Jesaja 49
- HOORT naar Mij, gij eilanden, en luistert toe, gij volken van verre. De HEERE heeft Mij geroepen van den buik aan, van Mijner moeders ingewand af heeft Hij Mijn Naam gemeld.
- En Hij heeft Mijn mond gemaakt als een scherp zwaard, onder de schaduw Zijner hand heeft Hij Mij bedekt; en Hij heeft Mij tot een zuiveren Pijl gesteld, in Zijn pijlkoker heeft Hij Mij verborgen.
- En Hij heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Knecht, Israël, door Welken Ik verheerlijkt zal worden.
- Doch Ik zeide: Ik heb tevergeefs gearbeid, Ik heb Mijn kracht onnuttelijk en ijdellijk toegebracht; gewisselijk, Mijn recht is bij den HEERE en Mijn werkloon is bij Mijn God.
- En nu zegt de HEERE, Die Mij Zich van moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik Jakob tot Hem wederbrengen zou, maar Israël zal zich niet verzamelen laten; nochtans zal Ik verheerlijkt worden in de ogen des HEEREN, en Mijn God zal Mijn Sterkte zijn.
- Verder zeide Hij: Het is te gering dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn om op te richten de stammen Jakobs en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn Heil te zijn tot aan het einde der aarde.
- Alzo zegt de HEERE, de Verlosser Israëls, zijn Heilige, tot de verachte Ziel, tot Dien aan Welken het volk een gruwel heeft, tot den Knecht dergenen die heersen: Koningen zullen het zien en opstaan, ook vorsten, en zij zullen zich voor U buigen; om des HEEREN wil, Die getrouw is, des Heiligen Israëls, Die U verkoren heeft.
- Alzo zegt de HEERE: In den tijd des welbehagens heb Ik U verhoord en ten dage des heils heb Ik U geholpen; en Ik zal U bewaren en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven;
- Om te zeggen tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen die in duisternis zijn: Komt tevoorschijn. Zij zullen op de wegen weiden en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen.
- Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden.
- En Ik zal al Mijn bergen tot een weg maken, en Mijn banen zullen verhoogd zijn.
- Zie, dezen zullen van verre komen; en zie, die van het noorden en van het westen, en genen uit het land Sinim.
- Juicht, gij hemelen, en verheug u, gij aarde, en gij bergen, maakt gedreun met gejuich; want de HEERE heeft Zijn volk vertroost, en Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen.
- Doch Sion zegt: De HEERE heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten.
- Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon dezen vergaten, zo zal Ik toch u niet vergeten.
- Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds vóór Mij.
- Uw zonen zullen zich haasten; maar uw verstoorders en uw verwoesters zullen van u uitgaan.
- Hef uw ogen op rondom, en zie, al dezen vergaderen zich, zij komen tot u; zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, zekerlijk, gij zult u met al dezen als met een sieraad bekleden, en gij zult hen u aanbinden gelijk een bruid.
- Want in uw woeste en uw eenzame plaatsen, en uw verstoord land, gewisselijk, nu zult gij benauwd worden van inwoners; en die u verslonden, zullen zich verre van u maken.
- Nog zullen de kinderen waarvan gij beroofd waart, zeggen voor uw oren: De plaats is mij te nauw, wijk voor mij, dat ik wonen mag.
- En gij zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was in de gevangenis gegaan en weggeweken; wie heeft mij dan dezen opgevoed? Zie, ik was alleen overgelaten; waar waren dezen?
- Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden.
- En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten.
- Zou ook een machtige de vang ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen?
- Doch alzo zegt de HEERE: Ja, de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal ontkomen; want met uw twisters zal Ik twisten en uw kinderen zal Ik verlossen.
- En Ik zal uw verdrukkers spijzen met hun eigen vlees, en van hun eigen bloed zullen zij dronken worden als van zoeten wijn; en alle vlees zal gewaarworden dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.
Inleiding🔗
In de voorgaande hoofdstukken zijn heerlijke dingen besproken betreffende de verlossing van de Joden uit Babel, maar opdat niemand zou denken dat het, wanneer de profetie eenmaal vervuld werd, veel groter en voornamer was voorgesteld dan de vervulling was en dat de terugkeer van ongeveer veertig duizend Joden in armoedige omstandigheden uit Babel naar Jeruzalem, geen gebeurtenis was die geheel beantwoordde aan de verhevenheid en grootsheid van de uitdrukkingen in de profetie, toont hij hier aan dat de profetie een verdere strekking had, en eerst geheel vervuld zou worden in een verlossing, die deze eerste zo ver zou overtreffen, als de eerste beneden de voorzegging scheen te blijven. Dat is de verlossing van de wereld door Jezus Christus, van wie niet alleen Cyrus de dienstknecht Gods in de verlossing van de Joden een type was, maar ook Jesaja, die Gods dienstknecht was in de voorzegging. In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De aanwijzing van Christus, onder het type van Jesaja, tot Zijn bediening als Middelaar, vers 1-3.
II. De verzekering hem gegeven dat zijn arbeid onder de heidenen wel slagen zal, vers 3-8.
III. De verlossing, die door hem gewrocht zou worden, en de voortgang van die verlossing, vers 9-12.
IV. De bemoediging daardoor gegeven aan de bedroefde kerk, vers 13-17.
V. De toebrenging van velen, en de oprichting van een kerk onder de heidenen, vers 18-23.
VI. Een herhaling van de profetie van van de Joden loslating uit Babel, welke een afbeelding en type van al deze zegeningen zou zijn, vers 24-26.
En indien wij dit hoofdstuk recht verstaan, zullen wij zien dat wij veel meer belang hebben bij de profetieën betreffende de verlossing van de Joden uit Babel dan wij ooit vermoed hadden.
Jesaja 49:1-6🔗
Hier wordt:
I. Een gehoor samengeroepen en om aandacht gevraagd. De rede in het vorige hoofdstuk was gericht tot het huis van Jakob en het volk van Israël, vers 1. Maar deze is gericht tot de eilanden, dat is: de heidenen, want zij worden genoemd de eilanden van de volken Genesis 10:5, en tot het volk dat verre is, die vreemdelingen waren van het burgerschap Israëls, en dus verre waren. Zij moeten luisteren, vers 1, als naar iets op verre afstand, maar toch moesten zij luisteren met begeerte en aandacht. De tijding van een Verlosser wordt aan de heidenen, aan degenen die verre zijn, gezonden, en zij worden opgeroepen om er naar te horen. De heidenen luisterden naar het Evangelie, terwijl de Joden zich doof hielden.
