Jesaja 23
- DE last van Tyrus. Huilt, gij schepen van Tarsis, want zij is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er meer ingaat; uit het land Chittim is het aan hen openbaar geworden.
- Zwijgt, gij inwoners des eilands, gij die de kooplieden van Sidon, over zee varende, vervulden,
- En wier inkomst was het zaad van den Sichor over de grote wateren, de oogst der rivier; en zij was de markt der heidenen.
- Word beschaamd, o Sidon, want de zee spreekt, ja, de sterkte der zee, zeggende: Ik heb geen barensnood gehad, ik heb ook niet gebaard, en ik heb geen jongelingen groot gemaakt en geen jongedochters opgebracht.
- Gelijk als geweest is de tijding van Egypte, zal men ook in weedom zijn als men van Tyrus horen zal.*
- Vaart over naar Tarsis, huilt, gij inwoners des eilands.
- Is dit uw vrolijk huppelende stad? Welker oudheid wel van oude dagen af is, maar haar eigen voeten zullen haar ver wegdragen, om in vreemdelingschap te verkeren.
- Wie heeft dit beraadslaagd over Tyrus, die kronende stad, welker kooplieden vorsten zijn, welker handelaars de heerlijksten in het land zijn?
- De HEERE der heirscharen heeft het beraadslaagd, opdat Hij ontheilige de hovaardij van alle sieraad, om al de heerlijksten der aarde verachtelijk te maken.
- Ga door naar uw land, als een rivier; gij dochter van Tarsis, er is geen gordel meer.
- Hij heeft Zijn hand uitgestrekt over de zee, Hij heeft de koninkrijken beroerd; de HEERE heeft bevel gegeven tegen Kanaän, om haar sterkten te verdelgen.
- En Hij heeft gezegd: Gij zult niet meer vrolijk huppelen, o gij verdrukte maagd, gij dochter van Sidon. Naar Chittim toe, maak u op, vaar over; ook zult gij aldaar geen rust hebben.
- Zie, het land der Chaldeeën, dit volk was er niet; Assur heeft het gefundeerd voor degenen die in de wildernissen woonden; zij richtten hun sterkten op en bouwden hun paleizen, maar Hij heeft het tot een vervallen hoop gesteld.
- Huilt, gij schepen van Tarsis, want ulieder sterkte is verstoord.
- En het zal geschieden te dien dage, dat Tyrus zal vergeten worden zeventig jaar, gelijk eens konings dagen; maar ten einde van zeventig jaar zal in Tyrus als een hoerenlied zijn:
- Neem de harp, ga in de stad rondom, gij vergeten hoer; speel wel, zing veel liedekens, opdat uwer gedacht worde.
- Want het zal geschieden ten einde van zeventig jaar, dat de HEERE Tyrus zal bezoeken, en dat zij wederkeren zal tot haar hoerenloon, en zij zal hoererij bedrijven met alle koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn.
- En haar koophandel en haar hoerenloon zal den HEERE heilig zijn, het zal niet ten schat vergaderd noch opgesloten worden; maar haar koophandel zal wezen voor hen die voor den HEERE wonen, opdat zij eten tot verzadiging, en dat zij durig deksel hebben.
Inleiding🔗
Dit hoofdstuk gaat over Tyrus, een oude welvarende stad, liggend aan de zee, beroemd om haar handel en koopmanschap. Het erfdeel van de stam van Aser grensde daaraan. Zie Jozua 19: 29, waar zij “de vaste stad Tyrus” wordt genoemd. Zelden treffen wij het aan als een gevaarlijke vijand van Israël, soms als hun trouwe bondgenoot zoals onder de regering van David en Salomo. Handel drijvende steden bewaren hun grootheid niet door het overwinnen van hun naburen, maar door er handel mee te drijven. In dit hoofdstuk wordt voorzegd:
I. De beklagenswaardige ondergang van Tyrus door Nebukadnezar en de Chaldeeuwse strijdkrachten omstreeks de tijd dat zij Jeruzalem verwoestten, vs 1-14.
