Jeremía
EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE AANMERKINGEN VAN HET BOEK VAN DE PROFEET JEREMIA🔗
De profetieën van het Oude Testament zijn, evenals de brieven in het Nieuwe, gerangschikt naar de omvang der boeken, meer dan naar hun oudheid; de langste, en niet de oudste, het eerst. Er waren verscheidene profeten, die hun godsspraken opschreven, tijdgenoten van Jesaja, zoals Micha, of korten tijd vóór hem Hoséa, en Joel, en Amos, of spoedig na hem gelijk Habakuk en, naar men onderstelt ook Nahum; maar toch is de profetie van Jeremia, die vele jaren naden dood van Jesaja leefde, dadelijk achter het boek van Jesaja geplaatst, omdat het zoveel bevat. Laat hun de voorrang gegeven worden, bij wie wij het meeste van Gods Woord vinden, en laat de minder-begaafden daarom niet geminacht of buitengesloten worden. Omtrent de profetie in het algemeen hebben we thans niets meer op te merken, maar betreffende de profeet Jeremia wijzen wij er op:
I. Hij werd spoedig tot profeet geroepen; hij begon jong, en kon daarom uit eigen ondervinding zeggen dat het goed is voor een man om het juk in zijn jeugd te dragen, zowel het juk van dienst als van droefenis; Klaagliederen 3:27. Hieronymus merkt op dat Jesaja, die meerdere jaren geleefd had eer hij geroepen werd, de tong aangeraakt werd met een kool vuurs van het altaar, om zijn onreinheid weg te nemen, Jesaja 6:7; maar toen God Jeremia’s mond aanraakte, terwijl deze nog jong was, werd er niets gezegd van reiniging van onreinheid, omdat hij nog pas weinige jaren geleefd had en nog niet zoveel zonden te verantwoorden had, Jeremia 1:9.
II. Hij is gedurende langen tijd als profeet opgetreden, volgens sommigen vijftig jaren, volgens anderen veertig. Hij begon in het dertiende jaar van Josia, toen onder dien goeden koning alle dingen goed liepen; en hij ging voort onder al de slechte regeringen, die volgden; want wanneer wij ons ten diepste van God stellen, kan de wind aangenaam en gunstig zijn, maar wij weten niet hoe spoedig het kan verkeren en stormachtig worden.
III. Hij was een bestraffend profeet in Gods naam gezonden om Jakob zijn zonden voor ogen te stellen en hem te waarschuwen voor Gods oordelen, die over hem komen zouden; de taalkundigen merken op dat daardoor zien taal ronder en ruwer, minder beschaafd is dan die van Jesaja en sommige andere profeten. Zij, die gezonden worden om de zonden bloot te leggen, behoren af te zien van de behaaglijke woorden van menselijke wijsheid. Ronduit spreken is de beste manier, wanneer wij met zondaren handelen om hen tot berouw te brengen.
IV. Hij was een wenende profeet; zo wordt hij gewoonlijk genoemd; niet alleen omdat hij de klaagliederen geschreven heeft, maar omdat hij levenslang de aanschouwer was en de rouwdragende getuige van de zonden van zijn volk en van de vreeslijke oordelen, die het overkwamen. En waarschijnlijk was dat de reden waarom zij die meenden dat onze Zaligmaker geen van de profeten" was, meenden dat hij dan hoogstwaarschijnlijk Jeremia moest zijn, (Matth. 16:14) want hij was een man van smarten en verzocht in ziekte.
V. Hij was een lijdende profeet. Hij werd meer dan een der andere profeten vervolgd door zijn eigen volk, gelijk wij zullen zien in het geschiedkundig gedeelte van dit boek, want hij leefde en predikte juist voor de verwoesting van de Joden door de Chaldeeën. Hun karakter schijnt toen dezelfde trek gehad te hebben als gedurende de verwoesting door de Romeinen en even daarvoor toen zij de Heere Jezus doodden, en zijn discipelen vervolgden, en God niet behaagden en allen mensen tegen waren, en de toorn over hen gekomen is tot het einde (of tot het uiterste), 1 Thessalonicenzen 2:15-16. Het laatste wat wij van hem in zijn geschiedverhaal lezen is dat de overgebleven Joden hem dwongen om met hen naar Egypte te gaan; en zowel onder Joden als Christenen leeft de overlevering dat hij daar de marteldood gestorven is.
Hottinger verhaalt, op gezag van Elmakin, een Arabisch geschiedschrijver, dat hij in Egypte zijn profetieën tegen Egypte en andere landen vervolgde, en daar gestenigd is, en dat lang daarna Alexander de Grote, toen hij Egypte binnengetrokken was, de beenderen van Jeremia, die in een vergeten hoek begraven waren, opgroef, naar Alexandrië vervoerde en daar ter aarde deed bestellen.
De profetieën, welke wij hebben in de eerste negentien hoofdstukken schijnen de tekst te zijn van de redenen, die hij uitsprak ter algemene veroordeling van zonden en aankondiging van oordelen; daarna zijn ze meer bijzonder en naar de gelegenheden, vermengd met de geschiedenis van zijn lijd, maar niet in tijdsorde gebracht. Door de bedreigingen zijn veel heerlijke beloften van genade voor de boetvaardiger heen gevlochten, met voorzeggingen van de bevrijding der Joden uit hun gevangenschap, en daarvan hebben verscheidene duidelijk betrekking op het koninkrijk van de Messias. Onder de Apocriefe boeken vindt men een geschrift, wat gezegd wordt een brief van Jeremia aan de gevangenen in Babylon te zijn, waarin zij gewaarschuwd worden tegen de verering van afgoden en waarin de nietigheid der afgoden en de dwaasheid van hun aanbidders worden tentoongesteld. Het is het zesde hoofdstuk van het boek Baruch.
Maar men onderstelt dat dit niet echt is, en naar mijn mening heeft het ook niets gemeen met de stijl en de gedachtegang van Jeremia’s geschriften. Nog wordt aangaande Jeremia meegedeeld (I Makkabeeën 2:4) dat hij, toen Jeruzalem door de Chaldeeën verwoest werd, op bevel van God, de ark des verbonds en het wierookaltaar nam, die naar de berg Nebo bracht, daar in een spelonk verborg en de ingang afsloot. Enigen, die hem volgden en meenden dat zij de plaats goed onthouden hadden, konden haar niet terugvinden. Hij bestrafte hen omdat zij er naar gezocht hadden, en zei hun dat de plaats onbekend zou blijven, tot de tijd dat God Zijn volk weer bijeen vergaderen zou. Maar ik weet niet op welken grond wij dit verhaal geloven zouden, ofschoon het daar wordt meegedeeld als uit oude oorkonden afkomstig. Bij de lezing van Jeremia’s profetieën kunnen wij niet andere dan onderstellen dat ze door zijn tijdgenoten weinig geacht werden, maar laat dit voor ons een reden zijn om ze des te hoger te stellen, want zij zijn geschreven ook tot onze lering en ter waarschuwing van ons en ons land.