Genesis 29
- Toen hief Jakob zijn voeten op, en ging naar het land der kinderen van het Oosten.
- En hij zag toe, en ziet, er was een put in het veld; en ziet, er waren drie kudden schapen nevens dien nederliggende; want uit dien put drenkten zij de kudden; en er was een grote steen op de mond van dien put.
- En derwaarts werden al de kudden verzameld, en zij wentelden de steen van de mond des puts, en drenkten de schapen, en legden de steen weder op de mond van dien put, op zijn plaats.
- Toen zeide Jakob tot hen: Mijn broeders! van waar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn van Haran.
- En hij zeide tot hen: Kent gij Laban, de zoon van Nahor? En zij zeiden: Wij kennen hem.
- Voorts zeide hij tot hen: Is het wel met hem? En zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter, komt met de schapen.
- En hij zeide: Ziet, het is nog hoog dag, het is geen tijd, dat het vee verzameld worde; drenkt de schapen, en gaat heen, weidt dezelve.
- Toen zeiden zij: Wij kunnen niet, totdat al de kudden samen zullen vergaderd zijn, en dat men de steen van de mond des puts afwentele, opdat wij de schapen drenken.
- Als hij nog met hen sprak, zo kwam Rachel met de schapen, die haar vader toebehoorden; want zij was een herderin.
- En het geschiedde, als Jakob Rachel zag, de dochter van Laban, zijner moeders broeder, en de schapen van Laban, zijner moeders broeder, dat Jakob toetrad, en wentelde de steen van de mond des puts, en drenkte de schapen van Laban, zijner moeders broeder.
- En Jakob kuste Rachel; en hij hief zijn stem op en weende.
- En Jakob gaf Rachel te kennen, dat hij een broeder van haar vader, en dat hij de zoon van Rebekka was. Toen liep zij heen, en gaf het aan haar vader te kennen.
- En het geschiedde, als Laban die tijding hoorde van Jakob, zijner zusters zoon, zo liep hij hem tegemoet, en omhelsde hem, en kuste hem, en bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al deze dingen.
- Toen zeide Laban tot hem: Voorwaar, gij zijt mijn gebeente en mijn vlees! En hij bleef bij hem een volle maand.
- Daarna zeide Laban tot Jakob: Omdat gij mijn broeder zijt, zoudt gij mij derhalve om niet dienen? verklaar mij, wat zal uw loon zijn?
- En Laban had twee dochters: de naam der grootste was Lea; en de naam der kleinste was Rachel.
- Doch Lea had tedere ogen; maar Rachel was schoon van gedaante, en schoon van aangezicht.
- En Jakob had Rachel lief; en hij zeide: Ik zal u zeven jaren dienen, om Rachel, uw kleinste dochter.
- Toen zeide Laban: Het is beter, dat ik haar aan u geve, dan dat ik haar aan een anderen man geve; blijf bij mij.
- Alzo diende Jakob om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige dagen, omdat hij haar liefhad.
- Toen zeide Jakob tot Laban: Geef mijn huisvrouw, want mijn dagen zijn vervuld, dat ik tot haar inga.
- Zo verzamelde Laban al de mannen dier plaats, en maakte een maaltijd.
- En het geschiedde des avonds, dat hij zijn dochter Lea nam, en bracht haar tot hem; en hij ging tot haar in.
- En Laban gaf haar Zilpa, zijn dienstmaagd, aan Lea, zijn dochter, tot een dienstmaagd.
- En het geschiedde des morgens, en ziet, het was Lea. Daarom zeide hij tot Laban: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt; heb ik niet bij u gediend om Rachel? waarom hebt gij mij dan bedrogen?
- En Laban zeide: Men doet alzo niet te dezer onzer plaatse, dat men de kleinste uitgeve voor de eerstgeborene.
- Vervul de week van deze; dan zullen wij u ook die geven, voor de dienst, dien gij nog andere zeven jaren bij mij dienen zult.
