Genesis 30
- Als nu Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen! of indien niet, zo ben ik dood.
- Toen ontstak Jacobs toorn tegen Rachel, en hij zeide: Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht des buiks van u geweerd heeft?
- En zij zeide: Zie, daar is mijn dienstmaagd Bilha, ga tot haar in; dat zij op mijn knieen bare, en ik ook uit haar gebouwd worde.
- Zo gaf zij hem haar dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot haar in.
- En Bilha werd zwanger, en baarde Jakob een zoon.
- Toen zeide Rachel: God heeft mij gericht, en ook mijn stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven; daarom noemde zij zijn naam Dan.
- En Bilha, Rachels dienstmaagd, werd wederom bevrucht, en baarde Jakob de tweeden zoon.
- Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld; ook heb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali.
- Toen nu Lea zag, dat zij ophield van baren, nam zij ook haar dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een vrouw.
- En Zilpa, Lea's dienstmaagd, baarde Jakob een zoon.
- Toen zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn naam Gad.
- Daarna baarde Zilpa, Lea's dienstmaagd, Jakob een tweeden zoon.
- Toen zeide Lea: Tot mijn geluk! want de dochters zullen mij gelukkig achten; en zij noemde zijn naam Aser.
- En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld, en hij bracht die tot zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch van uws zoons Dudaim.
- En zij zeide tot haar: Is het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij ook mijns zoons Dudaim nemen zult? Toen zeide Rachel: Daarom zal hij dezen nacht voor uws zoons Dudaim bij u liggen.
- Als nu Jakob des avonds uit het veld kwam, ging Lea uit hem tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij inkomen; want ik heb u om loon zekerlijk gehuurd voor mijns zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar.
- En God verhoorde Lea; en zij werd bevrucht, en baarde Jakob de vijfden zoon.
- Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, nadat ik mijn dienstmaagd aan mijn man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar.
- En Lea werd wederom bevrucht, en zij baarde Jakob de zesden zoon.
- En Lea zeide: God heeft mij, mij heeft Hij begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon.
- En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina.
- God dacht ook aan Rachel; en God verhoorde haar, en opende haar baarmoeder.
- En zij werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid weggenomen!
- En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe.
- En het geschiedde, dat Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land.
- Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om welke ik u gediend heb, dat ik vertrek; want gij weet mijn dienst, dien ik u gediend heb.
- Toen zeide Laban tot hem: Zo ik nu genade gevonden heb in uw ogen; ik heb waargenomen, dat de HEERE mij om uwentwil gezegend heeft.
- Hij zeide dan: Noem mij uitdrukkelijk uw loon, dat ik geven zal.
- Toen zeide hij tot hem: Gij weet, hoe ik u gediend heb, en hoe uw vee bij mij geweest is.
- Want het weinige, dat gij voor mij gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken; en de HEERE heeft u gezegend bij mijn voet; nu dan, wanneer zal ik ook werken voor mijn huis?
- En hij zeide: Wat zal ik u geven? Toen zeide Jakob: Gij zult mij niet met al geven, indien gij mij deze zaak doen zult; ik zal wederom uw kudden weiden, en bewaren.
- Ik zal heden door uw ganse kudde gaan, daarvan afzonderende al het gespikkelde en geplekte vee, en al het bruine vee onder de lammeren, en het geplekte en gespikkelde onder de geiten; en zulks zal mijn loon zijn.
- Zo zal mijn gerechtigheid op de dag van morgen met mij betuigen, als gij komen zult over mijn loon, voor uw aangezicht; al wat niet gespikkeld en geplekt is onder de geiten en bruin onder de lammeren, dat zij bij mij gestolen.
- Toen zeide Laban: Zie, och ja, het zij naar uw woord! 35 En hij zonderde af ten zelfden dage de gesprenkelde en geplekte bokken en al de gespikkelde en geplekte geiten, al waar wit aan was, en al het bruine onder de lammeren; en hij gaf dezelve in de hand zijner zonen.
- En hij stelde een weg van drie dagen tussen hem, en tussen Jakob; en Jakob weidde de overige kudde van Laban.
- Toen nam zich Jakob roeden van groen populierenhout, en van hazelaar, en van kastanje; en hij schilde daarin witte strepen, ontblotende het wit, hetwelk aan die roeden was.
- En hij leide deze roeden, die hij geschild had, in de goten, en in de drinkbakken van het water, waar de kudde kwam drinken, tegenover de kudde; en zij werden verhit, als zij kwamen om te drinken.