II. De grote bewerker en afkondiger van deze verlossing bewijst zijn gezag van de hemel voor het werk, dat hij op zich nam.
a. God had hem geroepen en afgezonderd. de Heere heeft mij geroepen van de moederschoot af en mijn naam genoemd, mij aangewezen om een Zaligmaker te zijn, door een engel hem de naam Jezus, dat is Zaligmaker, gegeven, "want Hij zou zijn volk zalig maken van hun zonden," Mattheüs 1:21. Ja, van de moederschoot van de Goddelijke raadslagen af voor alle werelden, werd hij tot deze dienst geroepen en was er hulp voor hem besteld, en Hij kwam op die roeping want Hij zei. Zie Ik kom, met het oog op hetgeen van hem geschreven was in de rol des boeks. Dit werd gezegd van sommigen van de profeten als zijn typen, Jeremia 1:5. Paulus werd afgezonderd tot het Evangelie van de moederschoot af, Galaten 1:15.
b. God had hem bekwaam en geschikt gemaakt voor de dienst, waarvoor hij bestemd was. Hij maakte zijn mond tot een scherp zwaard, en stelde hem tot een zuivere pijl voorzag hem met alles wat hij nodig had om Gods strijd tegen de machten van de duisternis te strijden, om Satan te overwinnen, en Gods rebellerende onderdanen tot hun verplichting terug te brengen door zijn woord, "dat een scherp tweesnijdend zwaard is," Hebreeën 4:12, dat uit zijn mond uitgaat, Openbaring 19:15. De overtuigingen, door het Woord gewerkt, zijn de scherpe pijlen, die dalen in de harten van de zondaren, Psalm 45:5.
c. God heeft hem verkoren voor de dienst, die Hij voor hem bestemd had. Hij heeft mij onder de schaduw van zijn hand bedekt en in zijn pijlkoker hem verborgen, hetgeen te kennen geeft: Ten eerste. Verberging, het Evangelie van Christus en de roeping van de heidenen waren gedurende eeuwen en geslachten verborgen in God, Eféze 3:5, Romeinen 16:25, verborgen in de schaduwen van de ceremonieële wet en van de Oud-Testamentische typen. Ten tweede. Bescherming. Het huis van David stond onder de bijzondere zorg van de Goddelijke voorzienigheid, omdat het deze zegen in zich bevatte. Christus werd in zijn kindsheid beschermd tegen de woede van Herodes.
d. God had hem zich toegeëigend, Hij had tot hem gezegd, Gij zijt mijn knecht, die Ik een werk opdraag en die daarin slagen zal. Gij zijt de ware Israël, de vorst Gods, die geworsteld en overwonnen heeft en in u zal Ik verheerlijkt worden. Het volk van God is Israël, en zij zijn allen verzameld en als het ware besloten in Christus, de grote vertegenwoordiger van geheel Israël, de hogepriester die de namen van al de stammen op zijn borst draagt, en in hem is God verheerlijkt en zal Hij verheerlijkt worden, gelijk Hij met een stem uit de hemel getuigd heeft, Johannes 12:27, 28. Sommigen lezen deze woorden in twee volzinnen. Gij zijt mijn Knecht (dat is Christus, Hoofdstuk 42:1) en het is Israël in hetwelk Ik verheerlijkt zal worden, het is het geestelijke Israël, de uitverkorenen, in wier verlossing door Jezus Christus God verheerlijkt zal worden en zijn vrije genade eeuwig zal worden bewonderd.
III. Hit is verzekerd van de goeden uitslag van zijn werk, want wie God roept, die zal Hij het ook wel doen gelukken. En hierbij:
1. Wijst hij op de ontmoediging die hij ontmoet had bij zijn eerste optreden. vers 4. Ik zei met een neergeslagen hart: Ik heb tevergeefs gearbeid, want zij die onwetend en jegens God onverschillig en zorgeloos en vreemdelingen waren, zijn het nog. Ik heb geroepen, maar zij hebben geweigerd, ik heb mijne handen uitgestrekt tot een tegenstrevend volk. Dit was Jesaja’s klacht, en het was niet meer dan hem gezegd was dat hij verwachten moest, Jesaja 6:9. En hetzelfde was ook de beproeving van Jeremia, waardoor hij besloot niet meer te arbeiden, Jeremia 20:9. Het is de klacht van menige getrouwe dienaar, die niet gebeuzeld maar gearbeid heeft, die zijn kracht niet gespaard maar besteed heeft, en die toch ziet dat het voor velen tevergeefs geweest is, zij willen geen berouw hebben en zich bekeren. Maar hier schijnt het te doelen op de hardnekkigheid van de Joden, onder wie Christus persoonlijk het evangelie van het koninkrijk Gods verkondigde, arbeidde en zijn kracht besteedde, terwijl toch de leidslieden en het gros van het volk hem en zijn leer verwierpen. Er werden zo weinigen binnen gebracht, terwijl men verwachten zou dat niemand zou blijven buiten staan, dat hij wel kon zeggen: Ik heb tevergeefs gearbeid, vergeefs gepredikt, vergeefs wonderen gedaan. De dienaren moeten nooit denken dat zij onverwacht verwaarloosd worden, nu het de Meester zelf zo vergaan is.
2. Hij troost zichzelf onder deze ontmoediging met de overweging, dat het de zaak van God was waaraan Hij was verbonden, en de roeping Gods, die hem er aan verbonden had. Gewis, mijn recht is bij de Heere, die de Rechter van allen is, en mijn werkloon is bij mijn God, wiens dienstknecht ik ben. Zijn troost is hetgeen de troost van al Gods getrouwe dienaren kan zijn, wanneer ze weinig vrucht van hun arbeid bespeuren.
a. Dat, hoe het ook moge lopen, het een rechtvaardige zaak is, die zij bepleiten, dat zij met God en voor God zijn, zij zijn aan Zijn zijde en Zijn medearbeiders. Zij achten daarom hun recht, de regel waarnaar zij handelen moeten, het werk waarin zij gebruikt worden, niet minder, het ongeloof van de mensen geeft hun geen aanleiding om de waarheid van hun leer te betwijfelen, Romeinen 3:3.
b. Hun wijze van werken en de voortzetting van hun werk is bij God bekend, en daarom kunnen zij zich op Hem beroepen ten aanzien van hun oprechtheid en dat het niet door enig verzuim hunnerzijds is dat zij tevergeefs arbeiden. Hij weet de weg, die ik gegaan ben, mijn recht is bij de Heere. Hij moet beslissen of ik mij niet van harte aan mijn werk gewijd heb, en of het bloed dergenen, die verloren geen, niet op hun eigen hoofd is.
c. Ofschoon het werk vergeefs moge zijn voor degenen die bearbeid werden, het is dat niet voor de arbeider zelf, indien hij getrouw is, zijn werkloon is bij zijn God, die hem rechtvaardigen zal, dat is, God zal zijn werk belonen, zal zorgdragen dat hij er niet bij verliezen zal al is zijn arbeid tevergeefs.
d. Ofschoon het oordeel, het recht, nu nog niet tot overwinning gebracht wordt, of het werk tot volmaaktheid, toch zijn beide bij de Heere, die beide zal doen slagen, volgens zijn voornemen, op zijn eigen tijd en wijze.