- En Jakob deed alzo; en hij vervulde de week van deze. Toen gaf hij hem Rachel, zijn dochter, hem tot een vrouw.
- En Laban gaf aan zijn dochter Rachel zijn dienstmaagd Bilha, haar tot een dienstmaagd.
- En hij ging ook in tot Rachel, en had ook Rachel liever dan Lea; en hij diende bij hem nog andere zeven jaren.
- Toen nu de HEERE zag, dat Lea gehaat was, opende Hij haar baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar.
- En Lea werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben.
- En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Dewijl de HEERE gehoord heeft, dat ik gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon.
- En zij werd nog bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem drie zonen gebaard heb; daarom noemde zij zijn naam Levi.
- En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik de HEERE loven; daarom noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren.
Inleiding🔗
Dit hoofdstuk geeft ons een bericht van Gods leiding met Jakob ingevolge de beloften, die hem in het vorige hoofdstuk zijn gedaan.
I. Hoe hij veilig zijn reis volbracht heeft en bij zijn bloedverwanten kwam, die hem welkom heetten, vers 1-14.
II. Zijn huwelijk, vers 15-30.
III. Hoe zijn gezin gebouwd werd door de geboorte van vier zonen, vers 31-35.
IV. Over de zaken van vorsten en machtige volken, die toen in wording waren, wordt geen melding gemaakt in het boek Gods, die blijven begraven in vergetelheid, terwijl de kleine huiselijke aangelegenheden van de Godvruchtige Jakob tot in de kleinste bijzonderheden verhaald worden, opdat zij in eeuwige gedachtenis zullen blijven. Want de gedachtenis van de rechtvaardigen zal tot zegening zijn.
Genesis 29:1-8🔗
Al de verschillende pleisterplaatsen op Israëls tocht naar Kanaän zijn nauwkeurig opgetekend, maar er is geen dagboek van Jacobs reis verder dan tot Beth-el. Neen, hij had niet meer zulke zalige nachten, zulke visioenen van de Almachtige als te Beth-el, die waren bestemd om een feestmaal te zijn, en dus moet hij ze niet als zijn dagelijks brood verwachten. Maar:
1. Er wordt ons hier meegedeeld hoe goedsmoeds hij voortreisde na zijn lieflijke gemeenschap met God te Beth-el. Toen hief Jakob zijn voeten op, vers 1. Toen ging hij snel en blijmoedig voorwaarts, niet gedrukt onder zijn zorgen, onbeklemd door vrees, in volle verzekerdheid dat God met hem was. Na de visioenen, die wij van God gehad hebben, en de geloften, die wij Hem gedaan hebben in plechtige inzettingen, behoren wij met een verruimd hart de weg van Zijn geboden te lopen, Hebreeën 12:1.
2. Hoe gelukkig hij zijn reis volbracht, Gods voorzienigheid leidde hem naar het veld, waar de kudden van zijn oom gedrenkt moesten worden, en daar ontmoette hij Rachel, zijn aanstaande huisvrouw. Merk op:
a. De Goddelijke voorzienigheid moet erkend worden in al de kleine omstandigheden, die samenwerken om een reis of een andere onderneming aangenaam en voorspoedig te maken. Indien wij, als wij in verlegenheid zijn, ter rechter tijd hen ontmoeten, die ons kunnen raden en leiden, indien ons een ongeluk overkomt, en diegenen zijn in onze nabijheid, die ons willen helpen, dan moeten wij niet zeggen dat dit toevallig was, of dat het geluk ons diende, maar dat de Voorzienigheid ons heeft geleid, en dat God ons gunst betoond heeft. Onze wegen zijn wegen der lieflijkheid, als wij er voortdurend God in erkennen.
