Jesaja 66
- ALZO zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen? En waar is de plaats Mijner rust?
- Want Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de HEERE; maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft.
- Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als die zwijnenbloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer, is als die een afgod zegent. Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen.
- Ik zal ook verkiezen het loon hunner handelingen, en hun vrezen zal Ik over hen doen komen, omdat Ik heb geroepen en niemand antwoordde; Ik gesproken heb en zij niet hoorden, maar deden wat kwaad is in Mijn ogen, en verkoren hetgeen waartoe Ik geen lust had.
- Hoort des HEEREN woord, gij die voor Zijn woord beeft: Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de HEERE heerlijk worde. Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden.
- Er zal een stem van een groot rumoer uit de stad zijn, een stem uit den tempel, de stem des HEEREN, Die Zijn vijanden de verdienste vergeldt.
- Eer zij barensnood had, heeft zij gebaard; eer haar smart overkwam, zo is zij van een knechtje verlost.
- Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijke gezien? Zou een land kunnen geboren worden op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard.
- Zou Ik de baarmoeder openbreken, en niet genereren? zegt de HEERE; zou Ik, Die genereer, voortaan toesluiten? zegt uw God.
- Verblijdt u met Jeruzalem en verheugt u over haar, al haar liefhebbers; weest vrolijk over haar met vreugde, gij allen die over haar zijt treurig geweest;
- Opdat gij moogt zuigen en verzadigd worden van de borsten harer vertroostingen; opdat gij moogt uitzuigen en u verlustigen met den glans harer heerlijkheid.
- Want alzo zegt de HEERE: Zie, Ik zal den vrede over haar uitstrekken als een rivier, en de heerlijkheid der heidenen als een overlopende beek; dan zult gijlieden zuigen, gij zult op de zijden gedragen worden, en op de knieën zeer vriendelijk getroeteld worden.
- Als een dien zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten; ja, gij zult te Jeruzalem getroost worden.
- En gij zult het zien, en uw hart zal vrolijk zijn, en uw beenderen zullen groenen als het tedere gras; dan zal de hand des HEEREN bekend worden aan Zijn knechten, en Hij zal Zijn vijanden gram worden.
- Want zie, de HEERE zal met vuur komen, en Zijn wagens als een wervelwind; om met grimmigheid Zijn toorn hiertoe te wenden, en Zijn schelding met vuurvlammen.
- Want met vuur en met Zijn zwaard zal de HEERE in het recht treden met alle vlees; en de verslagenen des HEEREN zullen vermenigvuldigd zijn.
- Die zichzelven heiligen en zichzelven reinigen in de hoven, achtereen in het midden derzelve, die zwijnenvlees eten, en verfoeisel en muizen; tezamen zullen zij verteerd worden, spreekt de HEERE.
- Hun werken en hun gedachten! Het komt, dat Ik vergaderen zal alle heidenen en tongen; en zij zullen komen en zij zullen Mijn heerlijkheid zien.
- En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, naar Tarsis, Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de vergelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen.
- En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen den HEERE ten spijsoffer brengen, op paarden en op wagens, en op rosbaren, en op muildieren, en op snelle lopers, naar Mijn heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de HEERE, gelijk als de kinderen Israëls het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des HEEREN.
- En ook zal Ik uit dezelve enigen tot priesters en tot Levieten nemen, zegt de HEERE.
- Want gelijk als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook ulieder zaad en ulieder naam staan.
- En het zal geschieden dat van de ene nieuwe maan tot de andere en van den enen sabbat tot den anderen, alle vlees komen zal om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE.
- En zij zullen henen uitgaan en zij zullen de dode lichamen der lieden zien die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen allen vlees een afgrijzing wezen.
