Ga naar inhoud

Hebreeën 1

  1. GOD voortijds veelmaals en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon;
  2. Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft;
  3. Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen,
  4. Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft.
  5. Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn?
  6. En als Hij wederom den Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: En dat alle engelen Gods Hem aanbidden.
  7. En tot de engelen zegt Hij wel: Die Zijn engelen maakt geesten, en Zijn dienaars een vlam des vuurs.
  8. Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is een rechte scepter;
  9. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten.
  10. En: Gij, Heere, hebt in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen;
  11. Dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; en zij zullen alle als een kleed verouden;
  12. En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden.
  13. En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten?
  14. Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen?

Inleiding🔗

In dit hoofdstuk vinden wij een dubbele vergelijking.
I. Tussen de evangelische bedeling en die der wet, en de uitnemendheid van het Evangelie boven de wet wordt bewezen, vers 1-3.
II. Tussen de heerlijkheid van Christus en die der hoogste schepselen, de engelen, waarbij de voorrang naar recht gegeven wordt aan de Heere Jezus Christus, en duidelijk aangetoond wordt dat zij Hem toekomt, vers 4-14.

Hebreeën 1:1-3🔗

De apostel begint hier met een duidelijke, algemene verklaring van de voortreffelijkheid der evangelische bedeling boven die der wet, welke hij aantoont uit de verschillende wegen en wijzen, waarop God zichzelf, Zijn wil en Zijn bedoeling onder de ene en onder de andere openbaarde, beide bedelingen waren goed, beide waren van God, maar er is groot verschil in de wijzen, waarop zij van God tot ons gekomen zijn.

I. De wijze, waarop God zichzelf en Zijn wil aan de mensen openbaarde onder het Oude Testament. Wij hebben hier ene voorstelling:

1. van de personen, door wie God Zijn wil onder het Oude Testament openbaarde. Die waren de profeten, dat is, mensen door God verkozen en aangesteld, voor dien dienst, om de wil van God aan de mensen te openbaren. Niemand neemt zichzelf die eer, zonder geroepen te zijn, en zij, die door God geroepen zijn, worden door Hem bekwaamd.

2. De personen, tot wie God door de profeten gesproken heeft. Tot de vaderen, tot al de Oud Testamentische heiligen, die onder die bedeling leefden. God begunstigde en vereerde hen met veel helderder licht dan dat der rede, onder hetwelk de overige mensen leefden.

3. De wijze, waarop God tot de mensen gesproken heeft in die tijden, die aan het Evangelie voorafgingen, die verleden tijden, Hij sprak tot Zijn volk veelmaal en op velerlei wijzen.

A. Veelmaal, of bij verschillende gedeelten, gelijk het woord betekent. Dat kan zien op de verschillende eeuwen van de Oud Testamentische bedeling: de patriarchale, de Mozaïsche, en de profetische tijdvakken. Het kan ook slaan op de verschillende graden van Zijn openbaring betreffende de Verlosser: tot Adam, dat de Messias zou zijn het zaad der vrouw, tot Abraham, dat Hij uit diens lenden zou voortkomen, tot Jakob, dat Hij zou zijn uit de stam Juda, tot David, dat Hij uit zijn geslacht zou spruiten, tot Micha, dat Hij zou geboren worden te Bethlehem, tot Jesaja, dat Hij zou zijn de zoon ener maagd.

B. Op velerlei wijzen. Overeenkomstig de verschillende wijzen, waarin God het goed achtte Zijn wil aan de profeten mede te delen, soms door de ingevingen van zijn Geest, soms door dromen, soms door gezichten, soms door een hoorbare stem, soms door schrift van Zijn eigen hand, als toen Hij de tien geboden op stenen tafelen schreef. van enkele dezer verschillende wijzen zegt God zelf in Numeri 12:6-8 :Zo er een profeet onder u is, Ik de Heere, zal door een gezicht Mij aan hem bekend maken, door een droom zal Ik met hem spreken. Alzo is mijn knecht Mozes niet, die in mijn ganse huis getrouw is. van mond tot mond spreek Ik tot hem, en door aanzien, niet door duistere woorden.

