Jesaja 17
- DE last van Damascus. Zie, Damascus zal weggenomen worden, dat zij geen stad meer zij, maar zij zal een vervallen steenhoop zijn.
- De steden van Aroër zullen verlaten worden; voor de kudden zullen zij wezen, die zullen daar nederliggen en niemand zal ze verschrikken.
- En de vesting zal ophouden van Efraïm, en het koninkrijk van Damascus en het overblijfsel der Syriërs; zij zullen zijn gelijk de heerlijkheid der kinderen Israëls, spreekt de HEERE der heirscharen.
- En het zal geschieden te dien dage, dat de heerlijkheid van Jakob verdund zal worden, en dat de vettigheid zijns vleses mager worden zal.
- Want hij zal zijn gelijk wanneer een maaier het staande koren verzamelt, en zijn arm aren afmaait, ja, hij zal zijn gelijk wanneer iemand aren leest in het dal Refaïm.
- Doch een nalezing zal daarin overblijven, gelijk in de afschudding eens olijfbooms, twee of drie beziën in den top der opperste twijg, en vier of vijf aan zijn vruchtbare takken, spreekt de HEERE, de God Israëls.
- Te dien dage zal de mens zien naar Dien Die hem gemaakt heeft, en zijn ogen zullen op den Heilige Israëls zien.
- En hij zal niet aanschouwen de altaren, het werk zijner handen; en hetgeen dat zijn vingers gemaakt hebben, zal hij niet aanzien, noch de bossen, noch de zonnebeelden.
- Te dien dage zullen zijn sterke steden zijn als een verlaten struik en opperste tak, welke zij verlaten hebben om der kinderen Israëls wil, hoewel daar verwoesting zal wezen.
- Want gij hebt den God uws heils vergeten en niet gedacht aan den Rotssteen uwer sterkte; daarom zult gij wel lieflijke planten planten en gij zult hem met uitlandse ranken bezetten;
- Ten dage als gij ze zult geplant hebben, zult gij die doen wassen, en in den morgenstond zult gij uw zaad doen bloeien; doch het zal maar een hoop van het gemaaide zijn in den dag der krankheid en der pijnlijke smart.
- Wee de veelheid der grote volken, die daar bruisen gelijk de zeeën bruisen; en wee het geruis der natiën, die daar ruisen gelijk de geweldige wateren ruisen.
- De natiën zullen wel ruisen gelijk grote wateren ruisen, doch Hij zal hem schelden, zo zal hij ver wegvlieden; ja, hij zal gejaagd worden als het kaf der bergen van den wind, en gelijk een kloot van den wervelwind.
- Ten tijde des avonds, zie, zo is er verschrikking; eer het morgen is, is hij er niet meer. Dit is het deel dergenen die ons beroven, en het lot dergenen die ons plunderen.
Inleiding🔗
Syrië en Efraïm waren verbonden tegen Juda, Hoofdstuk 7:1, 2, daar zij zou nauw verbonden zijn in hun raad, wordt in dit hoofdstuk - hoewel het tot opschrift heeft: de last van Damascus (die de hoofdstad was van Syrië) ook het oordeel over Israël aangekondigd.
I. Hier wordt de verwoesting voorzegd van de sterke steden beide van Syrië en van Israël, vers 1-5 en wederom in vers 9-11.
II. Te midden van het oordeel wordt aan barmhartigheid gedacht over Israël, en een genaderijke belofte gegeven, dat in de ramp een overblijfsel bewaard zal blijven, en er goeds door zal verkrijgen, vers 6-8.
III. Er wordt op de vernietiging gewezen van het Assyrische leger voor Jeruzalem, vers 12-14. Naar tijdsorde behoort dit hoofdstuk geplaatst te worden onmiddellijk na Hoofdstuk 9, want de verwoesting van Damascus, die hier voorzegd is, heeft plaats gehad onder de regering van Achaz, 2 Koningen 16:9.
