Hebreeën 9
- ZO had dan wel ook het eerste verbond rechten van den godsdienst, en het wereldlijk heiligdom.
- Want de tabernakel was toebereid, namelijk de eerste, in welken was de kandelaar en de tafel en de toonbroden, welke genaamd wordt het heilige;
- Maar achter het tweede voorhangsel was de tabernakel, genaamd het heilige der heiligen,
- Hebbende een gouden wierookvat, en de ark des verbonds, alom met goud overdekt, in welke was de gouden kruik, waar het manna in was, en de staf van Aäron, die gebloeid had, en de tafelen des verbonds.
- En boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu van stuk tot stuk niet zullen zeggen.
- Deze dingen nu aldus toebereid zijnde, zo gingen wel de priesters in den eersten tabernakel te allen tijde, om de godsdiensten te volbrengen;
- Maar in den tweeden tabernakel ging alleen de hogepriester eenmaal des jaars, niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zichzelven en voor des volks misdaden;
- Waarmede de Heilige Geest dit beduidde, dat de weg des heiligdoms nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog stand had;
- Welke was een afbeelding voor dien tegenwoordigen tijd, in welken gaven en slachtoffers geofferd werden, die dengene die den dienst pleegde, niet konden heiligen naar de consciëntie;
- Bestaande alleen in spijzen en dranken en verscheidene wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, tot op den tijd der verbetering opgelegd.
- Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel,
- Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende.
- Want indien het bloed der stieren en bokken en de as der jonge koe, besprengende de onreinen, hen heiligt tot de reinheid des vleses,
- Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen!
- En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde tot verzoening der overtredingen die onder het eerste Testament waren, degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden.
- Want waar een testament is, daar is het noodzaak dat de dood des testamentmakers tussenkome;
- Want een testament is vast in de doden, dewijl het nog geen kracht heeft wanneer de testamentmaker leeft;
- Waarom ook het eerste niet zonder bloed is ingewijd.
- Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, en besprengde beide het boek zelf en al het volk,
- Zeggende: Dit is het bloed des testaments, hetwelk God aan ulieden heeft geboden.
- En hij besprengde desgelijks ook den tabernakel en al de vaten van den dienst met het bloed.
- En alle dingen worden bijna door bloed gereinigd naar de wet, en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving.
- Zo was het dan noodzaak dat wel de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door deze dingen gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelve door betere offeranden dan deze.
- Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons;
- Noch ook opdat Hij Zichzelven dikmaals zou opofferen, gelijk de hogepriester alle jaar in het heiligdom ingaat met vreemd bloed
- (Anders had Hij dikmaals moeten lijden van de grondlegging der wereld af); maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard, om de zonde teniet te doen door Zijns Zelfs offerande.
- En gelijk het den mensen gezet is éénmaal te sterven, en daarna het oordeel,
- Alzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid.
Inleiding🔗
De apostel, na te hebben aangetoond dat de Oud Testamentische bedeling verouderd en nabij de verdwijning was, gaat voort omde Hebreeën te laten zien welk verband er bestaat tussen het Oude Testament en het Nieuwe, en dat al het uitnemende van het Oude Testament was type en afschaduwing van het Nieuwe, welke laatste daarom evenveel hoger heien dan het Oude, als het wezen meer is dan de schaduw. Het Oude Testament was nooit als iets blijvends bedoeld, maar moest de komst van het Evangelie voorbereiden.
Hij handelt hier:
I. Over de tabernakel, de plaats van de eredienst, vers 1-2.
II. Over de eredienst en de offers, die in de tabernakel gebracht werden, vers 6-7.
III. Over de geestelijke betekenis en bedoeling van dat alles, vers 8-28.
Hebreeën 9:1-7🔗
I. De apostel geeft een beschrijving van de tabernakel, de plaats van aanbidding, welke God op aarde opgericht had, die genaamd wordt het wereldlijk heiligdom, geheel van deze wereld, van aardse bouwstoffen samengesteld en een gebouw, dat eens weer weggenomen moest worden. Een wereldlijk heiligdom, omdat het was het paleis van Israëls Koning. God was hun koning en had, gelijk andere koningen, Zijn hof en paleis, Zijn wacht, hofhouding en al wat daarbij behoort. De tabernakel, waarvan wij de beschrijving vinden in Exodus 25-27, was een beweegbare tempel, als afschaduwing van de ongevestigde staat der strijdende kerk en van de menselijke natuur van de Heere Jezus Christus, in welke de volheid der Godheid lichamelijk woonde. Van deze tabernakel nu wordt gezegd dat hij in twee delen gedeeld was, genoemd de eersten en de tweeden tabernakel, een binnenste en een buitenste gedeelte, voorstellende de twee delen van de strijdende en de zegepralende kerk, en de twee naturen van Christus, Goddelijk en menselijk. Thans ons meegedeeld wat in elk van die beide delen geplaatst was.
