Haggaï
EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK VAN DE PROFEET HAGGAÏ🔗
De Babylonische ballingschap bracht een gewichtiger keer, in geschiedenis en profetie beide, der Joodse kerk. In de geslachtsboom onzes Heilands wordt het als een belangrijk tijdstip gekenmerkt, Mattheüs 1:17. Negen van de twaalf kleine profeten, wier geschriften wij tot hiertoe overdacht hebben, leefden en predikten voor die ballingschap; de meesten hebben er in hun profetieën over geschreven en ze als een rechtvaardige straf voor Jeruzalems goddeloosheid voorspeld.
Maar de laatste drie, waarmee de Geest der profetie Zijn laatste woord sprak en voorts zweeg, totdat Hij weer begon te getuigen in Christus’ voorloper, leefden en predikten na de terugkeer uit de ballingschap, niet onmiddellijk, maar enigen tijd later.
Haggaï en Zacharia verscheen ongeveer tegelijkertijd, achttien jaar na die gebeurtenis, toen de herbouw des tempels door de vijanden vertraagd en door de vrienden veronachtzaamd werd. Haggaï nu, de profeet, en Zacharia, de zoon van Iddo, profeten, profeteerden tot de Joden, die te Juda en te Jeruzalem waren; in de naam des Gods van Israël profeteerden zij tot hen, zo lezen wij in Ezra 5:1, om hen over hun traagheid te bestraffen en hen op te wekken, het goede werk, dat een tijd lang had stilgestaan, weer op te vatten, en zulks met kracht, ondanks de ondervonden tegenstand. Haggaï begon twee maanden voor Zacharia, die opstond om hem te steunen, opdat in de mond van twee getuigen alle woord bestaan zou. Maar Zacharia bleef langer getuigen, want al de profetieën van Haggaï, die staan opgetekend, vallen binnen een tijdruimte van vier maanden, in het tweede jaar van Darius, tussen het begin der zesde en het einde der negende maand. Maar Zacharia’s profetieën dateren nog van meer dan twee jaar later, Zacharia 7:1.
Sommigen genieten de eer, Gods werk te beginnen, anderen die van het voort te zetten. De Joden schrijven dezen beiden profeten de eer toe, leden geweest te zijn der grote synagoge (zoals zij ze noemen), die na de terugkeer uit de ballingschap gevormd werd; wij achten het zeker groter eer, dat zij geprofeteerd hebben van Christus. Haggaï sprak van Hem, als de groter heerlijkheid van dit huis, en Zacharia als de Man, de Spruite. In hem scheen het licht dier Morgenster veel helderder dan in de vroegere profetieën, aangezien zij dichter bij de tijd leefden, waarop de Zon der gerechtigheid zou opgaan, en zij Zijn dag zagen naderen. De LXX noemt Haggaï en Zacharia de schrijvers van Psalmen 138, 146, 147 en 148.