Genesis 41
- En het geschiedde ten einde van twee volle jaren, dat Farao droomde, en ziet, hij stond aan de rivier.
- En ziet, uit de rivier kwamen op zeven koeien, schoon van aanzien, en vet van vlees, en zij weidden in het gras.
- En ziet, zeven andere koeien kwamen na die op uit de rivier, lelijk van aanzien, en dun van vlees; en zij stonden bij de andere koeien aan de oever der rivier.
- En die koeien, lelijk van aanzien, en dun van vlees, aten op die zeven koeien, schoon van aanzien en vet. Toen ontwaakte Farao.
- Daarna sliep hij en droomde andermaal; en ziet, zeven aren rezen op, in een halm, vet en goed.
- En ziet, zeven dunne en van de oostenwind verzengde aren schoten na dezelve uit.
- En de dunne aren verslonden de zeven vette en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en ziet, het was een droom.
- En het geschiedde in de morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen, en riep al de tovenaars van Egypte, en al de wijzen, die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn droom; maar er was niemand, die ze aan Farao uitlegde.
- Toen sprak de overste der schenkers tot Farao, zeggende: Ik gedenk heden aan mijn zonden.
- Farao was zeer vertoornd op zijn dienaars, en leverde mij in bewaring ten huize van de overste der trawanten, mij en de overste der bakkers.
- En in een nacht droomden wij een droom, ik en hij; wij droomden elk naar de uitlegging zijns drooms.
- En aldaar was bij ons een Hebreeuws jongeling, een knecht van de overste der trawanten; en wij vertelden ze hem, en hij leide ons onze dromen uit; een ieder leide hij ze uit, naar zijn droom.
- En gelijk hij ons uitleide, alzo is het geschied; mij heeft hij hersteld in mijn staat, en hem gehangen.
- Toen zond Farao en riep Jozef en zij deden hem haastelijk uit de kuil komen; en men schoor hem, en men veranderde zijn klederen; en hij kwam tot Farao.
- En Farao sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is niemand, die hem uitlegge; maar ik heb van u horen zeggen, als gij een droom hoort, dat gij hem uitlegt.
- En Jozef antwoordde Farao, zeggende: Het is buiten mij! God zal Farao's welstand aanzeggen.
- Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan de oever der rivier;
- En zie, uit de rivier kwamen op zeven koeien, vet van vlees en schoon van gedaante, en zij weidden in het gras.
- En zie, zeven andere koeien kwamen op na deze, mager en zeer lelijk van gedaante, rank van vlees; ik heb dergelijke van lelijkheid niet gezien in het ganse Egypteland.
- En die ranke en lelijke koeien aten die eerste zeven vette koeien op;
- Dewelke in haar buik inkwamen; maar men Merk te niet, dat ze in haar buik ingekomen waren; want haar aanzien was lelijk, gelijk als in het begin. Toen ontwaakte ik.
- Daarna zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren rezen op in een halm, vol en goed.
- En zie, zeven dorre, dunne en van de oostenwind verzengde aren, schoten na dezelve uit;
- En de zeven dunne aren verslonden die zeven goede aren. En ik heb het de tovenaars gezegd; maar er was niemand, die het mij verklaarde.
- Toen zeide Jozef tot Farao: De droom van Farao is een; hetgeen God is doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven.
- Die zeven schone koeien zijn zeven jaren; die zeven schone aren zijn ook zeven jaren; de droom is een.
- En die zeven ranke en lelijke koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven jaren; en die zeven ranke van de oostenwind verzengde aren zullen zeven jaren des hongers wezen.
- Dit is het woord, hetwelk ik tot Farao gesproken heb: hetgeen God is doende, heeft Hij Farao vertoond.
- Zie, de zeven aankomende jaren, zal er grote overvloed in het ganse land van Egypte zijn.
- Maar na dezelve zullen er opstaan zeven jaren des hongers; dan zal in het land van Egypte al die overvloed vergeten worden; en de honger zal het land verteren.
