Handelingen 12
- EN omtrent denzelven tijd sloeg de koning Herodes de handen aan sommigen van de gemeente, om die kwalijk te behandelen.
- En hij doodde Jakobus, den broeder van Johannes, met het zwaard.
- En toen hij zag dat het den Joden behaaglijk was, voer hij voort om ook Petrus te vangen (en het waren de dagen der ongehevelde broden);
- Denwelken ook gegrepen hebbende, hij in de gevangenis zette, en gaf hem over aan vier wachten, elk van vier krijgsknechten, om hem te bewaren, willende na het paasfeest hem voorbrengen voor het volk.
- Petrus dan werd in de gevangenis bewaard; maar van de gemeente werd een gedurig gebed tot God voor hem gedaan.
- Toen hem nu Herodes zou voorbrengen, sliep Petrus dienzelven nacht tussen twee krijgsknechten, gebonden met twee ketenen; en de wachters voor de deur bewaarden de gevangenis.
- En zie, een engel des Heeren stond daar, en een licht scheen in de woning, en slaande de zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk op. En zijn ketenen vielen af van de handen.
- En de engel zeide tot hem: Omgord u en bind uw schoenzolen aan. En hij deed alzo. En hij zeide tot hem: Werp uw mantel om en volg mij.
- En uitgaande volgde hij hem, en wist niet dat het waarachtig was hetgeen door den engel geschiedde, maar hij meende dat hij een gezicht zag.
- En als zij door de eerste en tweede wacht gegaan waren, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidt; dewelke vanzelf hun geopend werd. En uitgegaan zijnde gingen zij één straat voort, en terstond scheidde de engel van hem.
- En Petrus tot zichzelven gekomen zijnde, zeide: Nu weet ik waarachtiglijk, dat de Heere Zijn engel uitgezonden heeft, en mij verlost heeft uit de hand van Herodes en uit al de verwachting van het volk der Joden.
- En als hij alles overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die toegenaamd was Markus, alwaar velen tezamen vergaderd en biddende waren.
- En als Petrus aan de deur van de voorpoort klopte, kwam een dienstmaagd voor om te luisteren, met name Rhode.
- En zij de stem van Petrus bekennende, deed van blijdschap de voorpoort niet open, maar liep naar binnen en boodschapte dat Petrus voor aan de voorpoort stond.
- En zij zeiden tot haar: Gij raast. Doch zij bleef er sterk bij, dat het alzo was. En zij zeiden: Het is zijn engel.
- Maar Petrus bleef kloppende; en als zij opengedaan hadden, zagen zij hem en ontzetten zich.
- En als hij hun met de hand gewenkt had dat zij zwijgen zouden, verhaalde hij hun hoe hem de Heere uit de gevangenis uitgeleid had, en zeide: Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde, reisde naar een andere plaats.
- En als het dag was geworden, was er geen kleine beroerte onder de krijgsknechten, wat toch aan Petrus mocht geschied zijn.
- En als Herodes hem gezocht had en niet vond, en de wachters rechtelijk ondervraagd had, gebood hij dat zij weggeleid zouden worden. En hij vertrok van Judéa naar Cesaréa, en hield zich aldaar.
- En Herodes had in den zin tegen de Tyriërs en Sidoniërs te krijgen; maar zij kwamen eendrachtelijk tot hem, en Blastus, die des konings kamerling was, overreed hebbende, begeerden vrede, omdat hun land gespijzigd werd van des konings land.
- En op een gezetten dag, Herodes een koninklijk kleed aangedaan hebbende, en op den rechterstoel gezeten zijnde, deed een rede tot hen.
- En het volk riep hem toe: Een stem Gods en niet eens mensen.
- En van stonden aan sloeg hem een engel des Heeren, daarom dat hij Gode de eer niet gaf; en hij werd van de wormen gegeten en gaf den geest.
- En het Woord Gods wies en vermenigvuldigde.
- Bárnabas nu en Saulus keerden weder van Jeruzalem, als zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook Johannes, die toegenaamd werd Markus.
Inleiding🔗
In dit hoofdstuk hebben wij de geschiedenis:
I. Van het martelaarschap van Jakobus, de apostel, en de gevangenzetting van Petrus, door Herodes Agrippa, die toen als koning heerste over Judea, vers 1-4.
II. De wonderdadige bevrijding van Petrus uit de gevangenis door de dienst van een engel, als verhoring van het gebed, dat door de gemeente voor hem werd opgezonden, vers 5-19.
III. Hoe Herodes in zijn hoogmoed werd afgesneden, daar een engel de dienaar van Gods gerechtigheid hem sloeg, vers 20-23, en dit geschiedde, toen Barnabas en Saulus te Jeruzalem waren, voor de zending, waarmee zij door de kerk te Antiochië belast waren, nl. om hun liefdegaven over te brengen, waarom wij bij het einde het bericht hebben van hun terugkeer naar Antiochië, vers 24-25.
Handelingen 12:1-4🔗
Na de bekering van Paulus hebben wij niets meer gehoord van de bemoeiingen der priesters om de heiligen te Jeruzalem te vervolgen. Wellicht heeft die wonderbare verandering en de teleurstelling, die zij er door ondervonden ten opzichte van hun boze plannen tegen de Christenen te Damascus een verzachtende invloed op hen geoefend en hen onder het bedwang gebracht van Gamaliëls advies om van deze mensen af te houden, en te zien wat er uit voortkomen zou. Maar nu steekt de storm op uit een anderen hoek, de burgerlijke overheid, die nu niet, als gewoonlijk, door de geestelijken werd aangezet, handelt eigenmachtig en eigener beweging in deze vervolging. Herodes, die oorspronkelijk tot een Edomietisch geslacht behoorde, schijnt een proseliet van de Joodse Godsdienst te zijn geworden, want Josephus zegt, dat hij een ijveraar was voor de Mozaïsche plechtigheden. Hij was niet slechts (zoals Herodes Antipas geweest was) viervorst van Galiléa, maar had ook het bestuur over Judea, dat hem door keizer Claudius was opgedragen. Meestal woonde hij te Jeruzalem, waar hij zich ook toen bevond. Er wordt ons hier gesproken van drie dingen, die hij gedaan heeft.
I. Hij sloeg de handen aan sommigen van de gemeente, vers 1. Hij strekte de handen uit om dit te doen. Dit geeft te kennen, dat zijn handen gebonden waren geweest, wellicht door het bedwang, dat zijn eigen geweten hem in deze zaak had opgelegd, maar nu verbrak hij dat bedwang en strekte boosaardig en met voorbedachten rade de handen uit. Herodes sloeg de handen aan sommigen van de gemeente om die kwalijk te handelen, zo lezen anderen de tekst. Hij gebruikte zijn beambten om hen te grijpen en gevangen te nemen, ten einde hen gerechtelijk te vervolgen. Zie nu hoe hij trapsgewijze voortschrijdt!
1. Hij begon met sommige leden van de gemeente, sommigen van hen, die van minder aanzien waren, maar daarna tastte hij de apostelen zelf aan. Zijn haat was gericht tegen de gemeente, en tegen de personen, die hij kwelde, had hij niets anders dan het feit, dat zij tot de gemeente behoorden, en dus Christus toebehoorden.
2. Hij begon met hen slechts kwalijk te handelen, hen gevangen te zetten, hen te beboeten, hun huizen en goederen te vernielen, en op andere wijzen hen te kwellen, maar daarna ging hij met nog grotere wreedheid te werk. Zo worden Christus’ lijdende dienstknechten door de mindere moeilijkheden en kwellingen toebereid voor de grotere beproevingen, opdat de verdrukking lijdzaamheid werke, en de lijdzaamheid bevinding.
II. Hij doodde Jacobus, de broeder van Johannes met het zwaard, vers 2. Hier hebben wij in aanmerking te nemen:
1. Wie de martelaar was: het was Jacobus, de broeder van Johannes, aldus aangeduid, om hem te onderscheiden van de andere Jacobus, de broeder van Joses. Deze werd Jacobus major - Jacobus de grotere, en geen Jacobus de kleinere genoemd. Deze, die nu met het martelaarschap gekroond werd, was een van de eerste drie discipelen van Christus, een van hen, die getuigen waren van zijn gedaanteverandering op de berg en van Zijn lijden in Gethsémané, waardoor hij toebereid werd voor zijn martelaarschap. Hij was een dergenen, die door Christus Boanerges - Zonen des donders - genoemd werden, en wellicht heeft hij door zijn krachtige, hartontdekkende prediking Herodes, of de personen uit zijn omgeving, geprikkeld en vertoornd, zoals Johannes de Doper de anderen Herodes vertoornd had, en dat dit de aanleiding was tot zijn vervolging. Hij was een van die zonen van Zebedeüs, aan wie Christus zei, dat zij zullen drinken van de drinkbeker, dien Hij zou drinken, en gedoopt worden met de doop, waarmee Hij gedoopt zou worden, Mattheüs 20:23, en nu zijn die woorden van Christus aan hem vervuld, maar het was om hem te doen zitten aan Christus’ rechterhand, want indien wij met Hem lijden, dan zullen wij ook met Hem heersen. Hij was een der twaalven, aan wie opgedragen was, om alle volken te onderwijzen, en hem nu weg te nemen, eer hij nog van Jeruzalem was heengegaan, was als het doden van Abel door Kaïn, toen de wereld bevolkt moest worden, en toen een man meer was dan velen op een anderen tijd.