II. Gods wijze van openbaring van Zijn wil onder de Nieuw Testamentische bedeling, deze laatste dagen zoals ze hier genoemd worden, dat is: tot het einde der wereld, of veel: tot het einde van de Joodse staat. De tijden van de bedeling des Evangelies zijn de laatste dagen, de openbaring des Evangelies is de laatste, die wij van God te verwachten hebben. De eerste was de natuurlijke openbaring, daarop volgde de patriarchale, door dromen, gezichten en stemmen, toen de Mozaïsche, in de wet afgekondigd en neergeschreven, vervolgens de profetische, in het uitleggen van de wet en het geven van duidelijker aanwijzingen van Christus. Maar wij kunnen geen nieuw openbaring meer verwachten, alleen meer van de Geest van Christus om ons te helpen beter te verstaan wat ons geopenbaard is.

De voortreffelijkheid van de evangelische openbaring boven de vorige bestaat in twee dingen:

1. Zij is de laatste, de afsluitende openbaring, gegeven in de laatste dagen van Goddelijke openbaring, waar niets meer is bij te voegen. De canon der Schrift is nu vastgesteld en bezegeld, de geesten der mensen mogen nu niet meer in onzekerheid gehouden worden door de verwachting van nieuw ontdekkingen, maar zij verheugen zich in een volledige openbaring van de wil van God, zo welvoorschrijvend als voorzienend, zover als zij nodig hebben dien te kennen voor hun bestier en hun troost. Want het Evangelie bevat een ontdekking van de grote gebeurtenissen, die over de kerk Gods komen zullen tot het einde der wereld.

2. Zij is ene openbaring, die God gegeven heeft door Zijnen Zoon, de uitnemendste boodschapper, die ooit in de wereld gezonden werd, ver boven al de oude patriarchen en profeten, door wie God in vorige tijden Zijn wil aan Zijn volk bekendmaakte. En nu volgt een uitnemende beschrijving van de heerlijkheid van onze Heere Jezus Christus.

A. De heerlijkheid van zijn bediening, en zulks in drie opzichten:

a. God heeft Hem gesteld tot een erfgenaam van alles. Als God was Hij de gelijke van de Vader, maar als Godmens en Middelaar werd Hij door de Vader gesteld tot een erfgenaam van alles, de oppermachtige beschikker en regeerder over alle personen en alle dingen, Psalm 2:6, 7. Alle macht is Hem gegeven in hemel en op aarde, al het oordeel is Hem overgegeven, Mattheüs 28:18, Johannes 5:22.

b. God heeft ook door Hemde wereld gemaakt, alle dingen, zienlijke en onzienlijke, de hemel en de aarde, niet door Hem als werktuig, maar door Hem als Gods eigen Woord. en wijsheid. Door Hem maakte Hij de oude schepping, en door Hem maakte Hij het nieuw schepsel, beide bestuurt en regeert Hij door Hem.

c. Die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, Hij bewaart de wereld voor verdwijning. Door Hem bestaan alle dingen. Het gewicht van de gehele schepping is op Christus gelegd, Hij draagt het heelal en al zijn delen. Toen, na de afval, onder de toorn en de vloek van God de wereld bezig was uiteen te vallen, heeft de Zoon van God het werk der verzoening ondernomen, Hij heeft haar bijeengehouden en vastgesteld door Zijn Goddelijke macht en goedheid. Geen van de oude profeten deed zulk een dienst, of was er toe bij machte.

B. Thans gaat de apostel over tot bespreking van de heerlijkheid van Christus, waardoor Zijn persoon instaat was zulk een bediening te vervullen. Hij is het afschijnsel Zijner heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, vers 3. Dat is een hoge en heerlijke beschrijving van de Goddelijken Verlosser, het is de beschrijving van Zijn persoonlijke heerlijkheid.

a. Hij is, persoonlijk, de Zoon van God, en als zodanig moet Hij dezelfde natuur hebben. Deze persoonlijke onderscheiding onderstelt altijd een en dezelfde natuur. Iedere zoon van mensen is mens, indien de natuur niet dezelfde was, zou de voortplanting van het geslacht monsterachtig zijn.

b. De persoon van de Zoon is de heerlijkheid des Vaders, schijnende met waarachtig Goddelijke glans. Gelijk de stralen de schitterende openbaring zijn van de zon, als de bron en fontein des lichts, zo is Jezus Christus in Zijn persoon God geopenbaard in het vlees, licht uit licht, de ware Schechinah.