1. In het uitwendig deel bevonden zich verscheidene dingen, waar van ons hier een soort van lijst is opgenoemd.
A. De kandelaar, die zonder twijfelniet ledig en onaangestoken was, maar waar van de lampen altijd brandende waren. En daaraan was behoefte, want er waren geen vensters in het heilige, en zulks niet om de Joden te overtuigen van de donkerheid en de geheimzinnige aard van die bedeling. Hun licht was slechts kandelaarslicht in vergelijking met de volheid van licht, welke Christus, de Zonder gerechtigheid, met zich brengen zou en aan Zijn volk mededelen, want al ons licht is afkomstig van Hem, de fontein van alle licht.
B. De tafel en daarop de toonbroden. Die tafel was recht tegenover de kandelaar geplaatst, en daardoor wordt aangeduid, dat wij bij het licht van Christus gemeenschap moeten hebben met Hem en met elkaar. Wij moeten niet in het donker tot zijn tafel komen, maar bij het licht van Christus moeten wij het lichaam des Heeren onderscheiden. Op deze tafel waren twaalf broden geplaatst naar de twaalf stammen Israëls, een brood voor elke stam, die daar van de enen Sabbat tot de anderen Sabbat bleven, en op dien dag verwisseld werden. Dit toonbrood kan beschouwd worden als de levensvoorraad voor het paleis (hoewel de Koning van Israël er geen behoefte aan had, toch, om de vergelijking met het paleis van aardse koningen vol te houden, moest. daar wekelijks deze voorraad neergelegd worden).
Het kan ook betekenen de voorziening, die Christus maakt voor de zielen van Zijn volk, overeenkomstig de behoeften en ten bate van hun zielen. Hij is het brood des levens, in het huis onzes Vaders is brood genoeg en meer dan dat, wij kunnen van Christus nieuwen voorraad verkrijgen, voornamelijk op elke dag des Heeren. Dit eerste gedeelte wordt genoemd het heilige, omdat het opgericht was om een heilige God te vereren, een heilige Jezus voor te stellen, een heilig volk te onderhouden en hen verder te doen toenemen in heiligheid.
2. Thans volgt ene beschrijving van hetgeen het binnenste gedeelte van het heiligdom bevatte, dat achter het tweede voorhangselwas en heilige der heiligengenoemd werd. Dat tweede voorhangsel, waardoor het heilige van het heilige der heiligen gescheiden was, was een type van het lichaam van Christus, door het scheuren waar van ons niet alleen een gezicht maar een weg was geopend in het heilige der heiligen, de afbeelding van de hemel zelf. In dat gedeelte waren:
A. Het gouden wierookvat, dat de wierook moest bevatten, of het gouden altaar, dat opgericht was omer de wierook op te branden. Zowel het een als het ander waren typen van Christus, van Zijn Gode welgevallige en invloedrijke tussenkomst in de hemel, gegrond op de verdiensten en de voldoening van zijn offeranden, waarop wij rekenen mogen op aanneming en zegening van God.
B. De ark des verbonds, alom met goud overdekt, vers 4. Die was een afschaduwing van Christus, van Zijn volkomen gehoorzaamheid aan de wet en Zijn vervullen van alle gerechtigheid voor ons. Nu wordt ons meegedeeld wat in de ark was en waarmee zij bedekt was.
a. Wat er in was:
Ten eerste: de gouden kruik, daar het manna in was. Het manna bedierf wanneer de Israëlieten het, tegen Gods bevel in, in hun huizen bewaarden, maar hier, op Gods aanwijzing in Zijn huis bewaard, bleef het vrij van bederf, altijd zuiver en zoet. Dat leert ons dat alleen in Christus onze personen, onze eigenschappen en onze daden zuiver zijn kunnen. Het was ook een beeld van het brood des levens, dat wij in Christus hebben, de ware ambrosia, die de onsterflijkheid geeft. Ook was het een gedachtenis aan Gods wonderdadige voeding van Zijn volk in de woestijn, opdat zij nooit dat sprekend bewijs van Gods gunst zouden vergeten of in de toekomst God wantrouwen.
Ten tweede: de staf van Aäron, die gebloeid had. Daardoor had God getoond dat Hij de stam van Levi gekozen had uit al de stammen Israëls om Hem te dienen, en zo een einde gemaakt aan de murmureringen van het volk en zijn pogingen om op het priesterschap inbreuk te maken, Numeri 17. Dat was de staf Gods, met welken Mozes en Aäron zulke wonderen deden, en deze was een type van Christus, die genoemd wordt: de man, wiens Naam is Spruite, Zacharia 6:12, door wie God wonderengewrocht heeft van geestelijke verlossing, verdediging en voorziening van Zijn volk en ter vernietiging van hun vijanden. Hij was een type van de Goddelijke gerechtigheid, waarmee Christus de Steenrots werd geslagen, waardoor de koele, verfrissende wateren des levens ons in de ziel vloeien.
Ten derde: de tafelen des verbonds, waarop de zedelijke wet was geschreven. Daarmee betuigde God de zorg, die Hij had voor de bewaring van Zijn heilige wet, en de zorg, die wij allen moeten hebben omde wet van God te houden. Dat kunnen wij alleen doen in en door Christus, door zijn kracht, en alleen door Hem kan onze gehoorzaamheid Gode aangenaam zijn.
b. Wat over de ark was, vers 5. Boven deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden.