Thans een apostel te doden stond gelijk aan het doden van hij wist niet hoe velen. Maar waarom heeft God het toegelaten? Indien het bloed der heiligen - en hoe veel te meer nog het bloed van apostelen - dierbaar is in zijn ogen, dan kunnen wij er van verzekerd wezen, dat het niet dan om gewichtige redenen vergoten wordt. Wellicht heeft God er mede bedoeld, om de overige apostelen op te wekken om zich onder de volken te gaan verstrooien, en niet langer te Jeruzalem te blijven wonen. Of het was om te tonen, dat de apostelen wel verordineerd waren om het Evangelie in de wereld te planten, maar dat, indien zij weggenomen werden, God toch ook zonder hen Zijn werk kon doen en het ook zou doen. Deze apostel stierf als martelaar, om aan de overigen van hen te tonen wat zij hadden te verwachten, en er zich dienovereenkomstig op voor te bereiden. Er is volstrekt geen grond voor de overlevering, die in de Roomse kerk geloofd wordt, dat deze Jacobus te voren in Spanje geweest is en er het Evangelie heeft geplant.
2. Welke dood hij gestorven is.
Hij was gedood met het zwaard, zijn hoofd werd afgeslagen met een zwaard, hetgeen de Romeinen volgens Lorinus als een smadelijker wijze van onthoofding beschouwden, dan met een bijl. Onthoofding was eigenlijk niet in gebruik onder de Joden, maar als koningen mondelinge orders gaven voor een plotselinge en in stilte uit te voeren terdoodbrenging, dan geschiedde het door onthoofding, en waarschijnlijk heeft deze Herodes Jacobus gedood, zoals de andere Herodes Johannes de Doper gedood heeft, in alle stilte in de gevangenis. Het is vreemd, dat wij geen uitvoeriger bericht hebben van het martelaarschap van dien groten apostel, zoals wij het van Stefanus gehad hebben. Maar zelfs deze korte vermelding van de zaak volstaat om ons te laten weten, dat de eerste predikers van het Evangelie zo wèl verzekerd waren van de waarheid er van, dat zij haar bezegeld hebben met hun bloed, en ons hiermede hebben aangemoedigd, om, zo wij er te eniger tijd toe geroepen worden, ook ten bloede toe te weerstaan. De Oud-Testamentische martelaren zijn door het zwaard ter dood gebracht, Hebr. 11:37, en Christus is niet gekomen om vrede te brengen maar het zwaard, Mattheüs 10:34, ter voorbereiding waarvan wij ons moeten wapenen met het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods woord, en dan behoeven wij niet te vrezen wat het zwaard des mensen ons doen kan.
III. Hij liet Petrus gevangen nemen, van wie hij het meest gehoord had, als diegene onder de apostelen, die het meest op de voorgrond trad. Hij stelde er dus een ere in om dezen uit de weg te ruimen. Merk hier op:
1. Toen hij Jacobus had onthoofd, voer hij voort ook Petrus te vangen. Door bloed worden de bloeddorstigen nog bloeddorstiger, en de weg der vervolging gaat, evenals die van andere zonden, bergafwaarts, wie zich op dien weg bevindt kan niet gemakkelijk stilstaan, als zij er op zijn, bevinden zij, dat zij voort moeten gaan. Zij, die een stap doen op een zondigen weg, geven Satan het voordeel over hen om hen tot een tweeden te verzoeken, en zo tarten zij God, als het ware, om hen aan hen zelf over te laten, zodat zij dan van kwaad tot erger gaan. Daarom is het zaak voor ons om ons te wachten voor het begin der zonde.
2. Hij deed dit, omdat hij zag, dat het de Joden behaaglijk was. Merk op: de Joden brachten het bloed van Jacobus over zich, door er zich ingenomen mede te tonen, toen het vergoten was, hoewel zij er Herodes niet toe aangezet hadden. Er zijn medeplichtigen ex post facto - na de daad, en zij zullen gerekend worden met de vervolgers, die behagen scheppen in de vervolging door anderen, er zich in verlustigen om vrome mensen mishandeld te zien, en uitroepen: Ha! Zo zien wij het gaarne!, of het ten minste in stilte goedkeuren. Want, als bloeddorstige vervolgers toegejuicht worden voor hetgeen waarover iedereen schande moest roepen, dan worden zij aangemoedigd om er mede voort te gaan, dan worden hun handen gesterkt, en hun harten verhard, en de bestraffende stem van hun geweten gesmoord, ja het is een even sterke verzoeking voor hen, om hetzelfde te doen, als het hier voor Herodes was, dat het de Joden behaaglijk was. Hoewel hij geen reden had tot vrees van hen te mishagen indien hij het niet deed, zoals Pilatus, toen hij Christus veroordeelde, hoopte hij toch hen te behagen, zo hij het wèl deed, en aldus hen voor zijn belangen te winnen en hun vergoeding te bieden, als hij hen in iets anders mishaagde. Diegenen maken zich tot een gemakkelijke prooi van Satan, die er zich op toeleggen en het tot hun levenstaak maken om mensen te behagen.
3. Er wordt nota genomen van de tijd, wanneer Herodes Petrus gevangen liet zetten: het waren de dagen der ongehevelde broden. Het was op het feest van het pascha, toen hun gedachtenisviering van hun typische verlossing hen er toe geleid moest hebben, om hun geestelijke verlossing aan te nemen, maar in plaats hiervan hebben zij, onder voorgeven van ijver voor de wet, er heftig tegen gestreden, en, in de dagen der ongezuurde broden waren zij het meest verzuurd en verbitterd door de oude zuurdesem der kwaadheid en der boosheid. Op het feest van het pascha, toen de Joden van alle delen des lands naar Jeruzalem kwamen voor het feest, zetten zij elkaar op tegen de Christenen en het Christendom, en dan waren zij heftiger dan op andere tijden.
4. Hier is een bericht van de gevangenneming van Petrus, vers 4, dewelke ook gegrepen hebbende, hij in de gevangenis zette, in de binnensten kerker. Sommigen zeggen, dat het dezelfde gevangenis was, waarin hij en de andere apostelen enige jaren te voren geworpen waren, en door een engel er uit verlost werden, Hoofdstuk 5:18. Hij werd overgegeven aan vier wachten, elk van vier krijgsknechten, dat is aan zestien, die hem vier aan vier beurtelings bewaken moesten, om te beletten, dat hij vluchtte, of door zijn vrienden werd bevrijd. Aldus dachten zij hem veilig in hun macht te hebben.
5. Herodes was voornemens hem na het Paasfeest voor te brengen voor het volk.
a. Hij wilde hem tentoonstellen. Jacobus had hij waarschijnlijk in stilte ter dood gebracht, waarover het volk zich had beklaagd, niet omdat het onrechtvaardig was iemand ter dood te brengen zonder hem in het openbaar te verhoren, maar omdat zij er door beroofd waren van het genoegen om het doodvonnis aan hem te zien voltrekken. Daarom wil Herodes, nu hij hun gevoelen kende, hun het genoegen geven van Petrus in boeien te zien, of Petrus bij het blok, opdat zij hun ogen aan dit schouwspel kunnen verlustigen. En zeer begerig was hij voorzeker om het volk te behagen, die hen op die wijze wilde behagen!
b. Hij wilde dit doen na het Paasfeest, meta to pascha - na het pascha, zoals het gelezen moet worden, want het is hetzelfde woord, dat steeds aldus overgezet is. Herodes wilde hem niet veroordelen voor het pascha voorbij was, uit vrees - naar sommigen denken - dat hij, Petrus, zulk een invloed onder het volk zou hebben, dat zij naar de gewoonte van het feest, zijn loslating zouden eisen, of, nadat de drukte van het feest voorbij was, en de stad ledig was, dan wilde hij het volk onthalen op Petrus’ openbare verschijning voor het gerecht, en zijn terechtstelling. Aldus was het complot beraamd, en Herodes zowel als het volk verlangen er naar, dat het feest voorbij is, en zij zich in dat barbaarse schouwspel kunnen verlustigen.
Handelingen 12:5-19🔗
Wij hebben hier het verhaal van Petrus’ verlossing uit de gevangenis, waardoor Herodes’ plan tegen hem verijdeld, deze bloedige vervolging gestuit werd, en het leven van de apostel gespaard bleef voor verderen arbeid in de dienst des Heeren.
I. Een zaak, die zijn verlossing heerlijk maakte, was, dat zij duidelijk en klaar geschiedde als verhoring van het gebed der gemeente, vers 5. Petrus werd in de gevangenis bewaard en wel met veel nauwkeurigheid en zorg, zodat het volstrekt onmogelijk was hem, hetzij door geweld of door list er uit te krijgen, maar van de gemeente werd een gedurig gebed tot God voor hem gedaan, want gebed en tranen zijn de wapenen der gemeente, daarmee strijdt zij, niet slechts tegen hare vijanden, maar voor hare vrienden, en tot die wapenen nemen zij de toevlucht.