Inleiding🔗
De strekking van dit hoofdstuk is in vele opzichten dezelfde als die van het vorige, en vele uitdrukkingen hebben beide gemeen, ten aanzien van de verschillende toestand van de goeden en de slechten onder de Joden na hum terugkeer uit de gevangenschap maar dat als typen van de verwerping van de Joden ten tijde van de Messias, de bekering van de heidenen, en de oprichting van het koninkrijk des Evangelies in de wereld. Het eerste vers is door Stefanus toegepast op de terzijdestelling van de tempel door de komst van de Christelijke godsdienst, Handelingen 7:49, hetgeen dienen kan als een sleutel voor het gehele hoofdstuk. Wij hebben hier:
I. De mindere waarde die God hecht aan de ceremoniële diensten in vergelijking met zedelijke plichten, en daarin een aanduiding van Zijn voornemen om binnenkort een einde te maken aan de tempel en de offeranden en hen te verwerpen die daaraan bleven hechten, vers 1-4.
II. De redding die God te bestemder tijd bewerken zal voor Zijn volk uit de handen hunner verdrukkers, vers 5, sprekende van verschrikking voor de vijanden vers 6, en van vertroosting voor de vervolgden, en voor hen van een spoedige en volledige verlossing, vers 7-9, een gelukkige vestiging, vers 10, 11, de nadering van de heidenen tot hen, en daarin overvloedige voldoening, vers 12-14.
III. De verschrikkelijke wraak welke God nemen zal op de vijanden van Zijn kerk en Zijn volk, vers 15-18.
IV. De gelukkige vestiging, van de kerk op brede en zekere grondslag, haar voortdurende verwachting van God en zegepraal over haar vijanden, vers 19-24. En wij mogen verwachten dat deze Evangelische profeet van het einde van zijn profetie, vooruit ziet, gelijk hij ook werkelijk doet tot de latere dagen, tot de laatste dag, ja tot in de eeuwigheid.
Jesaja 66:1-4🔗
Hier wordt:
I. De tempel gering geacht in vergelijking met een begenadigde ziel, vers 1, 2. De Joden ten tijde van de profeet, en ook later in de dagen van Christus, roemden zeer op de tempel en beloofden zich daarvan heerlijke dingen. Om hen derhalve te vernederen en hun ijdele verwachtingen te schokken, voorzegden beide de profeten en Christus de verwoesting van de tempel, dat God hem zou verlaten en dat hij spoedig verstoord zijn worden. Nadat hij door de Chaldeeën was verwoest, is hij spoedig herbouwd en werden de ceremonieële diensten er in hersteld, maar de Romeinen verwoestten hem voor goed en daarmee was de ceremonieële dienst uitgeroeid. Opdat de wereld daarop mocht voorbereid worden, werd hun dikwijls gelijk hier, voorzegd van hoe weinig waarde de tempel was voor God.
1. God had hem niet nodig. De hemel is de troon van Zijn heerlijkheid en heerschappij, daar zetelt Hij oneindig verheven boven alle andere waardigheid en regering, boven allen lof en prijs. De aarde is de voetbank van Zijn voeten, op welke Hij staat alle dingen regerende overeenkomstig Zijn wil. Indien Gods troon zo heerlijk en Zijn voetbank zo groot is, waar is dan het huis dat de mensen voor God zouden kunnen bouwen, dat de woonplaats van Zijn majesteit zou kunnen zijn en de plaats van Zijn rust? Hoe kan de eeuwige Geest voldaan worden door een huis, dat door mensenhanden gemaakt is? Welke behoefte heeft Hij die nooit moede of mat wordt, die nooit sluimert of slaapt, aan een huis, waarin Hij, gelijk wij, kan rusten? Of, indien Hij dat nodig had dan zou Hij het ons nog niet zeggen, Psalm 50:13, want Zijn eigen hand heeft al deze dingen, de hemelen en hun voorhoven gemaakt, evenals de aarde en al wat zij bevat, en al de heirscharen van beide. Al deze dingen zijn er geweest: hebben een begin gehad door de macht van God, die eeuwig gelukzalig was ook voor zij bestonden, en daarom kunnen zij Hem ook geen zegen toebrengen. Al deze dingen bestaan, zo lezen sommigen de woorden, en zij blijven bestaan, in stand gehouden door dezelfde macht die hen gemaakt heeft, zodat onze goedheid niet tot Hem geraakt. Indien Hij voor zichzelf een huis nodig had om daarin te wonen, dan zou Hij zelf het gemaakt hebben toen Hij de wereld schiep, en indien Hij er een gemaakt had, dan zou het evenals alle andere schepselen tot op deze dag zijn blijven bestaan volgens Zijn ordinantie, zodat Hij in geen geval behoefte had aan een tempel met handen gemaakt.