Ten eerste. De genadestoel, die de ark overdekte en het verzoendeksel genoemd werd. Het was van zuiver goud en even lang en breed als de ark zelf, waarin de wet lag. Het was een heerlijk type van Christus en van Zijn volkomen gerechtigheid, die beantwoordt aan de afmetingen van Gods wet en al onze overtredingen bedekt, zich stellende tussen de Shechina, het zinnebeeld van Gods tegenwoordigheid, en onze zondige gebreken, die laatste bedekkende.
Ten tweede: de cherubijnen der heerlijkheid, het verzoendeksel overschaduwende, afbeelding van Gods heilige engelen, die begerig zijn in te zien in het grote werk van onze verlossing door Christus, en gereed zijn om, onder de Verlosser, alle goede diensten te bewijzen aan degenen, die de zaligheid beërven zullen. De engelen dienden Christus bij zijn geboorte, in zijn verzoeking, onder Zijn angsten, bij Zijn verrijzenis en bij zijn hemelvaart, en zullen Hem dienen bij Zijn wederkomst. God geopenbaard in het vlees was gezien, gadegeslagen en bezocht door de engelen.
II. Na de beschrijving van de plaats van aanbidding onder de Oud Testamentische bedeling, gaat de apostel over tot het bespreken van de diensten en plichten, die daar vervuld werden, vers 6. Toen de verscheidene delen en voorwerpen van de tabernakel alzo waren opgericht, wat moest er toen geschieden?
1. De gewone priesters gingen altijd in de eersten tabernakel, om de dienst van God te volbrengen.
A. Niemand dan de priesters mocht in de eersten tabernakel binnengaan, en dit leert ons dat mensen, die daartoe niet aangesteld en die niet door God geroepen zijn, niet in de dienst en het werk van de bediening mogen binnenkomen.
B. De gewone priesters mochten alleen in het eerste gedeelte van de tabernakel komen, het zou een noodlottige aanmatiging geweest zijn, indien zij in het heilige der heiligen gegaan waren, en dat leert ons dat zelfs de dienaren hun aangewezen plaats moeten weten en houden, en niet moeten beproeven zich het voorrecht van Christus aan te matigen, door op eigen gelegenheid reukwerk te offeren, of hun eigen uitvindsels te voegen bij de instellingen van Christus, of de baas te spelen over de gewetens der mensen.
C. Deze gewone priesters moesten in de eersten tabernakel ingaan te allen tijde, dat is: zij moesten zich en al hun tijd wijden aan hun werk en bediening, en er zich nooit aan onttrekken, zij moesten voortdurend gereed staan voor de vervulling van hun bediening en op alle bepaalde tijden bezig zijn in hun werk.
D. De gewone priesters moesten in die eerste tabernakel ingaan om de Godsdiensten te volbrengen. Zij moesten het werk Gods niet gedeeltelijk of half doen, maar geheel in al Zijn wil en raad bezig zijn, niet alleen goed beginnen, maar ook goed voortgaan en volharden tot het einde in het vervullen van de bediening, die hun opgedragen was.
2. In de tweede tabernakel, het inwendig deel, ging alleen de hogepriester, vers 7. Dat was een zinnebeeld van de hemel en van Christus’ hemelvaart. En hier merken wij op:
A. Niemand behalve de hogepriester mocht in het heilige der heiligen gaan. Zo kan ook niemand in zijn eigen naam, door zijn eigen recht, en krachtens zijn eigen verdiensten de hemel binnengaan.
B. Omin het heilige der heiligen te komen, moest de hogepriester eerst door het eerste heiligdom en door het voorhangsel gaan, hetgeen afschaduwde dat Christus ten hemel ging door een heilig leven en een gewelddadige dood, het voorhangsel Zijns vleses werd gescheurd. C. De hogepriester ging slechts eenmaal des jaars in het heilige der heiligen, en daarin overtreft het antitype het type -gelijk in alles- want Hij ging slechts eens voor altijd, gedurende de gehele evangelische bedeling, in de hemel.
D. De hogepriester mocht niet ingaan zonder bloed, hetgeen betekent dat Christus, op zich genomen hebbende onze hogepriester te zijn, niet in de hemel kon toegelaten worden zonder Zijn bloed voor ons te vergieten, en dat niemand onzer in de genadige tegenwoordigheid Gods hier of in Zijn heerlijke tegenwoordigheid hiernamaals komen kan anders dan door het bloed van Jezus.
E. De hogepriester, onder de wet, ingaande in het heilige der heiligen, offerde dat bloed eerst voor zichzelf en zijn eigen misdaden en daarna voor de misdaden des volks, vers 7. Daaruit zien wij dat Christus voortreffelijker persoon en hogepriester is dan enige hogepriester onder de wet, want Hij had zelf geen misdaden, waarvoor Hij offeren moest. En het leert ons dat de dienaren, wanneer zij in de naam van Christus voor anderen tussen treden, eerst het bloed van Christus moeten aanwenden voor zichzelf om vergeving te verkrijgen.