c. De persoon van de Zoon is het ware beeld en de uitdrukking van de persoon des Vaders, daar Hij van dezelfde natuur is, moet Hij hetzelfde beeld en dezelfde gelijkenis dragen. Zo wij de macht, de wijsheid, de goedheid van de Heere Jezus Christus zien, aanschouwen wij de macht, de wijsheid, de goedheid van de Vader, want Hij heeft in zichzelf de natuur en de volmaaktheden Gods. Die de Zoon gezien heeft, die heeft de Vader gezien, dat is: hij heeft hetzelfde Wezen gezien. Die de Zoongekend heeft, die heeft de Vader gekend, Johannes 14:7-9. Want de Zoon is in de Vader en de Vader is in de Zoon, de persoonlijke onderscheiding is geen andere dan die bestaan kan met werkelijke eenheid. Dit is de heerlijkheid van de persoon van Christus, de volheid Gods woont, niet typisch, maar wezenlijk in Hem.

C. van de heerlijkheid van de persoon van Christus gaat hij over tot het vermelden van de heerlijkheid Zijner genade, Zijn neerbuiging was waarlijk heerlijk. Het lijden van Christus had deze grote eer in zich, dat het de volle voldoening was voor de zonden Zijns volks. Hij heeft de reinigmaking onzer zonden door zichzelf teweeggebracht, dat is: door de eigen inwonende verdienste van Zijn bloedstorting en dood, door hun oneindige innerlijke waarde, zij waren Zijn eigen lijden en daardoor heeft Hij de reinigmaking onzer zonden teweeggebracht. Hijzelf, de heerlijkheid van Zijn persoon en natuur, gaf aan Zijn lijden zulke verdiensten, dat het een volkomen herstelling van de ere Gods was, die een oneindige belediging en onrecht door de zonden der mensen geleden had.

D. van de heerlijkheid van Zijn lijden worden wij ingeleid in de beschouwing van de heerlijkheid Zijner verhoging. Nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door zichzelf heeft teweeggebracht, is Hij gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, aan Zijns Vaders rechterhand. Als Middelaar en Verlosser werd Hij bekleed met de hoogste eer, macht en werkzaamheid ten goede van Zijn volk. De Vader doet nu alle dingen door Hem en ontvangt alle diensten van Zijn volk door Hem. Daar Hij onze natuur heeft aangenomen en in die natuur op aarde geleden heeft, zo heeft Hij haar met zich ten hemel opgenomen, en daar heeft zij de hoge eer van de naaste aan God te zijn. Dat was de beloning voor zijn vernedering. Welnu, door niemand minder dan door Hem heeft God in deze laatste dagen tot de mensen gesproken, en aangezien de waardigheid van denboodschapper macht en heerlijkheid aan de boodschap bijzet, moet daarom de voortreffelijkheid van de bedeling des Evangelies veel, veel hoger zijn dan die van de bedeling der wet.

Hebreeën 1:4-14🔗

Nadat de apostel de voortreffelijkheid van het Evangelie boven de wet bewezen heeft door de uitnemendheid van de Heere Jezus Christus. boven de profeten, gaat hij er toe over om aan te tonen, dat deze verheven is niet alleen boven de profeten, maar ook boven de engelen. Daardoor voorkomt hij ene aanmerking, die de Joodse ijveraars al zeer spoedig zouden maken, namelijk dat de wet niet slechts door de mensen gegeven, maar door de engelen besteld, is, Galaten 3:19, die dienst deden bij het afkondigen der wet, daar de hemelse heirscharen uitgetrokken waren om Jehova bij die ontzaglijke gebeurtenis als lijfwacht te omringen. De engelen nu zijn zeer heerlijke wezens, veel heerlijker dan de mensen, de Schrift stelt hen altijd voor als de voortreffelijkste der schepselen, en wij kennen buiten God geen wezen, dat hoger is dan de engelen, en daarom werd de wet, die door de engelen besteld was in de hand des middelaars, in hoge ere gehouden. Om de kracht van dit tegenbewijs te ontzenuwen, gaat de apostel hier voort om een vergelijking te maken tussen Jezus Christus en de heilige engelen, beide wat staat en bediening betreft, en aan te tonen dat Christus hogelijk verheven is boven de engelen.