- Ook zal de overvloed in het land niet gemerkt worden, vanwege dienzelven honger, die daarna wezen zal; want hij zal zeer zwaar zijn.
- En aangaande, dat die droom aan Farao ten tweeden maal is herhaald, is, omdat de zaak van God vastbesloten is, en dat God haast, om dezelve te doen.
- Zo zie nu Farao naar een verstandigen en wijzen man, en zette hem over het land van Egypte.
- Farao doe zo, en bestelle opzieners over het land; en neme het vijfde deel des lands van Egypte in de zeven jaren des overvloeds.
- En dat zij alle spijs van deze aankomende goede jaren verzamelen, en koren opleggen, onder de hand van Farao, tot spijs in de steden, en bewaren het.
- Zo zal de spijs zijn tot voorraad voor het land, voor zeven jaren des hongers, die in Egypteland wezen zullen; opdat het land van honger niet verga.
- En dit woord was goed in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn knechten.
- Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als dezen, in welken Gods Geest is?
- Daarna zeide Farao tot Jozef: Naardien dat God u dit alles heeft verkondigd, zo is er niemand zo verstandig en wijs, als gij.
- Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij.
- Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans Egypteland gesteld.
- En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne linnen klederen aantrekken, en leide hem een gouden keten aan zijn hals;
- En hij deed hem rijden op de tweeden wagen, dien hij had; en zij riepen voor zijn aangezicht: Knielt! Alzo stelde hij hem over gans Egypteland.
- En Farao zeide tot Jozef: Ik ben Farao! doch zonder u zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen in gans Egypteland.
- En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paaneah, en gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land van Egypte.
- Jozef nu was dertig jaren oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit van Farao's aangezicht, en hij toog door gans Egypteland.
- En het land bracht voort, in de zeven jaren des overvloeds, bij handvollen.
- En hij vergaderde alle spijs der zeven jaren, die in Egypteland was, en deed de spijs in de steden; de spijs van het veld van elke stad, hetwelk rondom haar was, deed hij daar binnen.
- Alzo bracht Jozef zeer veel koren bijeen, als het zand der zee, totdat men ophield te tellen: want daarvan was geen getal.
- En Jozef werden twee zonen geboren, eer er een jaar des hongers aankwam, die Asnath, de dochter van Potifera, overste van On, hem baarde.
- En Jozef noemde de naam des eerstgeborenen Manasse; want, zeide hij God heeft mij doen vergeten al mijn moeite, en het ganse huis mijns vaders.
- En de naam des tweeden noemde hij Efraim; want, zeide hij God heeft mij doen wassen in het land mijner verdrukking.
- Toen eindigden de zeven jaren des overvloeds, die in Egypte geweest was.
- En de zeven jaren des hongers begonnen aan te komen, gelijk als Jozef gezegd had. En er was honger in al de landen; maar in gans Egypteland was brood.
- Als nu gans Egypteland hongerde, riep het volk tot Farao om brood; en Farao zeide tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef, doet wat hij u zegt.
- Als dan honger over het ganse land was, zo opende Jozef alles, waarin iets was, en verkocht aan de Egyptenaren; want de honger werd sterk in Egypteland.
- En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef, om te kopen; want de honger was sterk in alle landen.
Inleiding🔗
Twee dingen worden hier door Gods voorzienigheid tot stand gebracht:
I. De verhoging van Jozef.
II. Het onderhoud van Jakob en zijn gezin in een tijd van hongersnood, want de ogen des Heeren doorlopen de ganse aarde, en bestieren de zaken van de kinderen der mensen tot voordeel van de weinigen, wier hart oprecht is voor Hem. Te dien einde zijn hier:
1. Farao’s dromen, vers 10.
2. Dat hem Jozef wordt aanbevolen als een uitlegger, vers 9-13.
3. De uitlegging der dromen, en de voorzegging van zeven jaren van overvloed en zeven jaren van hongersnood in Egypte, met de wijze raad aan Farao hieromtrent, vers 14-36.
