. Dat Hij "gezien zal worden, gezien op de berg," in de grootste verlegenheid van Zijn volk, Hij zal niet slechts Zijn wijsheid, macht en goedheid openbaren, maar verheerlijking in hun verlossing. Waar God ziet en voorziet, moet Hij gezien en geprezen worden, en wellicht heeft dit betrekking op "God, geopenbaard in het vlees."
Genesis 22:15-19🔗
Abrahams gehoorzaamheid was in genade aangenomen, maar dat was niet alles, wij zien haar hier beloond, overvloedig beloond voordat hij nog van die plaats vertrok, waarschijnlijk heeft God terwijl de geofferde ram nog brandde hem deze genaderijke boodschap gezonden, en het verbond met hem vernieuwd en bevestigd. Alle verbonden werden gesloten door offeranden, zo ook dit verbond door de typische offers van Izaak en van de ram. Zeer sterke uitdrukkingen van Gods gunst jegens Abraham worden in deze bevestiging van het verbond met hem gebruikt, welke alle overtreffen, waarmee hij tot nu toe gezegend was geweest. Buitengewone diensten zullen beloond worden met buitengewone eer en vertroostingen, en beloofde gunsten moeten reeds voor zij nog geschonken zijn, als kostelijke beloningen beschouwd worden.
I. Het behaagt God Abrahams gehoorzaamheid te noemen als een overweging of reden voor de bevestiging van het verbond, en Hij spreekt er van met lof, vers 1. Daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uwe enige, mij niet onthouden hebt, Hij legt er een sterke nadruk op en, vers 18, prijst het als een daad van gehoorzaamheid, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt, en gehoorzamen is beter dan offerande. En zo heeft God genadig eer gelegd op hetgeen waarmee Abraham God had geëerd.
II. God heeft nu Zijn belofte bevestigd met een eed. Tevoren was zij gesproken en verzegeld maar nu wordt zij bezworen. "Ik zweer bij Mijzelf," omdat Hij bij niemand, die meerder was, kon zweren, Hebreeën 6:13. Aldus is Hij, gelijk de apostel dit daar uitdrukt, vers 17, met een eed daartussen gekomen. Hij heeft - het zij met eerbied gezegd - Zijn eigen leven en bestaan er op verpand, "zo waarachtig als Ik leef," opdat door al deze onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is, dat God liege, hij en de zijnen een sterke vertroosting zouden hebben. Als wij geloof oefenen, zal God het aanmoedigen. Maak gebruik van de beloften, en God zal ze bekrachtigen.
III. De bijzondere belofte, die hier hernieuwd wordt, is die van een talrijk nakomelingschap vers 17. Ik zal uw zaad zeer vermenigvuldigen. Zij, die bereid en gewillig zijn iets voor God over te geven, zullen het met onuitsprekelijk groot voordeel van Hem terug ontvangen. Abraham heeft slechts één zoon, en Hij is bereid die af te staan in gehoorzaamheid aan God. "Welnu", zegt God, "gij zult beloond worden met duizenden en miljoenen." Welk een grootse plaats heeft het zaad Abrahams gehad in de geschiedenis! Hoe talrijk, hoe doorluchtig waren zijn bekende nakomelingen die tot op de huidige dag er in roemen, dat zij Abraham tot een vader hebben! Aldus ontvangt hij duizendvoud in dit leven, Mattheüs 19:29.
IV. De belofte duidt ongetwijfeld op de Messias en de genade van het Evangelie. Dat is de eed, gezworen aan onze vader Abraham waarnaar Zacharias verwijst, Lukas 1:73 en verv. En zo is hier een belofte:
1. Van de grote zegen des Geestes, Ik zal u grotelijks zegenen, namelijk met die kostelijkste van alle zegeningen, de gave van de Heilige Geest, de belofte van de Geest was de zegen van Abraham, die tot de heidenen komen zou in Jezus Christus, Galaten 3:14.
2. Van de groei van de kerk, dat de gelovigen, zijn geestelijk zaad, zo velen zullen zijn als de sterren des hemels.
3. Van geestelijke overwinningen, "uw zaad zal de poort van zijn vijanden erfelijk bezitten". Door het geloof overwinnen de gelovigen de wereld, triomferen zij over al de machten der duisternis, en zijn zij meer dan overwinnaars. Waarschijnlijk verwijst Zacharias naar dit deel van de eed, Lukas 1:74. "Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees." Maar de kroon van alles is de laatste belofte:
4. Van de menswording van Christus. In uw Zaad, in een bijzonder persoon, die van u zal afstammen (gelijk de apostel opmerkt, Galaten 3:16, hij spreekt niet van velen maar van een) zullen gezegend worden alle volken der aarde, of: "zullen zich zegenen," zoals de zinsnede luidt in Jesaja 65:16. In Hem kunnen allen gelukkig en zalig zijn zo zij willen, en allen, die Hem toebehoren zullen het zijn en zullen achten dit te zijn. Christus is de grote zegen van de wereld. Abraham was bereid zijn zoon over te geven als offer tot eer van God, en bij die gelegenheid heeft God beloofd Zijn Zoon over te geven als een offer voor de verlossing en zaligheid der mensen.
Genesis 22:20-24🔗
Dit wordt hier vermeld:
1. Om te tonen, dat Abraham, hoewel hij zijn eigen familie hogelijk geëerd zag met bijzondere voorrechten, opgenomen in het verbond en gezegend met het onvervreemdbare erfdeel van de belofte, toch niet met minachting heeft neergezien op zijn bloedverwanten maar verheugd was over de toename en de voorspoed van hun gezinnen te horen.
2. Om de weg te bereiden voor het volgend verhaal van het huwelijk van Izak met Rebekka, een dochter uit dat gezin.