2. Hij acht de tempel niet zo hoog als een nederig, berouwhebbend en Godvrezend hart. Hij heeft een hemel en een aarde, die Hij zelf schiep, en een tempel die mensen maakten maar Hij ziet dat alles over het hoofd, om in gunst neer te zien op de arme van geest, die nederig en ernstig, zelfvernederend en zelfverloochenend is. wiens hart waarlijk een afkeer heeft van de zonde, er berouw over gevoelt en er vergeving voor zoekt en die beeft voor Gods woord, niet gelijk Felix, die er even door ontroerd werd maar niet langer dan zolang het hem verkondigd werd, maar met blijvend ontzag voor Gods majesteit en heiligheid, en bestendige vrees voor Gods gerechtigheid en toorn. Zulk een hart is een levende tempel Gods. Hij woont daarin en dat is de plaats van Zijn rust, het is gelijk hemel en aarde, Zijn troon en Zijn voetbank.
II. Slachtoffers worden veracht indien zij door onheilige handen aangeboden worden. De offerande des goddelozen is niet alleen onaannemelijk, maar zij is een gruwel in Gods ogen, Spreuken 15:8. Dit wordt hier in het brede aangetoond, vers 3 en 4. Merk op:
A. Hoe verwerpelijk hun offeranden voor God waren. De vleselijke Joden, na hun terugkeer uit de gevangenschap, vervielen wel niet opnieuw tot afgoderij, maar werden zeer zorgeloos en onachtzaam in de dienst van God, zij brachten het verminkte, en het lamme en het zieke ten offer, Maleachi 1:8, 13, en dat maakte hun dienst afschuwelijk voor God, zij hechtten niet aan hun offeranden, en hoe konden zij dan verwachten dat God op hen acht sloeg? De ongelovige Joden nadat het Evangelie hun was verkondigd en daarin kennis gegeven dat de grote ware offerande geschied was, waardoor aan alle ceremonieële diensten een einde was gekomen, gingen voort met offeranden te brengen, alsof de wet van Mozes nog van kracht was, en volmaken kon degenen die daar toegaan, en dat was verwerpelijk. Hij die een os slacht voor zijn eigen gebruik, is daarin vrij, maar hij die de os nu slacht voor Gods altaar, staat gelijk met die een man doodslaat - het is een even grote belediging voor God als een moord. Hij die dat doet, zet in werkelijkheid het offer van Christus ter zijde, vertreedt het bloed des Nieuwen Testaments, en maakt zich schuldig aan het lichaam en bloed des Heeren, door meer op te richten hetgeen Christus door Zijn dood afgeschaft heeft Hij die een lam offert, indien dat gebrekkelijk is en geen mannetje uit zijn kudde, het beste dat hij heeft, indien hij God meent tevreden te stellen met zo iets, beledigt Hem, inplaats van Hem te behagen, hij is gelijk een die een hond de hals breekt. Geen beest was in de wet zo veracht als de hond, een ezel kon gelost worden, maar de prijs van een hond mocht niet in de schatkist gebracht worden, Deuteronomium 23:18. Hij, die spijsoffer brengt, spijsoffer of drankoffer, is als hij die tracht verzoening te verkrijgen door zwijnenbloed, bloed van een schepsel, dat niet mocht gegeten of aangeraakt worden, en waarvan het sap een gruwel was, Hoofdstuk 65:4, hoeveel te meer het bloed. Hij, die wierook brandt ten gedenkoffer, en daardoor zijn verachting voor de wierook van Christus’ voorbede toont, is als hij die een afgod zegent, het was een belediging van God even groot als de verering van valse goden. Huichelarij en verachting en ontheiliging zijn even tergend als afgoderij.