4. De bevordering van Jozef tot een plaats van grote macht en vertrouwen in Egypte, vers 37-45.
5. De vervulling van Jozefs voorzegging en zijn getrouwheid in zijn ambt, vers 46-57.
Genesis 41:1-8🔗
Merk op:
1. De vertraging van Jozefs bevrijding uit de gevangenis, zij geschiedde niet vóór het einde van twee volle jaren, vers 1. Zó lang wachtte hij, nadat hij de overste der schenkers zijn zaak had aanbevolen, en daardoor enige hoop begon te koesteren op bevrijding. Wij hebben lijdzaamheid van node, niet slechts tot verdragen, maar tot wachten. Jozef was in de gevangenis tot de tijd dat Zijn woord kwam, Psalm 105:19. Er is een bestemde tijd voor de bevrijding van Gods volk, die tijd zal komen, al schijnt hij ook te vertoeven, hij zal blijken de beste tijd te wezen, en daarom behoren wij hem te verbeiden, Habakuk 2:3, en niet te denken, dat twee volle jaren te lang zijn om te blijven wachten.
2. Het middel tot Jozefs bevrijding, namelijk Farao’s dromen, die hier verhaald worden. Indien wij ze als gewone dromen beschouwden dan zouden wij er de dwaasheden en ongerijmdheden van een overspannen verbeelding in zien, hoe hij zich tamme koeien als roofdieren voorstelt, ja meer verslindend nog dan roofdieren, daar zij die van hun eigen soort opeten, en korenaren, die elkaar verslinden. Voorzeker in de veelheid der dromen ja zelfs in een enkele droom, zijn vele ijdelheden, Prediker 5:6. Nu God niet langer op die wijze tot ons spreekt, geloof ik dat het er weinig op aankomt hoe weinig acht wij er op geven, of ze aan anderen vertellen. Het vertellen van dwaze dromen kan niets beters dan dwaze praat opleveren. Maar de dromen, die Farao gedroomd heeft, droegen het getuigenis in zich, dat zij door God waren gezonden, en daarom was, toen hij ontwaakte, zijn geest verslagen, vers 8. Het kan niet anders, of het moet grote, zorgvolle belangstelling in ons wekken, als wij een buitengewone boodschap van de hemel ontvangen, omdat wij ons er van bewust zijn, dat wij van daar geen goede tijdingen kunnen verwachten. Zijn tovenaars stonden verlegen, de regels van hun kunst faalden, lieten hen in de steek, deze dromen van Farao schenen buiten het bereik van hun kunst te wezen, zodat zij er geen uitlegging van wisten te geven. Hierdoor was Jozefs uitlegging door de Geest Gods zoveel te meer bewonderenswaardig. De menselijke rede en wijsheid moeten in verlegenheid worden gebracht, opdat de Goddelijke openbaring des te heerlijker zou uitblinken in het plan van onze verlossing, 1 Corinthiërs 2:13, 14. Vergelijk met deze geschiedenis Daniël 2:27, 4:7, 5:8. Jozefs eigen dromen waren de aanleiding tot zijn moeilijkheden, en nu zijn Farao’s dromen de aanleiding tot zijn bevrijding.