b. Zij, die kudden hebben, moeten er goed voor zorgen, naarstig zijn om het aangezicht van hun schapen te kennen, Spreuken 27:23. Wat hier gezegd wordt van de voortdurende zorg van herders voor hun schapen, vers 2, 3, 7-8, kan dienen om de tedere zorg voor te stellen, die onze Heere Jezus, de grote Herder der schapen, heeft voor Zijn kudde, dat is de kerk, want Hij is de goede Herder, die Zijn schapen kent en door hen gekend wordt, Johannes 10:15. De steen op de mond van de put, waarvan hier zo dikwijls melding wordt gemaakt, diende of om hun het eigendomsrecht er van te verzekeren, want water was schaars, het was daar niet tot ieders gebruik, of het diende om de put voor beschadiging te bewaren, door de hitte van de zon of door de een of andere kwaadwillige hand, of om te voorkomen, dat de lammeren er in zouden vallen en verdrinken.
c. Bijzondere belangen moeten geen verenigde en wederzijdse hulp in de weg staan, als al de herders met hun kudden bijeen waren gekomen, dan hebben zij als vriendelijke, liefdevolle naburen hun kudden gedrenkt.
d. Het betaamt ons beleefd en vriendelijk te spreken tot vreemdelingen. Jakob was geen hoveling, maar een eenvoudig man, wonende in tenten, toch spreekt hij zeer hoffelijk met de lieden, en noemt hen zijn broeders vers 4."de leer der goeddadigheid op de tong oefent grote macht," Spreuken 31:26. Sommigen denken dat hij hen broeders noemt, omdat zij allen hetzelfde bedrijf uitoefenden, herders waren, zoals hij. Hoewel hij nu verhoogd, bevorderd, stond te worden, schaamde hij zich toch niet voor zijn beroep.
e. Zij, die achting betonen, zullen gewoonlijk ook achting ontvangen. Daar Jakob beleefd was jegens deze vreemdelingen, waren zij ook beleefd jegens hem. Toen hij het ondernam hen te leren hoe hun werk met spoed te volbrengen vers 7, hebben zij hem niet gezegd, dat hij zich met zijn eigen zaken meest bemoeien, maar ofschoon hij een vreemdeling was, gaven zij hem de reden van hun wachten, vers 8. Zij, die zich vriendelijk en als goede naburen betonen zullen ook met vriendelijkheid en voorkomendheid worden behandeld.
Genesis 29:9-14🔗
Hier zien wij:
1. Rachels nederigheid en vlijt, zij was een herderin, vers 9, zij droeg zorg voor de schapen, met dienstboden onder zich. Rachels naam betekent moederschaap of ooi Eerlijke, nuttige arbeid is iets, waarvoor niemand zich behoeft te schamen, en het behoeft ook niemands bevordering in de weg te staan.
2. Jacobs tederheid en genegenheid. Toen hij vernam dat deze zijn nicht was (waarschijnlijk had hij haar naam tevoren reeds gehoord) en wetende, waartoe hij in dat land was gekomen, moet het hem, naar wij kunnen veronderstellen, terstond voor de geest zijn gekomen, dat zij zijn vrouw moest worden, daar hij reeds getroffen was door haar edel, schoon gelaat, al was dit ook gebruind door de zon, en al droeg zij slechts het gewaad van een herderin, vandaar dat hij oplettend en hoffelijk is jegens haar, en zeer begerig om haar van dienst te zijn, vers 10. Vandaar ook dat hij haar toespreekt, met tranen van blijdschap en haar met hartelijke genegenheid kust, vers 11. Nu spoedt zij zich heen om er mededeling van te doen aan haar vader, want zij wil de liefdesverklaring van haar neef niet aannemen, zonder dat haar vader er kennis van draagt en het goedkeurt, vers 12. Die wederzijdse ingenomenheid met elkaar bij de eerste kennismaking was een goed voorteken voor hun toekomstig geluk als man en vrouw.