1. De verdaging van Petrus’ gerechtelijk verhoor gaf hun tijd voor gebed. Waarschijnlijk is Jacobus zo plotseling, zo in der haast, en zo in alle stilte gedood, dat de gemeente geen tijd had om voor hem te bidden. God had het zo verordineerd, dat hun geen ruimte tot gebed was gegeven, daar het zijn bedoeling niet was hun te geven, waar zij om zouden bidden. Jacobus moet geofferd worden en daarom wordt het gebed voor hem voorkomen, maar Petrus moet behouden voor hen blijven, en daarom wordt het gebed voor hem verwekt, en wordt er hun tijd voor gegeven, door dat Herodes het gerechtelijk verhoor heeft verdaagd, hoewel hij het zo niet meende, en zijn hart alzo niet dacht.
2. Zij hebben zeer bijzonder voor hem gebeden, dat het Gode mocht behagen om op de een of andere wijze Herodes’ oogmerk te verijdelen, en het lam uit de kaken des leeuws te rukken. De dood van Jacobus had hen verschrikt, en aangespoord tot grotere vurigheid in het gebed voor Petrus, want als zij aldus met breuk op breuk gebroken worden, dan vrezen zij, dat de vijand een einde aan hen zal maken. Stefanus is niet meer, en Jakobus is niet meer, zal nu ook Petrus worden weggenomen? Alle deze dingen zijn tegen hen, dit zal droefheid op droefheid zijn, Filippenzen 2:27. Hoewel de dood en het lijden van Christus’ dienstknechten grotelijks kan strekken tot bevordering van de belangen van Christus’ koninkrijk, is het toch de plicht en brengt het het belang mede van de gemeente, om vuriglijk te bidden voor hun leven, hun vrijheid, en hun rust, en soms wordt het door Gods voorzienigheid aldus beschikt, dat zij in groot gevaar komen, ten einde het gebed der gemeente voor hen op te wekken.
3. Van de gemeente werd een gedurig gebed tot God voor hem gedaan, het was: proseuchê ektenês - vurig gebed, het is het woord, dat gebruikt wordt voor Christus’ gebed in zijn doodsbenauwdheid, te ernstiger, het is het krachtig gebed des rechtvaardigen, dat veel vermag. Sommigen denken, dat het de standvastigheid en voortdurendheid van hun gebed aanduidt, zij hebben gebeden zonder ophouden. Het was een voortgezet bidden. Zij baden om zijn verlossing in hun openbare vergaderingen, in stilte wellicht, uit vreze der Joden. Dan gingen zij naar huis, en baden er om met hun gezin, dan begaven zij zich naar hun binnenkamers, en baden er voor in de eenzaamheid, en zo baden zij zonder ophouden. Of wel, eerst een groepje van hen, en dan een tweede, en daarna een derde, en zo hebben zij de gehelen dag gebeden, of liever de gehelen nacht, vers 12. Tijden van publieke rampen en gevaar moeten voor de gemeente tijden zijn van gebed, wij moeten altijd bidden, maar inzonderheid in zulke tijden van nood en ellende.
II. Een tweede zaak, die zijn verlossing verheerlijkte, was, dat toen des konings woord en zijn wet nabij gekomen was dat men het doen zou, zijn verlossing gewerkt was, zoals in Esther 9, 1, 2. Laat ons zien wanneer zijn verlossing gekomen is.
1. Het was in de eigen nacht voor Herodes hem wilde voorbrengen, waardoor het voor zijn vrienden des te grotere vertroosting, en voor zijn vijanden des te grotere beschaming was. Waarschijnlijk had de een of ander, die invloed had op Herodes of op de personen van zijn omgeving, getracht het ontslag van Petrus uit de gevangenis te bewerken, maar te vergeefs, Herodes’ besluit staat vast, dat Petrus moet sterven, en nu wanhopen zij om langs dien weg zijn bevrijding te verkrijgen, want morgen is het de dag waarop hij voorgebracht moet worden, en waarschijnlijk zullen zij wel even snel en beslist met hem te werk gaan als met zijn Meester, en nu heeft God een deur ter ontkoming voor hem geopend. Als de nood op het hoogst is geklommen, dan is het Gods tijd om te helpen, en daarom is er gezegd: "Hoe erger, hoe beter." Als Izaak gebonden op het altaar ligt, en het mes is in de hand van Abraham, en de hand uitgestrekt is om hem te slachten, dan zal de Heere voorzien, Jehova-jireh.
2. Het was, toen hij met twee ketenen gebonden tussen twee krijgsknechten lag, zodat hij, als hij zich bewoog, hen zou wekken. En behalve dat: hoewel de gevangenisdeuren ongetwijfeld gesloten en gegrendeld waren, hebben, voor alle zekerheid, de wachters voor de deur de gevangenis bewaard, zodat niemand ook maar een poging kon doen om hem te bevrijden. Nooit zou de kunst der mensen meer kunnen doen om een gevangenen in verzekerde bewaring te houden! Als de mensen denken, dat zij Gode te sterk zullen zijn, dan zullen zij ondervinden, dat God te sterk is voor hen.
3. Het was toen hij sliep tussen twee krijgsknechten, in diepe slaap lag.
A. Niet verschrikt door het gevaar, waarin hij verkeerde, hoewel dit zeer nabij was, en er geen weg ter ontkoming zichtbaar was. Er was slechts een schrede tussen hem en de dood, en toch kon hij in vrede neerliggen en slapen, slapen te midden zijner vijanden, terwijl zij misschien wel wakker waren, daar het een goede zaak was, waarvoor hij leed, en hij een goede consciëntie had, waarmee hij leed, en verzekerd was, dat God aan zijn beproeving zulk een uitkomst zou geven als het meest bevorderlijk was aan zijn eer en verheerlijking. Zijn zaak overgegeven hebbende aan dien, die Rechtvaardig oordeelt, verwijlt zijn ziel in gerustheid, en zelfs in de gevangenis tussen twee krijgsknechten, geeft God hem slaap, zoals Hij hem geeft aan zijn beminden.
B. Zijn verlossing niet verwachtende. Hij bleef niet wakker, uitziende naar hulp ter rechter of ter linkerhand, nee, hij lag te slapen, en was gans verrast toen hij verlost werd. Zo was het ook met de kerk: Wij waren gelijk degenen, die dromen, Psalm 126:1.
III. Het was ook een grote verheerlijking van zijn verlossing dat een engel van de hemel werd gezonden om hem te bevrijden, waardoor zijn ontkoming tegelijk uitvoerbaar en wettig was. Deze engel bracht hem een wettelijk ontslag en stelde hem in staat er gebruik van te maken.
1. De engel des Heeren stond daar, epestê, stond over hem. Hij scheen als iemand, die door de mensen verlaten was, maar niet vergeten door zijn God, de Heere denkt aan hem. Poorten en wachters weren al zijn vrienden van hem, maar kunnen Gods engelen niet van hem weren, onzichtbaar legeren zij zich rondom degenen, die de Heere vrezen, en rukken hen uit, Psalm 34:8, en daarom behoeft hun hart niet te vrezen, ofschoon hen een leger belegerde, Psalm 27:3. Waar Gods volk ook moge wezen, zij hebben een open weg naar de hemel, en niets kan hun gemeenschap met God onderscheppen of verbreken.
2. Een licht scheen in de gevangenis. Hoewel het een duistere plaats was, en het nacht was, zal Petrus toch zijn weg helder vinden. Sommigen hebben de opmerking gemaakt, dat wij niet bevinden, dat, als in het Oude Testament engelen verschenen, er rondom hen licht scheen, want dat was een duistere bedeling, en de heerlijkheid der engelen was toen omsluierd, maar als in het Nieuwe Testament melding wordt gemaakt van het verschijnen van engelen, dan wordt opgemerkt, dat zij verschijnen in licht, want het is door het Evangelie dat de bovenwereld in het licht gebracht is. De krijgsknechten, aan wie Petrus vastgeketend was, waren toen of door een diepen slaap bevangen, (zoals Saul en zijn krijgsknechten, toen David zijn spies en waterfles wegnam), of, indien zij wakker waren, heeft de verschijning van de engel hen zeer verschrikt, zodat zij werden als doden, zoals het ook met de wacht ging bij het graf van Christus.
3. De engel wekte Petrus door zijn zijde te slaan, een zachte aanraking, die toch volstond om hem op te wekken uit zijn slaap, hoewel die slaap zo diep was, dat het licht, dat hem bescheen, hem niet had doen ontwaken. Als vrome mensen in tijden van gevaar sluimeren, en niet gewekt worden door het licht van het woord en de ontdekkingen, die het hun geeft, dan moeten zij verwachten op hun zijde geslagen te worden door de een of andere beproeving, en het is beter aldus wakker geschud te worden, dan te blijven slapen. Wat die slag tot hem zei was: Sta haastelijk op, niet alsof de engel vreesde te falen door zijn dralen of uitstellen, maar Petrus moet zich niet toegeven in dralen. Als David het geruis hoort van een gang in de toppen der moerbeziënbomen, dan moet hij zich reppen.