Genesis 41:9-16🔗
1. Hier zien wij hoe Jozef aan Farao aanbevolen wordt als uitlegger. De overste der schenkers deed het meer om Farao te believen en van dienst te zijn, dan uit dankbaarheid aan Jozef of uit medelijden met zijn treurig geval. Hij doet een oprechte bekentenis, vers 9. "Ik gedenk heden aan mijn zonden door Jozef te vergeten." Het is het beste om aan onze plicht te denken en hem intijds te volbrengen, maar zo wij hem verzuimd hebben, dan is het beste wat wij doen kunnen, onze zonden te gedenken en er berouw van hebben, en dan eindelijk onze plicht te doen, beter laat dan nooit. Sommigen denken, dat hij zijn zonden bedoelt tegen Farao, om welke hij in de gevangenis was gekomen, en dan wil hij hiermee te kennen geven, dat hoewel Farao ze hem vergeven heeft, hijzelf ze niet heeft vergeten. Wat hij te vertellen had, kwam in het kort hierop neer: Dat er in des konings gevangenhuis een onbekende, onaanzienlijke jonge man was, die zijn droom zeer juist had uitgelegd, evenals ook die van de overste der bakkers (de gebeurtenis voor ieder van hen kwam volkomen overeen met de uitlegging) en dat hij die jonge man de koning, zijn meester, als uitlegger aanbeval. Gods tijd voor de verlossing van Zijn volk zal tenslotte blijken de beste tijd te wezen. Indien de overste der schenkers terstond zijn invloed had aangewend voor Jozefs bevrijding en haar had verkregen, dan zou Jozef zeer waarschijnlijk na zijn loslating naar het land der Hebreeën zijn teruggegaan, waarvan hij zo aandoenlijk had gesproken, Hoofdstuk 40:15, en dan zou hij noch zelf zo gezegend zijn, noch zulk een zegen geweest zijn voor zijn familie, als hij later gebleken is. Maar nog twee jaren in de gevangenis blijvende, en er nu ten laatste bij deze gelegenheid uitkomende, om des konings dromen uit te leggen, werd hem de weg gebaand tot zijn zeer grote verhoging. Aan hen, die geduldig de Heere verbeiden zal hun wachten betaald worden, niet slechts het kapitaal maar ook de interest, Klaagliederen 3:26.
2. Jozefs voorstelling aan Farao. De zaak van de koning eiste spoed, Jozef wordt in allerijl uit de gevangenis gehaald. Farao’s bevel ontsloeg hem beide uit de gevangenis en uit de dienstbaarheid, en maakte hem tot kandidaat voor een der hoogste ambten van vertrouwen aan het hof. De betamelijkheid eiste, dat Jozef zich schoor en van kleren verwisselde eer hij tot de koning kwam, maar deze kon er hem nauwelijks de tijd voor toestaan. Hiermede wordt zoveel mogelijk haast gemaakt, en Jozef wordt naar het hof gebracht, wellicht even verbaasd als Petrus was, toen hij uit de gevangenis gevoerd werd, Handelingen 12:9. Zo plotseling is hij uit de gevangenschap weergebracht, dat het hem was alsof hij droomde, Psalm 126:1. Zonder te vragen wie of vanwaar hij was, geeft Farao hem zijn zaak te kennen, namelijk dat hij van hem de uitlegging van zijn droom verwacht, vers 15, waarop Jozef hem een zeer bescheiden en betamelijk antwoord geeft, vers 16, waarmee hij:
a. Gode de eer toebrengt: "Het is buiten mij, God zal het geven." Grote gaven schijnen dan het meest schoon en uitnemend, als zij, die ze hebben, ze gebruiken met ootmoed, er de lof niet van opeisen voor henzelf maar hem toebrengen aan God. Aan de zodanigen geeft God meer genade.
b. Hij toont eerbied voor Farao, en hartelijke welwillendheid voor hem en zijn regering, door te veronderstellen dat de uitlegging een antwoord van vrede van God zal wezen. Zij, die de orakelen Gods raadplegen, kunnen een antwoord van vrede verwachten. Als Jozef tot uitlegger gemaakt wordt, zo hoop het beste.