3. Gods voorzienigheid maakte, dat wat toevallig scheen, voldoening en gerustheid schonk aan Jacobs gemoed, reeds zodra hij ter plaatse van zijn bestemming was aangekomen. Toen Abrahams dienstknecht daar met een zelfde boodschap was gekomen, heeft hij ook terstond een zelfde bemoediging ondervonden. Aldus leidt God Zijn volk met Zijn oog, Psalm 32:8. Het is een ijdele waan, waarvoor niet de minste grond bestaat, die sommige Joodse schrijvers doet zeggen, dat Jakob, toen hij Rachel kuste, weende omdat hij op reis overvallen was door Elifaz, de oudste zoon van Ezau, die hem op bevel van zijn vader van al zijn geld beroofd had en van de juwelen, die zijn moeder hem had gegeven, toen zij hem wegzond. Het is duidelijk, dat zijn liefde voor Rachel en de verrassing van deze gelukkige ontmoeting die tranen uit zijn ogen deden komen.
4. Laban, die anders niet de goedhartigste van alle mensen was, heette hem welkom, was tevreden met het bericht, dat hij over zichzelf gaf en van de reden, waarom hij in zulke armoedige omstandigheden tot hem kwam. Terwijl wij tot het uiterste vermijden om dwaas lichtgelovig te zijn, moeten wij ons ook hoeden voor het andere uiterste van liefdeloos achterdochtig en ergdenkend te zijn. Laban erkende hem als bloedverwant, vers 14, gij zijt mijn gebeente en mijn vlees. Diegenen zijn in waarheid hard van hart, die onvriendelijk zijn voor hun bloedverwanten, "zich verbergen voor hun vlees," Jesaja 58:7.
Genesis 29:15-30🔗
Hier is:
I. De billijke overeenkomst tussen Laban en Jakob, gedurende de maand die Jakob als gast bij hem doorbracht. Hij scheen niet lui of ledig te zijn geweest, en zijn tijd ook niet met spel en vermaak te hebben gesleten, maar, als een man van zaken, heeft hij, daar hij geen eigen kudden had te verzorgen er zich toe begeven om zijn oom te dienen, zoals hij daar ook mee begonnen was, toen hij zijn kudde gedrenkt heeft, vers 10. Het is goed om overal waar wij ons bevinden, ons met het een of ander nuttig werk bezig te houden, dat voor onszelf of voor anderen voordeel zal opleveren. Laban schijnt zo ingenomen geweest te zijn met Jacobs bekwaamheid en vlijt in het verzorgen van zijn kudden, dat hij wenste, dat hij nog enige tijd bij hem zal blijven, en zeer billijk redeneert hij aldus vers 15 : " Omdat gij mijn broeder zijt, zoudt gij mij deshalve om niet dienen? Neen, welke reden zou daarvoor zijn?" Indien Jakob zo eerbiedig is jegens zijn oom, dat hij hem dient zonder hem om enig loon ervoor te vragen, zal Laban toch niet zo onrechtvaardig wezen jegens zijn neef om zijn voordeel te doen met de nood waarin hij zich bevindt, of met zijn goedhartigheid, en er dus misbruik van maken. Bloedverwanten, die in geringer staat of omstandigheden zijn, moeten niet misleid, niet uitgebuit worden, als het hun plicht is ons te dienen, is het onze plicht hun het loon voor hun diensten te geven. Nu had Jakob een schone gelegenheid om Laban bekend te maken met zijn genegenheid voor zijn dochter Rachel, maar daar hij geen werelds goed in handen heeft om voor haar te geven, belooft hij hem zeven jaren dienst, op voorwaarde dat hij hem aan het einde van die zeven jaren zijn dochter als vrouw zal geven. Uit gemaakte berekeningen blijkt, dat Jakob zeven en zeventig jaar oud was toen hij zich verbond zeven jaren te dienen voor zijn vrouw, "hij diende om een vrouw en hoedde om een vrouw." Hosea 12:13. Lang daarna worden zijn nakomelingen hieraan herinnerd als een voorbeeld van de geringheid van hun afkomst. Rachel was waarschijnlijk jong en nauwelijks huwbaar toen Jakob haar het eerst zag, hetgeen hem des te meer bereid maakte om harentwil te blijven, totdat zijn zeven jaren dienst volbracht waren.