4. Zijn ketenen vielen af van de handen. Het schijnt, dat zij hem handboeien hadden aangedaan, om hem wèl verzekerd in hun macht te hebben en te houden, maar de Heere had zijn banden losgemaakt en als zij van zijn handen afvielen, dan is dit evengoed als wanneer hij de kracht van Simson had gehad, om ze te breken als een snoertje van grof vlas als het vuur ruikt. De overlevering maakt veel beweging aangaande deze ketenen en doet een formeel verhaal, nl. dat een der soldaten ze als een heilige relikwie heeft bewaard, en dat zij lang daarna ten geschenke werden aangeboden aan keizerin Eudoxia, en ik weet niet welke wonderen er door geschied zijn, en de Roomse kerk houdt ieder jaar op de 1sten Augustus een feest ter gedachtenis van de ketenen van Petrus, Festum vinculorum Petri - Het feest van Petrus’ ketenen, terwijl dit toch op het pascha was. Zij moeten die ketenen van Petrus zeker zo liefhebben, omdat zij hopen er de wereld mede gekluisterd te houden l 5. Hij kreeg bevel zich terstond te kleden en de engel te volgen, en hij deed het, vers 8, 9.
IV. Toen Petrus wakker was geworden, wist hij niets anders te doen dan wat de engel hem zei.
A. Hij moest zich omgorden want die in hun klederen sliepen ontgordden zich, zodat zij, als zij opstonden, niets anders te doen hadden, dan hun gordels vast te maken.
B. Hij moest zijn schoenzolen aanbinden, ten einde geschikt te zijn om te lopen. Zij, wier banden losgemaakt zijn door de kracht der Goddelijke genade, moeten de voeten geschoeid hebben met bereidheid van het Evangelie des vredes.
C. Hij moest zijn mantel omwerpen, en de engel volgen, en hij kon voorzeker wel met groten moed en blijdschap voorttreden, die een engel van de hemel tot gids en wachter heeft, uitgaande, volgde hij hem. Zij, die uit geestelijke gevangenschap bevrijd worden, moeten hun Verlosser volgen, zoals Israël, gedaan heeft, toen zij uit het diensthuis gingen, zij gingen uit, niet wetende, waar zij komen zouden, maar wèl wie zij volgden. Nu wordt hier gezegd, dat Petrus toen hij uitging en de engel volgde, niet wist dat het waarachtig was, hetgeen door de engel geschiedde, dat het werkelijkheid was, maar dat hij meende, dat hij een gezicht zag. Het zou dan ook niet de eerste maal zijn, dat hij een gezicht zag, maar hieruit blijkt dan, dat een hemels gezicht zo helder en duidelijk was, dat het moeilijk was om te onderscheiden tussen hetgeen in visioen geschiedde. Als de Heere de gevangenen Sions weder bracht, waren wij gelijk degenen, die droomden, Psalm 126:1. Zo was het ook met Petrus, hij dacht, dat het te goed was om waar te kunnen zijn.
V. Hij werd door de engel veilig uit het gevaar gebracht, vers 10. Er waren wachters op enige passen afstand van elkaar geplaatst, waar zij door heen moesten, toen zij buiten de gevangenis waren, hetgeen zij deden zonder enigen tegenstand te ontmoeten, ja, er blijkt niet eens, dat zij ontdekt werden, of hun ogen waren gesloten, of hun handen waren gebonden, of het hart ontzonk hun, en zo geschiedde het, dat de engel en Petrus veilig door de eerste en tweede wacht gingen. Deze wachters stelden de wachters voor van de Joodse kerk, aan wie God een geest des diepen slaaps had gegeven, ogen om niet te zien, en oren om niet te horen, Romeinen 11:8. Zijn wachters zijn blind, zij zijn slaperig, zij liggen neer, zij hebben het sluimeren lief. Evenwel, er is nog een ijzeren poort, die hen tegen zal houden, en zo de wachters slechts tot zichzelf kunnen komen, kunnen zij zich dáár weer meester maken van hun’ gevangene, zoals Farao hoopte zich meester te maken van Israël bij de Rode Zee. Doch naar die poort schrijden zij voort, en, evenals de Rode Zee voor Israël, wordt zij hun geopend. Zij hebben er niet eens de hand naar behoeven uit te strekken, zij werd hun vanzelf geopend door een onzichtbare macht, en aldus werd vervuld naar de letter wat aan Cyrus in overdrachtelijke zin beloofd was, Jesaja 45:1, 2. Ik zal voor zijn aangezicht de deuren openen.. De koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan. En waarschijnlijk werd die ijzeren deur vanzelf weer gesloten, opdat geen der wachters Petrus zou kunnen vervolgen. Als God verlossing wil werken voor Zijn volk, zijn er in hun weg geen moeilijkheden, die niet te overkomen zijn, ijzeren deuren zelfs zullen hun vanzelf geopend worden. Deze ijzeren poort voerde uit het kasteel naar de stad, of zij binnen of buiten de stadspoorten was, is niet zeker, zodat zij, toen zij er door heen waren, zich in de straat bevonden. Deze bevrijding van Petrus is een voorstelling, of beeld, van onze verlossing door Christus, waarvan dikwijls gesproken wordt als van een vrijlating van gevangenen, niet slechts het uitroepen van vrijheid voor de gevangenen, maar het uitvoeren der gebondenen uit de gevangenis. De toepassing der verlossing in de bekering van zielen is het uitlaten der gevangenen door het bloed des verbonds uit de kuil, waar geen water in is, Zacharia 9:11.
Evenals deze engel des Heeren brengt de genade Gods eerst licht in de gevangenis, door het openen van het verstand, slaat de zijde van de slapende zondaar door het doen ontwaken van het geweten, doet de ketenen afvallen van de handen door de vernieuwing van de wil, en geeft dan het woord van bevel: Omgord u en volg mij. Er zijn moeilijkheden te overkomen, de tegenstand van Satan en zijn werktuigen, een eerste en tweede wacht, een verkeerd geslacht, waarvan wij ons moeten behouden" en als wij ons onder het Goddelijk geleide stellen, dan zullen wij door Gods genade behouden worden. En ten laatste zal ons de ijzeren poort geopend worden, om in te gaan in het nieuwe Jeruzalem, waar wij, volkomen bevrijd van alle de tekenen onzer gevangenschap, in zullen gaan tot de heerlijke vrijheid der kinderen Gods. 7. Nadat dit geschied was, scheidde de engel van hem, en liet hem aan zichzelf over. Hij was nu buiten gevaar voor zijn vijanden, en had geen wacht meer nodig. Hij wist, waar hij was, en waar hij zijn vrienden kon vinden en behoefde dus geen gids, en daarom heeft zijn hemelse wachter en gids hem vaarwel gezegd. Waar gewone middelen gebruikt kunnen worden, moeten geen wonderen worden verwacht. Als Petrus nu door geen wachten heeft heen te gaan, en door geen ijzeren deuren, heeft hij slechts de gewonen, onzichtbare dienst der engelen nodig, die zich legeren rondom hen, die God vrezen, en hen uitrukken.
VI. Gezien hebbende hoe zijn verlossing was verheerlijkt, zullen wij nu zien, hoe zij hem zelf duidelijk, en aan anderen bekend is geworden. Er wordt ons hier gezegd:
1. Hoe Petrus tot zichzelf is gekomen en alzo tot de kennis van zijn bevrijding, vers 11. Als zo vele vreemde en verwonderlijke dingen overkomen aan iemand, die zo even uit een diepen slaap is opgewekt, dan kan hij e voor het ogenblik wèl door in verwarring geraken, zodat hij niet weet waar hij is, noch wat hij doet, of het alles slechts verbeelding is, of werkelijkheid. Maar eindelijk is Petrus tot zichzelf gekomen, was hij geheel wakker, en bevond hij, dat het geen droom, maar werkelijkheid was, Nu weet ik waarachtig, nu weet ik - alêthoos - waarlijk, nu weet ik, dat het waarheid is, en geen zinsbedrog. Nu ben ik er van overtuigd, dat de Heere Jezus Zijn engel uitgezonden heeft, want engelen zijn Hem onderworpen, en gaan uit om zijn bevelen te doen, en door hem heeft Hij mij verlost uit de hand van Herodes, die dacht mij voor goed in zijn macht te hebben, en aldus ook al de verwachting van het volk der Joden heeft teleurgesteld, die niet twijfelden, of Petrus zou de volgenden dag gedood worden, en die hoopten dat door zijn dood het Christendom meteen en voor goed vernietigd zou zijn" Om die reden was het, niet alleen onder het gewone volk, maar ook onder de groten van het volk der Joden, een oorzaak van grote verwachting. Alles bij zichzelf nagaande, bemerkte Petrus wat grote dingen God voor hem gedaan had, hetgeen hij eerst uit blijdschap niet kon geloven. Zo zijn ook zielen, die uit geestelijke gevangenschap bevrijd zijn, zich in het eerst niet bewust wat God voor hen gedaan heeft, of in hen gewerkt heeft, velen hebben in waarheid genade, die er toch nog het blijk of bewijs niet van hebben. Zij vragen zich af, of werkelijk deze verandering in hen gewrocht is, of dat zij wellicht al dien tijd als in een droom zijn geweest. Maar, als de Trooster komt, dien de Vader zenden zal, dan zal Hij hen vroeger of later doen weten, waarachtig doen weten, welk een gezegende verandering er in hen gewerkt is, en in welk een gelukkigen toestand zij gekomen zijn.