F. Wanneer de wettelijke hogepriester voor zichzelf geofferd had, moest hij het daarbij niet laten, hij moest evenzeer offeren voor de misdaden des volks. Onze hogepriester, hoewel Hij niet nodig heeft voor zichzelf te offeren, vergeet daardoor niet te offeren voor Zijn volk, Hij bepleit de verdiensten van Zijn lijden voor het welzijn van Zijn volk op aarde.
a. Zonden zijn misdaden en grote misdaden, zowel in het oordeel als in de praktijk. Wij begaan misdaden, wanneer wij tegen God zondigen, en wie kan al de afdwalingen verstaan?
b. Er zijn misdaden en dwalingen, die schuld op het geweten laden, welke alleen door het bloed van Christus afgewassen kan worden, en de zondige afdwalingen van priesters en volk moesten alle door dezelfde middelen weggenomen worden, door de toepassing van het bloed van Christus, wij moeten op aarde op dat bloed pleiten, terwijl Hij voor ons pleit in de hemel.
Hebreeën 9:8-14🔗
In deze verzen onderneemt de apostel ons uiteen te zetten wat de bedoeling des Heiligen Geestes was met al de instellingen van de tabernakel en van de wetsbedeling. voor zoveel plaats en eredienst aangaat. De schriften van het Oude Testament werden door God ingegeven, de heilige mannen van vroegere dagen spraken en schreven onder de leiding des Heiligen Geestes. En deze Oud Testamentische schriften zijn van groot nut en grote betekenis, niet alleen voor hen, die ze het eerst ontvingen, maar ook voor de Christenen, die zich niet behoren tevreden te stellen met het lezen van de Levitische wetten, maar ook behoren te onderzoeken wat de Heilige Geest hen daardoor wilde leren. Hier zijn verschillende dingen opgenoemd, die de Heilige Geest daardoor aan het volk beduidde en onderwees.
I. Dat de weg des heiligdoms nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog stand had, vers 8. Dit was een les, die de Heilige Geest door deze typen gaf, de weg naar de hemel was nog niet zo helder en eenvoudig, nog niet zo bekend, onder het Oude Testament als onder het Nieuwe. Het is de eer van Christus en het Evangelie, en de gelukzaligheid van hen, die daaronder leven, dat nu het leven en de onverderfelijkheid zijn aan het licht gebracht. Toen bestond die vrije toegang tot God nog niet, dien wij nu hebben, en er is plaats voor meerderen, ja zelfs voor ieder, die waarlijk gewillig is om door Christus tot God weer te keren.
II. Dat de eerste tabernakel een afbeelding was voor dien tegenwoordigen tijd, vers 9. Het was een duistere bedeling en ze was slechts van korten duur, alleen bedoeld om een tijdlang de grote dingen van Christus en het Evangelie af te beelden, die op hunnentijd zouden schijnen in vollen glans, en daardoor veroorzaken dat alle schaduwen zouden vluchten en verdwijnen, gelijk sterren voor de opgaande zon.
III. Dat geen van de gaven en slachtofferen, die geofferd werden, degenen, die dendienst pleegden, konden heiligen naar het geweten, vers 9. Dat is zij konden niet wegnemen de verlatenheid, de bezoedeling en de heerschappij der zonden, zij konden het geweten niet verlossen van de vrees voor de toorn Gods, zij konden de schulden niet uitdelgen en de twijfelingen niet oplossen van hen, die de dienst verrichtten. Iemand mocht al de verschillende wetten naleven, al de ceremoniën onderhouden, dat zijn gehele leven lang voortzetten, en toch zou hij daardoor zijn geweten niet bevredigd of geheiligd voelen. Hij kon daardoor bewaard worden voor lichamelijke en tijdelijke straffen, die tegen de overtreders gedreigd waren, maar hij kon er niet door verlost worden van zonde en hel, zoals de gelovigen door Christus worden.
IV. De Heilige Geest beduidde daarmee, dat de Oud Testamentische instellingen slechts waren rechtvaardigmakingen des vleses, tot op de tijd der verbetering opgelegd, vers 10. Hun onvolmaaktheid bleek in drieërlei opzicht.
1. Hun aard. Zij waren slechts uiterlijke dingen, vleselijke spijzen en dranken en verschillende wassingen. Al deze dingen waren lichamelijke oefeningen, die op zijn best het vlees konden reinigen.
2. Het was niet aan hun keus gelaten of zij ze gebruiken of nalaten wilden, maar zij waren hun opgelegd op straffe van pijnlijke en zware kastijdingen, en dat was zo ingesteld om hen te doen uitzien naar het beloofde Zaad en hen er naar te doen verlangen.