B. Welke hun goddeloosheid was, waardoor hun offers zo verwerpelijk waren. Het was dat zij hun eigen wegen verkozen hadden de wegen van hun eigen goddeloze harten - en zij daarin niet alleen wandelen, maar ook hun ziel lust had aan hun verfoeiselen. Zij waren slecht en onzedelijk in hun omgang, verkozen de weg van de zonden boven die van Gods geboden, en stelden vermaak in hetgeen God tergde, daardoor werden hun offeranden zo beledigend voor God, Hoofdstuk 1:11. Zij, die voorgeven God te vereren door een belijdenis van de godsdienst en toch goddeloos leven werpen een smaad op Hem alsof Hij een beschermer van de zonden ware. En hetgeen hun goddeloosheid nog verergerde, was dat zij er in volhardden, niettegenstaande zij gedurig tot berouw en bekering geroepen werden, zij hielden zich doof voor alle waarschuwingen van de Goddelijke gerechtigheid en al de aanbiedingen van de Goddelijke genade. Wanneer Ik riep antwoordden zij niet, gelijk in Hoofdstuk 65:12. Hetzelfde volgt ook hier: Zij deden dat kwaad is in Mijn ogen. Zij waren doof voor hetgeen Hij sprak, gaven niets om hetgeen Hij zei, maar verkozen hetgeen waarvan zij wisten dat Hij er geen lust in had. Hoe konden zij verwachten dat Hij lust had in hun verering terwijl zij geen zorg droegen Hem te behagen in hun wandel, maar integendeel besloten waren Hem te tergen?
C. Het vonnis, dat over hen geveld wordt. Zij verkozen hun eigen wegen, en daarom zegt God, zal Ik verkiezen het loon hunner handelingen. Zij hebben hun keus gedaan, nu doe Ik de Mijne, zij hebben Mij naar hun zin behandeld nu zal Ik met hen de weg houden die Mij behaagt. Ik zal hun het loon geven voor hun handelingen, of volgens sommigen, voor hun inbeelding en bespotting. Zij hebben God bespot en onteerd door hun goddeloosheid, nu zal God hen overgeven aan hun vijanden, die hen onder de voet treden en beledigen zullen. Of: zij zullen bedrogen worden door hun ijdele verwachtingen, waarmee zij zichzelf misleid hebben. God zal hun zonde tot hun straf maken, ze zullen geslagen worden met hun eigen stok en door hun eigen toedoen in het verderf lopen. God zal hun vrezen over hen brengen, dat is Hij zal over hen brengen hetgeen een grote verschrikking voor hen zal zijn, en hetgeen zij altijd als het ergste gevreesd en getracht hebben door hun zonden te ontkomen. Ongelovige harten en ongereinigde, onbevredigde gewetens hebben niets anders nodig om hen ellendig te maken dan dat God hun eigen vrezen over hen brengt.
Jesaja 66:5-14🔗
Nadat de profeet Gods oordelen heeft aangekondigd aan een huichelachtig volk, dat Gods woord bespot en niet wil antwoorden als Hij het roept, wendt Hij zich nu tot hen die beven voor Zijn woord, om hen te vertroosten en te bemoedigen, zij zullen niet gewikkeld worden in de oordelen, die over hun ongelovig volk komen zullen. De dienaren moeten wel onderscheiden, opdat, wanneer zij van verschrikking spreken tot de goddelozen, zij niet de harten van de rechtvaardigen kleinmoedig maken. Voor goede Christenen is dit niet. De profeet heeft in vers 2 hun, die voor Gods woord beven verzekerd dat God op hen zal zien, hier brengt hij hun van Godswege een genaderijke tijding. Het woord Gods heeft vertroostingen in voorraad voor hen, die door oprechte verootmoediging over hun zonden, bereid gemaakt zijn om die te ontvangen. Er waren die niet wilden horen als God sprak, vers 4, maar indien zij weigeren zullen anderen het doen. Indien het hart beeft voor het Woord, zal het oor er voor geopend zijn. Wat wordt hun hier gezegd?