2. Hoe Petrus tot zijn vrienden kwam en het ter hunner kennis bracht. Wij hebben er hier een bijzonder verhaal van. Hij overlegde de zaak, vers 12, bedacht, hoe nakend het gevaar, en hoe groot de verlossing was, en wat hij nu te doen heeft, welk gebruik hij moet maken van zijn verlossing? Wat moet nu zijn eerste werk wezen? Gods voorzienigheid laat plaats voor onze wijsheid, en de zaak, die Hij begonnen heeft, zal Hij wel, naar zijn belofte, voleinden, maar Hij wil toch, dat wij haar bij ons zelf zullen overleggen.
Hij ging terstond naar het huis ener vriendin, dat waarschijnlijk in de nabijheid lag van de plaats waar hij was. Het was het huis van Maria, een zuster van Barnabas, en de moeder van Johannes Marcus, dat, naar het schijnt, dikwijls gebruikt werd voor de stille vergaderingen der discipelen, hetzij omdat het ruim was, en velen kon bevatten, of omdat het in een stille, afgelegen plaats lag, of omdat zij meer dan anderen genegen was, om hare deuren voor hen te openen, en ongetwijfeld was het, evenals het huis van Obed Edom, gezegend om de wille van de ark. Een kerk in huis maakt het tot een klein heiligdom. Dáár vond hij velen samen vergaderd, biddende. In het holle van de nacht waren zij biddende voor Petrus, die de volgenden dag voorgebracht zou worden, dat God hem een weg ter ontkoming zou openen. Zij bleven bidden, ten teken van hun aandringen, zij achtten het niet voldoende, dat zij zijn zaak eenmaal Gode hadden voorgelegd, nee, zij deden het telkens en nogmaals. Aldus behoort men altijd te bidden en niet te vertragen. Zo lang wij wachtende gehouden worden om een zegen, moeten wij er om blijven bidden. Het schijnt, dat zij, nu de crisis naderde, en de zaak op de volgenden dag beslist moest worden, nog vuriger in het gebed waren dan te voren, en het was een goed teken, dat God voornemens was Petrus te verlossen, dat Hij aldus de geest des gebeds voor zijn verlossing had opgewekt, want nooit heeft Hij tot het zaad Jakobs gezegd: zoekt Mij te vergeefs. Zij kwamen bijeen voor het gebed bij deze gelegenheid, hoewel dit hen blootstelde aan het misnoegen van de regering, indien zij ontdekt werden, maar zij wisten hoe zeer Christus het verenigd bidden had aanbevolen en aangemoedigd, Mattheüs 18:19. 20. En het is van Gods biddend volk altijd gewoonte geweest om zich te verenigen in het gebed, zoals Esther 4:16, 2 Kronieken 20:4. Er waren velen, die hiervoor bijeen waren gekomen, zo velen wellicht, als het vertrek kon bevatten, en toen heeft eerst een gebeden, en daarna een ander van hen, die zich gewijd hadden aan de bediening des Woords en het gebed, terwijl de overigen met hen instemden. Of, zo er geen dienaren des Woords onder hen waren, dan zijn daar toch ongetwijfeld vele particuliere Christenen geweest, die wisten te bidden, te bidden zoals het behoort, en te volharden in den gebede, terwijl het hart der anderen zo zeer in de zaak was, dat zij hen konden volgen.
Dit was in de nacht, terwijl anderen sliepen, hetgeen een voorbeeld was van hun ijver, en ook van hun voorzichtigheid. Het is goed voor Christenen om stille bijeenkomsten te hebben voor gebed, inzonderheid in tijden van beroering en benauwdheid, en zulke bijeenkomsten moeten niet nagelaten worden. Petrus kwam tot hen, toen zij aldus baden, en dat was een onmiddellijke verhoring van hun gebed. Het was alsof God tot hen zei: "Gij bidt, dat Petrus u teruggegeven moge worden, welnu, hier is hij." Terwijl zij nog spreken zal Ik horen, Jesaja 65:24. Aldus wordt de engel met een antwoord des vredes gezonden op het gebed van Daniël, terwijl hij nog sprak en bad, Daniël 9:20, 21. Bidt en u zal gegeven worden. Hij klopte aan de poort, en had veel moeite om door hen binnen gelaten te worden, vers 13-16.
Als Petrus aan de deur van de voorpoort klopte, waarmee hij bedoelde hen op te wekken uit hun slaap, en, voor zoveel blijkt, niet wetende, dat hij hen stoorde in hun gebed. Evenwel, indien zijn vrienden tot hem toegelaten waren in de gevangenis en afzonderlijk met hem mochten spreken, dan is het mogelijk, dat hij hiervan wist, en dat de herinnering hieraan hem deed besluiten om zich naar dat huis te begeven, waar hij dan wist velen van zijn vrienden bij elkaar te vinden. Toen hij daar nu klopte, kwam een dienstmaagd voor om te luisteren, niet om de deur te openen, voor zij wist, wie er was, een vriend, of een vijand, en wat men verlangde, vrezende voor verklikkers. Of deze dienstmaagd tot het gezin behoorde, of tot de gemeente, een gewone dienstmaagd of een dochter des huizes was, blijkt niet.
Uit het feit, dat haar naam genoemd wordt, zou men kunnen afleiden, dat zij iemand van aanzien was onder de Christenen, en ijveriger het goede genegen, dan de meesten van haren leeftijd. Zij kende de stem van Petrus, daar zij hem dikwijls met veel genoegen had horen bidden en prediken, en spreken. Maar in plaats van hem nu terstond uit de koude nachtlucht binnen te laten, deed zij van blijdschap de voorpoort niet open.
Zo gebeurt het wel eens, dat wij in een vervoering van genegenheid voor onze vrienden iets doen, dat niet vriendelijk is. In hare vervoering van blijdschap, vergeet zij zich en doet de poort niet open. Zij liep naar binnen, en ging waarschijnlijk naar een opperzaal, waar zij bijeen waren, en zei hun, dat Petrus zeer stellig aan de poort was, hoewel zij geen moed genoeg had om de poort te openen, uit vrees van zich vergist te hebben, en dat het de vijand was. Maar toen zij zei, dat Petrus daar was, zeiden zij: "Gij raast, het is niet mogelijk, dat hij het is, want hij is in de gevangenis." Soms gebeurt het, dat wij, wat wij het vurigst wensen, het moeilijkst kunnen geloven, omdat wij vrezen ons te bedriegen, zoals de discipelen, die, toen Christus was opgestaan, het van blijdschap niet geloofden. Maar zij hield staande, dat hij het was. Toen zeiden zij: Het is zijn engel, vers 15.
Ten eerste. "Het is een bode van hem, die gebruik maakt van zijn naam", zo wordt het door sommigen opgevat, aggelos betekent dikwijls niets meer dan een bode. Het wordt gebruikt voor de boden van Johannes, Lukas 7:24, 27, van die van Christus, Lukas 9:52. Toen het meisje overtuigd was, dat het Petrus was, omdat zij zijn stem kende, dachten zij, dat het was, omdat hij, die aan de poort stond, zich Petrus had genoemd, en zo pogen zij het raadsel op te lossen. "Het is iemand, die met een boodschap van hem komt, en gij hebt u vergist, toen gij dacht dat hij het zelf was." Dr. Hammond denkt, dat het aldus het gemakkelijkst te begrijpen is.
Ten tweede. "Het is zijn beschermengel, of een andere engel, die zijn gedaante heeft aangenomen en ook zijn stem, en in zijn gelijkenis aan de poort staat." Sommigen denken, dat zij onderstelden, dat zijn engel verscheen als een voorteken van zijn naderende dood, en dit komt overeen met een denkbeeld onder het gemene volk, dat soms, eer mensen gestorven zijn, hun wachter gezien is, dat is: een geest, die hun in gelaat en kleding volkomen gelijkt, terwijl zij zelf op dit ogenblik elders zijn, zij noemen het hun wachter, dat is: hun engel, die hen bewaakt. Indien dit zo is, dan beschouwen zij het als een kwaad teken, nl. dat hun gebeden afgewezen zijn, en dat die verschijning hun zegt: "Het zij u genoeg, Petrus moet sterven, spreekt niet meer van deze zaak."