Zoveel voortreffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender naam boven hen geërfd heeft, vers 4. Merk hier op:

I. De voortreffelijker natuur van Christus wordt bewezen door Zijn voortreffelijker naam. De Schrift geeft geen hoge en heerlijke titels zonder een deugdelijke grond en reden daarvoor te hebben. Zulke grote dingen zouden niet van onze Heere Jezus Christus getuigd zijn geworden, indien Hij niet zo groot en uitnemend was als de woorden aangeven. Wanneer gezegd wordt dat Christus zoveel voortreffelijker dan de engelen geworden is, moeten wij ons niet voorstellen dat Hij een bloot schepsel is zoals de engelen zijn, het woord genomenos, met een bijvoeglijk naamwoord gebruikt, moet nooit als geschapen worden opgevat, veelmeer staat er, zoals ook de Syrische overzetting heeft, zoveel voortreffelijker zijnde. Wij lezen ginesthê ho theos alêthês, God zij waarachtig, en dat betekent geen wens dat Hij het moge zijn, maar de erkenning dat Hij het is.

II. De voortreffelijkheid van de naam en de natuur van Christus boven de engelen is verklaard in de Schrift en moet daaruit afgeleid worden. Wij zouden zonder de Schrift weinig of niets van de engelen geweten hebben, evenmin als van Christus, en zijn dus aan die Schriften gebonden in onze beschouwing van beiden. Nu worden hier verscheidene uitspraken van de Schrift aangehaald, waarin dingen van Christus gezegd worden, die nooit van de engelen gezegd zijn.

1. van Christus is gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd, Psalm 2:7. Dat kan zien op Zijn eeuwige generatie, of op zijn opwekking, of op de plechtige bevestiging in Zijn heerlijk koninkrijk door zijn hemelvaart en Zijn gezeten-zijn aan de rechterhand des Vaders. Maar dit is nooit gezegd met betrekking tot de engelen, en daarom heeft Hij door erfenis een heerlijker natuur en naam dan zij.

2. van Christus is gezegd maar nooit van de engelen: Ik zal Hem tot een Vader zijn en Hij zal Mij tot een Zoon zijn, 2 Samuel 7:14. Niet alleen: Ik ben Zijn Vader en Hij is Mijn Zoon, van nature en door eeuwige generatie, maar: "Ik zal Zijn Vader zijn en Hij zal Mijn Zoon zijn", door wondervol ontwerp, en dit Zijn Zoonschap zal de fontein en de grondslag zijn voor elke genadige betrekking tussen Mij en de gevallen mensheid.

3. Van Christus wordt gezegd: En als Hij wederom den Eerstgeborenen inbrengt in de wereld, zegt Hij: En dat alle engelen Gods Hem aanbidden, dat is: als Hij gebracht wordt in deze lagere wereld, bij zijn geboorte, moeten alle engelen Hem eer bewijzen, of: als Hij in de wereld hierboven gebracht wordt door zijn hemelvaart, om Zijn middelaars-koninkrijk te aanvaarden, of: als Hij Hem opnieuw inbrengt in de wereld, om de wereld te oordelen, laat dan alle hoogste schepselen Hem aanbidden. God laat geen engel toe in de hemel te blijven, die niet aan Christus onderworpen wil zijn en Hem geen aanbidding brengen wil, en Hij zal maken, dat eindelijk de gevallen engelen en goddeloze mensen Zijn Goddelijke macht en gezag zullen belijden en voor Hem neervallen. Dezen, die niet willen dat Hij Koning over hen zijn zal, moeten gebracht en voor Zijn voeten doodgeslagen worden. Het bewijs is genomen uit Psalm 97:7 : Buigt u voor Hem neer, al gij goden! dat is: Gij allen, die hoger in rang zijt dan de mensen, erkent dat gij in wezen en in macht de mindere van Christus zijt".

4. God heeft ten opzichte van Christus gezegd:Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid enz. , vers 8- 12. Maar van de engelen heeft Hij alleen gezegd: Die zijn engelen maakt geesten en zijn dienaars een vlam des vuurs, vers 7. Welnu, door vergelijking van hetgeen Hij zegt van Christus met wat gesproken is van de engelen, zal duidelijk blijken hoe ver beneden Christus de engelen staan.