II. Het herstel van Tyrus na zeventig jaren en de terugkeer van de Tyriërs uit hun gevangenschap tot hun koophandel, vs 15-18.
Jesaja 23:1-14🔗
Aangezien Tyrus een stad was met een zeehaven, begint en eindigt deze profetie van haar vernietiging heel toepasselijk met: Huilt, gij schepen van Tarsis; immers al haar bedrijvigheid, welvaart en aanzien hingen af van haar scheepvaart. Als deze teniet gedaan werd, zouden zij tot de ondergang zijn gedoemd.
I. De bloei van Tyrus. De kooplieden van Sidon, die over zee hun handel dreven, vervulden haar, vs 2. Sidon was de oudere stad, gelegen aan dezelfde zeekust, enkele mijlen noorderlijker en Tyrus was aanvankelijk slechts een kolonie daarvan. De dochter was evenwel boven haar moeder uitgegroeid. Egypte had haar ten zeerste geholpen om tot bloei te komen, vs 3. Sichor was de rivier van Egypte; langs deze rivier en over de oceaan waarin deze uitmondde, dreven de Egyptenaren hun handel met Tyrus. Tyrus werd rijk en groot door vlijt, hoewel zij geen andere ploeg hadden dan die, welke de wateren doorploegt. Zij was een vrolijk huppelende stad, bekend om haar lustigheid en vrolijkheid, vs 7. Dat maakte hen zeer afkerig om acht te geven op de waarschuwingen die God deed horen door zijn dienstknechten. Haar oudheid was wel van oude dagen af en dat werkte mee aan haar gerustheid. Zij was een kronende stad (vs 8), die zichzelf kroonde. Haar kooplieden zijn vorsten en haar handelaars, naar welk land zij ook gaan, zijn de heerlijksten in het land, gerespecteerd door ieder.
II. Nu volgt de val van Tyrus. Het schijnt niet dat zij moeite over zich heeft gebracht door het uitdagen van haar naburen, maar dat zij hen eerder verleid heeft met haar weelde; maar indien het dit was dat Nebukadnezar aanleiding gaf om op Tyrus aan te vallen, werd hij teleurgesteld. Immers nadat het een beleg van dertien jaar had doorstaan, trokken de inwoners over zee heen, samen met hun gezinnen en goederen en lieten voor Nebukadnezar slechts een kale stad achter. De vernietiging van Tyrus wordt hier voorzegd. De haven zal worden geplunderd of op zijn minst verwaarloosd. Er zal geen geschikte haven voor de binnenkomst van de schepen van Tarsis zijn, maar zij zullen allen verwoest worden, vs 1. Tyrus is te gronde gericht en verwoest, zodat er geen handel meer zal worden gedreven. De inwoners zullen dermate door smart overweldigd zijn, dat zij niet in staat zijn om dit te uiten. De naburen staan verbaasd en dragen leed om haar: Sidon is beschaamd (vs 4), want de rollende golven van de zee brachten dit nieuws van Tyrus naar Sidon. En de sterkte van de zee, een hoge springvloed, riep luide uit: "Ik heb geen barensnood gehad, ik heb ook niet gebaard. Ik breng geen scheepsladingen jonge mensen naar Tyrus om te worden grootgebracht voor ambacht en handel", hetwelk Tyrus zo welvarend en volkrijk gemaakt had. Egypte was inderdaad een veel groter en aanzienlijker koninkrijk en toch dreef Tyrus zulk een uitgebreide handel, dat het alle volkeren rondom haar evenzeer zou smarten wanneer zij hoorden van de ondergang van deze ene stad, als wanneer zij niet lang daarna zouden horen van de verwoesting van heel Egypte, vs 5. "Gij die lang inwoners geweest bent van dit eiland, nu is het tijd om te huilen, want u moet overvaren naar Tarsis. De beste koers die u kunt