Jesaja 17:1-5🔗
Wij hebben hier de last van Damascus. De Chaldeeuwse Parafrase geeft de lezing: de last van de beker van de vloek, die Damascus moet drinken, en daar de tien stammen in verbond waren met Damascus, moeten ze verwachten Damascus bescheid te zullen doen met die beker van de zwijmeling, als hij rondgaat.
1. Damascus zelf, de hoofdstad van Syrië moet verwoest worden, de huizen zullen waarschijnlijk verbrand worden, tenminste zullen de muren en poorten en fortificaties afgebroken worden, en de inwoners gevankelijk weggevoerd, zodat zij voor het ogenblik weggenomen wordt, dat zij geen stad meer zij, en niet slechts tot een dorp verminderd is, maar tot een vervallen steenhoop is gemaakt, vers 1. Zulk een werk van verwoesting wordt door de zonde in steden aangericht.
2. De landsteden zijn verlaten door haar inwoners, er van weggevlucht, of door de invallenden vijand er toe gedwongen, de steden van Aroër, - een provincie van Syrië, aldus genoemd - zullen verlaten worden, vers 2, de overwonnenen durven er niet blijven, en de overwinnaars hebben hen niet nodig, ze hebben ze ook niet ingenomen uit behoefte of gebrek, maar uit moedwil of brooddronkenheid, zodat de plaatsen, waarin mensen moesten wonen, voor de kudden zullen zijn om er in neer te liggen, hetgeen zij kunnen doen zonder dat iemand ze verschrikt of stoort. Statige huizen zijn in schaapskooien veranderd. Het is vreemd dat grote veroveraars er roem in stellen om de valse vijanden van het mensdom te zijn. Maar hoe onrechtvaardig zij ook zijn, God is rechtvaardig in te maken dat deze steden haar inwoners uitspuwen, die zich door hun goddeloosheid verfoeilijk hebben gemaakt, het is beter dat kudden daar neerliggen, dan dat zij dezulken herbergen, die in openlijke rebellie zijn tegen God en de deugd.
3. De vestingen van Israël, het rijk van de tien stammen, zullen tot puinhopen worden. De vesting zal ophouden van Efraïm, vers 3, die van Samaria met al de overige. Zij hadden zich geheel onnatuurlijk verbonden met Syrië, om een inval te doen in Juda, en nu zullen zij, die deelgenoten zijn geweest in de zonde, deelgenoten zijn in het verderf, en dat wel rechtvaardig. Als de vesting zal ophouden van Efraïm, waardoor Israël verzwakt zal worden dan zal de koning ophouden van Damascus, waardoor Syrië te gronde zal gaan. De Syriërs waren de aanvoerders in het bondgenootschap tegen Juda, en daarom worden zij het eerst en het zwaarst gestraft, en omdat zij gesnoefd hebben op hun verbond met Israël, wordt hun nu Israël verzwakt is, dat snoeven verweten het overblijfsel van de Syriërs zullen zijn gelijk de heerlijkheid van de kinderen Israëls, de weinigen die van Syrië overgebleven zijn, zullen in even geringe en verachtelijke toestand zijn als waarin de kinderen Israëls zich bevinden, en de heerlijkheid van Israël zal hun geen verlichting of eer wezen. Zondige verbintenissen zullen geen kracht, geen steun zijn voor de verbondenen, als Gods oordelen over hen komen. Zie hier wat de heerlijkheid van Jakob is, als God met hem twist, en hoe weinig reden Syrië zal hebben om er trots op te zijn, dat het aan de heerlijkheid van Jakob gelijk is.
a. Zij is vermagerd, zoals iemand, die de tering heeft, vers 4. De heerlijkheid van Jakob was zijn talrijkheid, dat het zaad van Jakob was als het zand van de zee in menigte, maar deze heerlijkheid zal verdund worden, als velen gedood zullen zijn en weinigen zijn overgebleven, dan zal de vetheid van hun vlees, die hun trots was, mager worden, en het lichaam van het volk zal als een geraamte zijn, niets dan vel en been. Israël stierf aan een kwijnende ziekte het rijk van de tien stammen slonk langzaam weg. God was Israël als een mot, Hoséa 5:12. Zodanig is al de heerlijkheid van deze wereld, zij verwelkt snel en wordt dun gemaakt, maar er is een veel meer uitnemend en eeuwig gewicht van de heerlijkheid, bestemd voor het geestelijk zaad van Jakob, en die niet onderhevig is aan zo’n verval, vettigheid van Gods huis, die niet mager zal worden.