A. Wat zegt God hier van de engelen? Die zijn engelen maakt geesten en zijn dienaars een vlam des vuurs. Wij vinden dit in Psalm 104:4, waar het meer onmiddellijk gezegd schijnt te zijn van de wind en de bliksem, maar het wordt hier toegepast op de engelen, van wier dienst de Goddelijke Voorzienigheid gebruik maakt in de winden, de donder en de bliksem. Merk op:

a. De stand van de engelen. Zij zijn Gods dienaren of dienstknechten omZijn welbehagen te doen. Het is de heerlijkheid van God dat Hij zulke dienaren heeft, en dat te meer omdat Hij hen niet nodig heeft.

b. Hoe de engelen tot dezen dienst bekwaam gemaakt worden. Hij maakt hen geesten en vuurvlammen, dat is: Hij begiftigt hen met ijver en licht, met bekwaamheid en geschiktheid, bereidheid en vastbeslotenheid om Zijn welbehagen te doen, zij zijn niet meer dan God hen gemaakt heeft, en zij zijn dienaren van de Zoon zowel als van de Vader.

Maar merk op:

B. Hoeveel groter dingen door de Vader van de Zoon gezegd worden. Twee plaatsen uit de Schrift worden hier aangehaald.

a. De eerste is genomen uit Psalm 45:7, 8, waar God van Christus verklaart:

Ten eerste. Zijn ware en werkelijke Goddelijkheid en dat met welbehagen en toegenegenheid, zonder Hem die heerlijkheid te misgunnen. Uw troon, o God. Hier noemt de ene persoon de anderen persoon God. O God! En wanneer God de Vader Hem dat verklaart te zijn, dan moet Hij het ook werkelijk en in waarheid zijn, want God noemt personen en dingen zoals ze zijn. En laat nu allen, die dat tot hun verderf doen willen, Zijn waarachtige Godheid ontkennen, maar laat ons Hem erkennen en verheerlijken als God, want, indien Hij niet waarlijk God ware, zou Hij niet instaat geweest zijn om het Middelaarswerk te doen of de Middelaarskroon te dragen.

Ten tweede. God verklaart zijn waardigheid en heerschappij, Hij heeft een troon, een koninkrijk, en de scepter van dat koninkrijk. Hij heeft alle recht, regering, gezag en macht, beide als God van nature, genade en heerlijkheid, en als Middelaar. En daarom is Hij ten volle geschikt voor al de bedoelingen van zijn middelaars-koninkrijk.

Ten derde. God verklaart de eeuwigen duur van de regering en de waardigheid van Christus, gegrond in de Goddelijkheid van zijn persoon. Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid, van eeuwigheid en tot eeuwigheid, door alle tijden der eeuwen, Hij weerstaat alle pogingen van aarde en hel om haar te ondermijnen en te overvleugelen, door al de eindeloze tijden der eeuwigheid, wanneer de tijd niet meer zijn zal. Dit onderscheidt de troon van Christus van alle aardse tronen, die wankelend zijn en ten laatste zullen vallen, maar de troon van Christus zal zijn als de dagen der hemelen.

Ten vierde. God verklaart de volmaakte rechtvaardigheid van Christus’ regering en van de uitoefening Zijner macht, door al de delen van Zijn gebied. De scepter Uws koninkrijks is een rechte scepter, vers 8. Hij verwierf Zijn scepter rechtvaardig en Hij gebruikt hem in volmaakte rechtvaardigheid, de rechtvaardigheid van Zijn regering komt voort uit de rechtvaardigheid van Zijn persoon, uit Zijn werkelijke eeuwige liefde voor rechtvaardigheid en haat voor ongerechtigheid, niet bloot uit overwegingen van voorzichtigheid en belang, maar uit een innerlijk, onveranderlijk beginsel. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat, vers 9. Christus kwam om alle gerechtigheid te vervullenen een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en Hij was rechtvaardig in al Zijn wegen en heilig in al zijn werken. Hij kwam om een einde te maken aan de overtredingen en aan de zonden als zijnde hatelijk, zowel als schadelijk. Hij heeft de mensen rechtvaardigheid aanbevolen en die onder hen opgericht, als het begeerlijkste en beminnelijkste van alle dingen.