inslaan, is te trachten een goed heenkomen te zoeken naar Tarsis, naar de zee." Zij die niet meer aan vluchten toekwamen, moesten verwachten dat zij in gevangenschap zouden worden weggevoerd (vs 7): haar eigen voeten zullen haar verre wegdragen, om in vreemdelingschap te verkeren. Velen die zouden trachten te ontsnappen, zouden in de hand van de vijand vallen. Tyrus zal door haar land gaan als een rivier (vs 10), neerstortend in de afgrond van ellende. Daar is geen gordel (geen kracht) meer; zij vallen als een gemakkelijke prooi in de handen van de vijand. Maar als Tyrus geen kracht meer heeft, dan heeft haar zuster Sidon geen troost meer (vs 12): "Gij zult niet meer vrolijk huppelen, o gij verdrukte maagd, gij dochter van Sidon! die nu gereed bent om door de zegevierende Chaldeeën te worden overweldigd!" Maar waar vandaan zal al deze beproeving komen? God zal de bewerker ervan zijn: het is een verdelging van de Almachtige. Men zal vragen (vs 8): "Wie heeft dit beraadslaagd over Tyrus?" God heeft het zo bepaald, Hij, Die oneindig wijs en rechtvaardig is. God bracht deze rampen niet over Tyrus als een willekeurige daad van Zijn macht, maar om de Tyriërs te straffen voor hun trots. Ongetwijfeld heersten er vele andere zonden onder hen, maar de zonde van de hoogmoed was in het bijzonder de grond voor Gods twist met Tyrus. God houdt de wereld voor wat Hij bedoelt. Hij beoogt de mensen te overtuigen van de ijdelheid en onzekerheid van alle aardse glorie, om hen te tonen hoe vergankelijk zij is, ook al lijkt het o zo degelijk. Zijn geleerdheid en welvaart, hun pracht en macht, hun heerlijkheid? Laten zij zien naar de ruïnes van Tyrus en opmerken hoe al deze heerlijkheid is vergaan, bezoedeld en in het stof begraven. Hij heeft Zijn hand uitgestrekt over de zee. De Chaldeeën zullen daartoe de instrumenten zijn (vs 13): Ziet, het land der Chaldeeën; hoe gemakkelijk werden zij en hun land verwoest door de Assyriërs. Ofschoon hun eigen handen het hebben gesticht en de torens van Babylon hebben opgericht en zijn paleizen hebben gebouwd, niettemin zullen de Assyriërs het tot de ondergang brengen en zo zal hierna Tyrus tot de ondergang worden gebracht door Nebukadnezar. Als wij wat meer acht gaven op het vallen van anderen, dan zouden wij niet, zoals wij gewoonlijk doen, zo vertrouwen op de bestendiging van onze eigen staat.
Jesaja 23:15-18🔗
I. Hier is de tijd bepaald voor de duur der verwoesting van Tyrus, die geen altijddurende verwoesting moest wezen. Tyrus zal vergeten worden zeventig jaren, vers 15. Zolang zal zij verwaarloosd zijn, in vergetelheid zijn begraven. Zij werd verwoest door Nebukadnézar omstreeks dezelfde tijd, dat Jeruzalem verwoest werd, en zij bleef ook even lang in puin liggen. Zie de dwaasheid van die hoogmoedige, eerzuchtige veroveraar. In welk opzicht was hij rijker of sterker geworden door zich meester te maken van Tyrus, als al de inwoners er uit verdreven waren en hij geen van zijn eigen onderdanen kon missen om haar te vervullen en te versterken? Het is vreemd dat de mensen er behagen in konden scheppen om steden te verwoesten en haar gedachtenis met haar te doen vergaan, Psalm 9:7. Hij vertrad de hoogmoed van Tyrus, en hierin diende hij Gods raad, maar hij deed het met nog groter hoogmoed, waarvoor God hem spoedig daarna vernederd heeft.