II. Jacobs eerlijke uitvoering van zijn deel van de overeenkomst, vers 20. Zeven jaren diende hij om Rachel. Indien Rachel evenals vroeger van haar vaders schapen bleef hoeden, dan moeten de onschuldige en heilige gesprekken met haar hun wederzijdse liefde hebben doen toenemen, (Salomo’s Hooglied is een herderszang) indien zij er echter mee was opgehouden, dan was zijn ontheffing van die zorg van haar zeer voorkomend en verplichtend. Jakob heeft eerlijk zijn zeven jaren gediend, hoewel hij oud was, ja hij heeft blijmoedig gediend, die zeven jaren waren in zijn ogen als enige dagen, omdat hij haar liefhad. Alsof het nog meer zijn begeerte was om haar te verdienen, dan om haar te hebben. Liefde maakt langdurige en harde arbeid kort en licht, vandaar dat wij lezen van "de arbeid der liefde," Hebreeën 6:10. Als wij de zaligheid des hemels weten te waarderen, dan zal ons, in vergelijking daarmee, het lijden van deze tegenwoordige tijd als niets zijn. Een eeuw van arbeid zal slechts als enige dagen zijn voor hen, die God liefhebben en naar Christus’ verschijning verlangen.
III. Het laaghartig bedrog, dat Laban jegens hem pleegde toen zijn tijd om was, hij voerde hem Lea in de armen in plaats van Rachel vers 23. Dit was Labans zonde, hij pleegde onrecht beide aan Jakob en aan Rachel, die ongetwijfeld elkaar liefhadden, en indien - gelijk sommigen zeggen - Lea hierin niet minder dan een overspeelster was, dan was het ook geen klein onrecht jegens haar. Maar voor Jakob was het een kwelling, een droevig terneerslaan na de vrolijkheid van het bruiloftsfeest, toen het geschiedde in de morgen, en zie, het was Lea, vers 25. Het is gemakkelijk op te merken hoe Jakob hier in zijn eigen munt betaald kreeg. Hij had zijn eigen vader bedrogen, toen hij voorgaf Ezau te zijn, en nu bedriegt zijn schoonvader hem. Hoe onrechtvaardig Laban hier nu ook was, de Heere was er rechtvaardig in, zoals Richteren 1:7. Zelfs de rechtvaardigen wordt, als zij een misstap doen, aldus vergolden op de aarde. Velen, die niet, evenals Jakob, teleurgesteld worden in de persoon, worden teleurgesteld in het karakter. Daarom moet de keus voor die betrekking van beide zijden na rijp beraad gedaan worden, opdat, zo er een teleurstelling mocht komen, deze niet verzwaard wordt door de bewustheid met onberadenheid gehandeld te hebben.
IV. Labans verontschuldiging en de vergoeding, die hij aanbood.
1. De verontschuldiging was kinderachtig vers 26. Men doet alzo niet te dezer onzer plaatse. Wij hebben reden te denken, dat zo’n gewoonte van het land als die hij voorgeeft, niet bestond, hij spot slechts met Jakob en lacht om zijn vergissing. Zij, die slecht handelen en denken, dat zij er zich met een scherts af kunnen maken, zullen, hoe zij ook zichzelf en anderen bedriegen, toch tenslotte ontdekken, dat God zich niet laat bespotten. Maar indien er al zulk een gewoonte bestond, en hij besloten had haar te volgen, dan had hij dit aan Jakob moeten zeggen, toen hij aanbood hem zeven jaren te dienen voor zijn jongste dochter. Het spreekwoord der ouden zegt: "Van de goddelozen komt goddeloosheid voort," 1 Samuel 24:14. Zij, die met verraderlijke mensen omgaan, moeten verwachten verraderlijk behandeld te zullen worden.