3. Hij ontvangt van God een nader antwoord op zijn tegenwerping, vers 5, 6. Hij wist zeer wel dat God hem dat werk opgedragen had, hem tot Zijn knecht geformeerd had van de moederschoot af, niet alleen hem zo vroeg geroepen had, vers 1, maar ook zo vroeg begonnen is om hem daarvoor geschikt en bekwaam te maken. Hen, die God bestemt om als Zijn dienstknechten gebruikt te worden, bereidt en bekwaamt Hij daartoe lang tevoren, wanneer zij zelf zomin als anderen er nog iets van bemerken. Hij formeert de geest van de mensen in zijn binnenste. Christus was geroepen om Jakob tot God weer te brengen, die verraderlijk van Hem afgeweken was. Daarom moest het eerst met het zaad van Jakob naar de vlese gehandeld worden en moeten maatregelen genomen omdat terug te brengen. Christus en het woord van de zaligheid worden eerst tot hen gezonden, zelfs kwam Christus persoonlijk alleen tot hen, de verloren schapen van het huis Israëls. Maar hoe zal het gaan indien Jakob zich niet wil laten weerbrengen en Israël zich zal laten verzamelen? Zo is het geschied, maar in dat geval is dit een voldoening,
A. Christus zal verheerlijkt worden in de ogen des Heeren, en zij die waarlijk heerlijk zijn, zijn dat in Gods oog. Ofschoon weinigen van de Joden door Christus prediking en wonderen bekeerd werden, en velen met ongenade en verwerping gestraft werden, legt God heerlijkheid op hem en verheerlijkt hem, spreekt tot hem bij zijn doop en zijn verheerlijking op de berg, zendt engelen om hem te dienen, maakt zelfs zijn schandelijker dood heerlijk door de vele wonderen die er bij gebeuren, en nog veel meer zijn opstanding. In zijn lijden was God zijn sterkte, zodat ofschoon hij alle mogelijke tegenstand ondervond, en veracht werd door een volk, voor hetwelk hij zoveel gedaan had, hij niet bezweek of ontmoedigd werd. Een engel werd van de hemel gezonden om hem te versterken, Lukas 22:43. Getrouwe dienaren, ofschoon zij de vruchten van hun arbeid niet zien, zullen door God aangenomen worden, en daarin zullen zij waarlijk verheerlijkt worden, want Gods gunst is onze eer, en zij zullen bijgestaan worden om voort te gaan en te volharden in hun arbeid ondanks allen tegenstand. Hun handen worden slap, maar God zal hen sterken.
B. Het Evangelie zal verheerlijkt worden in de ogen van de wereld, of schoon niet in de ogen van de Joden, het zal bij alle volken ingang vinden vers 6. Het scheen eerst alsof de Messias alleen de roeping had om Jakob weer te brengen, vers 5, maar hier wordt gezegd dat dit slechts een betrekkelijk klein gedeelte van zijn werk zal zijn. Een hoger doel grotere eer uitgebreider sfeer van zegen zijn voor hem bestemd. Het is te gering dat gij mij een knecht zou zijn om op te richten de stammen Jakobs, tot de waardigheid en het gebied, die zij met de Messias verwachtten, en weer te brengen de bewaarden in Israël, om hen weer tot een bloeiende kerk te maken gelijk zij van ouds waren. Nee, in aanmerking genomen welk een handjevol mensen deze zijn, zou het een betrekkelijk geringe zaak voor de Messias zijn, om alleen hun Zaligmaker te worden. Daarom heb Ik u ook gegeven als licht voor de heidenen. Vele grote en machtige volken zullen door het Evangelie van Christus gebracht worden tot de kennis en aanbidding van de ware God, om mijn heil te zijn tot aan de einden van de aarde, de bewerker van dat heil dat Ik voor verlorenen bestemd heb, tot aan de einden van de aarde bij de verst-gelegen volken. Daarom noemde Simeon Christus "een licht tot verlichting van de heidenen," Lukas 2:32 en Paulus legt onze tekst uit in Handelingen 13:47 en zegt wat wij daardoor te verwachten hebben, en hoe dat gaat. Daarom, zegt hij, keren wij ons tot de heidenen, om hun het evangelie te verkondigen, want alzo heeft de Heere ons gezegd: Ik heb U gesteld tot een licht voor de heidenen. Hierin werd de Verlosser waarlijk verheerlijkt, ofschoon Israël niet verzameld werd, de oprichting van Zijn koninkrijk in de heidenwereld was hem grotere eer dan dat zij al de stammen Israëls opgericht had. De belofte is reeds gedeeltelijk vervuld en zal verder vervuld worden, wanneer de tijd zal komen waarvan de apostel spreekt dat de volheid van de heidenen zal ingaan. God noemt het zijn zaligheid, hetgeen, naar sommigen menen, aanduidt hoeveel behagen Hij er in schept, hoe Hij er door verheerlijkt wordt en om zo te zeggen, hoe zijn hart er op gesteld is. En Christus is opgegeven tot een licht voor allen wie Hij ter zaligmaking gegeven is. In de duisternis gaat men verloren, Christus verlicht de ogen van de mensen en maakt hen heilig en gelukkig.
Jesaja 49:7-12🔗
In deze verzen hebben wij:
I. De vernedering en de verhoging van de Messias, vers 7. Alzo zegt de Heere, de Verlosser Israëls, zijn Heilige. Hij die altijd zorggedragen heeft voor de Joodse kerk en voor haar al deze verlossingen gewrocht heeft, die typen waren van de grote verlossing, spreekt hier tot hem, die deze verlossing tot stand brengt.
a. Hij neemt kennis van zijn vernedering, waarvan de omstandigheden buitengewoon en ongeëvenaard waren. Hij was van ieder veracht en de onwaardigste onder de mensen, Jesaja 53:2. Veracht te worden door zo’n gering schepsel als de mens, die zelf een worm is, duidt de laagste trap van vernedering en verguizing aan. De mens om wie te redden en te verheerlijken hij gekomen was, verachtte hem en overlaadde hem met schande, zo ondankbaar en verdorven waren zijn vervolgers. De versmaadheid die Hij onderging was niet het minste deel van zich lijden. Zij maakte hem niet alleen verachtelijk, maar afschuwwekkend. Hij werd de verachte ziel, aan wie het volk een gruwel had, zij behandelden hem als de slechtste van de mensen en riepen: Kruist hem, kruist hem! Het volk deed het, de heidenen zowel als de Joden, en de Joden waren hierin erger dan de heidenen, want zijn kruis was deze een ergernis en gene een dwaasheid. Hij was de "knecht dergenen die heersen," beledigd, gegeseld en als een slaaf gekruisigd. Pilatus beroemde zich op zijn macht over hem, Johannes 19:10. Aan dit alles onderwierp hij zich tot onze redding.
b. Hij belooft hem zijn verhoging. Eer werd hem bewezen, zelfs in de diepte van zijn vernedering. Herodes de koning was bevreesd voor hem, zeggende dat hij Johannes de Doper was, edelen, wetgevers, hoofdlieden kwamen en knielden voor hem. Maar dit zou veel meer vervuld worden als ook de koningen het Evangelie aannemen zouden en zijn juk op zich nemen, hem zouden aanbidden en zichzelf vazallen van Christus noemen. Niet dat Christus de rijke hoger acht dan de arme, voor hem staan ze op dezelfde hoogte, maar het is de eer van zijn koninkrijk onder de mensen, wanneer de groten van de aarde voor hem verschijnen en hem hulde brengen. Dit zal de vervulling van Gods belofte zijn, dat Hij hem de heidenen tot zijn erfdeel geven zal, en dat zal geschieden omdat de Heere getrouw is en zijn beloften vervult. Het zal het bewijs zijn dat Christus voor zijn werk een roeping had, en dat God hem had verkoren en zijn keus goedkeurde.