b. Zij is bijeengedreven en weggevoerd door het Assyrische leger, zoals het koren van het veld weggevoerd wordt door de landman vers 5. Het koren is de heerlijkheid van het veld Psalm 65:14, maar als het afgemaaid en weggevoerd is, waar is dan de heerlijkheid? Het volk had zich door hun zonden rijp gemaakt voor het verderf, en hun heerlijkheid werd even snel, even gemakkelijk, even rechtvaardig en even onweerstaanbaar afgesneden en weggenomen, als het koren door de landman van het veld wordt weggenomen. Gods oordelen worden vergeleken bij het zenden van de sikkel om te maaien, als de oogst rijp is, Openbaring 14:15. En het zegevierende leger zal, evenals de zorgzame landman in het dal Refaïm waar het koren buitengewoon was, indien hij het verhelpen kan, geen aar achterlaten, niets verliezen van hetgeen waarop zij de hand kunnen leggen.
Jesaja 17:6-8🔗
Temidden van het oordeel wordt hier als in een tussenzin genade voorbehouden voor het overblijfsel, dat aan het algemene verderf over het rijk van de tien stammen ontkomen is. Hoewel de Assyriërs zoveel mogelijk zorg hebben gedragen om niemand uit hun net te laten ontglippen, waren toch de zachtmoedigen van het land verborgen ten dage van toorn van de Heer, hun leven werd hun gegeven tot een buit, en het werd hun aangenaam gemaakt, doordat zij zich terugtrokken in het land van Juda, waar zij toegang hadden tot Gods voorhoven.
1. Zij zullen slechts een klein overblijfsel zijn, zeer weinigen in aantal, die getekend zullen zijn ter behoudenis, vers 6. Nalezingsdruiven zullen daarin overblijven. Het lichaam, de massa van het volk werd gevankelijk weggevoerd, maar hier en daar was er één achtergelaten, misschien wel één van twee, die op een bed lagen, terwijl de andere meegenomen werd, Lukas 17:34. De meest verwoestende oordelen in deze wereld blijven nog achter bij het laatste oordeel, dat algemeen zal zijn, en waaraan niemand ontkomen kan. In tijden van de grootste rampen worden sommigen nog veilig bewaard, zoals in tijden van de grootste ontaarding sommigen rein bewaard worden. Maar de kleinheid van het getal dergenen, die ontkomen, veronderstelt de gevangenschap van verreweg het grootste gedeelte, zij, die overgelaten worden, zijn slechts als het armzalig overschot van een olijfboom, als hij door de eigenaar zorgvuldig geschud is, twee of drie olijven in de top van de bovenste takken - buiten het bereik van hen, die de boom hebben geschud - dit is alles. Zodanig is het overblijfsel naar de verkiezing van de genade, zeer weinigen in vergelijking met de grote menigte van hen, die op de breden weg wandelen.
2. Zij zullen een geheiligd overblijfsel zijn, vers 7, 8. Deze weinigen, die bewaard bleven, zijn de zodanigen, die in het vooruitzicht van het naderend oordeel zich bekeerd hebben van hun zonden, tot verbetering van hun leven zijn gebracht, en daarom als een brandhout uit het vuur zijn gerukt, of dezulken, die omkomen zijn en naar een vreemd land zijn gevlucht, ontwaakt zijn en gedrongen, deels door het besef van de onderscheidende genade van hun redding en deels door de benauwdheid, waarin zij zich bevonden, om terug te keren tot God.