- Als dan de kudde verhit werd bij de roeden, zo lammerde de kudde gesprenkelde, gespikkelde, en geplekte.
- Toen scheidde Jakob de lammeren, en hij wendde het gezicht der kudde op het gesprenkelde, en al het bruine onder Labans kudde; en hij stelde zijn kudden alleen, en hij zette ze niet bij de kudde van Laban.
- En het geschiedde, telkens als de kudde der vroegelingen verhit werd, zo stelde Jakob de roeden voor de ogen der kudde in de goten, opdat zij hittig werden bij de roeden.
- Maar als de kudde spade hittig werd, zo stelde hij ze niet, zodat de spadelingen Laban, en de vroegelingen Jakob toekwamen.
- En die man brak gans zeer uit in menigte, en hij had vele kudden, en dienstmaagden, en dienstknechten, en kemelen, en ezelen.
Inleiding🔗
In dit hoofdstuk hebben wij een bericht:
I. Van de toename van Jacobs gezin. Nog acht kinderen zijn in dit hoofdstuk geregistreerd: Dan en Nafthali bij Bilha, Rachels dienstmaagd, vers 1, Gad en Aser bij Zilpa, Lea’s dienstmaagd, vers 9-13. Issaschar, Zebulon en Dina bij Lea, vers 14-21, en ten laatste Jozef bij Rachel, vers 22-24.
II. De toename van Jacobs bezitting. Hij maakt een nieuw contract met Laban, vers 25-34. En in de zes jaren, die hij nu nog in Labans dienst was, heeft God hem wonderbaarlijk gezegend, zodat zijn veestapel zeer aanzienlijk werd, vers 35-43. Hierin werd de zegen vervuld, waarmee Izaak hem wegzond, Hoofdstuk 28:3 : GOD MAKE U VRUCHTBAAR EN VERMENIGVULDIGE U. Zelfs de kleine aangelegenheden van Jacobs huis en veld zijn, hoe onbelangrijk zij ons ook toeschijnen, nuttig tot onze lering. Want de Schriften zijn geschreven niet voor vorsten en staatslieden om hen in staatkunde te onderwijzen, maar voor alle mensen, zelfs de geringsten, om hen te besturen in hun gezin en beroep. Maar toch zijn alle dingen omtrent Jakob hier niet vermeld tot onze navolging, maar tot onze waarschuwing.
Genesis 30:1-13🔗
Wij hebben hier de slechte gevolgen van Jacobs huwelijk met twee zusters. Hier is:
I. Een ongelukkig geschil tussen hem en Rachel, vers 1, 2, veroorzaakt niet zozeer door haar eigen onvruchtbaarheid als wel door de vruchtbaarheid van haar zuster. Rebekka, de enige vrouw van Izaak, is lang kinderloos geweest, en toch bevinden wij niet dat hierdoor enigerlei moeilijkheid was ontstaan tussen haar en Izaak, maar hier, omdat Lea kinderen baart, kan Rachel niet vreedzaam leven met Jakob.
1. Rachel ergert zich en is verdrietig, zij benijdt haar zuster. Nijd is zich bedroeven over het goed van een ander, geen zonde is meer beledigend voor God en meer schadelijk voor onze naaste en voor onszelf. Zij bedacht niet dat het God was, die het verschil maakte, en dat zij, hoewel haar zuster in dit opzicht meer bevoorrecht was dan zij, toch in andere opzichten de begunstigde was. Laat ons zorgvuldig waken tegen het opkomen en het werken van die hartstocht in ons gemoed. Laat ons oog niet boos zijn voor onze mededienstknechten, omdat het oog van onze meester goed is. Maar dit was nog niet alles. Geef mij kinderen, zei zij tot Jakob, of indien niet, zo ben ik dood. Wij zijn zeer onderhavig aan dwalen in ons verlangen naar tijdelijke zegeningen, zoals Rachel hier,
a. Eén kind voldeed haar niet, omdat Lea meer dan een heeft, moet zij er ook meer hebben: Geef mij kinderen.
b. Haar hart is daar buitengewoon op gezet, indien zij niet heeft wat zij wil hebben, dan zal zij het leven en al zijn genoegen en vertroosting wegwerpen. "Geef ze mij, of ik sterf", dat is: "ik zal mij doodkniezen, het derven van deze voldoening zal mijn dagen verkorten." Sommigen denken dat zij Jakob dreigt zich het leven te zullen benemen, als zij die zegen niet verkrijgt.
