Ga naar inhoud

Jesaja 13

  1. DE last van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft.
  2. Heft op een banier op een hogen berg, verheft een stem tot hen; beweegt de hand omhoog, dat zij intrekken door de deuren der prinsen.
  3. Ik heb aan Mijn geheiligden bevel gegeven; ook heb Ik tot Mijn toorn geroepen Mijn helden, de vrolijken Mijner hoogheid.
  4. Er is een ruisende stem op de bergen, gelijk van een groot volk; een stem van gedruis der koninkrijken, der verzamelde heidenen: de HEERE der heirscharen monstert het krijgsheir.
  5. Zij komen uit verren lande, van het einde des hemels, de HEERE en de instrumenten Zijner gramschap, om dat ganse land te verderven.
  6. Huilt gijlieden, want de dag des HEEREN is nabij; hij komt als een verwoesting van den Almachtige.
  7. Daarom zullen alle handen slap worden, en aller mensen hart zal versmelten;
  8. En zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen, zij zullen bang zijn als een barende vrouw; een iegelijk zal over zijn naaste verbaasd zijn, hun aangezichten zullen vlammende aangezichten zijn.
  9. Zie, de dag des HEEREN komt, gruwelijk, met verbolgenheid en hittigen toorn, om het land te stellen tot verwoesting, en deszelfs zondaars daaruit te verdelgen.
  10. Want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen hun licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden wanneer zij opgaan zal, en de maan zal haar licht niet laten schijnen.
  11. Want Ik zal over de wereld de boosheid bezoeken en over de goddelozen hun ongerechtigheid, en Ik zal den hoogmoed der stouten doen ophouden en de hovaardij der tirannen zal Ik vernederen.
  12. Ik zal maken dat een man dierbaarder zal zijn dan dicht goud, en een mens dan fijn goud van Ofir.
  13. Daarom zal Ik den hemel beroeren, en de aarde zal bewogen worden van haar plaats, vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, en vanwege den dag Zijns hittigen toorns.
  14. En een iegelijk zal zijn als een verjaagde ree, en als een schaap dat niemand vergadert; een iegelijk zal naar zijn volk omzien, en een iegelijk zal naar zijn land vluchten.
  15. Al wie gevonden wordt, die zal doorstoken worden, en al wie daarbij gevoegd is, zal door het zwaard vallen.
  16. Ook zullen hun kinderkens voor hun ogen verpletterd worden; hun huizen zullen geplunderd en hun vrouwen geschonden worden.
  17. Zie, Ik zal de Meden tegen hen verwekken, die het zilver niet zullen achten; en aan het goud zullen zij geen lust hebben.
  18. Maar hun bogen zullen de jongelingen verpletteren; en zij zullen zich niet ontfermen over de vrucht des buiks, hun oog zal de kinderen niet verschonen.
  19. Alzo zal Babel, het sieraad der koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid der Chaldeeën, zijn gelijk als God Sódom en Gomórra omgekeerd heeft.
  20. Daar zal geen woonplaats zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; en de Arabier zal daar geen tent spannen en de herders zullen er niet legeren.
  21. Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen; en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen.
  22. En wilde dieren der eilanden zullen in zijn verlaten plaatsen elkander toeroepen, mitsgaders de draken in de wellustige paleizen; haar tijd toch is nabij om te komen en haar dagen zullen niet vertogen worden.