3. Zij waren niet ingesteld omblijvend te zijn, maar alleen om te duren tot de tijd der verbetering, totdat de betere dingen werkelijk geschonken werden. De tijden der Evangelies zijn en moeten zijn tijden van verbetering, van klaarder licht over alle dingen, die wij noodzakelijk moeten kennen, van groter liefde, die ons leert van niemand afkeer, maar voor ieder welwillendheid te hebben, en vreugde te smaken in hen, die Gode gelijk willen zijn in in hun wandel, van groter vrijheid van geest en spreken, en van een heiliger levenovereenkomstig de regelen van het Evangelie. Wij hebben veel groter voorrechten onder het Evangelie dan zij hadden onder de wet, en daarom moeten wij beter zijn of we zullen slechter worden. Een wandel overeenkomstig het Evangelie is een uitnemende levenswijze, niets dat dwaas, laag, ijdel of gemeen is voegt daaraan.
V. De Heilige Geest beduidt ons daardoor, dat wij nooit het rechte gebruik maken van typen, tenzij wij ze toepassen op hun antitypen, en wanneer wij dat doen zullen wij steeds duidelijk zien dat het antitype ver boven het type verheven is, en dat is de hoofdbedoeling van al wat gezegd is. En daar hij schrijft aan dezulken, die geloofden dat Christus gekomen is en dat Jezus is de Christus, zo voegt hij er zeer terecht aan toe, dat Christus oneindig hoger staat dan alle wettelijke hogepriesters, vers 11, 12, en hij licht dat overvloedig toe.
1. Christus was de hogepriester der toekomende goederen.
A. Alle goede dingen, die onder het Oude Testament komende waren en onder het Nieuw gekomen zijn. Al de geestelijke en eeuwige zegeningen, die de heiligen der Ouden Verbonds in hun tijd en onder hun bedeling hadden, waren te danken aan de Messias, die komen zou en in wie zij geloofden. Het Oude Testament toonde in schaduwen wat komende was, het Nieuw Testament is de vervulling van het Oude.
B. Al de goede dingen, die gekomen zijn en genoten worden in de staat des Evangelies, en die nog komen zullen, wanneer de beloften en profetieën, gedaan aan de kerk van het Evangelie, zullen vervuld worden, deze alle rusten op Christus en Zijn priesterschap, en zullen vervuld worden.
C. Alle goede dingen, die in de hemelen ons wachten, welke beide Testamenten volmaken zullen. De staat der heerlijkheid zal de staat der genade volmaken, en deze staat zal in veel hoger zin de volmaking van het Nieuw Testament zijn dan dit de volmaking van het Oude Testament was. Alle verleden, tegenwoordige en toekomende goederen zijn gegrond in en spruiten voort uit de priesterlijke bediening van Christus.
2. Christus is een hogepriester van de meerderen en volmaaktere tabernakel, vers 11, de tabernakel niet met handen gemaakt, dat is: niet van dit maaksel, maar zijn eigen lichaam, of liever zijn menselijke natuur, ontvangen van de Heiligen Geest, die de maagd overschaduwde. Dat was een nieuw maaksel, een nieuw wijze van bouwen, oneindig verheven boven allen aardsen bouw, zelfs de tabernakel en de tempel inbegrepen.
3. Christus, onze hogepriester, is de hemel binnen gegaan niet als hun hogepriester in het heilige der heiligen inging, met het bloed van stieren en bokken, maar met zijn eigen bloed, dat door dat van die beesten voorgesteld was, en oneindig kostbaarder was. En zulks:
4. Niet enkelvoor een jaar, waardoor de onvolkomenheid van dat priesterschap aangetoond werd, dat slechts voor een jaar en dan nog zinnebeeldig vergeving van zonden kon verkrijgen. Maar onze hogepriester ging de hemel binnen eens voor altijd, en had toen niet een uitstel van een jaar, maar een eeuwige verlossing teweeg gebracht, en daarom behoeft Hij niet jaarlijks te verschijnen. In elk der typen was iets afgeschaduwd, dat op het antitype geleek, en er was iets in, waaruit bleek dat het slechts een type was en niet met het antitype gelijk stond, en daarom moet het in geen geval met het antitype op een lijn geplaatst worden.
5. De Heilige Geest beduidde daardoor verder wat de kracht was van de Oud Testamentische offeranden, en hoe oneindig veel lager die stond dan de kracht van het bloed van Christus.
A. De kracht van het bloed der wettelijke offeranden strekte zich uit tot reiniging des vleses, vers 13, zij bevrijdde de uitwendige mens van ceremoniële onreinheid en van tijdelijke straf, en maakte hem zo bevoegd en geschikt voor enige uitwendige voorrechten.
B. Hij toont daardoor zeer terecht de veel grotere kracht van het bloed van Christus, vers 14. Hoe veel te meer zal het bloed van Christus enz. Merk hier op:
a. Wat het was, dat zulk een kracht aan het bloed van Christus gaf.
Ten eerste. Het was zijn zelfsofferande aan God, de menselijke natuur op het altaar der Goddelijke natuur, hij was priester, altaar en offer, Zijn Goddelijke natuur diende voor de beide eerste en Zijn menselijke natuur voor het laatste, nu: zulk een priester, altaar en offer kon alleen waarlijk verzoenend zijn.