c. Zij heeft zich niet tot God gewend in het gebed, maar alleen tot Jakob, vergetende dat "kinderen een erfdeel des Heeren zijn," Psalm 127:3. Wij doen onrecht aan God en aan onszelf, als ons oog meer gericht is op mensen, de werktuigen van ons verdriet en van onze zegeningen, dan op God, de werker er van. Zie het verschil tussen Rachels vragen om die zegen en dat van Hanna 1 Samuel 1:10 enz. Rachel benijdde, Hanna weende, Rachel moet kinderen hebben, en zij sterft als zij het tweede ter wereld brengt, Hanna bad om een kind en zij krijgt er nog vier. Rachel is dringend en dwingend, Hanna is onderworpen en vroom. "Indien Gij mij een kind geeft, zal ik hem de Heere geven." Laat dan Hanna en niet Rachel nagevolgd worden, en laten onze begeerten steeds door verstand en Godsdienst geleid worden.
2. Jakob bestraft haar, en zeer terecht, vers 2. Hij had Rachel lief, en daarom bestraft hij haar om hetgeen zij verkeerd gezegd had. Een getrouwe bestraffing is het voortbrengsel en bewijs van ware liefde, Psalm 141:5, Spreuken 27:5, 6. Job bestrafte zijn vrouw, omdat zij de taal sprak van een zottin, Job 2:10, zie 1 Corinthiërs 7:16. Hij was toornig, niet op de persoon, maar op de zonde, hij drukte zich uit op een wijze, waaruit zijn misnoegen bleek. Soms is het nodig dat een bestraffing warm wordt gegeven, zoals een medicijn, niet te heet, opdat het de zieke niet brandt, en niet te koud, opdat het niet zonder uitwerking blijve. Het was een zeer ernstig en Godvruchtig antwoord, dat Jakob gaf op Rachels gemelijke eis: Ben ik dan in plaats van God. In de Chaldeeuwse overzetting is dit zeer goed aldus omschreven: Eist gij zonen van mij? Behoordet gij ze niet van God te vragen? In het Arabisch luidt het: "Ben ik boven God, kan ik u geven wat God u ontzegt?" Dit was gezegd als door een eenvoudig, oprecht man. Merk op:
a. Hij erkent de hand van God in de beproeving, die hij met haar deelde. Hij heeft de vrucht des buiks van u geweerd. Wat het ook zij, dat ons ontbreekt, het is God, die het ons onthoudt. Hij, de vrijmachtige Heere, is wijs, heilig en goed, en kan met het Zijne doen wat Hij wil, en is niemands schuldenaar, Hij heeft nooit aan een Zijner schepselen onrecht gedaan, en kan dit ook niet. De sleutelen van de wolken, van het hart, van het graf en van de buik zijn vier sleutelen, die God in Zijn hand heeft, en Hij vertrouwt ze, (zeggen de rabbijnen) noch aan engelen noch aan serafim toe, zie Openbaring 3:7, Job 11:10, 12:14.
b. Hij erkent zijn onmacht om Gods bestel te veranderen. "Ben ik dan in plaats van God? Hoe! Maakt gij een God van mij?" (Deos qui rogat ille facit. Hij, tot wie wij smekingen richten, is ons een God.) Er is geen schepsel dat voor ons is of zijn kan, inplaats van God. God kan ons in de plaats zijn van elk schepsel, zoals de zon inplaats van de maan en de sterren, maar de maan en al de sterren kunnen voor ons niet inplaats zijn van de zon. Geen wijsheid, macht en liefde van enig schepsel kan voor ons in de plaats zijn van de wijsheid, macht en liefde van God. Daarom is het onze zonde en dwaasheid om enig schepsel inplaats van God te stellen, in enig schepsel het vertrouwen te stellen, dat wij alleen in God moeten hebben.
II. Een ongelukkige overeenkomst tussen hem en de twee dienstmaagden.
1. Op aandringen van Rachel nam hij Bilha, haar dienstmaagd, tot vrouw opdat, naar het gebruik van die dagen, zijn kinderen bij haar als de kinderen van haar meesteres aangenomen en erkend zouden worden, vers 3 en verv. Zij wilde liever kinderen in naam dan in het geheel geen kinderen hebben, kinderen, die zij zich als de hare kon voorstellen, en de hare kon noemen, hoewel zij het niet waren. Men zou zo denken, dat de kinderen van haar eigen zuster haar nader stonden dan die van haar dienstmaagd, en dat zij ze met meer genoegen als haar eigen kinderen had kunnen aannemen indien zij het gewild had, maar (zo natuurlijk is de neiging in ons om macht uit te oefenen) kinderen, over wie zij het recht had te regeren waren begerenswaardiger voor haar dan kinderen waarvoor zij meer reden had ze lief te hebben, en, als een vroeg voorbeeld reeds van haar heerschappij over de kinderen, die in haar vertrekken geboren waren, vindt zij er genoegen in hun namen te geven, waarin geen andere betekenis ligt opgesloten dan haar nastreven van haar zuster. Alsof zij de overhand over haar had verkregen:
a. Naar de wet, noemt zij de eerste zoon van haar dienstmaagd Dan, oordeel of rechterlijke uitspraak, zeggende. "God heeft mij gericht", vers 6 dat is: uitspraak gedaan tot mijn voordeel."