En als wij het zo verstaan, dan bewijst dit slechts, dat zij toen de mening koesterden, dat iemands wachter even voor zijn dood gezien werd, maar het bewijst niet, dat zo iets werkelijk bestaat. Anderen denken, dat zij hem voor een engel van de hemel hielden, gezonden om hun de verhoring van hun gebed aan te kondigen. Maar waarom zouden zij dan denken, dat die engel de gedaante en de stem van Petrus had aangenomen, wanneer wij toch niets van dien aard in de verschijning van engelen gezien hebben? Wellicht spraken zij hierin de taal der Joden, die waanden, dat iedere vrome een beschermengel heeft, die over hem waken moet, en hem soms voorstelt. De Heidenen noemen het een goede genius, die iemand vergezelde, daar echter nergens anders in de Schrift van zo iets gesproken wordt, is deze plaats te zwak om er zulk een leerstelling op te gronden. Wij zijn er zeker van dat de engelen gedienstige geesten zijn, die tot dienst uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen, dat hun een last omtrent hen is opgedragen, dat zij zich legeren rondom hen, en wij behoeven niet te wensen, dat ieder heilige zijn eigen beschermengel hebbe, als wij er van verzekerd zijn, dat hij een wacht van engelen heeft. Eindelijk hebben zij hem binnengelaten, vers 16.
Petrus bleef kloppende, hoewel zij vertoefden hem open te doen, maar eindelijk lieten zij hem binnen. De ijzeren poort, die zijn loslating in de weg stond, ging van zelf open, zonder dat iemand er aan behoefde te kloppen, maar de deur van het huis zijner vrienden, waar hij welkom geheten moest worden, gaat niet van zelf open, daaraan moet geklopt worden, moet lang aan geklopt worden, opdat Petrus zich niet zou verheffen door de eer, die de engel hem had aangedaan, ondervindt hij deze grievende vernedering door de schijnbare minachting, die zijn vrienden hem aandeden.
Maar als zij hem zagen, ontzetten zij zich, waren zij vol van verbazing en blijdschap in hem, zoals zij te voren vol waren van smart en bezorgdheid over hem. Zij waren beide verwonderd en verblijd, en dat wel in de hoogste mate. Petrus deed hun het verhaal van zijn bevrijding, toen hij tot het gezelschap kwam, dat met zoveel ijver en liefde tezamen was gekomen om voor hem te bidden, kwamen zij met niet minder ijver om hem heen, om hem geluk te wensen met zijn bevrijding, en daarbij waren zij zo luidruchtig, dat Petrus, toen hij hun verzocht te bedenken in welk een gevaar hij zich zou bevinden, indien men hen hoorde, hen niet kon bewegen naar hem te luisteren, en zo was hij genoodzaakt hen met de hand te wenken, dat zij zwijgen zouden, en het kostte hem moeite stilte te verkrijgen, terwijl hij hun verhaalde, hoe hem de Heere Jezus door een engel, uit de gevangenis uitgeleid had.
En het is zeer waarschijnlijk, dat hij, hen biddende gevonden hebbende voor zijn verlossing, niet van hen scheidde, voor hij met hen Gode plechtig dank had gebracht voor zijn bevrijding, of, zo hij niet kon blijven om dit te doen, dan zijn zij er toch voor bij elkaar gebleven, want hetgeen verkregen is op het gebed, moet met dankzegging worden gebruikt, en God moet altijd de eer ontvangen voor hetgeen ons tot genot en vertroosting is. Als David verhaalt wat God voor zijn ziel gedaan heeft, dan looft hij God, díe zijn gebed niet heeft afgewend, Psalm 66:16, 20.
Petrus zond het bericht aan andere vrienden, Boodschapt dit aan Jacobus en de broederen, die wellicht aan een andere plaats samen waren gekomen op dezelfden tijd en met dezelfde boodschap bij de troon der genade, hetgeen een middel is om de gemeenschap der heiligen te onderhouden, en tezamen met God te worstelen in de gebede, ofschoon men op een afstand is van elkaar, zoals Esther en Mordechai gedaan hebben. Hij wilde, dat Jacobus en zijn gezelschap van zijn verlossing zouden weten, niet slechts om hun bekommerdheid om hem weg te nemen, maar opdat zij met en voor hem God zouden danken. Merk op: hoewel Herodes een Jacobus met het zwaard had gedood, was er nog een andere Jacobus, en dat nog wel in Jeruzalem, want als God werk te doen heeft, zal het Hem nooit aan werktuigen er voor ontbreken. Petrus had voor het ogenblik niets anders te doen dan voor zijn veiligheid te zorgen, hetgeen hij ook deed, uitgegaan zijnde ging hij naar een andere plaats waar het veiliger voor hem was. Hij kende de stad zeer goed, en wist een plaats te vinden, die hem ter schuilplaats kon wezen. Zelfs de Christelijke wet van zelfverloochening en lijden voor Christus heeft de natuurlijke wet van zelfbehoud en zorg voor onze veiligheid niet opgeheven, als God er ons door wettige middelen de gelegenheid toe geeft.
VII. De blijdschap gezien hebbende van Petrus’ vrienden wegens zijn verlossing, zullen wij nu de beschaming en teleurstelling zijner vijanden deswege aanschouwen, die des te groter waren wijl zij zo stellíg dachten hem ter dood te zien brengen.
1. De wachten waren in de uiterste ontsteltenis er over, daar zij wel wisten, hoe strenge straf hen wachtte, als zij een gevangenen lieten ontkomen, die aan hun bewaking was toevertrouwd, vers 18. Als het dag was geworden, en zij zagen, dat hun gevangenen verdwenen was, was daar geen kleine beroerte - of strijd, zoals sommigen het lezen - onder de krijgsknechten, wat toch aan Petrus mocht geschied zijn. Hij is weg, en niemand weet hoe, of waar hij is heengegaan. Van nacht dachten zij nog hem zo zeker in hun macht te hebben, maar nu is de vogel gevloden, en zij kunnen taal noch teken van hem horen. Dit bracht hen in rep en roer. De een zegt: "Het is uw schuld", de ander zegt, "nee, het is uw schuld," daar zij geen anderen weg zien om zich te rechtvaardigen dan door elkaar te beschuldigen. Zo zijn de vervolgers van het Evangelie van Christus dikwijls vervuld geworden van ergernis, als zij zagen dat het, in weerwil van hun tegenstand, veld won en overmocht.
2. Te vergeefs werd huiszoeking gedaan naar de ontkomen gevangene, vers 19, Herodes zocht hem, maar vond hem niet. Wie kan vinden, dien God verborgen houdt? Baruch en Jeremia zijn veilig, hoewel men hen zoekt, want de Heere had hen verborgen, Jeremia 36:26. In tijden van gevaar hebben alle gelovigen God tot hun Schuilplaats, die zo verborgen is, dat de onwetende wereld hen niet vinden kan, en zulk een Sterkte is, dat de machteloze wereld hen niet bereiken kan.
3. De wachters worden ter verantwoording geroepen, als hebbende de gevangenen toegelaten te ontkomen. Herodes heeft de wachters gerechtelijk ondervraagd, en bevindende, dat zij er geen voldoende rekenschap van wisten te geven, hoe Petrus ontkomen was, gebood hij, dat zij ter dood gebracht zouden worden overeenkomstig de Romeinse wet, en die in 1 Koningen 20:39, Indien hij enigszins gemist wordt, zo zal uw ziel in de plaats zijner ziel zijn. Waarschijnlijk zijn deze soldaten strenger voor Petrus geweest dan wel nodig was, - zoals de stokbewaarder, Hoofdstuk 16:24 - en waren zij beledigend jegens hem geweest, evenals jegens anderen, die om dezelfde reden hun gevangenen waren, en nu worden zij Rechtvaardig ter dood gebracht voor hetgeen hun schuld níet was, en wel door hem, die hen had aangesteld om de gemeente kwalijk te handelen. Als de goddelozen aldus verstrikt zijn in de werken hunner eigen handen, dan wordt de Heere bekend door de oordelen, die Hij uitvoert. Of, indien zij zich niet aldus onderhevig hebben gemaakt aan de gerechtigheid Gods, en men het hard zou vinden, dat onschuldige mensen aldus lijden voor hetgeen zuiver en alleen de daad Gods is, dan kunnen wij geredelijk de gissing toelaten van sommigen, dat, hoewel geboden was hen terstond ter dood te brengen om de Joden te behagen, die zo droevig teleurgesteld waren door de ontkoming van Petrus, het vonnis echter niet voltrokken werd, daar dit door de dood van Herodes, welke onmiddellijk hierop plaats had, verhinderd werd.
4. Herodes zelf trok zich toen terug, Hij vertrok van Judea naar Cesaréa en onthield zich aldaar. Hij was diep geërgerd, vertoornd, als een leeuw, die zijn prooi mist, en dat te meer, wijl hij de verwachting van het volk der Joden omtrent Petrus zo zeer had opgewekt, hun had gezegd, dat hij hen weldra zou onthalen op het gezicht van Petrus’ hoofd op een schotel, hetgeen hen evenzeer aan hem zou verplichten, als Herodias verplicht was aan de anderen Herodes op het zien van het hoofd van Johannes de Doper. Het maakte hem beschaamd, dat hij niettegenstaande zijn stellige beloften, niet in staat was zijn woord te houden. Dit is zulk een grievende vernedering voor zijn hoogmoedig hart, dat hij het niet kon dragen om in Judea te blijven, maar heen moet gaan naar Caesarea. Josephus maakt melding van deze komst van Herodes te Caesarea aan het einde van het derde jaar van zijn regering over geheel Judea. Antiquit. 19:7, en zegt, dat hij er kwam om de spelen bij te wonen, die daar ter ere van de keizer bij gelegenheid van diens herstel van gezondheid door de adel en de aanzienlijken van het koninkrijk gegeven werden.