Ten tweede. Het was, dat Christus zichzelf Gode offerde door de eeuwigen Geest, niet alleen doordien de Goddelijke natuur de menselijke ondersteunde maar doordien de Heilige Geest, dien Hij zonder mate had, Hem in alles hielp, en dus ook in deze grote daad van gehoorzaamheid in Zijn zelfsofferande.
Ten derde. Het was, dat Christus zichzelf Gode onstraffelijk offerde, zonder enigen smet van zonde in Zijn natuur of in Zijn leven, dat was overeenkomstig de wet voor de offers, die vereiste dat zij zonder enig gebrek zouden zijn.
Merk verder op:
a. Dat de kracht van Christus’ bloed zeer groot is.
Ten eerste. Het is voldoende om het geweten te reinigen van dode werken, het bereikt de zielen het geweten zelf, de bezoedelde ziel, bezoedeld met de zonde, die een dood werk is, dat voortkomt uit de geestelijken dood en de eeuwigen dood met zich brengt. De aanraking van een dood lichaam bracht wettelijke onreinheid teweeg, de vermenging met de zonde geeft zedelijke en werkelijke onreinheid, die zich in de ziel nestelt, maar het bloed van Christus heeft de kracht om die uit te zuiveren.
Ten tweede. Het is voldoende om ons te bekwamen om de levenden God te dienen, niet alleen door de schuld uit te zuiveren, die scheiding maakt tussen God en de zondaren, maar door de ziel te heiligen en te vernieuwen door de genadige invloed van de Heilige Geest, welke Christus ons tot dat doel verworven heeft, heeft, opdat wij bekwaam mogen worden de levenden God te dienen.
Hebreeën 9:15-22🔗
In deze verzen beschouwt de apostel het Evangelie onder het beeld van een wil of testament, de nieuwe of laatste wil en het testament van Christus, en toont de noodzakelijkheid en de kracht van het bloed van Christus aan om dat testament van waarde en kracht te maken.
I. Het Evangelie wordt hier beschouwd als een testament, de laatsten wil, het nieuw testament van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Het is opmerkelijk, dat de plechtige overeenkomst tussen God en de mens soms verbond genoemd wordt, en hier een testament. Een verbond is een overeenkomst tussen twee of meer partijen betreffende dingen, die in hun eigen macht staan, of behoren te staan, en zulks met of zonder middelaar, dit verbond behoudt kracht zo lang en op zulk een wijze als daarbij bepaald wordt. Een testament is de vrijwillige daad van een enkel persoon, behoorlijk vastgesteld en door getuigen gestaafd, dat erflatingen bepaalt voor de personen genoemd en omschreven door de testamentmaker, welke alleen door diens dood kracht verkrijgen. Merk nu op, dat Christus is de Middelaar des Nieuwen Testaments, vers 15, en Hij wordt hier in onderscheidene betekenissen aldus genoemd.
1. Om mensen te verlossen van hun overtredingen, tegen de wet of het eerste testament gepleegd, want daaronder maakte elke overtreding de vrijheid verbeurd, en werden de mensen schuldenaars, slaven en ge van genen, die verlossing nodig hadden.
2. Om allen, die daadwerkelijk geroepen worden, bevoegd te maken voor het ontvangen van de belofte ener eeuwige erfenis. Dat zijn de grote erflatingen, welke Christus door Zijn laatsten wil of testament vermaakte aan alle waarlijk aangewezen erfgenamen.
II. Teneinde dit Nieuw Testament van kracht te doen zijn, was het noodzakelijk dat Christus stierf, de erflatingen krijgen kracht alleen door de dood. Dit wordt met twee bewijsgronden aangetoond.
1. Door de algemenen aard van elke testamentaire beschikking, vers 16. Waar een testament is, daar is het noodzaak dat de dood van de testamentmaker kome, om het tot uitvoering te brengen. Tot zolang is het eigendom in de macht van de testamentmaker, en hij heeft het recht te herroepen ofte veranderen, naarmate hem behaagt, zodat geen bezitting of recht wordt overgedragen, alvorens de dood van de testamentmaker de bepaling onherroepelijk en van kracht gemaakt heeft.
2. Door de bijzondere handelwijze van Mozes bij de inwijding of vaststelling van het eerste Testament, die niet zonder bloed geschiedde, vers 18, 19 en verder. Door de zonde zijn alle mensen schuldig geworden voor God, en hebben tegenover de Goddelijke rechtvaardigheid hun erfenis, hun vrijheid, ja hun leven zelf verbeurd. Maar God, willende de grootheid van zijn barmhartigheid bewijzen, heeft een verbond van genade afgekondigd, en bepaald dat het zinnebeeldig zou bediend worden onder het Oude Testament, doch niet zonder het bloed en het leven van het schepsel. God nam het bloed van stieren en bokken aan als zinnebeelden van het bloed van Christus, en door deze middelen werd het genadeverbond ingewijd onder de vorige bedeling. De handelwijze van Mozes, overeenkomstig de bevelen, die hij van God ontvangen had, wordt hier in bijzonderheden vermeld.