2. Zijn schikking van de zaak maakte haar nog erger: wij zullen u ook die geven, vers 27. Hiermede heeft hij Jakob in zonde doen vallen, hem in een strik gelokt, in onrust gebracht door dit vermenigvuldigen van zijn vrouwen, wat een vlek is in zijn geschiedenis, een smet op zijn wapenschild, en dit tot aan het einde der wereld zal blijven. Jakob heeft dit in het geheel niet bedoeld, maar zou even trouw zijn gebleven aan Rachel, als zijn vader trouw is gebleven aan Rebekka. Hij, die tot zijn vier en tachtigste jaar zonder vrouw heeft geleefd, zou zich daarna zeer goed met een enkele vergenoegd hebben. Maar Laban heeft, teneinde zijn beide dochters zonder bruidsschat te kunnen uithuwelijken, en daarenboven nog zeven jaren dienst van Jakob te hebben, hem bedrogen en hem door zijn bedrog in zulk een engte gebracht, teneinde (die zaak nog niet, zoals later door de wet Gods geregeld werd, Leviticus 18:18, en daarna nog meer ten volle door onze Heiland Mattheüs 19:5) hem een schijn van reden gegeven om beiden te huwen. Hij kon Rachel niet afwijzen, want hij had haar ondertrouwd, en nog minder kon hij Lea afwijzen, daarom moet Jakob tevreden zijn en "twee talenten nemen" 2 Koningen 5:23. De een zonde opent gewoonlijk de deur voor een andere. Zij, die door de een deur van goddeloosheid ingaan, zullen zelden een andere deur vinden om er weer uit te gaan. De polygamie van de aartsvaders was voor hen enigermate te verontschuldigen, omdat, hoewel er een reden tegen was, zo oud als Adams huwelijk, Maleachi 2:15, er toch nog geen uitdrukkelijk gebod tegen was, voor hen was het een zonde van onwetendheid, zij was niet teweeggebracht door zondige lusten, maar strekte tot opbouwing van de kerk, en dat was het goede dat Gods voorzienigheid uit dit kwaad heeft doen voortkomen. Doch dit zal zulke praktijken heden geenszins verontschuldigen, nu Gods wil duidelijk kenbaar is gemaakt dat "een iegelijk man zijn eigen vrouw, en een iegelijke vrouw haar eigen man zal hebben," 1 Corinthiërs 7:2. Het hebben van vele vrouwen past zeer goed bij de vleselijke, zinnelijke geest van het valse Mohammedaanse Godsdienststelsel, waardoor het wordt toegelaten, maar wij hebben van Christus aldus niet geleerd. Dr. Lightfoot stelt Lea en Rachel voor als de typen van de twee kerken, de Joodse onder de wet en die van de volken onder het Evangelie: de jongere, de schonere, meer in de gedachten van Christus toen Hij in de gestaltenis van een dienstknecht is gekomen, maar de andere, evenals Lea, het eerst omhelsd. Die allegorie kan echter niet volgehouden worden, want de heidenen, de jongere dus, zijn vruchtbaarder geweest, Galaten 4:27.