Handelingen 12:20-25🔗
In deze verzen hebben wij:
I. De dood van Herodes. God rekende af met hem, niet alleen voor zijn terdoodbrenging, van Jacobus, maar voor zijn poging om ook Petrus te doden, want de zondaars zullen ter verantwoording worden geroepen, niet slechts voor de boosheid van hun daden, maar ook voor de boosheid van hun pogen, Psalm 28:4 voor het kwaad, dat zij gedaan hebben, en het kwaad, dat zij hadden willen doen. Het was slechts voor een kleine wijle, dat Herodes hierna geleefd heeft. Met sommige zondaren gaat God snel te werk. Merk op:
1. Hoe de mate zijner ongerechtigheid vol werd, het was hoogmoed, die het deed, deze is het, die gewoonlijk voor de verbreking is, en hoogheid des geestes voor de val. Nebukadnezar was een zeer bloeddorstig man, en een grote vervolger, maar het woord dat in des konings mond was, toen het oordeel Gods hem trof, was een hoogmoedig woord: Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb? Daniël 4:30, 31. Het is de heerlijkheid van God allen hoogmoedige te zien en hem te vernederen. Job 40:7. Het voorbeeld er van hier is zeer merkwaardig, en toont hoe God de hovaardige wederstaat. De Tyriërs en Sidoniërs schijnen Herodes beledigd te hebben. Die steden waren nu onder Romeinse heerschappij. Zij hadden zich in het een of ander misdragen, en daardoor Herodes, toorn ten hoogste opgewekt, zodat hij besloot tegen hen te krijgen. Voor zulk een trots heerszuchtig man, als Herodes was, was de minste kleinigheid genoeg om zijn toorn gaande te maken, als hij twist wilde zoeken. Hij was dus zeer misnoegd op hen, en het moet hun bekend gemaakt worden, dat zijn toorn is als het brullen eens jonge leeuw, als de bode des doods. Overtuigd zijnde, indien al niet, dat zij werkelijk in iets misdreven hadden, dan toch wel, dat het ijdel was om met zulk een machtigen tegenstander in het strijdperk te treden, onderwierpen zij zich, en wilden tot elke prijs vrede met hem hebben. De reden, waarom zij de zaak bijgelegd wilden zien, was: dat hun land gespijzigd werd van des konings land. Tyrus en Sidon waren handelssteden, en bezaten slechts weinig land, zij werden dus altijd door het land Kanaän van koren voorzien, Judea en het land Israëls die waren uw kooplieden, met tarwe van Minnith en Pannag, en honing, en olie, en balsem dreven zij onderlinge handel met u, Ezechiël 27:17. Indien nu Herodes een wet maakte, die de uitvoer van koren naar Tyrus en Sidon verbood, (en zij wisten niet hoe spoedig zulk een wraakgierig man tot zulk een maatregel zou besluiten, daar hij er zich niet om bekreunde hoe velen hierdoor hongersnood zouden lijden,) zou dit de ondergang wezen van hun land, zodat zij er het grootste belang bij hadden om vrede met hem te houden. En zullen wij dan niet wijs handelen, als wij vrede sluiten met God, ons voor Hem verootmoedigen, daar wij nog veel meer afhankelijk zijn van Hem, dan het een land afhankelijk is van het andere? Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij.
Om nu een breuk te voorkomen, hebben zij zich Blastus, des konings kamerling, te vriend gemaakt, waarschijnlijk door hem om te kopen en hem fraaie geschenken te geven, want dat is de gewone manier, waarop men zich hovelingen te vriend maakt. En het is het harde lot van vorsten, dat niet alleen hun zaken, maar ook hun genegenheden, door zulke veile, inhalige lieden beheerst worden, maar toch is het beter, dat mannen, als Herodes, die zich niet door verstand of billijkheid willen laten regeren, door zulke mensen geregeerd worden, dan door hun hoogmoed en hun hartstochten. Blastus stond bij Herodes in gunst, en hij verstaat het zijn toorn tot bedaren te brengen, en zo wordt dan een tijd bepaald, wanneer de gezanten van Tyrus en Sidon moeten komen, om in het openbaar hun onderwerping uit te spreken, zijn majesteit om vergiffenis te vragen, en te beloven zich nooit meer aan iets dergelijks schuldig te zullen maken, en, hetgeen aldus zijn hoogmoed zal strelen, zal tevens strekken om zijn toorn tot bedaren te brengen. Herodes verschijnt in al zijn pracht en grootheid, hij had een koninklijk kleed aangedaan, vers 21, en zat op zijn troon. Josephus geeft een beschrijving van de pracht en luister, waarin Herodes bij die gelegenheid verscheen. Antiquit. lib. 19 cap. 7.
Hij zegt, dat Herodes toen een kleed droeg van zilverlaken, zo rijk geweven, en zo kunstig samengesteld dat, wanneer de zon er op scheen, het licht met zo hellen glans er op teruggekaatst werd, dat de ogen der toeschouwers er door verblind werden, en de lieden er door vervuld werden met ontzag. Dwaze lieden schatten de mensen naar hun uitwendig voorkomen, en diegenen zijn niet beter, die zichzelf naar de waardering van de zodanige schatten, er naar dingen, zo als Herodes gedaan heeft, die dacht het gebrek aan een koninklijk hart te kunnen vergoeden door een koninklijk gewaad, en op zijn troon zat, alsof dat hem het voorrecht gaf, om op allen, die hem omringden, te kunnen treden, alsof zij zijn voetbank waren. Hij hield een toespraak tot de Tyriërs en Sidoniërs, een fraaie redevoering, waarin hij waarschijnlijk, na zeer de nadruk gelegd te hebben op hun misdrijf en hun onderwerping te hebben geprezen, eindigde met de verzekering, dat hij hun misdrijf wilde voorbijzien, en hen weer in gunst zou aannemen, er trots genoeg op zijnde, dat hij de macht had, om dien hij wilde in het leven te behouden, en dien hij wilde te doden. Waarschijnlijk had hij hen in spanning en onzekerheid gelaten ten opzichte van hetgeen hun lot zou zijn, totdat hij deze rede voor hen hield, opdat de daad van genade hun des te meer een aangename verrassing zou zijn. Het volk juichte hem toe, het volk, dat van hem afhankelijk was, en voordeel trok uit zijn gunst. Zij riepen hem toe, en dit was het wat zij riepen: Het is de stem eens gods, en niet eens mensen, vers 22.
God is groot en goed, en zij dachten de grootheid van Herodes in zijn gewaad en zijn troon, en zijn goedheid in hun vergeving te schenken zodanig, dat hij waardig was om niet minder dan een god genoemd te worden, en zijn rede werd misschien met zoveel gezag en majesteit uitgesproken, en met zulk een vermenging van goedertierenheid, dat de hoorders er op die wijze door werden aangedaan. Het kan ook wezen, dat het niet was door een wezenlijken indruk bij hen teweeggebracht, of dat zij werkelijk zulke hoge en goede gedachten van hem koesterden, maar dat zij, hoe gering zij ook over hem dachten, besloten waren door vleierij zijn gunst te winnen, en de pas gesloten vrede tussen hem en hen aldus te versterken. Zo worden de groten tot een gemakkelijke prooi gemaakt van vleiers, als zij hen aanmoedigen door naar hen te luisteren. Hugo de Groot merkt hier op dat hoewel magistraten, of rechters, goden genoemd worden, Psalm 82:1, koningen, of monarchen, dat is: afzonderlijke personen, echter niet aldus genoemd worden, opdat hierdoor geen steun zou worden gegeven aan de Heidenen, die goddelijke eer bewezen aan hun koningen, levend of dood, zoals wij dit hier zien, maar het is een college van senatoren, of een rechtbank, waaraan de naam goden gegeven wordt. Zij, die leven naar hun zinnen, verkleinen God, alsof Hij ten enenmale was gelijk zij, en vergoden mensen, alsof zij goden waren, verwonderende zich over de personen om des voordeels wil. Dit is niet slechts een grote belediging van God, daar zij aan anderen de ere geven, die Hem alleen toekomt, maar ook een groot onrecht jegens hen, die aldus gevleid worden, daar dit teweegbrengt, dat zij zich vergeten, hen opgeblazen maakt van hoogmoed, zodat zij in het grootst mogelijk gevaar zijn van in het oordeel des duivels te delen. Deze onbetamelijke lof nam hij aan, hij schepte er behagen in en verhovaardigde zich er op, en dat was zijn zonde. Wij bevinden niet, dat hij aan zijn vertrouwelingen in stilte had bevolen zodanig een kreet aan te heffen, of deze woorden het volk in de mond te leggen, of dat hij hun dank zei voor dit compliment. Maar zijn fout was, dat hij niets zei, dat hij hen niet bestrafte om hun vleierij, noch de titel afwees, dien zij hem hadden gegeven, en Gode de ere niet gaf, vers 23. Nee, hij nam het alles aan, wilde zeer gaarne, dat het in hem zou eindigen, en dat hij als een god geacht zou worden, en goddelijke ere zou ontvangen. Si populus vult decipe, decipiatur Als de lieden bedrogen willen zijn, laat hen bedrogen zijn. En het was erger in hem, die een Jood was, en beleed in een enigen God te geloven, dan het in de Heidense keizers was, die vele goden en vele heren hadden.