Inleiding🔗

Tot nu toe hadden de profetieën van dit boek alleen betrekking op Juda en Israël, en inzonderheid op Jeruzalem, maar nu begint de profeet zijn blik te richten naar het buitenland, en het oordeel aan te kondigen over verschillende naburige staten en koninkrijken, want Hij, die koning is van de heiligen, is ook koning van de volken en heerst over de zaken van de kinderen van de mensen, zowel als over die van Zijn eigen kinderen. Maar de volken, waarop deze profetieën betrekking hebben, waren allen de zodanige, met wie het volk van God op de een of andere wijze omgang had, die vriendelijk of onvriendelijk voor hen geweest waren, en dienovereenkomstig zal God met hen handelen, hetzij in gunst of in toorn, want des Heeren deel is Zijn volk en op hen heeft Hij het oog in al de beschikkingen van Zijn voorzienigheid betreffende hen, die hen omringen, Deuteronomium 32:8, 9. De bedreigingen, die wij hier vinden tegen Babel, Moab, Damascus, Egypte, Tyrus, enz. waren bedoeld om diegenen in Israël te vertroosten, die God vreesden, maar verschrikt en verdrukt waren door deze machtige buren, en om diegenen onder hen op te schrikken, die goddeloos waren. Indien God aldus streng afrekenen zal voor hun zonden met hen, die Hem niet kennen en Zijn naam niet hebben beleden, hoe streng zal Hij dan niet wezen met hen, die naar Zijn naam genoemd zijn, maar toch in opstand leven met Hem! En misschien zouden ook de bijzondere profetieën, die tot de naburige volken gericht zijn, sommigen van hen er toe kunnen brengen, om de Bijbel van de Joden te lezen, om dan ook hun godsdienst te omhelzen. Dit hoofdstuk en het volgende bevatten wat God te zeggen had tot Babel en tot Babels koning, die toen nog weinig bekend waren aan Israël, maar in vervolg van tijd een groter vijand voor hen zijn zal dan zij nog ooit gehad hebben, waarvoor God ten laatste met hen zal afrekenen. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Een algemene samenkomst van de strijdkrachten, die tegen Babel gebruikt zullen worden, vers 1-5.
II. Het ontzettend bloedige werk, dat die strijders in Babel te doen zullen hebben, vers 6 – 18.
III. Het algehele verderf van Babel, waarin dit zal eindigen, vers 19-22.

Jesaja 13:1-5🔗

De algemene titel van het boek was: Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, Hoofdstuk 1:1. Dit is hetgeen Jesaja gezien heeft, dat even helder en volkomen voorgesteld werd aan zijn geest, alsof hij het met zijn lichamelijke ogen gezien had. Maar het opschrift van deze leerrede is: "De last van Babel."

1. Het is een last, een les, die zij te leren hadden, - zo verstaan het sommigen, maar zij zullen haar niet gaarne leren, het zal een last zijn voor hun geheugen, een last, die zwaar op hen zal drukken, en onder welke zij zullen wegzinken. Voor hen, die het Woord van God niet tot hun rust willen maken, Hoofdstuk 28:12, Jeremia 6:16, zal het tot een last worden gemaakt.

2. Het is de last van Babel, dat in die tijd afhankelijk was van de Assyrische monarchie, welker hoofdstad Nineve was, maar kort daarna in opstand er tegen kwam, en een onafhankelijke monarchie is geworden, en wel een zeer machtige, in Nebukadnezer. Deze profeet heeft later de gevangenschap van de Joden in Babel voorzegd, Hoofdstuk 39, 6. Hier voorzegt hij de wraak, die God aan Babel doen zal voor het onrecht, dat zij Zijn volk heeft aangedaan. In deze verzen wordt een oproep gericht tot de machtige en krijgshaftige volken, welke God gebruiken zal als de werktuigen van Zijn toorn ter verwoesting van Babel, later noemt hij hen, vers 17 de Meden, die in vereniging met de Perzen onder het bevel van Darius en Cyrus, de ondergang van de Babylonische monarchie zullen bewerken.

I. De plaats, die aan het verderf gewijd is, is Babel die hier "de deuren van de prinsen wordt genoemd" vers 2, vanwege de vele vorstelijke verblijven, die er in waren, statige rijk versierde paleizen, die de vijand tot een inval zullen lokken in de hoop op een rijke buit. De deuren of poorten van de prinsen waren sterk en wel bewaakt, en toch zullen zij geen beschutting of verdediging wezen tegen hen, die met de opdracht kwamen om er Gods oordelen aan te volvoeren. Voor Zijn macht en Zijn toorn zijn paleizen niets meer dan stulpjes, ook "zijn niet alleen de deuren van de prinsen aan het verderf gewijd, maar het gehele land", vers 5, want hoewel de prinsen de leiders waren in het vervolgen en verdrukken van Gods volk, was toch het gehele land er mee aan schuldig.