II. Een profetie van de wederherstelling van Tyrus in haar heerlijkheid, na zeventig jaren gelijk de dagen van een koning, of van een dynastie, of van het geslacht van een koning, - van Nebukadnézar, toen die voorbij waren, kwam eraan de verwoesting van Tyrus een einde. En wij kunnen veronderstellen dat Cyrus, toen hij de Joden vrijliet en hen aanmoedigde om Jeruzalem te herbouwen, ook de Tyriërs vrijliet en hen heeft aangemoedigd om Tyrus te herbouwen. Zo worden de voorspoed en de tegenspoed van plaatsen, zowel als van personen, tegen elkaar over gesteld, opdat de prachtigste, vermaardste steden niet al te gerust zijn, en die het meest verwoest zijn, niet zullen wanhopen. Er is voorzegd:
1. Dat God in Zijn voorzienigheid wederom in gunst zal neerzien op deze verwoeste stad, vers 17. de Heere zal Tyrus bezoeken in genade, want hoewel Hij twist, zal Hij toch niet eeuwig twisten. Er is niet gezegd: Haar bekenden zullen haar bezoeken, haar koloniën, die zij geplant heeft, en de handelssteden, met welke zij betrekkingen onderhield - zij hebben haar vergeten, maar de Heere zal haar bezoeken door de een of andere ongedachte wending, Hij zal Zijn gramschap tegen haar doen ophouden, en dan zullen de dingen wederom hun natuurlijke loop volgen.
2. Dat zij haar beste pogingen zal aanwenden ons haar handel te doen herleven. Zij zal zingen als een hoer, die gedurende enigen tijd gestraft was voor haar ontucht, maar als zij weer in vrijheid is gesteld, zal zij - zo sterk is de neiging tot bederf - zich wederom tot haar vorige kunsten van verleiding begeven. De Tyriërs, die weergekeerd zijn uit de gevangenschap, en zij, die achtergebleven waren, wederom moed vattende, zullen zich weer tot de handel begeven, zich de beste koopwaren aanschaffen, goedkoper verkopen dan hun naburen, zeer schikkelijk zijn voor alle klanten, als een hoer, die vergeten was, zich, als er weer van haar wordt gesproken - door zingen en spelen aan het gezelschap aanbeveelt, neemt een harp, gaat rondom de stad, misschien wel ‘s avonds, speelt wèl, zingt veel liedjes. Dat zijn onschuldige, geoorloofde vermaken, indien er op sobere, matige en ingetogen wijze gebruik van wordt gemaakt, maar zij, die er aan gehecht zijn, moeten er toch niet al te veel van houden, zij moeten ook de eerzucht niet hebben om er in uit te munten, anderen er in te overtreffen, want wat zij nu ook mogen wezen, in oude tijden waren zij middelen om dwazen te verlokken en te verleiden. Tyrus zal nu langzamerhand wederom de markt van de volkeren worden, zij zal terugkeren tot haar loon, tot haar handel, en zal hoererij bedrijven, (dat is, zij zal handelsverkeer hebben want de profeet houdt de beeldspraak nog vol) met alle koninkrijken van de aarde waarmee zij vroeger in haar voorspoed handel gedreven heeft. De liefde voor wereldlijke rijkdom is geestelijke hoererij, en daarom worden geldgierige mensen "overspelers en overspeelsters" genoemd, Jakobus 4:4, en geldgierigheid is geestelijke afgoderij.