2. Merk op: Hoe zijn goddeloosheid gestraft werd: Van stonde aan, vers 23, sloeg hem een engel des Heeren (op order van Christus, want aan Hem is al het oordeel overgegeven), daarom, dat hij Gode de eer niet gaf, (want God ijvert voor zijn eer, en Hij zal verheerlijkt worden aan hen, door wie Hij niet verheerlijkt wordt,) en hij werd van de wormen gegeten, nog boven de grond, en gaf de geest. Nu werd er afgerekend met hem voor zijn kwalijk handelen van Christus’ gemeente, zijn doden van Jacobus, zijn gevangenzetting van Petrus en al het ander kwaad, dat hij had aangericht. In het verderf van Herodes hebben wij op te merken:
A. Dat het niemand minder dan een engel was, die er de uitvoerder van was, een engel des Heeren, die engel, aan wie bevolen en opgedragen was het te doen, of de engel, die gewoonlijk voor werken van dien aard gebruikt wordt, de verderfengel, of wel, de engel, die Petrus uit de gevangenis had verlost - die engel sloeg Herodes. Want, deze gedienstige geesten zijn of de dienaren der Goddelijke gerechtigheid, of der Goddelijke barmhartigheid, al naar het God behaagt hen te gebruiken. De engel sloeg hem met een zware ziekte juist op het ogenblik, toen hij trots daar heen ging onder de toejuiching des volks, en zijn eigen schaduw aanbad. Zo zei de koning van Tyrus in zijn hoogmoed: Ik ben God, ik zit in Gods stoel, en stelde zijn hart als Gods hart, maar hij zal een mens wezen, en geen God, een zwak, sterfelijk mens, in de hand degene die hem verslaat, Ezechiël 28:2, 9. Zo ook hier Herodes. Machtige vorsten moeten weten, niet alleen, dat God almachtig is, maar dat ook engelen groter zijn dan zij in kracht en macht. De engel sloeg hem, omdat hij Gode de eer niet gaf, engelen ijveren voor Gods eer, en zodra zij er slechts de opdracht toe ontvangen, zijn zij gereed en bereid hen te slaan, die inbreuk maken op zijn kroonrechten, God van zijn eer beroven. Het was slechts een worm, die het werktuig was voor Herodes’ verderf, hij werd van de wormen gegeten, genomenos skoolêkobrootos hij werd wormstekig, moet het eigenlijk gelezen worden, verrot was hij, en hij werd als een stuk verrot hout. In het graf wordt het lichaam door wormen verteerd, maar het lichaam van Herodes verrotte reeds bij zijn leven, en teelde de wormen, die zich bij tijds met hem zullen voeden, en zo is ook Antiochus, die grote vervolger gestorven.
Zie hieraan hoe nietig, hoe gering het lichaam is, dat wij met ons omdragen, het draagt het zaad in zich van zijn eigen ontbinding, waardoor het spoedig, zodra God slechts het woord spreekt, vernietigd zal worden. Zeer verrassende ontdekkingen zijn in de laatsten tijd door middel van het microscoop gedaan van de menigte van wormen in het menselijk lichaam, en hoeveel die bijdragen tot de krankheden er van, hetwelk een goede reden is, waarom wij niet trots moeten zijn op ons lichaam, of op deszelfs gaven en hoedanigheden, alsmede waarom wij ons lichaam niet moeten vertroetelen of oververzadigen, want dat is slechts de wormen voeden, en het te voeden voor de wormen. Zie ook welke zwakke en verachtelijke wezens God kan gebruiken als de werktuigen van zijn gerechtigheid. Farao wordt geplaagd door luizen en vliegen. Efraïm zal verteerd worden als een mot, en Herodes wordt door wormen gegeten. Zie, hoe God er behagen in schept, niet slechts om hoogmoedigen naar beneden te brengen, maar hen op de meest vernederende wijze naar beneden te brengen, en verachting over hen uitstort. Herodes wordt niet slechts vernietigd, maar vernietigd door wormen, opdat de hovaardij van zijn heerlijkheid ten enenmale bevlekt worde, Jesaja 23:9.
B. Deze geschiedenis van de dood van Herodes wordt inzonderheid verhaald door Josephus, een Jood Antiquit. lib. 19. cap. 7. en wel in dier voege: "Dat Herodes afkwam naar Cesaréa, om een feest te vieren ter ere van de keizer, dat hij op de tweeden dag van het feest des morgens naar de schouwburg ging, gekleed in het prachtig gewaad, boven vermeld, dat zijn vleiers hem begroetten als een god, en hem smeekten hun gunstig te zijn, dat zij hem tot nu toe geëerd hadden als een mens, maar dat zij nu willen bekennen, dat er in hem iets meer is, iets voortreffelijkers dan in de sterfelijke natuur. Dat hij deze goddeloze vleierij niet afwees, of bestrafte (aldus drukt de geschiedschrijver het uit,) maar terstond daarna opziende, zag hij een uil boven zijn hoofd zitten, en op hetzelfde ogenblik voelde hij een hevige pijn in de ingewanden, gepaard met koliek pijnen, die van het eerste ogenblik af verschrikkelijk waren, dat hij zijn ogen richtte op zijn vrienden en tot hen zei: Nu zal ik, dien gij een god, en dus onsterfelijk hebt genoemd, bewezen worden mens, en dus sterfelijk te zijn. Dat zijn foltering onverpoosd voortduurde, zonder de minste verlichting, en dat hij toen stierf in het vier en vijftigste jaar van zijn ouderdom, en na zeven jaren koning geweest te zijn."
II. De voortgang van het Evangelie daarna.
1. Het woord Gods wies en vermenigvuldigde, als gezaaid zaad, dat dertig -, zestig -, honderdvoudig opkomt. Overal waar het Evangelie gepredikt werd, hebben grote scharen het aangenomen, en dezen werden daardoor aan de gemeente toegevoegd, vers 24, Na de dood van Jacobus wies het woord Gods, want, evenals Israël in Egypte, hoe meer de kerk verdrukt werd, hoe meer zij toenam. De moed en de vertroosting der martelaren, en hun erkenning door God, deden meer om de mensen tot het Christendom te lokken, dan hun lijden deed om er hen van af te schrikken. Na de dood van Herodes heeft het woord Gods veld gewonnen. Dat zulk een vervolger door een ontzettend oordeel werd weggenomen heeft velen er van overtuigd, dat de zaak van het Christendom ongetwijfeld de zaak was van Christus, en daarom hebben zij het omhelsd.
2. Zodra Barnabas en Saulus de zending, die hun was opgedragen, volbracht hadden, keerden zij terug naar Antiochië, als zij de dienst volbracht hadden, het geld aan de daartoe aangewezene personen hadden afgedragen, en gezorgd hadden voor de uitdeling er van aan hen, voor wie het bijeengebracht was, keerden zij weer van Jeruzalem. Zij hadden daar wel vele vrienden, maar voor het ogenblik lag hun arbeidsveld te Antiochië, en waar ons werk is, daar moeten wij zijn, en er niet langer van afwezig blijven dan nodig is. Als een leraar tot enigen dienst weggeroepen wordt, dan moet hij, als hij dien dienst volbracht heeft, denken aan de arbeid, die hem te huis wacht en hem nodig heeft, en dus te huis roept. Barnabas en Saulus hebben, toen zij naar Antiochië gingen, Johannes medegenomen, die toegenaamd werd Marcus in wiens moeders huis zij samen waren gekomen voor het gebed, waarvan wij gelezen hebben in vers 12. Zij was de zuster van Barnabas. Het is waarschijnlijk, dat Barnabas daar zijn intrek genomen had, en wellicht Paulus met hem terwijl zij te Jeruzalem waren, en dat dit het was, dat aanleiding gaf tot deze samenkomst, want waar Paulus was, daar werd het een of ander goed werk gedaan, en hun bekendheid met dat gezin, en de gemeenzame omgang, dien zij er mede hadden terwijl zij te Jeruzalem waren, was de oorzaak, dat zij een zoon uit dat gezin medenamen, toen zij terugkeerden, om onder hen opgeleid te worden, en door hen te worden gebruikt in de dienst van het Evangelie. Jonge mannen op te leiden tot de Evangeliedienst, en hen er toe in te leiden is een goed werk voor de oudere leraren, en van groot nut voor het opkomend geslacht.