II. De personen, die samengebracht worden om Babel te verwoesten, worden hier genoemd:

1. "Gods geheiligden", vers 3, bestemd en aangewezen tot deze dienst, door de raad en de voorzienigheid Gods er voor afgezonderd, ontheven van ander werk, losgemaakt van andere plannen, opdat zij zich geheel en al aan dit werk kunnen geven, de zodanigen, die geschikt waren voor hetgeen, waartoe zij geroepen worden, want voor het werk, waarvoor God de mensen gebruikt, maakt Hij hen ook bekwaam. Het geeft ook te kennen dat het in Gods bedoeling, hoewel niet in de hun, een heilige oorlog was, zij hadden slechts de uitbreiding van hun eigen rijk op het oog, maar God bedoelde het ter verlossing van Zijn volk, en om een type te zijn van de verwoesting van het Nieuw-Testamentische Babel. Cyrus, de persoon, die er voornamelijk in betrokken was, wordt terecht een geheiligde genoemd, want hij was Gods gezalfde, Hoofdstuk 45:1, en hij was een type van Hem die komen zou. Het is jammer dat niet alle krijgslieden, inzonderheid die, welke gebruikt worden in de oorlogen van de Heer, in de strikten zin van het woord geheiligden zijn, het is een wonder dat zij onheiligen durven zijn, die toch ieder ogenblik aan de dood zijn blootgesteld.

2. Zij worden Gods helden genoemd, Zijn machtigen, omdat zij macht hadden van God en haar nu voor Hem stonden te gebruiken. Er wordt van Cyrus gezegd dat "in deze veldtocht God zijn rechterhand vat", Hoofdstuk 45:1. Gods geheiligden zijn Zijn helden, Zijn machtigen, als God roept maakt Hij bekwaam, en als Hij heilig maakt, dan maakt Hij sterk in de geest.

3. Zij worden gezegd zich te verblijden in Zijn hoogheid, vers 3, met grote opgewektheid Zijn heerlijkheid en de doeleinden ervan te dienen. Hoewel Cyrus God niet kende en Zijn eer niet bedoelde in hetgeen hij deed, heeft God hem toch als Zijn dienstknecht gebruikt, Hoofdstuk 45:4. "Ik noemde u toen Mijn knecht, hoewel gij Mij niet kendet, en hij verheugde zich in de voorspoed, waardoor God Zijn naam heeft verhoogd".

4. Zij zijn zeer talrijk, een menigte, een groot volk, koninkrijken van de volken, vers 4, geen ruwe, barbaarse volken, maar geregelde troepen, zoals welgeordende koninkrijken ze uitrusten, de grote God heeft heerscharen onder Zijn bevel.

5. Zij komen van ver, van het einde des hemels, het grote, uitgestrekte land van Assyrië lag tussen Babel en Perzië. God kan diegenen tot een gesel en verderf maken voor Zijn vijanden, die het verst van hen verwijderd zijn en daarom het minst gevreesd worden.

III. De oproep, tot hen gericht, heeft een krachtige uitwerking, zij betonen een gerede gehoorzaamheid en hebben een zeer geducht aanzien. Een banier is opgeheven op een hoge berg. Gods standaard is opgericht, een vlag ter uitdaging is uitgestoken tegen Babel, zij wappert hoog in de lucht, waar allen haar kunnen zien. Wie wil, kan komen en er dienst onder nemen, en zij zullen onmiddellijk in Gods soldij worden genomen. Zij, die vrijwilligers aanwerven, moeten de stem verheffen bij het aflezen van de proclamatie, ten einde de soldaten aan te moedigen om te komen, zij moeten de hand omhoog bewegen, om hen te wenken die verre zijn en hun moed in te boezemen, die zich hebben laten aanwerven. En zij zullen dit niet tevergeefs doen. God heeft hen geroepen, die Hij voornemens is te gebruiken, vers 3, en met Zijn roeping gaat kracht uit, die niet weerstaan kan worden. Hij, die de mensen bekwaam maakt om Hem te dienen, kan, als het Hem behaagt, hen er ook gewillig toe maken. Het is de Heere der heerscharen, die het krijgsleger monstert, vers 4. Hij verwekt hen, brengt hen tezamen, rangschikt hen, monstert hen, heeft een nauwkeurige opgave van hen in zijn monsterrol, ziet toe dat zij allen op hun post zijn en geeft hun de nodige orders. Al de krijgsheiren staan onder het bevel van de Heere der heerscharen, en hetgeen ze waarlijk geducht maakt, is dat, als zij tegen Babel oprukken, de Heere komt en hen meebrengt als de instrumenten, of de wapenen van Zijn gramschap, vers 5. Grote vorsten en legers zijn slechts - instrumenten in Gods hand, wapens, waarvan het Hem behaagt zich te bedienen voor het doen van Zijn werk, en het is Zijn toorn, die hen wapent en hun voorspoed geeft.