II. De zegeningen, welke hij in voorraad heeft voor allen, wie hij tot verlossing gemaakt is.
1. God zal hem erkennen en bijstaan in zijn werk, vers 8. In de aangename tijd heb Ik u verhoord, dat is, zal Ik u verhoren. Christus heeft in de dagen van zijn leven op aarde sterke roeping en tranen geofferd en werd verhoord, Hebreeën 5:7. Hij wist dat de Vader hem altijd hoorde, Johannes 11:42. Hij hoorde hem voor zichzelf, want ofschoon de drinkbeker hem niet kon voorbijgaan, werd hij instaat gesteld om die te drinken. Hij hoorde hem voor al de zijnen, en daarom trad hij voor hen op met gezag, "Vader, Ik wil," Johannes 17:4. En al ons geluk vloeit voort uit de belangstelling van de Vader in de Zoon, en de zekerheid bij diens tussenkomst dat de Vader hem altijd hoort. Dat maakt de tijd des Evangelies een welaangenamen tijd, een aannemelijker tijd, welkom voor ons, omdat wij door God aangenomen zijn, met Hem verzoend, Hem opgedragen, omdat God de Verlosser voor ons hoort, Hebreeën 7:25. Niet alleen zal Hij hem verhoren maar hem helpen in het volbrengen van zijn werk. De Vader was altijd met hem, aan zijn rechterhand, en verliet hem niet zoals zijn discipelen deden. Door de machten van de duisternis werden hevige aanvallen op de Heere Jezus gemaakt om hem van Zijn werk terug te schrikken, toen hun ure gekomen was, maar God had beloofd hem te zullen bewaren en instaat te stellen om te volharden. "Op die steen waren zeven ogen," Zacharia 3:9 God wilde hem bewaren, ofschoon zijn koninkrijk van alle zijden aangevochten werd. Christus wordt bewaard indien het Christendom bewaard wordt.
2. God zal hem machtigen om de zegeningen van de door hem gewrochte verlossing aan Zijn kerk te schenken. Gods bewaring en hulp strekte om de dag van Zijn Evangelie een dag van zaligheid te maken. Zo vat de apostel het ook op: "Zie, nu is het de dag van de zaligheid," nu het woord van de verzoening in Christus verkondigd wordt, 2 Korinthe 6:2.
a. Hij zal zijn de waarborg voor het verbond des vredes tussen God en de mens Ik zal u geven tot een verbond des volks. Dit hadden wij tevoren in Hoofdstuk 42:6, en het wordt hier herhaald als getrouw en aller aanneming en overweging volkomen waardig. Hij is gegeven tot een verbond, dat is tot een onderpand van alle zegeningen des verbonds: in hem was God de wereld met zichzelf verzoenende, en Hij die ons Zijn eigen Zoon schonk, zal ons met hem alle dingen geven. Hij is gegeven tot een verbond, niet alleen tot een Middelaar van het verbond, de gezegende tussentreder, die de hand op beide partijen gelegd heeft, maar hij is alles in alles in het verbond. Al de waarde van het verbond ligt hierin opgesloten dat wij de zijnen zijn, en al de voorrechten en zegeningen van het verbond zijn hierin begrepen dat hij de onze is.
b. Hij zal de gebreken in de kerk herstellen en haar op een rots bouwen. Het zal het aardrijk oprichten, of liever, het land, het land van Juda, type van de kerk. Hij zat de verwoeste plaatsen doen beërven. De steden van Juda werden na de terugkeer uit de gevangenschap weer beërfd, en evenzo werd de kerk, die in de laatste jaren van ontaarding van het Joodse volk gelegen had als een verwoest land, opnieuw beërfd door de gevolgen van de verkondiging des Evangelies.
c. Hij zal de zielen van de mensen bevrijden uit de slavernij van schuld en verderf en hen brengen tot de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods. Hij zal zeggen tot de gevangenen, die gebonden waren door de gerechtigheid Gods en gebonden onder de macht van Satan: Gaat uit! vers 9. Vergevende genade is een vrijlating van onder de vloek van de wet, en vernieuwende genade is een ontslaan uit de heerschappij van de zonde, beide zijn van Christus en takken van de grote verlossing. Hij zegt: "Gaat uit!" De Zoon maakte ons vrij en dan zijn wij waarlijk vrij. Hij zegt tot hen die in de duisternis zijn: "Komt tevoorschijn!" Ziet uzelf, en dat niet alleen, maar laat u zien, ter heerlijkheid Gods en tot uw eigen vertroosting. Wanneer hij de melaatsen uit hun afzondering verloste zei hij: Ga heen, vertoon uzelf de priester. Indien wij het licht zien, moeten wij ons licht laten schijnen.
d. Hij zal zorgen voor een behoorlijke doorgang naar het land van hun rust en gezegende vestiging voor degenen, die hij in vrijheid stelt, vers 9, 10, 11. Dit heeft betrekking op de voorziening, die gemaakt werd voor de Joden, die uit de gevangenschap terugkeerden en die onder de bijzondere zorg van de Goddelijke voorzienigheid stonden als gunstelingen des hemels, en nu op buitengewone wijze.
Maar het is ook toepasselijk op de leiding van de Goddelijke genade met het geestelijk Israël, die van hun loslating uit de slavernij op weg zijn naar de rust van het hemelse Kanaän.
(1). In al hun behoeften is voorzien, zij worden kosteloos van goed en voldoend voedsel voorzien. Zij zullen op de wegen weiden en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen, als schapen, gelijk God vroeger Jozef leidde als een kudde. Indien het God behaagt zal elke hoge weg een goede weide voor zijn schapen zijn. Hun weide zal niet alleen in de valleien maar op alle hoge plaatsen zijn, die gewoonlijk droog en woest zijn. Waar God Zijn volk ook brengt, daar zal Hij zorgen dat hun niets ontbreekt wat goed voor hen is, Psalm 34:10. En zo goed zullen zij van alles voorzien zijn dat zij niet zullen hongeren of dorsten, ze zullen alles op zijn tijd hebben zodat zij nooit gebrek zullen lijden.
(2). Zij zullen bewaard worden voor en beschermd tegen elk ding, dat hun ongemak zou kunnen veroorzaken, "de hitte en de zon zal hen niet steken," want God geeft Zijn kudde rust op de middag, Hooglied 1:7. Geen kwaad zal hun overkomen, die zich onder de bescherming van de Goddelijke voorzienigheid stellen, zij zullen in staat gesteld worden om de last en de hitte des daags te dragen.