Ten vijfde. God verklaart van Christus hoe Hij bekwaam gemaakt werd voor de bediening van Middelaar, en hoe Hij daartoe aangesteld en daarin bevestigd werd, vers 9. Daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten.

1. Christus draagt Zijn naam Messias omdat Hij gezalfd is. Gods zalving van Christus betekent beide, zijn bekwaammaking voor Zijn dienst van Middelaar, door de Heiligen Geest en al diens genaden, en zijn aanstelling tot dien dienst, zoals profeten, priesters en koningen door zalving werden gewijd. o God, Uw God, ziet op de bevestiging van Christus in Zijn dienst als Middelaar door het verbond van verzoening en vrede, dat tussen de Vader en de Zoon was. God is de God van Christus, voorzover Christus mens en Middelaar is.

2. Deze zalving van Christus geschiedde met olie der vreugde, hetgeen betekent beide: de blijdschap en liefde, waarmee Christus op zich nam de dienst van Middelaar en dien ondernam, aangezien Hij wist dat Hij daarvoor volkomen bekwaam was, en evenzeer de vreugde, die Hem voorgesteld was als beloning van Zijn dienst en lijden, de kroon van heerlijkheid en blijdschap, die Hij na Zijn lijden des doods voor eeuwig dragen zou.

3. Deze zalving van Christus ging de zalving van zijn medegenoten te boven: Daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten. Wie zijn Christus’ medegenoten? Staat iemand met Hem gelijk? Niet als God, uitgenomen de Vader en de Heilige Geest, maar die worden hier niet bedoeld. Als mens echter heeft Hij medegenoten, en evenzeer als gezalfde, maar zijn zalving gaat die van hen allen te boven.

A. Ze gaat die der engelen te boven, die Zijn medegenoten kunnen genoemd worden, want zij zijn zonen van God door de schepping, en Gods dienaren, die Hij gebruikt tot Zijn dienst.

B. Ze gaat die van alle profeten, priesters en koningen te boven, welke ooit gezalfd zijn om op aarde in de dienst Gods gebruikt te worden.

C. Zij gaat die van alle heiligen te boven, welke zijn broederen zijn, kinderen van dezelfden Vader, omdat Hij hun vlees en bloed aangenomen heeft.

D. Zij gaat die te boven van allen, die zijn verwanten als mens waren, boven allen uit het huis van David, boven de gehelen stam Juda, boven al zijn broederen en bloedverwanten naar het vlees. Alde anderen, die God gezalfd heeft, ontvingen de Geest slechts in zekere mate, Christus heeft de Geest zonder mate, zonder enige beperking. Niemand derhalve verricht zijn werk zoals Christus deed, niemand heeft er zoveel behagen in als Christus had, want Hij was gezalfd met olie der vreugde boven zijn medegenoten.

b. De tweede Schriftuurplaats, waaruit de bijzondere voortreffelijkheid van Christus boven de engelen blijkt, is genomen uit Psalm 102:26-28, en wordt aangehaald in vers 10-12, waar de almacht van de Heere Jezus Christus wordt bevestigd, zoals zij verschijnt beide in de schepping der wereld en in haar verandering.

Ten eerste. In de schepping der wereld, vers 10. En: Gij, Heere, hebt in de beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen. De Heere Christus heeft het oorspronkelijk recht om de aarde te regeren, want Hij heeft in de beginne de wereld gemaakt. Zijn recht als Middelaar verkreeg Hij door opdracht van Zijn Vader. Zijn recht als God met de Vader was absoluut en kwam voort uit Zijn scheppende macht. Deze macht bezat Hij voor de aanvang der wereld, en Hij oefende die uit door aan de wereld een begin en het aanzijn te geven. Hij kan derhalve zelf geen deel van die wereld zijn, want dan zou Hij zichzelf het aanzijn gegeven hebben. Hij was, pro pantoon, voor alle dingen en alle dingen bestaan door Hem, Colossenzen 1:17. Hij was niet alleen boven alle dingen in waardigheid, maar voor alle dingen in bestaan, en daarom moet Hij God, door zichzelf bestaande, zijn. Hij legde de grondslagen der aarde, gaf niet alleen nieuw vormen aan vroeger bestaande stof, maar Hij maakte uit niets de grondslagen der aarde, de pinnordia rerum, de eerste beginselen der dingen. Niet alleen grondde Hij de aarde, maar ook de hemelen zijn werken Zijner handen, beide de woning en de bewoners, de hemelse heirscharen, de engelen zelf, en daarom kan het niet anders of Hij is oneindig boven hen verheven.