b. In de strijd, noemde zij de volgende Naftali, Worstelingen, zeggende: Ik heb worstelingen Gods met mijne zuster geworsteld, ook heb ik de overhand gehad, vers 8, alsof alle zonen Jacobs geboren mannen des strijds moesten zijn. Zie welk een wortel der bitterheid afgunst en twist zijn, en welk kwaad zij onder bloedverwanten stichten.
2. Op aandringen van Lea nam Jakob ook Zilpa, haar dienstmaagd, tot vrouw. Rachel had de dwaze, ongerijmde daad gedaan, om in wedijver met Lea hem haar dienstmaagd te geven, en nu doet Lea, omdat zij een jaar geen kinderen gebaard had, hetzelfde, om met haar gelijk te zijn, of liever om haar vooruit te blijven. Zie de macht van naijver en mededinging, en bewonder de wijsheid van Gods bestel, die slechts één man met één vrouw samenvoegt, want God heeft ons tot "vrede geroepen en tot reinheid," 1 Corinthiërs 7:15. Zilpa baarde twee zonen aan Jakob, op wie Lea achtte recht te hebben, als teken waarvan zij de een Gad noemde, vers 11, zich vleiende nu een kleine bende, een troepje kinderen te hebben, en kinderen zijn de krijgsmacht van een gezin, zij vullen de pijlkoker, Psalm 127:4, 5. De tweede noemde zij Aser, Gelukkig, zich gelukkig achtende in hem, en zich vleiende dat ook haar naburen haar gelukkig zullen achten, vers 13, de dochters zullen mij gelukkig achten. Het is een voorbeeld van de ijdelheid der wereld en de dwaasheid van ons hart, dat de meeste mensen zich schatten en regeren, meer naar hetgeen men van hen zegt, dan naar verstand of Godsdienst, zij achten zich gelukkig, indien de dochters hen slechts zo noemen. Er was veel verkeerds in de strijd en de naijver tussen deze twee zusters, maar uit dit kwaad heeft God het goede doen voortkomen, want de tijd was nu nabij waarop het zaad Abrahams zich moest vermenigvuldigen. Zo werd Jacobs gezin vervuld met twaalf zonen, hoofden van de duizenden Israëls, uit wie de vermaarde twaalf stammen zijn voortgekomen, en naar wie zij genoemd zijn.
Genesis 30:14-24🔗
Hier is:
I. Lea wederom vruchtbaar, nadat zij voor een tijd opgehouden had te baren. Jakob schijnt zich meer bij Rachel dan bij Lea gevoegd te hebben. De wet van Mozes onderstelt het als iets gewoons, dat wanneer een man twee vrouwen heeft, de een bemind en de andere gehaat zal zijn, Deuteronomium 21:15. Maar eindelijk hebben Rachels sterke hartstochten haar tot een overeenkomst gebracht met Lea, dat Jakob tot haar vertrek zou terugkeren. Ruben, een knaapje van vijf of zes jaar, speelde in het veld, en vond dudaim. Het is onzeker wat die waren, de critici zijn het er oneens over, wij geloven dat het iets zeldzaams moet geweest zijn, hetzij bloemen of vruchten, die een zeer aangename geur hadden, Hooglied 7:13. De God der natuur heeft niet slechts in het nodige voor ons voorzien, maar ook in hetgeen ons aangenaam en lieflijk is. Er zijn voortbrengselen van de aarde in het open veld zowel als in de beplante, beschutte hof, die zeer kostbaar en nuttig zijn. Hoe overvloedig is het huis der natuur voorzien en haar dis gespreid. Haar kostelijke vruchten laten zich door de handen van kleine kinderen plukken. Het is een loffelijke gewoonte van de vrome Joden om, als zij genot vinden, bijvoorbeeld in het eten van een appel, hun hart op te heffen tot God, zeggende: "Gezegend zij Hij, die deze vrucht aangenaam gemaakt heeft!" Of bij het ruiken van een bloem: "Gezegend zij Hij, die deze bloem lieflijk gemaakt heeft." Sommigen denken, dat deze dudaim jasmijnen waren. Maar wat zij nu ook geweest zijn: Rachel kon ze niet in Lea’s handen zien, waarin het kind ze gebracht had, zij moest ze voor zich begeren. Zij kan het niet verdragen die fraaie bloemen niet te hebben, en dus wil zij ze kopen, tot elke prijs. Er kan grote zonde en dwaasheid zijn in het bovenmatig begeren van iets