a. Zij zullen zien naar hun Schepper, en zullen vragen: "Waar is God, mijn maker, die psalmen geeft in de nacht, in zo’n nacht van beproeving als deze is?" Job 35:10. Zij zullen Zijn hand erkennen in hetgeen hun wedervaren is, in hun zegeningen en in hun beproevingen, en zich aan Zijn hand onderwerpen, zij zullen Hem de eer geven van Zijn naam, en de leiding bespeuren van Zijn voorzienigheid, zij zullen van Hem hulp en ondersteuning verwachten, op Hem vertrouwen voor hulp en uitredding. Zij zullen op Hem zien, hun ogen op Hem gericht houden, zoals de ogen van de knechten zijn op de hand van hun heren. Merk op: Het is onze plicht om ten allen tijde op God te zien, onze ogen altijd op Hem gevestigd te houden, als onze Schepper, de oorsprong van ons bestaan, en de God van de natuur, en als de Heilige Israëls, een God in verbond met ons, en de God van de genade, inzonderheid als wij in beproeving en benauwdheid zijn, moeten onze ogen op de Heere zijn, om onze voeten uit te voeren uit het net, Psalm 25:15. Ons hiertoe te brengen is het doel van Zijn voorzienigheid als onze maker, en het werk van Zijn genade als de Heilige Israëls.
b. Zij zullen afzien van hun afgoden, de schepselen van hun eigen verbeelding, zij zullen die niet langer aanbidden, die niet langer zoeken, daarom geen hulp meer van ze verwachten. Want God wil dat de mensen alleen op Hem zien, want anders acht Hij dat zij in het geheel niet op Hem zien. Hij, die op zijn maker ziet, moet de altaren niet aanschouwen, het werk van zijn handen, maar die verwerpen en verloochenen, hij moet niet de geringste eerbied behouden voor hetgeen zijn vingers gemaakt hebben, maar het in stukken breken, al is het ook zijn eigen kunstwerk, de bossen en de beelden, het woord betekent beelden, die ter ere van hem gemaakt zijn, en in welke zij aangebeden werd, de oudste en de meest redelijk schijnende afgoderij, Deuteronomium 4:19, Job 3t: 26. Wij hebben reden om die beproevingen gezegend te achten, die scheiding maken tussen ons en de zonde, en door de overtuiging van de ijdelheid van de wereld de grote afgod, onze genegenheid er voor af te koelen, en onze verwachting er van te doen afnemen.
Jesaja 17:9-11🔗
Hier keert de profeet terug tot voorzegging van de ontzettende verwoesting, die door het leger van de Assyriërs over het land Israëls gebracht zal worden.
1. Dat de steden verlaten zullen zijn, zelfs de sterke steden, die het land hadden moeten beschermen, zullen niet in staat wezen zichzelf te beschermen of te verdedigen, zij zullen wezen als een verlaten struik en bovenste tak van een oude boom die vermolmd is, verlaten door zijn bladeren, boven aan de boom, naakt, en dor en dood, zo zullen hun sterke steden er uitzien, nadat zij door haar inwoners verlaten zullen zijn, en het zegevierende leger van de vijand ze geplunderd en geschonden zal hebben, vers 9. Zij zullen wezen als de steden - aldus kan de zin aangevuld worden - , die de Kanaänieten hebben overgelaten, de oude inwoners van het land, terwille van de kinderen Israëls, toen God hen inbracht met een sterke hand, om van dat goede land bezit te nemen, steden, die zij niet hadden gebouwd. Gelijk de Kanaänieten toen vluchtten voor Israël, zo zal Israël nu vlieden voor de Assyriërs. En hierin is het woord van God vervuld geworden, dat het land hen uitspuwen zal indien zij zich aan dezelfde gruwelen schuldig maakten, als de Kanaänieten gedaan hebben, Leviticus 18:28, en dat, terwijl zij God aan hun zijde hebben, één van hen er duizend zal verjagen, zo zullen, als zij God tot hun vijand hebben gemaakt, duizend van hen vluchten voor het schelden van één, zodat er verwoesting zal zijn in de steden, overeenkomstig de bedreigingen van de wet, Leviticus 26:31, Deuteronomium 28:52.