(3). Zij zullen Gods genadige leiding genieten, Hij heeft hun barmhartigheid bewezen door hen uit hun gevangenschap te verlossen, en nu zal Hij hen leiden gelijk Hij hun vaderen door de woestijn geleidde, met een wolk - en vuurkolom, zelfs bij waterfonteinen, welke voor hen gereed zullen zijn, zal Hij hen op hun tocht brengen dat is: God zal hen met alle nodige en nuttige gemakken voorzien, niet met poelen van regenwater gelijk in het dal van Baca (het moerbeziëndal) maar met water uit de rots, dat Israël volgde. Zij, die onder Goddelijke leiding zijn en die nauwgezet volgen, mogen op goede gronden op Goddelijke hulp en bijstand rekenen. De wereld brengt haar volgelingen bij gebroken waterbakken of bij beken die des zomers uitdrogen, maar God leidt de Zijnen naar fonteinen van levend water. En zij, die door God geleid worden, vinden een effen weg en alle bezwaren uit de weggeruimd, vers 11, Ik zal al mijne bergen tot een weg maken. Hij, die in vroegere tijden door de zee een weg baande, zal nu met evenveel gemak de bergen tot een weg maken, ofschoon deze onbeklimbaar schijnen te zijn. De hoge weg zal tot een vlakte gemaakt worden. De wegen, waarop God Zijn volk leidt, zal Hij zelf onder opzicht nemen, gelijk vroeger de wegen naar de vrijsteden. De effening van de wegen uit Babel, gelijk voorzegd was, Hoofdstuk 40:2, 3, werd daar toegepast op het werk des Evangelies, en dat kan deze tekst ook worden. Ofschoon er moeilijkheden zijn op de weg naar de hemel, die wij in eigen kracht niet kunnen teboven komen, zal de genade Gods ons genoeg zijn om ze te overwinnen, en elke berg tot een weg te maken, Hoofdstuk 35:8.
(4). Hij zal hen allen uit alle plaatsen samenbrengen opdat zij als één lichaam kunnen terugkeren, zodat zij elkaar kunnen aanmoedigen en des te meer op hen de aandacht gevestigd wordt. Zij waren verspreid in verschillende gedeelten van het landschap van Babel, naar het hun vijanden behaagde, ten einde hen te verhinderen zich met elkaar te verenigen. Maar Gods tijd genaakt om hen als een geheel weer thuis te brengen, een geest zal hen allen bezielen op hoe grote afstand zij ook van elkaar verwijderd mogen zijn, en zelfs zij, die toevlucht gezocht hebben in andere landen, zullen hen ontmoeten in het land van Juda, vers 12. De ene groep zal komen van het noorden, de andere van het westen, een derde uit het land van Sinim, dat denkelijk een provincie van Babel was, die nergens anders in de Schrift genoemd wordt. Sommigen houden het echter voor het land van een van de voornaamste steden in Egypte, genaamd Sin, waarvan wij lezen in Ezechiël 30, 15, 16. Deze belofte verkreeg haar verdere vervulling in de groten toevloed van bekeerden tot de kerk van de Evangelies en zal haar volle vervulling krijgen wanneer Gods uitverkorenen zullen komen van het oosten en het westen om aan te zitten met de patriarchen in het koninkrijk Gods, Mattheüs 8-11.
Jesaja 49:13-17🔗
De bedoeling van deze verzen is aan te tonen dat de terugkeer van Gods volk uit de gevangenschap, en de eeuwige verlossing, die door Christus zou gewrocht worden, en waarvan de eerste een type was, aanleidingen van grote vreugde zouden zijn voor de kerk, en grote bewijzen van Gods tedere zorg voor haar.
I. Niets kan ons beter stof geven voor lofzangen en dankzeggingen, vers 13. De gehele schepping moet instemmen met onze lofliederen, want zij deelt in de voordelen van de verlossing, en al hetgeen zij tot deze geheiligde melodie bijdragen kan is weinig genoeg in ruil voor dat onwaardeerbare voorrecht, Psalm 96:11. Laat er vreugde zijn in de hemelen, dat de engelen Gods de eer van de grote Verlosser verheffen, laat de aarde en de bergen, voornamelijk de groten van de aarde, verheugd zijn en gedreun maken met vrolijk geschal, "want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods," Romeinen 8:19, 20. Die zal nu vervuld worden. Gods volk is de zegen en het sieraad van de aarde en daarom moet er algemene vreugde zijn, want God heeft Zijn volk vertroost en Hij zal zich ontfermen over Zijn ellendigen, omdat die ellendigen met Hem in verbond staan.
II. Niets kan ons overtuigender bewijzen geven van de tederste belangstelling, die God voor Zijn kerk koestert.
1. De beproevingen van de kerk hebben soms aanleiding gegeven om Gods belangstelling en zorg voor haar in twijfel te trekken, vers 14. Sion, in haar bedruktheid, zegt: de Heere heeft mij verlaten, en ziet niet weer naar mij om, de Heere heeft mij vergeten en zal dus niet meer zich met mij bemoeien. Zie hier hoe droevig het er soms kan uitzien met het lot van Gods volk, zodat het schijnt alsof het door zijn God verlaten en vergeten is, en hoe dringend en heftig in zulks tijden de verzoekingen zijn kunnen. De ongelovigen zeggen aanmatigend: "De Heere heeft het land verlaten" Ezechiël 8:12, en:"Hij vergeet onze zonden" Psalm 10:1l. Zwakke gelovigen zijn in hun wanhoop geneigd om te zeggen dat God zijn kerk verlaten en de ellenden van zijn volk vergeten heeft. Maar wij hebben niet meer reden om Gods belofte en genade te betwijfelen, als om Zijn voorzienigheid en gerechtigheid in twijfel te trekken Hij is even zeker een beloner als een wreker. Daarom, weg met deze bedroefdheid en jaloezie, die de dood voor alle vriendschap zijn! 2. De zegepraal van de kerk na haar beproevingen zal op de juiste tijd de zaak boven alle bedenking stellen. Ons wordt gezegd wat God voor Sion doen zal, vers 17.
a. Haar vrienden, die haar verlaten hebben, zullen tot haar verzameld worden, en alles doen wat zij kunnen om haar bij te staan en te vertroosten: Uwe zonen zullen zich haasten. Bekeerden tot het geloof in Christus zijn de kinderen van de kerk, zij zullen zich met grote tederheid en bereidvaardigheid bij haar voegen, en vliegen tot de gemeenschap van de heiligen gelijk duiven tot haar vensters. Uwe bouwlieden zullen zich tot u haasten, zo lezen sommigen het. Zij zullen uw huizen en uw muren, en voornamelijk uw tempel zo spoedig mogelijk weer opbouwen. Het werk voor de kerk gaat gewoonlijk langzaam, maar wanneer het Gods tijd is, geschiedt het vlug.