Jesaja 13:6-18🔗

Wij hebben hier een sierlijke en levendige beschrijving van de ontzettende verwoesting, die in Babel aangericht zal worden door de aanval, die de Meden en Perzen erop doen zullen. Hun, die thans veilig en gerust zijn, wordt gezegd te huilen en te weeklagen. Want,

I. God is op het punt om tegen hen te verschijnen in toorn, en vreeslijk is het om in Zijn handen te vallen. De dag van de Heere is nabij, vers 6, een kleine dag des oordeels, wanneer God zal handelen als wreker van Zijn eigen en de zaak van Zijn volk, waaraan onrecht is geschied. En er zijn de zodanigen, die reden hebben om te beven als die dag nabij is. De dag van de Heere komt, vers 9. De mensen hebben thans hun dag, en zij denken de overwinning te zullen behalen, maar God lacht hen uit, want, Hij ziet dat Zijn dag komt, Psalm 37:13. Er is geen woede bij God, en toch wordt Zijn dag van afrekening met de Babyloniërs gezegd te komen gruwelijk met verbolgenheid en hittige toorn. God zal in strengheid handelen wegens de strengheid, waarmee zij Gods volk behandeld hebben. Bij de verkeerde, de wrede, houdt Hij zich verdraaid, zal Hij zich wreed betonen, en de bloeddorstige zal Hij bloed te drinken geven.

II. Hun hart zal versmelten, er zal hun noch moed noch vertroosting gelaten zijn, zij zullen het komende oordeel noch kunnen weerstaan noch er staande onder kunnen blijven, hetzij om zich tegen hun vijand te verzetten, of om zichzelf te steunen, vers 7, 8. Zij, die ten dage van hun vrede hoogmoedig waren, trots en verschrikkelijk, vers 11, zijn, als benauwdheid komt, geheel ontmoedigd en ten einde raad, alle handen zullen slap zijn, niet in staat om een wapen vast te houden, en ieders hart zal smelten, zodat zij op het punt zullen zijn van te sterven van vrees. Smarten en weeën zullen hen aangrijpen, als die van een vrouw in barensnood, en zij zullen over elkaar verbaasd zijn, door zelf verschrikt te zijn, zullen zij elkaar verschrikken en beangstigen, zij zullen zich verwonderen diegenen te zien sidderen, die moedig en ondernemend plachten te zijn, of ze zullen verbaasd zijn, elkaar aanzien, als mensen, die in verlegenheid zijn en niet weten wat te doen, Genesis 42:1. Hun aangezichten zullen als vlammen zijn, bleek als vlammen, van angst, zo verstaan het sommigen, of rood, zoals vlammen soms zijn blozende over hun eigen lafhartigheid, of hun aangezichten zullen wezen als aangezichten, die verschroeid zijn door de vlammen, of als het aangezicht van hen, die in het vuur werken, hun gelaat, zwarter dan een kool, of als een lederen zak in de rook, Psalm 119 83.