3. Dat zij nu van haar handel een beter gebruik zal maken dan vroeger, dit goed zullen haar rampen bij haar uitgewerkt hebben, vers 18. Haar koophandel en haar hoerenloon zullen de Heere heilig zijn. De handel van Tyrus en al het gewin van haar handel zullen Gode en Zijn eer gewijd zijn, gebruikt worden in Zijn dienst: het zal niet zoals vroeger als schat vergaderd noch opgestoken worden, om het onderwerp te zijn van hun hoogmoed en de steun van hun vleselijk vertrouwen, maar het zal besteed worden aan werken van Godsvrucht en liefdadigheid. Wat zij kunnen missen van het onderhoud van henzelf en hun gezin, zal wezen voor hen, die voor de Heere wonen, voor de priesters, de dienstknechten des Heeren, die de dienst waarnemen in Zijn tempel te Jeruzalem, niet om hen een grote en prachtige staat te laten voeren, maar opdat zij en de hunnen eten tot verzadiging, het brood huns bescheiden deels zullen hebben met zo min mogelijk van de zorgen, die hen van hun dienstwerk zouden afhouden, en opdat zij geen rijke en fraaie, maar duurzame klederen zullen hebben, sterke en duurzame klederen voor oude lieden - zo lezen het sommigen, alsof de priesters, hoewel zij jong zijn, toch even eenvoudige en deftige klederen moeten dragen als oude lieden. Dit nu:
A. Veronderstelt dat de Godsdienst in het nieuwe Tyrus zal heersen, dat de Tyriërs tot de kennis van de ware God zullen komen en in gemeenschap met Gods Israël. Misschien heeft hun medegevangenschap in Babel met de Joden, die daar profeten bij zich hadden, hen er toe geneigd om zich met hen te verenigen in hun Godsverering, en hen afgewend van hun afgoden, zoals ook de Joden daar van hun afgoderij genezen werden, en toen zij met hen uit de gevangenschap bevrijd werden, en, naar zij reden hadden te geloven, om hunnentwil, en weer in Tyrus gevestigd waren zullen zij gaven en offeranden naar de tempel gezonden hebben, alsmede geschenken aan de priesters. Wij vinden, dat toen Tyriërs in het land van Juda woonden, Nehémia 13:16. Tyrus en Sidon waren in Christus’ tijd de Godsdienst beter gezind dan de steden van Israël, want indien Christus onder hen ware gegaan, zij zouden zich bekeerd hebben, Mattheüs 11:21. En wij ontmoeten Christenen te Tyrus, Handelingen 21:3, 4, en vele jaren later heeft het Christendom daar gebloeid. Sommigen van de rabbijnen verwijzen deze profetie van de bekering van Tyrus naar de dagen van de Messias.
B. Het is een aansporing voor hen, die goederen hebben, om ze te gebruiken in de dienst van God en Godsdienst, en datgene het best uitgezet te achten, hetwelk daaraan uitgegeven werd. Beide de koopwaren van de handelaar en het loon van de dagloners zullen Gode gewijd zijn. Beide de koopwaar - het beroep, dat wij volgen - en het loon - het gewin van ons beroep - moeten de Heere heiligheid zijn, in toespeling op hetgeen gegraveerd stond op de kroon van de hogepriesters, Exodus 39:30, en op de afzondering van de tienden onder de wet, Leviticus 27:30. Zie een dergelijke belofte, die naar Evangelietijden verwijst, Zacharia 14:20, 21. Wij moeten eerst onszelf geven om heiligheid des Heeren te zijn, eer hetgeen wij doen, of hebben, of verkrijgen dit zijn kan. Als wij met God zijn in ons particulier beroep, als wij gewone dingen doen op Godvruchtige wijze, als wij overvloedig zijn in werken van Godsvrucht en barmhartigheid, vrijgevig zijn in het lenigen van de nood van de armen en voor het onderhouden van de eredienst en het Evangelie bevorderen, dan zijn onze koopwaar en ons loon heiligheid des Heeren, indien wij er in oprechtheid Zijn eer er heerlijkheid mee op het oog hebben. En het behoeft niet ten schat vergaderd en opgelegd te worden op aarde, want het is ten schat vergaderd en opgelegd in de hemel, "in beurzen, die niet verouderen," Lukas 12:33.