b. Haar vijanden, die haar bedreigd en aangevallen hebben, zullen genoodzaakt worden zich terug te trekken. Uw verstoorders en verwoesters, die zich meester gemaakt hebben van uw land en het in een wildernis veranderd hebben, zullen van u uitgaan. Door Christus de Koning van de aarde, is de grote verwoester buitengeworpen en ontzeteld, zijn macht is gebroken en zijn aanslagen worden verijdeld. Door dit alles zal het duidelijk blijken dat de veronderstelling van Sion in ‘t geheel geen grond had, dat God haar had verlaten en vergeten of zo iets ooit doen zou. Zij kan verzekerd zijn:
A. Dat God een tedere genegenheid voor Zijn kerk en volk heeft, vers 15. In antwoord op Sions vrees, spreekt God als degene die voor zijn eigen verheerlijking zorgt, Hij neemt op zich daar acht op te slaan als Sion zegt: de Heere heeft mij verlaten, Hij zal het tegendeel daarvan vertonen. Ook Hij heeft belang bij de welstand van Zijn volk, en daarom zal Hij niet toelaten dat het neerslachtig en ontmoedigd wordt of plaats geeft aan verontrustende gedachten. Gij meent dat Ik u vergeten heb, maar kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten? a. Het is niet waarschijnlijk dat zij dit kan. Een vrouw, wier eer het is zowel tot het tere als tot het schone geslacht te behoren kan enkel genegenheid gevoelen voor een kind, dat onschuldig en hulpeloos beide is, en dus een voorwerp van de grootste belangstelling. Vooral een moeder kan niets anders dan liefde gevoelen voor haar eigen kind, het is haar eigen, een deel van haarzelve, kort geleden nog één met haar. Een zogende moeder met name kan niet anders aan teder zijn voor haar zuigeling, haar volle borsten brengen het haar gestadig in gedachtenis, zodat zij het niet vergeten kan. Maar b. Het is toch mogelijk dat zij het vergeet. Een vrouw kan wellicht zo ongelukkig zijn dat zij niet in staat is om zich haar kind te herinneren, zij kan ziek of stervende zijn en aan de grens van het land van de vergetenheid. Ja zij kan zo onnatuurlijk zijn dat "zij geen medelijden heeft met de zoon van haar schoot" Klaagliederen 4:10, Deuteronomium 28:57. Maar, zegt God, toch zal Ik u niet vergeten. Gods tederheid voor Zijn volk overtreft oneindig die van de beste ouders voor hun kinderen. Wat zijn de natuurlijke aandoeningen, vergeleken bij die van de God van de natuur!
B. Hij heeft onafgebroken zorg voor Zijn kerk en Zijn volk, vers 16. Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd Deze uitdrukking is geen zinspeling op de dwaze kunst van handlezerij, die zich verbeeldt het lot van iedere mens in de handpalmen te kunnen lezen, in de lijnen die daardoor lopen, maar ze ziet op de gewoonte van hen die een draad om hun hand of hun vingers winden, ten einde de dingen beter te onthouden, die zij vrezen anders te zullen vergeten, of op de gewoonte om een ring te dragen in herinnering aan een of anderen dierbare vriend. Het zetten van zo’n zegel op arm of hand betekent dan dat men hen als een zegel op het hart draagt en altijd aan hen en hun belangen gedachtig is, Hooglied 8:6. Indien wij Gods wet als een zegel op onze hand binden, Deuteronomium 6:8, 11:18, zal God onze belangen als een zegel op Zijn hand drukken en daarnaar zien als naar een herinnering aan het verbond. Hij voegt er bij: uw muren zijn steeds voor mij. Uw verwoeste muren, of schoon geen aangenaam gezicht, zijn steeds in mijne gedachten van medelijden. Hebben Sions vrienden medelijden met haar puin, Psalm 102:14, God niet minder. Of, het plan en de grondtekening, waarnaar uw muren moeten herbouwd worden, ligt voor mij, en zal zeker nauwkeurig uitgevoerd worden. Of, uw muren dat is: uw veiligheid, zijn het voorwerp van Mijn voortdurende zorg, als van een wachter op de muren. Sommigen passen het gegraveerd zijn van de kerk in de palmen van Zijn handen toe op de wonden in de handen van Christus toen Hij gekruisigd werd, Hij zal naar die littekenen zien en zich daardoor kunnen herinneren voor wie Hij leed en stierf.
Jesaja 49:18-23🔗
Twee dingen worden hier beloofd, die ten dele vervuld zijn door de herleving van de Joodse kerk, na haar terugkeer uit de gevangenschap, maar meer bijzonder door de stichting van de Christelijke kerk door de prediking van het Evangelie van Christus, en wij mogen ons laten vertroosten door deze beloften.
I. Dat de kerk zal vervuld worden met grote menigten, die aan haar toegevoegd worden. In vers 17 was beloofd dat haar zonen zich tot haar zouden haasten, hier wordt de belofte uitgebreid en zeer aanmoedigend gemaakt. Zij bevat:
1. Dat menigten van alle kanten zich tot haar zullen vergaderen. Zie rondom u en bemerk hoe zij van alle zijden aankomen om zich met u te verenigen, vers 18 door zich bij de Joodse kerk te voegen. Zij komen van alle omliggende landen naar Jeruzalem, want dat was toen het middelpunt van hun vereniging. Maar onder het Evangelie is er een geestelijke toenadering tot het mystieke lichaam van Christus in geloof en liefde. Nu komen zij tot Jezus als tot de middelaar van het nieuwe verbond en daardoor tot "de berg Sion, de gemeente van de eerstgeborenen," Hebreeën 12:22, 23. "Heft uw ogen op en ziet hoe de velden wit zijn om te oogsten," Johannes 4:35 Het is de vreugde van de kerk om menigten van bekeerden tot Christus te zien.
2. Dat zij, die tot de kerk toegevoegd worden haar niet tot last en vloek zullen zijn, maar tot sterkte en heerlijkheid. Dit gedeelte van de belofte wordt met een eed bevestigd. Zo waarachtig, als Ik leef, spreekt de Heere, zeker zult gij u met alle deze als met een sieraad bekleden, de toevoeging van zulke menigten tot de kerk zal haar kleding volkomen maken, en wanneer zij die uitverkoren zijn, ook geroepen en toegebracht worden, zal de Bruid, de Vrouw van het Lam zich gereed gemaakt en sierlijk gekleed hebben, Openbaring 19:7. Zij zullen haar voorkomen lieflijk en aantrekkelijk maken, en de kerk zal hen zich aanbinden gelijk een bruid haar sieraden aanbiedt. Indien zij, die tot de kerk toegevoegd worden, ernstig en heilig zijn, en in hun belijdenis voorbeeldig, dan zijn zij haar sieraad.
3. Dat het land, hetwelk woest en verlaten was, en zonder inwoners lag, Jesaja 5:9-6 :11, opnieuw bevolkt zal worden, ja dat het overbevolkt zal zijn. Uwe woeste en eenzame plaatsen, die reeds zo langen tijd zo gelegen hebben, het land van uw verwoesting, dat met u in uw ondergang deelde en waarin niemand wonen wilde, zal nu zo vol volk zijn dat er geen plaats genoeg voor de inwoners is. Hier is een zegen genoemd die herinnert aan Maleachi 3:10. Het land zal niet vervuld worden met vijanden, er zal geen twist over de ruimte ontstaan gelijk tussen Abraham en Lot, ter oorzake van de Kanaänieten, neen, zij die u opslokten en bezit namen van uw land toen het u ontnomen werd zullen ver verwijderd zijn. Uw volk zal talrijk zijn, en er zal geen vreemdeling en geen vijand onder zijn. Zo zal het koninkrijk Gods onder de mensen, dat verarmd en bijna ontvolkt was, gedeeltelijk door het bederf van de Joodse kerk en gedeeltelijk door de gruwelen van de heidenen, opnieuw bevolkt en verrijkt worden door de oprichting van de Christelijke kerk en haar genade en heerlijkheid.