Genesis 29:31-35🔗
Wij hebben hier de geboorte van vier Jacobs zonen, allen bij Lea. Merk op
I. Dat Lea, die minder bemind was, met kinderen werd gezegend, terwijl aan Rachel die zegen wordt onthouden, vers 31. Zie hoe Gods voorzienigheid in de bedeling van zijn gaven naar evenredigheid handelt, teneinde het evenwicht te bewaren, kruisen en zegeningen tegenover elkaar stellende, opdat niemand zich te veel zou verheffen of te veel neergedrukt zou zijn. Rachel heeft geen kinderen, maar zij is bevoorrecht met de liefde van haar man, Lea derft die liefde, maar zij is vruchtbaar. Zo was het ook met de twee vrouwen van Elkana, 1 Samuel 1:5, want de Heere is wijs en rechtvaardig. Toen nu de Heere zag, dat Lea gehaat was, dat is: minder bemind dan Rachel, in welke zin en betekenis wij het haten moeten verstaan van vader en moeder in vergelijking namelijk met Christus, Lukas 14:26, toen heeft de Heere haar een kind geschonken. Dit was een bestraffing voor Jakob omdat hij zo’n groot verschil maakte tussen haar, tot wie hij in gelijke betrekking stond, een bestraffing ook voor Rachel, omdat zij wellicht triomfeerde over haar zuster wegens de meerdere liefde van Jakob, en het was een vertroosting voor Lea, opdat zij niet neergedrukt zou zijn onder haar versmaadheid. Alzo "geeft God overvloediger eer aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft," 1 Corinthiërs 12:24.
II. Dat de namen, die zij aan haar kinderen gaf, de uitdrukking waren van haar liefde en eerbied jegens God en jegens haar man.
1. Zij schijnt zeer begerig te zijn naar de liefde van haar echtgenoot. Dat zij die liefde derft, acht zij haar verdrukking te zijn, vers 32 die zij hem niet verwijt, niet als schuld toerekent, en zich dus ook daarom niet lastig of onbehaaglijk voor hem wil maken, maar zij neemt het ter harte en beschouwt het als een leed, dat zij geduldig had te dragen, te meer daar zij zelf toegestemd had in het bedrog, waardoor zij zijn vrouw was geworden, en wel mogen wij het verdriet geduldig dragen dat wij zelf door onze zonde en dwaasheid over ons gebracht hebben. Zij vleide zich dat de kinderen, die zij hem baarde, het deel in zijn liefde voor haar zouden winnen, dat zij begeerde. Zij noemde haar eerstgeborene Ruben. Zie! een zoon, met dit lieflijk denkbeeld: nu zal mijn man mij liefhebben, en haar derde zoon: Levi: Gevoegd, in de verwachting: Nu zal zich mijn man bij mij voegen, vers 34. Wederzijdse liefde is zowel de plicht als het genot van hen, die in deze betrekking tot elkaar staan, en echtgenoten behoren er zich op toe te leggen om elkaar te behagen, 1 Corinthiërs 7:33, 34.
2. Dankbaar erkent zij de vriendelijke beschikking Gods hierin: "De Heere heeft mijn verdrukking aangezien, vers 32, de Heere heeft gehoord, dat is: er acht op gegeven, dat ik gehaat ben", (want evenals onze verdrukking voor Gods ogen is, zo gaat er ook een geroep vanuit in Zijn oren) daarom heeft Hij mij ook deze zoon gegeven. In alles wat wij hebben, dat bijdraagt tot onze ondersteuning en vertroosting onder onze beproevingen, of tot onze verlossing er van, moet God erkend worden, inzonderheid Zijn barmhartigheid en ontferming. Haar vierde zoon noemde zij Juda, Lof, zeggende: ditmaal zal ik de Heere loven, vers 35. En deze was het, uit wie, voor zoveel het vlees aangaat, Christus is voortgekomen. Al wat ons een oorzaak is van blijdschap, moet ons een reden zijn om God te danken, nieuwe gunstbewijzen moeten ons opwekken om God te loven voor vroegere goedertierenheden. Ditmaal zal ik de Heere loven meer en beter dan ik tot nu toe gedaan heb. Al onze lof moet in Christus zijn, omdat Hij er de oorzaak en de Middelaar van is. Hij stamde af van hem wiens naam was Lof, want Hij is onze Lof. Is Christus geformeerd in mijn hart? "Nu zal ik de Heere loven."