III. Alle vertroosting en hoop zal hun falen vers 10. De sterren aan de hemel zullen haar licht niet laten lichten, maar zullen bewolkt, omfloerst zijn, de zon zal verduisterd wezen wanneer zij zal opgaan, schitterend opgaande, maar terstond weer verloren of verscholen - een stellig teken van slecht weer. Zij zullen wezen als mensen, die in nood zijn op de zee, als noch zon noch gesternte verschijnen, Handelingen 27:20. Het zal een even ontzettende tijd voor hen zijn als het voor de aarde zou wezen, indien al de lichten des hemels in duisternis waren veranderd, een overeenkomst met de dag des oordeels, als de zon in duisternis veranderd zal zijn. Als de hemel aldus dreigend is, dan is dit een aanduiding van het misnoegen van de God des hemels, als de dingen een duister aanzien hebben op aarde, dan is het toch nog wel als van boven alles helder is, maar als wij vandaar geen troost hebben, waarmee zullen wij dan vertroost worden?

IV. God zal hun ongerechtigheid over hen bezoeken, en dit alles is bedoeld tot straf van zonde, inzonderheid de zonde van hoogmoed, vers 11. Dit mengt gal en alsem in de beproeving en ellende.

1. Die zonde moet thans gestraft worden. Hoewel Babel een kleine wereld is, zal zij, daar zij een goddeloze wereld is, niet ongestraft blijven. Zonde brengt verwoesting over de wereld van de goddelozen, en als de koninkrijken van de aarde met elkaar twisten, dan is dit de vrucht van Gods twist met hen allen.

2. Die hoogmoed moet thans vallen, de hovaardij van de tirannen moet thans vernederd worden, inzonderheid van Nebukadnézar en van zijn kleinzoon Belsazar, die in hun hoogmoed het volk van God vertreden hebben en zeer verschrikkelijk voor hen waren. De hoogmoed des mensen zal hem vernederen.

V. Er zal zo’n grote slachting aangericht worden, dat het een schaarsheid van mannen tengevolge zal hebben, vers 12. Ik zal maken dat een man dierbaarder zal zijn dan zuiver goud. Gij zult geen man kunnen hebben om in staatszaken te worden gebruikt, geen man om ingelijfd te worden bij het leger, geen man om een dochter aan uit te huwelijken ter opbouwing van het gezin, al zoudt gij ook geld voor één willen geven. De troepen van de naburige volken zullen niet gehuurd kunnen worden voor de dienst van de koning van Babel, omdat zij zien dat alles hem tegen loopt dicht bevolkte landen worden spoedig ontvolkt door oorlog. En God kan spoedig maken dat een koninkrijk, hetwelk gezocht en bewonderd werd, door allen wordt gevreesd en geschuwd, zoals een invallend huis of een zinkend schip.

VI. Er zal een algemene verwarring en ontsteltenis heersen, zulk een verwarring in hun zaken, dat het zal zijn alsof de hemel beroerd werd door ontzettende donderslagen, en de aarde van haar plaats bewogen werd door een niet minder verschrikkelijke aardbeving. Alles zal volkomen te gronde gaan ten dage van de verbolgenheid van de Heere der heirscharen, vers 13. En door zo’n ontsteltenis zullen zij aangegrepen worden in hun gemoed, dat Babel, hetwelk als een brullende leeuw placht te wezen en een heen en weer gaande beer voor allen, die er rondom waren, als een verjaagde ree zal zijn, en als een schaap, dat niemand bijeen brengt, vers 14. Het leger, dat zij te velde zullen brengen, bestaande uit troepen van verschilende volken - zoals grote legers gewoonlijk samengesteld zijn - zal zo verstrooid worden door het zwaard van hun vijanden dat een ieder naar zijn eigen volk zal omzien, iedereen zal op zijn eigen veiligheid bedacht zijn, geen van de dappere mannen hebben hun handen gevonden, Psalm 76:6, maar slaan op de vlucht.