Genesis 41:17-32🔗
I. Hier verhaalt Farao zijn droom. Hij droomde dat hij aan de oever stond van de Nijl, en zag hoe de koeien, de vette en magere, uit de rivier opkwamen. Want Egypteland had geen regen, zoals blijkt uit Zacharia 14:18 maar de oogst van het jaar hing af van de overstroming van de rivier, die op zekere tijd van het jaar plaatshad. Als de rivier zich tot vijftien of zestien ellen verhief, dan was er een goede oogst, en dus overvloed, maar indien zij niet hoger steeg dan tot twaalf of dertien, of daar nog beneden bleef, dan was er schaarste. Zie hoe veel wegen en middelen Gods voorzienigheid heeft om haar gaven uit te delen, maar, wat ook de tweede of ondergeschikte oorzaken mogen zijn, wij zijn en blijven afhankelijk van de eerste oorzaak, God, die elk schepsel voor ons maakt tot wat het voor ons is, hetzij regen of rivier.
II. Jozef legt zijn droom uit, en zegt hem dat die zeven jaren van overvloed betekent, die nu terstond zullen aanvangen, maar gevolgd zullen worden door evenveel jaren van hongersnood.
1. De twee dromen hebben dezelfde betekenis, maar de herhaling duidt het stellige en het onmiddellijke er van aan, alsmede het gewichtige van de zaak, vers 32. Aldus heeft God door twee onveranderlijke dingen de onveranderlijkheid van Zijn raad getoond, Hebreeën 6:17,18. Het verbond is verzegeld met twee sacramenten, in het één er van zijn beide brood en wijn, waarin de droom één is, en toch verdubbeld, omdat de zaak gewis is.
2. Maar de twee dromen hadden toch een verschillende verwijzing naar de twee dingen, waarin wij het meest overvloed en schaarste gewaar worden, namelijk gras en koren. De overvloed en de schaarste van gras voor het vee werden aangeduid door de vette en magere koeien, de overvloed en schaarste van koren ten dienste van de mens, door de volle en de dunne aren.
3. Zie aan welke veranderingen de genoegens en de gerieflijkheden van dit leven onderhevig zijn. Na grote overvloed kan grote schaarste komen, hoe vast onze berg - naar wij denken - ook, staat, als God het woord spreekt, zal hij bewogen worden. Wij kunnen er niet zeker van zijn, dat "de dag van morgen zal zijn als deze," het volgende jaar als dit jaar, "ja groter, geweldiger," Jesaja 56:12. Wij moeten leren gebrek te lijden, zowel als overvloed te hebben.
4. Zie de goedheid van God in het zenden van de zeven jaren van overvloed voor die van de honger, opdat dienovereenkomstig voorraad opgedaan zal worden. Aldus maakt God het een tegenover het andere. Prediker 7:14. Met hoe wondervolle wijsheid heeft de voorzienigheid van God, de grote bestuurder van de huishouding van de wereld, de zaken van dit talrijk gezin van de beginne tot nu toe geregeld! Grote verscheidenheid van jaargetijden is er geweest, en de aarde heeft nu eens meer en dan weer minder voortgebracht, maar neem nu de tijden door elkaar, en wat wonderbaarlijk was in het manna, is wat ook in de gewone loop van de voorzienigheid wordt waargenomen, "die veel verzamelt, heeft niets over, en die weinig verzamelt, ontbreekt niet," Exodus 16:18.
5. Zie het vergankelijke van onze aardse genietingen. De grote vermeerdering van de jaren van overvloed ging geheel verloren, werd verzwolgen in de jaren van honger, en het overschot er van, dat zo groot scheen, was juist genoeg om de mensen in het leven te behouden, vers 29-31. "De spijzen zijn voor de buik, en de buik is voor de spijzen, maar God zal beide deze en die teniet doen," 1 Corinthiërs 6:13. Er is brood, dat "blijft tot in het eeuwige leven," en dat is de moeite waard "om voor te werken," Johannes 6:27. Zij, die van de dingen van deze wereld hun goed maken, zullen er weinig genot in vinden, bij de herinnering dat zij "het ontvangen hebben," Lukas 16:25.
6. Merk op, dat God dit van tevoren openbaarde aan Farao, die, als koning van Egypte, de vader moest wezen van zijn volk, en voorzieningen voor hen moest treffen. Overheidspersonen worden "herders" genoemd, die er voor moeten zorgen, niet slechts te heersen, maar te weiden, te voeden.