2. Dat het land verwoest zal worden, vers 10, 11. Merk hier op:
A. De zonde, die God er toe gebracht had om zo groot verderf te brengen over dat lieflijke land, was de ongerechtigheid van hen, die daarin woonden, het is: omdat gij de God van uw heil hebt vergeten, en al het grote heil, dat Hij voor u tot stand heeft gebracht heeft, uw afhankelijkheid van Hem en uw verplichtingen aan Hem hebt vergeten, en niet gedacht hebt aan de rotssteen van uw sterkte, die niet alleen zelf een sterke rotssteen is, maar menigmaal uw sterkte is geweest, of gij zoudt reeds voorlang verbroken en verzonken zijn." De God van onze heil is de rotssteen van onze sterkte, en ons vergeten van Hem is op de bodem van alle zonde, wij hebben onze weg verdorven omdat wij de Heere onze God hebben vergeten, en aldus storten wij onszelf in het verderf.
B. Het verderf zelf nog verzwaard en verergerd door de grote zorg, die zij gehad hebben om hun land te verbeteren en het nog aangenamer te maken.
a. Beschouw het in de zaaitijd, en alles had het aanzien van een hof en een wijngaard, dat lieflijke land was vol van aangename planten, de uitgelezenen van haar soort, ja zo zorgzaam en nauwkeurig waren de inwoners, dat zij nog niet tevreden waren met hun inheemse planten, maar naar de naburige landen zonden om buitenlandse stekken, die zoveel kostbaarder waren, omdat zij van verre kwamen, buitenlandse ranken waren en duur betaald moesten worden, hoewel hun eigen misschien volstrekt niet van mindere kwaliteit waren. Dit was een voorbeeld van hun hoogmoed en ijdelheid, en van hun verderflijke dwaling om als de andere volken te willen zijn. Tarwe, en honing en olie waren hun voornaamste voortbrengselen, Ezechiël 27:17, maar daarmee niet tevreden, moeten zij ook bloemen en groenten hebben met vreemde namen, ingevoerd uit andere landen, en veel zorg en moeite moeten besteed worden om deze planten in broeikassen te kweken, de grond moet geforceerd worden, en zij moeten met glas worden gedekt om ze te beschutten, en vroeg in de morgen moeten de hoveniers op zijn, om het zaad te doen bloeien, opdat het dat van de buren zou overtreffen. De sieraden van de natuur moeten niet geheel en al veronachtzaamd worden, maar het is dwaas om er al te veel om te geven, er al te grote waarde aan te hechten er meer tijd en moeite en onkosten aan te besteden dan zij waard zijn, zoals maar al te velen doen. Maar hier schijnt dit voorbeeld genoemd te zijn in het algemeen, om hun grote zorg en vlijt aan te tonen in de landbouw, en dienovereenkomstig hun verwachting ervan, zij twijfelen niet, of hun planten zullen groeien en bloeien. Maar,
b. Beschouw nu dienzelfden grond in de oogsttijd, het is alles een woestijn, een sombere, treurige plaats, zelfs voor de aanschouwers, en nog veel meer voor de eigenaars, want de oogst zal een hoop wezen een hoop van enkel verwarring ten dage de, ziekte en van de pijnlijke smart. De oogsttijd placht een tijd te wezen van blijdschap van gezang en gejuich, Hoofdstuk 16:10, maar deze oogst verteren de hongerigen. Job 5:5, waardoor het een dag van de smart wordt, en dat wel te meer omdat de planten aangenaam en kostbaar waren, vers 10, en hun verwachting er van groot was. De oogst is soms een tijd van droefheid geweest, als de opbrengst slechts gering was en het weer ongunstig, maar dan kon men hopen dat dit het volgende jaar beter zou zijn maar nu zal het een wanhopige smart zijn, want zij zullen zien, niet alleen dat de oogst van dit jaar weggevoerd wordt, maar dat de eigenschap van de grond veranderd is, en dat de overwinnaars er heer en meester van zijn. De vruchten van de oogst zullen naar het land of het legerkamp van de vijand heengaan. Deuteronomium 28:33, op de dag van de erfenis, toen gij dacht het erfelijk te zullen bezitten, zal er dodelijke smart zijn. Dit is een goede reden, waarom wij onze schat niet moeten opleggen in die dingen, welke ons zo spoedig ontnomen kunnen worden, maar in dat goede deel, hetwelk nooit van ons weggenomen kan worden.