A. Mozes sprak al de geboden naar de wet, tot het volk, vers 19. Hij gaf hun de inhoud van de wet te kennen, de plichten daarin vereist, de beloften daarin gedaan aan hen, die haar naleefden, de straffen tegen de overtreders gedreigd, en hij riep hen op om hun instemming met de voorwaarde op uitdrukkelijke wijze te kennen te geven.
B. Toen nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water, purperen wol en hysop, en paste dat bloed door sprenkeling toe. Het bloed en het water stellen het bloed en het water voor, dat uit des Zaligmakers doorstoken zijde vloeide, ter rechtvaardigmaking en heiligmaking, en evenzo de beide sacramenten van het Nieuw Testament, de doop en het avondmaal des Heeren, met purperen wol, een beeld van de gerechtigheid van Christus, met welke wij moeten bekleed worden, en hysop, een teken van het geloof, waardoor wij ons dit alles moeten eigen maken.
Met deze dingen besprengde Mozes:
a. Het boek van de wet of des verbonds, om aan te tonen dat het genadeverbond gevestigd is en voor ons welzijn krachtdadig gemaakt wordt door het bloed van Christus.
b. Het volk, om te kennen te geven dat het vergieten van het bloed van Christus voor ons geen voordeel zal hebben, indien het niet op ons toegepast wordt. En de besprenging van beiden, van het boek en van het volk, toonde de wederzijdse toestemming van beide partijen, God en de mens, en hun wederzijdse aannemen van dit verbond door Christus. Mozes sprak daarbij deze woorden: Dit is het bloed des testaments, hetwelk God u heeft geboden. Dit bloed, afschaduwende het bloed van Christus, is de bevestiging van het genadeverbond aan alle ware gelovigen.
c. Hij besprengde met het bloed de tabernakel en al de vaten van de dienst, aanduidende dat al de daar gebrachte offeranden en gepleegde diensten alleen aangenomen werden ter wille van het bloed van Christus, dat de wegneming van alle onreinheid brengt, die aan al onze heilige dingen kleeft, en die niet kan verwijderd worden dan door dat verzoenend bloed.
Hebreeën 9:23-28🔗
In het laatste gedeelte van dit hoofdstuk gaat de apostel voort met ons mee te delen wat de Heilige Geest ons heeft beduid met de wettelijke reiniging van die afbeeldingen der hemelse dingen, daarbij voegende de noodzakelijkheid van betere offeranden om de hemelse dingen zelf te heiligen.
I. De noodzakelijkheid van reiniging der voorbeeldingen van de hemelse dingen, vers 23. Deze noodzakelijkheid vloeit voort zowel uit de Goddelijke aanwijzing, die altijd gehoorzaamd worden moet, als uit de reden van de aanwijzing, welke bestond in het bewaren van een behoorlijke gelijkenis tussen de afbeeldende en de afgebeelde dingen. Hier valt op te merken, dat het heiligdom Gods op aarde een voorbeelding van de hemel is, en gemeenschap met God in Zijn heiligdomvoor Zijn volk een hemel op aarde is.
II. De noodzakelijkheid dat de hemelse dingen zelf gereinigd zouden worden door betere offeranden dan het bloed van stieren en bokken, en daarom gewijd moesten worden door betere offeranden. De hemelse dingen zijn de voorrechten van de staat des Evangelies, begonnen in genade en geëindigd in heerlijkheid. Deze moesten gereinigd worden door een daarbij passend middel van inwijding, en dat was het bloed van Christus. En nu is het wel zeer duidelijk, dat de offerande van Christus oneindig veel beter is dan die van de wet waren.
1. Dat blijkt uit de plaatsen, waar de offeranden van de wet, en die des Evangelies geofferd werden. Die onder de wet was het heiligdom met handen gemaakt, dat slechts een tegenbeeld is van het ware heiligdom, vers 24. Christus’ offerande, hoewel op aarde gebracht, werd door Hem zelf de hemel ingedragen en wordt daar aangeboden door Zijn dagelijkse tussenkomst, want Hij verschijnt voor het aangezicht Gods voor ons. Hij is ten hemel gegaan, niet alleen om de rust te genieten en de Hem verschuldigde eer te ontvangen, maar om te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons, om onze personen en onze daden Gode aan te bieden, om onze tegenstander en beschuldiger te antwoorden en te verslaan, om al onze belangen te regelen en ons een plaats te bereiden.
2. Dat blijkt uit de offeranden zelf, vers 26. Die onder de wet waren het leven en bloed van andere schepselen van een natuur, die verschilde van die der offeraars, het bloed van dieren, een ding van weinig waarde, en dat in zichzelf in ‘t geheel geen waarde zou gehad hebben zonder typische betekenis ten aanzien van het bloed van Christus. Maar de offerande van Christus was de aanbieding van Hemzelf, Hij offerde Zijn eigen bloed, met recht krachtens Zijn mystieke vereniging, het bloed van God genoemd, en daarom van oneindige waarde.