Genesis 41:33 – 45🔗
Hier is: I. De goede raad, die Jozef gaf aan Farao, namelijk:
1. Dat hij in de jaren van overvloed moest opleggen voor de jaren van honger, koren moest opkopen, als het goedkoop was, ten einde beide zichzelf te verrijken en het land van koren te kunnen voorzien, als het duur en schaars zal zijn.
a. Een trouwe waarschuwing moet altijd gevolgd worden door goede raad. Een kloekzinnig mens ziet het kwaad, opdat hij zich verberge. God heeft ons in Zijn woord gesproken van een dag van beproeving en nood, die aanstaande is, wanneer wij al de genade nodig zullen hebben, die wij kunnen verkrijgen. Voorzie u er dan van.
b. Tijden van verzamelen moeten naarstig gebruikt worden, omdat er een tijd van uitgeven zal komen. "Laat ons naar de mier gaan, en wijsheid van haar leren," Spreuken 6:6-8.
2. Omdat hetgeen ieders werk is, gewoonlijk blijkt niemands werk te zijn, raadt hij Farao aan om beambten aan te stellen, die dit tot hun werk moeten maken, en een persoon te kiezen, die over allen het toezicht heeft, vers 33. Indien Jozef die raad niet gegeven had, zou het waarschijnlijk niet geschied zijn, Farao’s raadslieden waren even weinig instaat een goed gebruik te maken van de droom, als zijn tovenaars om hem uit te leggen, daarom is van hem gezegd: dat hij "de oudsten heeft onderwezen." Psalm 105:22. Hieruit kunnen wij dus terecht met Salomo afleiden: "Beter is een arm en wijs jongeling, dan een oud en zot koning," Prediker 4:13.
II. De grote eer, die Farao Jozef aandeed.
1. Hij gaf hem een eervol getuigenis: Hij is een man, waarin Gods Geest is, en dat geeft aan een ieder mens een grote voortreffelijkheid mee, zulke mensen behoren gewaardeerd te worden, vers 38. Hij overtreft ieder in wijsheid: er is niemand zo verstandig en wijs als gij, vers 39. Nu is hij ruim beloond voor de smaad, die hem was aangedaan, en zijn gerechtigheid komt voort als het licht, Psalm 37:6.
2. Hij stelt hem in een eervol ambt, hij gebruikt hem niet slechts om koren te kopen, maar maakt hem tot eerste staatsminister, opziener van het huis van de koning, Gij zult over mijn huis zijn, hoofdrechter van het rijk, naar uw woord zal al mijn volk geregeerd worden of gewapend worden, zoals sommigen dit lezen, en dan duidt het hem aan als generaal van het leger. Zijn opdracht was zeer omvangrijk: ik heb u over heel Egypteland gesteld, vers 41, zonder u zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen, vers 44, al de zaken van het rijk moeten door zijn hand gaan. Ja meer, alleen deze troon zal ik groter zijn dan gij, vers 40. Het is verstandig van vorsten om diegenen te bevorderen tot plaatsen van macht en vertrouwen, in wie de Geest Gods is, en het is het geluk van de volken als de zodanigen aldus bevorderd worden. Waarschijnlijk waren er wel personen aan het hof, die tegen Jozefs bevordering waren, wat aan Farao aanleiding gaf om hem zijn benoeming zo dikwijls te herhalen, en wel met die plechtige verzekering, vers 44. Ik ben Farao. Toen het voorstel gedaan werd, dat er een korenmeester-generaal benoemd zou worden, was dit goed in de ogen van al zijn knechten, vers 37, daar ieder van hen hoopte de post te zullen krijgen, maar toen Farao tot hen zei: "Jozef zal de man er voor zijn", lezen wij niet, dat een van hen een antwoord gaf, omdat het hun niet beviel, maar zij berustten er in, omdat zij niet anders konden. Jozef had ongetwijfeld vijanden, schutters, die hem hebben beschoten en gehaat, Hoofdstuk 49:23, evenals ook Daniël, Hoofdstuk 6:4, 5.