4. Dat de nieuw-bekeerden wonderlijk zullen toenemen en vermenigvuldigen Jeruzalem had een menigte van haar kinderen verloren door het zwaard, de honger en de gevangenschap, maar nu zal er in hun plaats een nieuw geslacht opgroeien, kinderen, die zij verkrijgt inplaats van degenen, waarvan zij beroofd was, vers 20, zoals Seth werd gesteld tot een zaad ter vervanging van Abel, en zoals de kinderen, met welke God Job zegende in plaats van die, welke onder de puinhopen van het huis omgekomen waren. God zal de verliezen van Zijn kerk aanvullen en zich een zaad verzekeren, dat Hem zal dienen. Het was beloofd aan de Joden na hun terugkeer, dat "Jeruzalem zou vervuld worden met jongens en meisjes spelende op de straten van de stad," Zacharia 8:5. De kerk zal, nadat zij de Joden verloren heeft, die door hun eigen ongeloof afgesneden werden, toch overvloed van kinderen hebben, meer dan zij had toen de Joden tot haar behoorden. Galaten 4:27. Zij zullen zo talrijk zijn dat:
A. De kinderen zich beklagen zullen over gebrek aan ruimte, zij zullen zeggen (en dat is aangenaam om te horen) dat hun aantal zo groeit dat de plaats te eng voor hen is, gelijk de zonen van de profeten daarover klaagden, 2 Koningen 6:1. Maar hoe eng de plaats ook zijn moge, steeds zullen er meer begeren toegelaten te worden, en de kerk zal hen gaarne toelaten, want de ongemakkelijke bekrompenheid van plaats zal toch niemand hinderen. Men zal tegen alle verwachting in, ondervinden dat wanneer "de armen, verminkten, kreupelen en blinden" binnengelaten zijn, er niet alleen voor dezen, maar nog voor vele anderen ruimte zijn zal, Lukas 14:21, 22.
B. De moeder zal verbaasd staan over deze toeneming van haar gezin, vers 21. Zij zal vragen: Wie heeft mij deze gegenereerd en wie heeft mij deze opgevoed? Zij komen tot haar met alle plichtgevoel, toegenegenheid en onderwerping van kinderen, en toch heeft zij ze zonder enige pijn of moeite verkregen, zij komen gereed en opgevoed tot haar. Dit is haar een aangename verrassing en het doet haar verwonderd staan met het oog op haar toestand nog niet lang geleden. De Joodse natie heeft haar kinderen achtergelaten, zij waren afgesneden en zij zelf was eenzaam, zonder altaar, ark en tempel-dienst, ja, ze was een gevangene, onophoudelijk her - en derwaarts gevoerd, in geheel ontredderden toestand, en het zag er niet naar uit dat ze nog kinderen zou gewinnen voor God of voor haarzelf. Zij was alleen in de duisternis overgelaten, het is Sion waar niemand naar omziet, achtergelaten in al de ellende en smart van de weduwlijken staat. Hoe zijn nu al die kinderen vervangen? Zie hier Ten eerste. Dat de kerk niet altijd zichtbaar is, er zijn tijden dat zij verlaten, eenzaam en klein in getal overblijft. Ten tweede. Dat ook haar eenzaamheid niet altijd duurt en dat het God nooit te moeilijk vallen zal haar te herstellen, en zelfs uit stenen Abraham kinderen te verwekken. Ten derde. Dat Hij dit soms op verrassende wijze doet, alsof een volk op een dag geboren wordt, Jesaja 66:8.
II. Dit zal gedaan worden met behulp van de heidenen, vers 22. De Joden waren verworpen hoewel verwacht was dat de kerk onder hen opgebouwd worden zou, maar God zal voor zichzelf de aarde bezaaien, en zij zal een volle oogst voortbrengen, Hoséa 2:22. Merk op:
a. Hoe de heidenen toegebracht zullen worden, God zal Zijn hand tot hen opheffen, om hen uit te nodigen of te wenken, de hand, die Hij de gehele dag tevergeefs tot de Joden uitgestrekt had, Jesaja 65:2. Of het beduidt de uitoefening van een alvermogende kracht, die van Zijn Geest en genade, om hen te dwingen in te gaan. dat is hen gewillig te maken. En Hij zal een banier onder hen opsteken, namelijk de prediking van het eeuwig Evangelie, en daarheen zullen zij zich vergaderen, daaronder zullen zij zich scharen.
b. Hoe zij zullen komen. Zij zullen uw zonen in de armen brengen, dat is: zij zullen de zonen van Sion, die onder hen gevonden worden, helpen in hun terugkeer naar hun eigen land, en zullen hen vooruithelpen met zoveel tederheid als ooit enige vader bewees aan een kind, dat zwak en hulpeloos was. God kan vrienden verwekken voor de terugkerende Israëlieten, zelfs onder de heidenen. "De aarde kwam de vrouw te hulp," Openbaring 12:16. Of, wanneer zij komen zullen zij hun kinderen medebrengen en die tot uw kinderen maken, verg. Hfd. 60: 40. Vraagt gij, wie heeft mij deze gegenereerd en opgevoed? Weet dan dat zij verwekt en opgevoed zijn onder de heidenen, maar ze worden nu in uw gezin gebracht. Allen, die in betrekking staan tot jonge bekeerden en nieuw - beginnenden in de godsdienst, moeten leren hen zeer teder en zorgvol te behandelen, gelijk Christus de lammeren in zijn armen vergadert en in zijn schoot draagt.
III. De kerk zal grote en voorkeur-gevende belangstelling van de volken genieten, vers 23. Sommigen van de vorsten van de volken zullen beschermers en begunstigers van de kerk worden, koningen zullen uw voedsterheren zijn, om uw zonen in hun armen te dragen, vers 21, gelijk eens Mozes deed, Numeri 11:14. En omdat vrouwen in het zogen haar schoonste tederheid tonen, zullen hun vorstinnen uw zoogvrouwen zijn. Deze belofte werd gedeeltelijk vervuld bij van de Joden terugkeer uit de gevangenschap, verscheidene van de koningen van Perzië waren zeer zorgzaam voor hun belangen, ondersteunden en bemoedigden hen, zoals Cyrus, Darius en Arthaxerxes. De koningin Esther was een zoogvrouw voor de Joden, die in de gevangenis bleven, zij stelde haar leven in haar hand om de kinderen van het verderf te redden.