VII. Er zal een algemeen toneel zijn van bloed en afgrijzen, zoals dit gewoonlijk gezien wordt als het zwaard verteert. Geen wonder dat iedereen dan een goed heenkomen zoekt, daar de overwinnaar geen lijfsgenade verleende, maar allen over de kling joeg, en niet alleen degenen, die met de wapens in de hand werden aangetroffen, zoals dit onder ons, zelfs in de bloedigste oorlogen gebruikelijk is, vers 15. Al wie gevonden wordt, die zal doorstoken worden zodra het blijkt dat hij een Babyloniër is, ja omdat het zwaard de één verteert zowel als de ander, zal ook al wie daarbij gevoegd is, door het zwaard vallen. zij, die van andere volken hun te hulp komen, zullen met de anderen gedood worden. Het is gevaarlijk om in slecht gezelschap te zijn en hen te helpen, die door God vernield staan te worden, inzonderheid moeten zij, die zich bij Babel voegen, verwachten van haar plagen te zullen ontvangen, Openbaring 18:4, en daar de heiligste wetten van de natuur en van de menselijkheid door de woede van de strijd op zij worden gezet (hoewel zij niet opgeheven kunnen worden) zal de overwinnaar op de wreedste) beestachtigste wijze hun kinderen verpletteren en hun vrouwen schenden. "Jusque datum sceleri" - De goddeloosheid zal een vrije loop hebben, vers 16. Zo hebben zij Gods volk behandeld, Klaagliederen 5:11, en nu zullen zij in hun eigen munt betaald krijgen. Openbaring 13:10. Het was nauwkeurig voorzegd dat de kinderen van Babel tegen de steenrots verpletterd zullen worden, Psalm 137:9. Hoe wreed en onrechtvaardig zij ook waren, die het gedaan hebben, God was rechtvaardig die toegelaten heeft dat het gedaan werd gedaan werd voor hun ogen, tot hun grotere verschrikking en kwelling. Ook was het rechtvaardig dat de huizen, die zij gevuld hadden met de buit van Israël, beroofd en geplunderd werden. Wat door roof verkregen werd, wordt dikwijls op dezelfde wijze verloren.

VIII. De vijand, die God tegen hen zal zenden, zal onverbiddelijk zijn, waarschijnlijk door de een of andere terging of belediging meer dan gewoonlijk verbitterd zijnde tegen hen, of, hoe dit ook zij, God zelf zal de Meden opwekken m aldus streng te zijn tegenover de Babyloniërs. Hij zal door hun neiging, hun geaardheid en hun plannen niet slechts Zijn eigen doeleinden dienen, maar het in hun hart geven om deze aanval op Babel te doen, en toelaten dat zij hem met al deze woede en wreedheid volbrengen. God is niet de werker van zonde, maar Hij zou haar niet toelaten, indien Hij niet wist hoe er voor zichzelf eer en heerlijkheid uit te doen voortkomen Deze Meden zullen in vereniging met de Perzen dit werk grondig verrichten. Want,

1. Zij zullen zich niet laten omkopen, vers 17. Alles wat de mensen hebben, zouden zij geven voor hun leven, maar de Meden zullen het zilver niet achten, zij dorsten slechts naar bloed, niet naar goud, niemands rijkdom zal door hen als rantsoen voor zijn leven worden aangenomen.

2. Zij zullen geen medelijden betonen, vers 18, niet aan de jongelingen, die in de bloei van hun jaren zijn, ze zullen hen met hun bogen verpletteren - niet aan de leeftijd van de onschuld, zij zullen zich niet ontfermen over de vrucht van de buik, noch de kinderen verschonen, wier angstkreten, naar men zou denken, zelfs marmeren ogen tranen zouden doen storten en stenen harten zouden vermurwen. Sta hier een weinig stil, en verwonder u.

a. Dat mensen aldus wreed en onmenselijk kunnen zijn, zo volkomen ontbloot van alle mededogen en zie er in hoe verdorven en ontaard de menselijke natuur is geworden.

b. Dat de God van oneindige barmhartigheid het toelaat, ja meer, dat Hij het tot de uitvoering maakt van Zijn gerechtigheid, waaruit blijkt dat Hij, hoewel Hij genadig is, toch ook de God is, wie de wraak toekomt.

c. Dat kleine kinderen die nooit schuldig waren aan werkelijke zonde, aldus mishandeld worden, waaruit blijkt dat er een erfschuld is, waardoor het leven verbeurd is reeds van dat het bestond.

Jesaja 13:19-22🔗

Het grote verderf, dat naar voorzegd was door de Meden en Perzen teweeggebracht zou worden in Babel, eindigt hier in de algehele en finale verwoesting ervan.