3. Hij schonk hem alle mogelijke eretekenen, ten einde hem in de achting en eerbied van het volk te verheffen, als des konings gunsteling in wiens eer de koning een welbehagen heeft.
a. Hij gaf hem zijn eigen ring, als bevestiging van zijn aanstelling en ten teken van zijn bijzondere gunst, of wel: het stond gelijk met hem het grootzegel over te geven.
b. Hij gaf hem fraaie kleren, inplaats van zijn gevangeniskleren. Want zij, die in de paleizen van de koningen zijn, moeten zachte kleren dragen. Hij, die ‘s morgens nog zijn ijzeren boeien voortsleepte, was eer de avond kwam met een gouden keten gesierd.
c. Hij deed hem rijden op de tweede wagen, die op de zijne volgde, en gaf bevel dat men zich voor hem zou buigen: "Knielt, zoals voor Farao zelf.
d. Hij gaf hem een nieuwe naam, om zijn gezag over hen te kennen te geven, maar die tevens de uitdrukking was van zijn waardering van hem: Zafnath-Paäneah - een ontdekker van verborgenheden.
e. Hij heeft hem een eervol huwelijk doen aangaan met de dochter van een vorst. Waar God vrijgevig is geweest in het geven van wijsheid en andere gaven, daar was Farao niet karig in het schenken van eerbewijzen. Nu was deze verhoging van Jozef:
A. Een overvloedige beloning voor zijn onschuldig en geduldig lijden, een blijvend voorbeeld en bewijs van de rechtvaardigheid en goedheid van de Voorzienigheid en een aanmoediging voor alle Godvruchtigen om op een goede God te vertrouwen.
B. Zij was een type van de verhoging van Christus, de grote verklaarder van verborgenheden, Johannes 2:18, of, gelijk sommigen Jozefs nieuwe naam vertalen: de "behouder der wereld." De grootste heerlijkheid van de bovenwereld is Zijn deel, de grote belangen zijn aan Hem toevertrouwd, en alle macht is Hem gegeven in hemel en op aarde. Hij is de verzamelaar, de bewaarder en de beschikker van al de schatten van de Goddelijke genade, de opperbestuurder van het koninkrijk Gods onder de mensen. Het is het werk van Zijn dienstknechten om voor Hem uit te roepen: "Knielt, kust de Zoon!" Genesis 41:46-57
Merk hier op:
I. De opbouw van Jozefs gezin door de geboorte van twee zonen, Manasse en Efraïm, vers 50-52. In de namen, die hij hun gaf, erkende hij Gods voorzienigheid, die zulk een gelukkige keer in zijn lot had teweeggebracht.
1. God heeft hem "de moeite doen vergeten" Job 11:16. Wij behoren ons leed zó te dragen, als die niet weten, of Gods voorzienigheid misschien later zoveel vertroostingen en zegeningen zal schenken, dat zij ruim opwegen tegen alle leed en beproevingen, zodat wij ze, als zij geleden zijn, vergeten. Maar kon hij zo onnatuurlijk wezen, dat hij "het ganse huis zijns vaders vergat?" Hij bedoelt de onvriendelijkheid waarmee zijn broeders hem bejegend hebben of misschien de rijkdom en de eer, die hij van zijn vader had verwacht met het geboorterecht. Het gewaad, dat hij nu droeg, deed hem de veelvervige rok vergeten, die hij in het huis van zijn vader had gedragen.
2. God heeft hem "vruchtbaar gemaakt in het land van zijn verdrukking." Het is het land van zijn verdrukking geweest, en in zekere zin was het dit nog, want het was Kanaän, het land der belofte, niet. Zijn verwijdering van zijn vader was nog zijn verdrukking. Licht is soms voor de oprechte gezaaid in een dor land, maar toch, als God het is, die het zaait en het bevochtigt, dan zal het opwassen. De verdrukking der heiligen bevordert hun vruchtbaarheid. Efraïm betekent vruchtbaarheid, en Manasse vergetelheid, want deze twee gaan dikwijls samen, toen Jeschurun vet werd, heeft hij God vergeten, die hem gemaakt had.