Ten tweede. Door de wereld, die Hij gemaakt heeft, te veranderen, en hier wordt de veranderlijkheid van de wereld aangevoerd om de onveranderlijkheid van Christus te bewijzen.

Merk hier op:

1. De wereld is veranderlijk, alle geschapen natuur is dat. Deze wereld heeft vele veranderingen ondergaan, en zal nog andere ondergaan, al deze veranderingen geschieden door toelating en onder leiding van Christus, die de wereld gemaakt heeft, vers 11, 12. Dezelve zullen vergaan, zij zullen alle als een kleed verouden en als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden.

Deze onze zichtbare wereld, beide de aarde en de zichtbare hemelen, worden oud. Niet enkel mensen en beesten worden oud, maar deze wereld zelf veroudert en haast zich naar haar verdwijning. Zij veroudert als een kleed, heeft reeds veel van haar schoonheid en kracht verloren. Zijverouderde tijdens de eerste afval en zij gaat sindsdien voort met gedurig ouder en zwakker te worden, zij draagt de kentekenen van een stervende wereld. Doch haar ontbinding zal niet haar verwoesting zijn, maar haar verandering. Christus zal deze wereld als een kleed ineenrollen opdat ze niet langer misbruikt worde, niet langer gebruikt zoals totnogtoe. Laat ons daarom onze harten niet zetten op hetgeen niet is waar wij het voor aanzien, en niet wezen zal wat het nu is. De zonde heeft de wereld zeer in haar nadeel veranderd, Christus zal een grote verandering haar ten goede tot stand brengen. Wij verwachten een nieuwen hemel en een nieuw aarde, in welke gerechtigheid woont. Deze overweging moet ons spenen van de tegenwoordige wereld, en ons waakzaam, ijverig en begerig naar die betere wereld maken. Laat ons uitzien naar Christus om ons te veranderen en geschikt te maken voor die komende nieuw wereld, in welke wij niet kunnen ingaan, tenzij wij nieuw schepselen geworden zijn.

2. Christus is onveranderlijk. De Vader getuigt van Hem: Gij zijt dezelfde en Uw jaren zullen niet ophouden. Christus is dezelfde in zichzelf, gisteren, en heden, en tot in eeuwigheid, en dezelfde voor al de Zijnen in al de veranderingen der tijden. Dat is een grote steun voor allen, die deelhebben aan Christus, onder al de veranderingen, waarmee zij in deze wereld te kampen hebben, of die zij in zichzelf gevoelen. Christus is onveranderlijk en onsterfelijk, zijn jaren zullen niet ophouden. Dit moet ons troosten bij alle verval der natuur, dat wij in ons zelf of in onze vrienden opmerken, hoewel ons vlees en ons hart bezwijken en onze dagen ten einde spoeden, Christus leeft om voor ons te zorgen terwijl wij leven en voor de onze als wij zullen zijn heengegaan, en dit moet ons aanwakkeren om al ons belang in Hem te stellen en ons deel aan Hem helder en zeker te maken, dat ons geestelijk en eeuwig leven met Christus verborgen is in God.

III. De uitnemendheid van Christus boven die der engelen verschijnt ook daarin, dat God nooit tot de engelen gezegd heeft hetgeen Hij tot Christus heeft gezegd, vers 13, 14.

1. Wat heeft God tot Christus gezegd? Hij heeft gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten, Psalm 110: 1. Ontvang Uw heerlijkheid, heerschappij en rust, en blijf in de regering van Uw middelaars koninkrijk, totdat al Uw vijanden zullen gemaakt zijn: of Uw vrienden door hun bekering, of de voetbank Uwer voeten.