zeer gerings. Lea doet er haar voordeel mee (zoals Jakob zijn voordeel gedaan had met Ezau’s sterke begeerte naar zijn rode kooksel) om datgene te verkrijgen wat haar rechtmatig toekwam, maar waarin Rachel anders niet bewilligd zou hebben. Sterke hartstochten werken elkaar soms tegen, en zij, die er door beheerst worden, kunnen niet anders dan in voortdurende onrust zijn. Lea is op het toppunt van vreugde, omdat zij het gezelschap van haar man weer zal hebben en haar gezin nog verder gebouwd zal worden, hetgeen de zegen is, die zij begeert en waarom zij vroom bidt, zoals aangeduid wordt in vers 17, waar gezegd wordt: God verhoorde Lea. De geleerde bisschop Patrick maakt hier de onderstelling waarvoor zeer veel grond is, dat de ware reden van die strijd tussen Jacobs vrouwen om zijn bijzijn, en van haar geven aan hem van haar dienstmaagden, de vurige begeerte was om de belofte te vervullen, gedaan aan Abraham (en nu onlangs hernieuwd aan Jakob) dat zijn zaad zou wezen als de sterren des hemels in menigte, en dat in een Zaad, een van zijn nakomelingen, alle geslachten der aarde gezegend zullen worden. En hij denkt dat het beneden de waardigheid zou zijn van deze gewijde geschiedenis, om zo bijzonder nota te nemen van deze dingen, indien er niet een zodanige reden voor was. Lea werd nu gezegend met twee zonen, de eerste noemde zij Issaschar, een loon, vers 18, zich wel beloond achtende voor haar dudaim, ja (en dat is een vreemde uitlegging van Gods voorzienigheid!) beloond voor haar geven van haar dienstmaagd aan Jakob. Wij maken misbruik van Gods zegeningen, als wij veronderstellen dat Zijn gunsten onze dwaasheden ondersteunen of belonen. De tweede noemde zij Zebulon, Woning, vers 20. Jakob had haar geen huwelijksgift gegeven toen hij haar trouwde, en hij bezat ook niets om dit te kunnen, maar zij acht een gezin van kinderen geen bezwaar of last, maar een kostelijk huwelijksgoed, Psalm 113:9. Zij vleit zich nu meer van het gezelschap van haar echtgenoot te zullen hebben, nu zij hem zes zonen gebaard heeft en dat hij, om wille van zijn kinderen tenminste, haar dikwijls in haar woning zou bezoeken. In vers 21 wordt melding gemaakt van de geboorte van een dochter, Dina, vanwege de geschiedenis over haar in Hoofdstuk 34. Het is mogelijk dat Jakob meer dochters heeft gehad, hoewel zij niet in de geschiedenis staan aangetekend.
II. Rachel is ten laatste vruchtbaar, vers 22. God dacht ook aan Rachel, die Hij vergeten scheen te hebben, en God verhoorde haar, wier gebeden gedurende zo lange tijd onverhoord waren gebleven, en toen baarde zij een zoon. Gelijk God rechtvaardig de zegeningen onthoudt, die wij al te onstuimig begeren, zo zal Hij ons soms in Zijn genade ten laatste datgene schenken, waarnaar wij zo lang hebben uitgezien. Hij bestraft onze dwaasheid, maar gedenkt toch wat maaksel wij zijn, en zal niet altijd met ons twisten. Rachel noemde haar zoon Jozef, welke naam in het Hebreeuws verwant is aan twee woorden van een tegenovergestelde betekenis, Asaf, abstulit, Hij heeft mijn smaadheid weggenomen, alsof de grootste zegen, die zij in deze zoon had, hierin bestond dat haar eer gered was, en Jasaph addidif, de Heere voege mij een andere zoon daartoe, hetgeen beschouwd kan worden, hetzij als de taal van haar buitensporige begeerte (zij weet nauwelijks dankbaar te zijn voor een zoon, als zij er niet zeker van is er nog een te zullen hebben) of van haar geloof: zij ontvangt die zegen als een onderpand van nog meerdere zegeningen. "Heeft God mij Zijn genade geschonken? Ik mag haar Jozef noemen, en zeggen: Hij zal nog meer genade er aan toevoegen. Heeft Hij mij Zijn blijdschap geschonken? Ik mag haar Jozef noemen en zeggen: Hij zal meer blijdschap geven. Heeft Hij begonnen, en zal Hij niet voleinden?"