1. Er wordt erkend dat Babel een schone heerlijke stad was, zij was het sieraad van de koninkrijken, de heerlijkheid, de hovaardigheid van de Chaldeeën, zij was dat gouden hoofd, Daniel 2:37-38. Zij werd koningin van de koninkrijken genoemd Hoofdstuk 47:5, en de roem van de hele aarde Jeremia 51:41, als een aangename ree - dat is de betekenis van het woord - maar zij zal zijn als een verjaagde ree, vers 14. De Chaldeeën roemden in de schoonheid en de rijkdom van hun hoofdstad. Er is voorzegd dat zij geheel en al verwoest zal worden, zoals Sodom en Gomorra, niet op zo wonderdadige wijze, noch zo plotseling maar even krachtdadig, hoewel trapsgewijze, en het verderf zal over hen komen, zoals over Sodom, als zij zich veilig wanen en gerust zijn etende en drinkende zijn, Lukas 17:28. Babel werd ingenomen toen Belsazar aan zijn maaltijd zat, en hoewel Cyrus en Darius de stad niet afbraken, is zij toch langzamerhand vervallen en in verloop van tijd is zij geheel in puin gevallen. Er is hier voorzegd, vers 20, dat zij nooit bewoond zal worden, in de tijd van keizer Adrianus was er niets van overgebleven dan de muren, en terwijl geprofeteerd is van Ninevé, deze grote stad, dat, nadat zij verwoest en verlaten zal zijn, er toch kudden in het midden van haar zullen neerliggen, wordt hier van Babel gezegd dat de Arabieren, die herders waren, daar geen tent zullen spannen het omliggende land zal zo onvruchtbaar en kaal zijn, dat er geen weide zal wezen, zelfs niet voor schapen, maar dat het de verblijfplaats zal zijn van wilde dieren, die de eenzaamheid zoeken. De huizen van Babel, in welke de zonen en dochters van het vermaak plachten samen te komen, zullen vol wezen van schrikkelijke gedierten, van jonge struisen en meerkatten, vers 21, die zelf daarheen gevlucht zijn. De geschiedschrijvers zeggen dat dit letterlijk vervuld is geworden. Benjamin Bar Jona zegt in zijn reisbeschrijving: "Dit is dat Babel, hetwelk van ouds dertig mijlen breed was, het is nu verwoest en verlaten, nog zijn er de ruïnen te zien van een paleis van Nebukadnézar, maar de kinderen van de mensen durven er niet ingaan, uit vrees voor slangen en schorpioenen, die de plaats in bezit hebben." Laat niemand trots zijn op zijn prachtig paleis, want hij weet niet of het niet ellendiger kan worden dan een hut, laat de mensen niet denken dat hun huizen zullen zijn tot in eeuwigheid, Psalm 49:12, daar er toch misschien niets dan de bouwvallen van zal overblijven.

3. Er wordt te kennen gegeven dat deze verwoesting binnen kort zal plaats hebben, vers 22. Hun tijd is nabij om te komen. De profetie van de verwoesting van Babel was bestemd tot ondersteuning en vertroosting van het volk van God als zij daar in gevangenschap zullen zijn en zwaar verdrukt zullen worden, en de vervulling van de profetie heeft ongeveer twee honderd jaren nadat zij is uitgesproken plaats gehad, toch volgde zij spoedig na de tijd, waarvoor zij bestemd was. Toen het volk van Israël zuchtte onder het zware juk van de Babylonische tirannie, met tranen neerzittende aan de rivieren van Babel, en gesmaad werd om de liederen Sions, toen hun verdrukkers het hoogmoedigst en beledigendst waren vers 11, moesten zij weten tot hun vertroosting dat Babels tijd, haar dag om te vallen, nabij was, dat de dagen van haar voorspoed niet verlengd zouden worden, zoals zij geweest zijn. Als God met haar begint, zal Hij een einde maken. Aldus wordt gezegd van het Nieuw-Testamentische Babel, waarvan het Oud-Testamentische een type was: Uw oordeel is in één uur gekomen.