A. Christus Jezus heeft zijn vijanden (wie zou het denken?), vijanden zelfs onder de mensen, vijanden van Zijn opperheerschappij, van zijn zaak, van Zijn volk, zulke, die niet willen dat Hij koning over hen zijn zal. Laat het ons dan niet bevreemden indien wij onze vijanden hebben. Christus heeft nooit iets gedaan om de mensen tot zijn vijanden te maken, Hij heeft zeer veel gedaan om hen allen te maken tot zijn vrienden en vrienden Zijns Vaders, en toch heeft Hij zijn vijanden.

B. Al de vijanden van Christus zullen tot een voetbank Zijner voeten gemaakt worden, hetzij door vrijwillige en algehele onderwerping aan Zijn wil, zodat zij zich aan zijn voeten werpen, hetzij door de uiterste verwoesting, Hij zal vertreden die voortgaan zich tegen Hem te verzetten en zal over hen zegepralen.

C. God de Vader heeft dat op zich genomen, en Hij zal zorgen dat het gebeurt, ja, Hij zal het zelf doen. En hoewel het nu nog niet geschiedt, het zal zeker eens gebeuren, en Christus verwacht het. En zo moeten alle Christenen wachten tot God al Zijn werk volbracht heeft in hen, voor hen en aan hen.

D. Christus zal voortgaan met besturen en regeren tot dit geschied is, Hij zal geen van Zijn grote voornemens onvervuld laten, Hij zal voortgaan overwinnende en opdat Hij overwinne. En het betaamt Zijn volk voort te gaan in hun plicht, te zijn zoals Hij hen hebben wil, te doen wat Hij verlangt dat zij doen zullen, te mijden wat Hij wil dat zij mijden zullen, te dragen wat Hij hun te dragen geeft, tot Hij hen overwinnaars en meer dan overwinnaars maakt over al hun geestelijke vijanden.

2. Wat heeft God de engelen gezegd? Hij heeft tot hen nooit, als tot Christus, gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, maar Hij zegt hier van hen dat zij allen gedienstige geesten zijn, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen.

A. Wat is de natuur der engelen? Zij zijn geesten zonder lichamen of begeerte naar lichamen, maar zij kunnen lichamen aannemen en daarin verschijnen als het God behaagt. Zij zijn geesten, onlichamelijk, verstandig, werkzaam, zij munten uit in wijsheid en in kracht.

B. Wat is het werk der engelen? Zij zijn gedienstige geesten. Christus, als middelaar, is de grote dienaar Gods in het werk der verlossing. De Heilige Geest is de grote dienaar van God en Christus in de toepassing van die verlossing. Engelen zijn gedienstige geesten onder de gezegende Drieeenheid, om de Goddelijke wil en het Goddelijk welbehagen te volbrengen, zij zijn de dienaren der Goddelijke Voorzienigheid.

C. De engelen worden met dat doel uitgezonden om te dienen degenen, die de zaligheid beërven zullen.

Merk hier op:

a. De beschrijving van de heiligen gegeven: zij zijn erfgenamen van de zaligheid, thans zijn zij nog minderjarig, erfgenamen, niet bezitters. Zij zijn erfgenamen omdat zij kinderen van God zijn. Indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen. Laat ons er ons van verzekeren dat wij kinderen zijn door aanneming en wedergeboorte, door verbondsonderwerping van ons zelf aan God, en door voor Hem in een evangelische wandel te verkeren, dan zullen wij erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus zijn.

b. De waardigheid en het voorrecht der heiligen, de engelen worden uitgezonden om hen te dienen. Zij hebben dat gedaan in het bestellen van de wet, en in het strijden van de krijgen der heiligen en het verslaan van hun vijanden. Zij dienen hen nog door het tegenstaan van de boosheid en de macht der boze geesten, in het bewaren en beschermen van hun lichamen, door zich naast hen te legeren, hunzielen te onderrichten, te verlevendigen en te vertroosten onder leiding van Christus en van den Heiligen Geest, en eens ten jongsten dage zullen zij alle heiligen bijeen vergaderen. Laat ons God danken voor dezen dienst der engelen en in Zijn wegen blijven wandelen, dan zullen wij de troost genieten van de belofte: Hij zal Zijnen engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. Zij zullen u op de handen dragen, dat gij uw voet aan geen steen stoot, Psalm 91:11, 12.