II. De vervulling van Jozefs voorzeggingen. Farao had groot vertrouwen in de waarheid er van, daar hij, hetgeen door anderen niet aldus kon gevoeld worden - , misschien in zijn eigen geest een nauwkeurige overeenkomst gewaar werd tussen die voorzeggingen en zijn dromen, zoals tussen de sleutel en het slot, en de uitkomst bewees, dat hij niet bedrogen was. De zeven jaren van overvloed kwamen, vers 47 maar liepen ten einde, vers 53. Wij behoren het naderend einde te voorzien van de dagen van onze voorspoed, en daarom moeten wij ons niet veilig en gerust wanen in het genot van onze voorspoed, alsof die altijd zal duren, en niet traag of onachtzaam te zijn in het gebruik maken van onze goede gelegenheden. Jaren van overvloed zullen eindigen, en daarom: wat uw hand vindt om te doen, doe het, en vergader in de tijd dat vergaderd kan worden. "De morgenstond komt, en ook de nacht," Jesaja 21:12, de overvloed en ook de honger. De zeven jaren van honger begonnen aan te komen, vers 54. Zie aan welke toestands-veranderingen wij onderhevig zijn in deze wereld, en hoe nodig het voor ons is, het goede te genieten in dagen van voorspoed, maar in dagen van tegenspoed toe te zien, Prediker 7:14. Deze hongersnood schijnt niet slechts in Egypte geheerst te hebben maar ook in andere landen, "vruchtbaar land wordt tot zoute grond, om de boosheid van hen, die daar in wonen," Psalm 107:34. Hier wordt gezegd, dat in heel Egypteland brood was, dit bedoelt waarschijnlijk, niet alleen dat wat Jozef had opgekocht voor de koning maar ook dat, wat particulieren, op zijn voorbeeld en na het bekend worden van zijn voorzegging, als ook daartoe aangespoord door de regels van gewoon gezond verstand, hadden opgelegd.
III. De uitoefening van Jozefs ambt, hij werd getrouw bevonden, zoals een rentmeester behoort te wezen.
1. Hij was naarstig in het opleggen terwijl de overvloed aanhield, vers 48, 49. Hij, die aldus vergadert, is een verstandig zoon.
2. Hij was verstandig en zorgzaam in het uitgeven toen de honger kwam, en hield de marktprijzen laag, door tegen redelijke prijs uit zijn voorraad te verkopen. In zijn benauwdheid riep het volk tot Farao, zoals de vrouw tot de koning van Israël: "Help, Heere koning," 2 Koningen 6:26, hij zond hen naar zijn schatmeester: Gaat tot Jozef. Zo wijst God in het Evangelie diegenen, die tot Hem komen om genade en vergeving, aan om tot de Heere Jezus te gaan, in wie alle volheid woont, en: doet wat Hij u zegt. Jozef heeft ongetwijfeld met wijsheid en rechtvaardigheid de prijs vastgesteld van het koren, dat hij verkocht, zodat Farao, voor wiens geld het was opgekocht, een redelijke winst kon hebben, en het land toch niet verdrukt werd, noch van de heersende schaarste misbruik werd gemaakt om onwettige winst te verkrijgen. Terwijl hij, "die koren inhoudt" als het duur is, in de hoop dat het nog duurder zal worden, hoewel het volk uit gebrek er aan omkomt - , er om gevloekt wordt, (en dat is geen vloek zonder oorzaak) "zal zegening zijn over het hoofd van de verkoper, die het aldus verkoopt," Spreuken 11:26. Laat de prijs bepaald worden door die gulden regel der rechtvaardigheid: te doen, zoals wij wensen, dat ons gedaan zal worden.