3. Dat blijkt uit de onophoudelijke herhaling van de wettelijke offerande. Daardoor bleek de onvolkomenheid van de wet, maar het is de eer en de volkomenheid van Christus’ offerande dat zij, eenmaal geofferd, voldoende is voor al haar doeleinden. En inderdaad, het tegenovergestelde zou ongerijmd geweest zijn, want dan had Hij dikmaals moeten lijden en opstaan en ten hemelvaren, en opnieuw moeten nederdalen en sterven, en het grote werk zou voortdurend verricht zijn geworden zonder ooit aan een einde te komen, hetgeen in openbare tegenspraak zou zijn met het gezond verstand zo goed als met de openbaring en met de waardigheid van Zijn persoon. Maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard om de zonde teniet te doen door Zijns zelfs offerande, vers 26. Het Evangelie is de laatste genadebedeling Gods aan de mensen.
4. Uit de krachteloosheid van de wettelijke offeranden en de kracht van Christus’ offerande. De wettelijke offeranden op zichzelf konden de zonden niet wegnemen, geen vergeving er voor verwerven, geen kracht er tegen verstrekken. De zonde zou steeds beslag op ons gelegd hebben en heerschappij over ons behouden hebben, maar Jezus Christus, door ene offerande, heeft de zonde teniet gedaan en de werken des duivels vernietigd.
III. De apostel legt in deze bewijsvoering kracht door te wijzen op Gods beschikking omtrent de mensen, vers 27, 28, en iets, dat daarmee overeenstemt in Gods beschikking omtrent Jezus Christus.
1. De hier bedoelde beschikking Gods omtrent de mensen bestaat uit twee delen.
A. Zij moeten eens sterven, of tenminste ene verandering ondergaan, die gelijkstaat met de dood. Het is een schrikwekkend ding, te moeten sterven, dat de levensdraad wordt ontbonden of doorgesneden, alle betrekkingen hier tegelijk ons ontvallen, dat onze voorbereidende toestand hier eindigt en wij een andere wereld intreden. Het is een groot ding, en dat slechts eens kan gedaan worden en daarom goed moet gedaan worden. Het is een reden van troost voor de Godvrezenden, dat zij goed zullen sterven en het slechts eens behoeven te doen, maar het is een oorzaak van verschrikking voor de godlozen, die in hun zonden sterven, dat zij niet kunnen terugkeren om ten tweeden male, en dan beter, te sterven.
B. God heeft de mensen gesteld, dat zij na de dood in het oordeel zullen komen, in een bijzonder oordeel onmiddellijk na de dood, want de ziel keert terug tot God, haar rechter, omde beslissing van haar eeuwigen staat te vernemen, en de mensen zullen allen in het eindoordeel komen aan het einde der wereld. Dat is het onherroepelijk besluit van God betreffende de mensen, zij moeten sterven en zij moeten geoordeeld worden. Dat is hun gesteld, en het moet geloofd en ernstig overwogen worden.
2. Iets dergelijks komt voor ook in Gods beslissing omtrent Christus.
A. Hij moest eens geofferd worden om de zonden te dragen van velen, van allen die de Vader Hem gegeven had, van allen die in Zijn Naam zouden geloven. Hij werd niet geofferd om Zijn eigen zonden, Hij heeft onze ongerechtigheden op zich genomen. God legde op Hem de ongerechtigheid van al Zijn volk, en deze zijn vele, hoewel niet zo velen als de overige leden der mensheid. Toch wanneer zij allen bijeen vergaderd zullen zijn, zal Hij de eerstgeborene onder vele broederen zijn.
B. Het is bepaald dat Christus ten anderen maal, zonder zonden, verschijnen zal, die Hem verwachten tot zaligheid.
a. Hij zal dan verschijnen zonder zonden, bij Zijn eerste verschijning, hoewel Hij zelf geen zonden had, was Hij beladen met de zonden van velen, Hij was het Lam Gods, dat de zonden der wereld droeg, en Hij verscheen toen in de gelijkenis van het zondige vlees. Maar bij Zijn tweede komst zal Hij verschijnen zonder zulk een last, want Hij heeft die volkomen gedragen, Zijn aangezicht zal niet meer verdorven, maar onuitsprekelijk heerlijk zijn.
b. Dat zal geschieden tot zaligheid van allen, die Hem verwachten, Hij zal dan hun heiligheid en hun geluk volmaken, hun getal zal dan volledig zijn en hun zaligheid volkomen. Het is een onderscheidend kenmerk van alle ware gelovigen, dat zij Christus verwachten, zij verwachten Hem met geloof, zij verwachten Hem met hoop en heilig verlangen. Zij verwachten Hem in elke plicht, in elke instelling, in elke omstandigheid. Zij verwachten Zijn wederkomst en bereiden zich daartoe voor. En hoewel die de plotselinge verwoesting van het overig deel der wereld zijn zal, die op het gerucht er van nu spot, zal het geschieden tot eeuwige zaligheid van allen, die Hem verwachten.