Jesaja 17:12-14🔗
In deze verzen lezen wij het vonnis van hen die het volk Gods beroven en plunderen. Indien de Assyriërs en de Israëlieten Juda aanvallen en plunderen, indien het Assyrische leger Gods volk gevankelijk wegvoert, en hun land tot een woestenij maakt, zo laat hen weten, dat verderf en ondergang hun deel en lot zullen wezen. Zij worden hier voorgesteld,
1. Triomferende over het volk van God. Zij steunen en betrouwen op hun talrijkheid, het Assyrische leger was samengesteld uit verscheidene natiën het is de veelheid van de grote volkeren, vers 2, waardoor zij hopen de overwinning te zullen behalen, zij zijn zeer luidruchtig, als het bruisen van de zeeën, zij voeren een hoogmoedige taal, hun spreken is grootspraak, zij dreigen en verschrikken Gods volk, zodat zij hen niet durven weerstaan, en maken hun bondgenoten bevreesd om hun te hulp te komen. Sanherib en Rabsaké hebben in hun redevoeringen en hun brieven een geweldig gedruis gemaakt om Hiskia en zijn volk schrik aan te jagen, de natiën, die hen volgden, ruisten gelijk grote wateren, en deze machtigen dreigen alles te zullen wegvoeren, wat op hun weg is, de rivieren verheffen haar bruisen, de rivieren verheffen haar aanstoting, Psalm 93:3, zodanig is het rumoer van de volken, en het woeden van de heidenen, Psalm 2:1.
2. Over hen getriomfeerd door de oordelen Gods. Zij denken door hun gedruis hun doel te zullen bereiken, maar wee hun, vers 12, want Hij zal hen schelden, God zal het, Hij aan wie zij weinig denken, op wie zij geen acht slaan, voor wie zij geen ontzag hebben, Hij zal hen beteugelen met een onzichtbare hand, en dan zullen zij ver wegvluchten. Sanherib en Rabsaké en het overblijfsel van hun krijgsmacht zullen verschrikt weglopen, door hun eigen angsten worden voortgejaagd als kaf van de bergen, die aan de wind zijn blootgesteld, en als een kloot voor de wervelwind, als distelwol, aldus de kanttekening Zij maken zich als kaf voor de wind, Psalm 35:5, en dan zal de engel van de Heer - zoals het daar volgt - dezelfde engel, die zovelen van hen doodde, de overigen jagen. God zal hen maken als een rad, of een rollend ding, en hen dan vervolgen met Zijn onweer, en verschrikken met Zijn draaiwind, Psalm 83:14, 16. God kan aan de vijanden van Zijn kerk de moed benemen, als zij het meest gerust en moedig zijn, hen moedeloos maken, als zij denken vast te staan als rotsen. Dit zal plotseling gedaan worden, vers 14. Ten tijde des avonds, zij verwekken onrust, dreigen onrust en beroering voor het volk van God, maar eer het morgen is, is hij er niet meer, als het tijd is om te slapen, zijn zij in sluimering verzonken, Psalm 76:6, 7. Het was in de nacht, dat de engel het Assyrische leger versloeg. God kan in een ogenblik de macht verbreken van de vijanden van Zijn kerk, als zij het geduchtst schijnt te zijn, en dit is geschreven ter bemoediging van het volk van God in alle eeuwen, als zij zich niet bestand vinden tegen hun vijanden, want dit is het deel dergenen die ons beroven, zij zullen zelf beroofd worden. God zal de zaak van Zijn kerk voorstaan, en zij, die er zich in mengen, doen het tot hun eigen schade.