Genesis 30:25-36🔗
Wij hebben hier:
I. Jacobs denken aan terugkeren. Hij heeft trouw zijn tijd bij Laban uitgediend, zelfs zijn tweede zevental jaren, hoewel hij een oud man was en een aangroeiend gezin had om voor te zorgen. En nu was het hoog tijd voor hem om voor eigen rekening zaken te gaan doen. Hoewel Labans dienst hard was en deze hem ten opzichte van hun eerste overeenkomst bedrogen had, heeft Jakob toch van zijn kant zijn woord trouw gehouden. Een goed man zal, al heeft hij gezworen tot zijn schade, toch niet veranderen. En als anderen ons bedrogen hebben, geeft ons dit toch het recht niet om hen ook te bedriegen. Onze regel is te doen zoals wij wensen dat ons gedaan zal worden, niet zoals ons gedaan wordt. Nu de tijd van Jakob om is verzoekt hij om ontslag en verlof om heen te gaan, vers 25. Merk op:
1. Hij heeft zijn genegenheid behouden voor het land Kanaän, niet alleen omdat het het land was van zijn geboorte en omdat daar zijn vader en moeder waren die hij verlangde weer te zien, maar omdat het het beloofde land was en ten teken dat hij staat maakte op die belofte. Te Haran kan hij wel als vreemdeling verkeren, maar hij kan er zich volstrekt niet vestigen. Zodanig gezind moeten wij ook zijn ten opzichte van ons hemels vaderland en ons beschouwen als vreemdelingen hier beneden en verlangende om daar te zijn, zodra de dagen van onze dienst op aarde geteld en voleindigd zijn. Wij moeten er niet aan denken om hier altijd te willen blijven, ons geluk te vinden in de aarde, want wij "hebben hier geen blijvende stad," Hebreeën 13:14.
2. Hij verlangde naar Kanaän terug te gaan hoewel hij een groot gezin had mede te nemen waarvoor nog geen voorziening gemaakt was. Hij had bij Laban vrouwen en kinderen verworven, maar niets meer. Toch doet hij bij Laban geen aanvraag, hetzij om een bruidsschat voor zijn vrouwen, of om onderhoud voor sommigen van zijn kinderen. Neen, al wat hij vraagt, is: Geef mijn vrouwen en mijn kinderen en laat mij vertrekken, vers 25-26. Zij, die vertrouwen hebben in God, in Zijn voorzienigheid en Zijn belofte, kunnen, al hebben zij ook een groot gezin en een klein inkomen, blijmoedig hopen, dat Hij, die de monden zendt, ook het brood er voor zal geven. Hij, die de jonge raven voedt, zal het zaad der rechtvaardigen niet laten verhongeren.
II. Laban wenst dat hij zal blijven, vers 27. Uit liefde voor zichzelf, niet voor Jakob of zijn vrouwen en kinderen, spreekt hij vriendelijk en billijk, ten einde hem te bewegen als zijn opperherder bij hem te blijven, hem dringend verzoekend ter wille der liefde, die hij hem toedroeg, hem niet te verlaten. Zo ik nu genade gevonden heb in uwe ogen, blijf . Vrekkige, zelfzuchtige mensen weten wel goede, schone woorden te spreken als dit met hun belangen strookt. Laban ondervond dat zijn veestapel onder de goede zorg van Jakob verwonderlijk was toegenomen, en hij erkent het, en wel met zeer goede uitdrukkingen van eerbied voor God en achting voor Jakob. Ik heb waargenomen, of ik heb door ondervinding geleerd dat de Heere mij, om uwentwil gezegend heeft. Merk op:
1. Wat Laban geleerd heeft. Ik heb door ondervinding geleerd. Menige goede, nuttige les wordt door ondervinding geleerd. Wij zijn zeer ongeschikte scholieren, als de ondervinding ons het kwaad niet heeft geleerd van de zonde, de bedrieglijkheid van ons eigen hart, de ijdelheid der wereld, de goedheid van God, het gewin der Godzaligheid en dergelijke zaken meer.