a. Na lange gevangenschap was de Christelijke kerk zo gelukkig zulke koningen en koninginnen te hebben als Constantijn de Grote en zijn moeder Helena, en later keizer Theodorus en anderen, die de kerk verpleegden met alle mogelijke tederheid en zorgvuldigheid. Wanneer ook de scepter in handen van godsdienstige vorsten is gesteld, werd deze belofte vervuld. De kerk is in de wereld in een staat van kindsheid, en het staat in de macht van vorsten en overheden haar veel dienst te bewijzen, het is gelukkig wanneer zij dat doen, want hun macht is dan een lof voor hen, die weldoen.
b. Anderen van hen, die er bij volharden om de belangen van de kerk tegen te werken, zullen gedwongen worden zich te onderwerpen en zich hun tegenstand te berouwen, zij zullen zich voor u buigen en het stof uwer voeten likken. De beloften aan de gemeente te Filadelfia schijnt aan deze profetie ontleend te zijn: Ik zal maken dat die van de synagoge des Satans zijn, zullen komen en aanbidden voor uw voeten," Openbaring 3:9. Of er kan mee bedoeld zich de vrijwillige onderwerping, waarmee koningen en koninkrijken hulde zullen brengen aan Christus, de koning van de kerk, wanneer Hij zich in de kerk openbaart, Psalm 72:12. "Alle koningen zullen voor Hem knielen.
c. Door dit alles zal duidelijk worden dat God de Heere is, de almachtige Heere van allen, tegen wie niemand kan opstaan en staande blijven. En d. Dat zij, die op Hem wachten in stille afhankelijkheid van zijn belofte en onderwerping aan zijn wil, nooit in hun hoop zullen beschaamd worden, want het visioen des vredes is voor een bepaalden tijd en tenslotte zal het spreken en niet liegen.
Jesaja 49:24-26🔗
Hier is:
I. Een tegenwerping ingebracht tegen de belofte van vrijlating van de Joden uit hun gevangenschap in Babel, in de veronderstelling dat de zaak onmogelijk was, want, vers 24, zij waren een prooi in handen van een machtige, van een van de grootste heersers ter wereld, en daarom was het niet waarschijnlijk dat zij door geweld verlost zullen worden. Maar dat was niet alles: zij waren wettig gevangen genomen. Zij hadden de wet Gods overtreden en waren daarom rechtvaardig overgeleverd in gevangenschap. En volgens het volkenrecht waren zij, in oorlog gevangen genomen, rechtvaardig in gevangenschap geleid totdat zij zouden vrijgekocht of uitgewisseld worden. Nu kan men dit in tweeërlei zin opvatten:
1. Of gesproken door de vijanden om zich te rechtvaardigen omdat zij hen niet vrijlieten, zij pleitten op hun macht en hun goed recht. Trotse mensen menen dat zij zich alles mogen toeëigenen, waar zij de hand op leggen kunnen en dat hun aanspraak recht is, nu dit gesteund kan worden door hun zwaard.
2. Of gesproken door hun vrienden, in ontmoedigende zin, als wanhopende aan de bevrijding, want: "wie is machtig genoeg om op te treden tegen hen die ons terughouden, hetzij met kracht van wapenen of door een vredestractaat?" Of in de zin van dankbaarheid, met bewondering van de bevrijding: "wie zou gedacht hebben dat de prooi zelfs aan deze machtige kon ontnomen worden. En toch is het geschied!" Dit is toepasselijk op onze verlossing door Christus, bij Satan waren wij een prooi, een vangst in handen van een machtige, en toch zijn wij verlost uit de macht van hem, die het geweld des doods had, door hem die de kracht des levens heeft. Ten aanzien van de gerechtigheid Gods waren wij wettelijk gevangen, maar wij zijn verlost tot een prijs van onschatbare waarde.
II. Deze tegenwerping wordt beantwoord met een uitdrukkelijke belofte. Gods beloften zijn alle ja en amen, en daardoor versterken zij elkaar.
1. Hier is een opzettelijke belofte, die des vijands kracht overwint, vers 25. Ja de gevangenen van de machtige, zullen, ofschoon hij machtig is, hem ontnomen worden, en zij hebben geen reden om dat tegen te spreken, en de vangst van de tiran, ofschoon deze verschrikkelijk is zal ontkomen. Met al hun kracht kunnen zij het niet tegenhouden, en met al hun verwatenheid de bevrijding niet verhinderen of Gods raad dienaangaande tegenhouden. de Heere zegt het, die alle machten en alle harten in Zijn hand heeft en in staat is Zijn woord gestand te doen.
2. Hier is een nieuwe belofte aantonende hoe en op welke wijze God de verlossing zal bewerken. Hij zal oordelen over de verdrukkers brengen en daardoor de verdrukten uitredden. Met uw twisters zal Ik twisten, Ik zal uw zaak verdedigen tegen hen, die zich rechtvaardigen in hun verdrukken van u. Wie hij ook zijn moge, hij zal ondervinden dat hij tot zijn schade met u twist, en zo zal Ik uw kinderen verlossen. De gevangenen zullen verlost worden doordat de gevangenis gevangen genomen wordt, dat is door het in gevangenis zenden van hen, die Gods volk gevangen hielden, Openbaring 13:10. Ja zij zullen hebben bloed voor bloed, vers 26 Ik zal uw verdrukkers spijzen met hun eigen vlees en van hun eigen bloed zullen zij dronken worden. De trotse Babyloniërs zullen niet alleen een gemakkelijke maar ook een zeer begeerlijke prooi zijn voor elkaar. God zal een geest van verdeeldheid onder hen zenden, en hun ondergang, die aanving met de aanval van een buitenlandse macht, zal voltooid worden door hun inwendige verdeeldheden. zij zullen gretig en met genoegen aanvallen op hen, die van hun eigen vlees en bloed zijn, als on een prooi. God kan maken dat de verdrukkers van Zijn kerk hun eigen pijnigers en verwoesters worden. Het Babel van het Nieuwe Testament had zichzelf dronken gemaakt met het bloed van de heiligen, haar zal bloed te drinken gegeven worden, want zij is het waardig. Zie hoe wreed de mensen soms zijn voor zichzelf en voor anderen, en zij, die wreed zijn voor anderen, zijn dat voor zichzelf, want de gerechtigheid Gods en de wraak van de mensen zullen hun toemeten met de maat, waarmee zij voor anderen gemeten hebben. Zij dorstten niet slechts naar bloed, maar dronken het zo gulzig dat zij er dronken van werden, en met zoveel smaak alsof het zoete wijn was. Indien God niet meer medelijden met de zondaren had, dan zij met elkaar hebben wanneer hun hartstochten ontketend zijn dan zou de gehele wereld spoedig een Akeldama, ja één verwoesting zijn. En zie eindelijk wat de uitwerking van Babels verwoesting zal zijn: Alle vlees zal gewaar worden dat Ik de Heere uw Heiland ben. God zal openbaar maken tot overtuiging van geheel de wereld, dat ofschoon Israël verworpen en verloren scheen te zijn, het een Verlosser heeft. En ofschoon Jakob een prooi van een machtige gemaakt is, hij een Machtiger heeft, die in staat is met al zijn vijanden af te rekenen. God bedoelt met de uitreddingen van Zijn kerk zowel de bekendmaking als de verheerlijking van Zijn naam.