2. Laban erkent:
a. Dat hij zijn voorspoed aan Gods zegen was verschuldigd: de Heere heeft mij gezegend. Wereldse mensen, die hun deel verkiezen in dit leven, worden dikwijls met overvloed van werelds goed gezegend. Uitwendige zegeningen worden in overvloedige mate geschonken aan velen, die geen recht of aanspraak hebben op verbondszegeningen.
b. Dat Jacobs Godsvrucht hem die zegen had aangebracht: de Heere heeft mij gezegend, niet om mijnentwil, (een man als Laban, die zonder God in de wereld leeft, "mene niet dat hij iets ontvangen zal van de Heere" Jakobus 1:7. Godvruchtige mensen zijn een zegen voor de plaatsen, waar zij wonen, zelfs waar zij in geringheid en onbekendheid wonen, zoals Jakob in het veld en Jozef in de gevangenis, Hoofdstuk 39:23. God zegent slechte mensen dikwijls met uitwendig goed ter wille van hun Godvruchtige bloedverwanten ofschoon zij slechts zelden het verstand hebben om het te zien en waar te nemen of oprechtheid genoeg om het, zoals Laban hier, te erkennen.
III. De nieuwe overeenkomst tussen hen. Labans list en inhaligheid deden hun voordeel met Jacobs eenvoudigheid, eerlijkheid en goedhartigheid. Bemerkende dat zijn schone woorden hun uitwerking niet misten bij Jakob, heeft hij, in plaats van hem een voordelig aanbod te doen, zoals hij alles in aanmerking genomen had behoren te doen, het aan Jakob zelf overgelaten, vers 28. Noem mij uitdrukkelijk uw loon, wel wetende dat hij zeer bescheiden zou zijn in zijn eisen en minder zou vragen dan hij hem, zonder zich te schamen, zou durven aanbieden. Zo doet Jakob hem dan een voorstel, waarin:
1. Hij aantoont welke redenen hij had om daarop aan te dringen, aangezien:
a. Laban uit dankbaarheid verplicht was hem goed te behandelen, daar hij hem niet slechts getrouw maar zeer voorspoedig had gediend, vers 30. Merk hier nu op, hoe bescheiden en nederig hij over zichzelf spreekt. Laban had gezegd: de Heere heeft mij om uwentwil gezegend, Jakob wil dat niet zeggen, maar: de Heere heeft u sedert mijn komst gezegend. Nederige heiligen scheppen meer vermaak in goeddoen dan in het horen er van.
b. Dat hijzelf gehouden en verplicht was voor zijn eigen gezin te zorgen: nu dan, wanneer zal ik ook werken voor mijn huis? Geloof en liefde zijn wel voortreffelijke zaken, maar zij moeten er ons niet van weerhouden om voor ons eigen onderhoud te zorgen en in het onderhoud van ons gezin te voorzien. Evenals Jakob moeten wij vertrouwen op de Heere en het goede doen, maar evenals hij, moeten wij ook voor ons eigen huls werken, wie dat niet doet, is erger dan een ongelovige. 1 Timotheüs 5:8.
2. Hij is bereid om zich op Gods voorzienigheid te verlaten, die, naar hij wist, zich ook over de kleinste dingen uitstrekt, zelfs over de kleur van vee, en hij zal tevreden wezen als hij voor zijn loon de schapen en geiten van die en die kleur krijgt, het gespikkelde, het geplekte en het bruine, dat van nu voortaan voortgebracht zal worden, vers 32, 33. Dat, meent hij, zal het beste middel wezen om te voorkomen dat Laban hem bedriegt en zich te vrijwaren tegen de verdenking, dat hij Laban bedriegt. Sommigen denken dat hij die kleur koos, omdat die in Kanaän het meest op prijs werd gesteld, in Kanaän worden de herders Nekodim genoemd, Amos 1:1, het woord, dat hier voor gespikkeld gebruikt wordt, en Laban bewilligde gaarne in dit voorstel, omdat hij dacht dat als de weinige gespikkelde, geplekte en bruine dieren die hij nu had van de overige werden afgezonderd, wat zij overeenkwamen terstond te doen, de kudde die Jakob te verzorgen had, als die van een kleur was, of geheel wit of geheel zwart, geen of weinige van gemengde kleuren zou voortbrengen, zodat hij dan Jacobs dienst voor niets of zo goed als niets zou hebben. Volgens deze overeenkomst werden nu de veelkleurige dieren afgezonderd en onder de hoede van Labans zonen gesteld en drie dagreizen ver weggezonden, zó groot was Labans vrees, dat sommige er van bij de overige kudde zouden komen en er zich, ten voordele van Jakob, mede zouden vermengen. Een schone koop heeft Jakob dus voor zich gesloten! Is dit nu zijn zorgen voor zijn eigen huis, om op zo onzekere kansen af te gaan? Indien dit vee, zoals gewoonlijk, jongen voortbrengt van zijn eigen kleur, dan moet hij nog voor niets dienen, zijn gehele leven lang slaven en arm blijven, Maar hij weet op wie hij vertrouwt, en de uitkomst bewees:
a. Dat hij de beste manier had gevolgd om met Laban te handelen, daar deze anders al te gierig en hard voor hem geweest zou zijn. En: b. Dat niet tevergeefs vertrouwd wordt op Gods voorzienigheid, die eerlijke, nederige vlijt zegent. Zij, die bevinden dat mensen met wie zij handelen onrechtvaardig en onvriendelijk zijn zullen ook bevinden dat God dit niet is, maar dat Hij op de een of andere wijze recht zal doen aan hen, aan wie onrecht gedaan werd en een goede beloner zal wezen voor hen, die hun zaak in Zijn handen overgeven.
Genesis 30:37-43🔗
Hier is Jacobs verstandig en eerlijk beleid om het verdrag met Laban voordeliger voor zich te maken dan het zich liet aanzien. Indien hij geen middel had gebruikt om zichzelf te helpen, dan zou de overeenkomst zeer nadelig voor hem geweest zijn, en hij wist dat Laban zich daar nooit om bekommerd zou hebben, of liever, dat het hem groot genoegen zou gedaan hebben, zo weinig ging Laban met iemands belangen, behalve met zijn eigene, te rade. Wat Jakob nu bedacht heeft, was:
1. Geschilde roeden te stellen ter plaatse waar het vee gedrenkt werd, opdat de dieren, starende op die ongewone bonte roeden, door de kracht van de verbeelding even zulke bonte jongen zouden werpen, vers 37-39. Waarschijnlijk werd deze gewoonte algemeen gevolgd door de herders van Kanaän, die gaarne zulk bontgekleurd vee hadden. Het betaamt een man meester te zijn in zijn beroep, waarin dit ook moge bestaan, en er niet slechts naarstig, maar vernuftig, vindingrijk in te zijn, wel bekend te zijn met al de wettige kunstgrepen er van, immers beoordeelt men de mens naar zijn werk. Er is een wijze (van werken) waarin God de landman onderricht, hoe eenvoudig dit beroep ook is, en die hij behoort te leren, Jesaja 28:26.
2. Toen hij nu een kudde van gestreept en bruin vee had verkregen, heeft hij ze zo geplaatst, dat het aangezicht van de andere dieren tot dit vee gewend was, en wel met hetzelfde doel, maar zijn eigen bont vee belette hij om op Labans effenkleurig vee te zien, vers 40. Het schijnt dat sterke indrukken worden verkregen door het oog, het is dus nodig daar een verbond mee aan te gaan.
3. Toen hij zag dat die wijze van werken door de bijzondere zegen van God voorspoedig was, paste hij haar alleen toe op de sterkere soort van vee, waardoor hij voor zich de kostbaarste dieren verkreeg, terwijl dan de zwakkere soort, de spadelingen, voor Laban waren, vers 41, 42. Aldus brak Jakob geheel zeer uit in menigte, vers 43, en werd hij in korte tijd zeer rijk. Die voorspoed op zijn beleid zou het, wel is waar, niet kunnen rechtvaardigen, indien er bedrog bij ware gepleegd, of indien er een onrechtvaardigheid mee begaan was, hetgeen, daarvan zijn wij zeker, niet het geval was, daar hij onder Goddelijke leiding had gehandeld, Hoofdstuk 31:12, ook was er in de zaak zelf niets dan een eerlijk gebruik maken van een billijke overeenkomst, dat door Gods voorzienigheid zeer voorspoedig werd gemaakt, zowel om recht te doen aan Jakob wie Laban onrecht had gedaan en die door hem zeer hard behandeld werd, alsook ingevolge de bijzondere beloften, die hem gedaan waren ten teken van de Goddelijke gunst. Zij die, terwijl hun begin gering is, nederig en eerlijk zijn, tevreden en naarstig, zijn goed op weg om hun laatste zeer vermeerderd te zien, aan hem, die getrouw is in het kleine, zal meer toevertrouwd worden, aan hem, die getrouw is in hetgeen van een ander is, zal iets voor hemzelf toevertrouwd worden. Jakob, die een eerlijk en oprecht dienstknecht is geweest is een rijk meester geworden.