I. Zij mogen weten dat God hun rechtvaardige maar verongelijkte zaak zal handhaven tegen hun vervolgers, vers 5. Uw broederen die u haten, zeggen: Dat de Heere heerlijk worde! Doch Hij zal verschonen tot Uw vreugde. Dit kan wellicht betrekking hebben op het geval van sommige Joden na hun terugkeer uit de gevangenschap, of schoon daarvan in de geschiedenis niets blijkt, en daarom kan het beter toegepast worden op de eerste predikers en belijders van het Evangelie onder de Joden. Merk op:
1. Hoe de getrouwe dienaren van God vervolgd werden. Hun broederen haatten hen. De apostelen waren Joden door geboorte, en zelfs in de steden van de heidenen, waren de Joden, die zij ontmoetten, hun bitterste en onverzoenlijkste vijanden, die de heidenen tegen hen ophitsten. De bruid beklaagt zich, Klaagliederen 1:6 dat de kinderen harer moeder tegen haar ontstoken waren. Pilatus verwees Jezus: Uw eigen volk heeft U aan mij overgeleverd, Johannes 18:35. Hun broederen, die hen behoorden lief te hebben en aan te moedigen om huns werks wil haatten hen en wierpen hen uit de synagoge sneden hen af alsof zij de grootste Godslasteraars waren, terwijl zij in werkelijkheid de grootste zegeningen voor hun kerk en volk waren. Dit was een vrucht van de oude vijandschap van het zaad van de slang tegen het zaad van de vrouw. Zij, die Christus haten, haten ook Zijn discipelen, omdat zij Zijn koninkrijk en Zijn belangen toegedaan zijn, Johannes 15:18, en zij werpen hen uit om Mijns naams wil, omdat zij naar Zijn naam genoemd zijn en Zijn naam noemen en zich er aan wijden om Zijn naam te verbreiden. Het is niets nieuws als de kerkelijke ban misbruikt wordt en als hetgeen tot haar verdediging bestemd was, tegen haar beste vrienden gekeerd wordt, door de ontrouw van haar regeerders. En zij, die dit deden, zeiden: Dat de Heere heerlijk worde, zij gaven voor daarin nauwgezetheid van geweten en ijver voor God en Zijn kerk te betonen, en deden het met alle tekenen van vroomheid. Onze Zaligmaker legt dit uit en schijnt hierop te doelen in Johannes 16:2 :Zij zullen u uit de synagogen werpen, ja de ure komt dat een ieder die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen. In de naam des Heeren begint men kwaad van allerlei aard. Of men kan het opvatten als een woord van wantrouwen in God. Gij zegt: God zal verheerlijkt worden door uw bevrijding, laat Hem verheerlijkt worden, laat Hem haasten en Zijn werk bespoedigen, Hoofdstuk 5:10. Hij verlosse u, als Hij lust aan u heeft. Sommigen houden het voor de taal van onheilige joden in de gevangenschap de spot drijvende met hun broederen, die verlossing verwachtten, en de verwachtingen beschimpende, die zij zelf gekoesterd hadden, dat God binnenkort daarin verheerlijkt zou worden zij deden dus wat zij konden om de verwachting van de arme te beschamen, Psalm 14, 6.
2. Hoe zij werden bemoedigd onder deze vervolgingen. Laat uw geloof en uw hoop het nog een korte tijd uithouden, uw vijanden haten en verdrukken u, uw broederen haten u en werpen u uit, maar uw Vader in de hemelen heeft u lief en zal tot uw gunste verschijnen wanneer niemand anders dat doen kan of durft. Zijn voorzienigheid zal alle dingen tot uw voordeel schikken, Hij zal verschijnen tot uw vreugde en tot schrik van hen die u verongelijken en vertreden, zij zullen beschaamd worden over hun vijandschap tegen u. Dit werd vervuld toen, bij de tekenen van Jeruzalems naderende verwoesting, het hart van de Joden hun ontzonk van vrees maar de discipelen van Christus, die zij hadden gehaat en vervolgd hieven hun hoofden op met blijdschap, wetende dat hun verlossing nabij was, Lukas 21:26, 28. Ofschoon God schijnbaar zich herbergde, zou Hij ter rechter tijd verschijnen.
II. Hun wordt meegedeeld dat Gods verschijning voor hen veel beweging in de wereld zal verwekken, vers 6. Er zal een stem van een groot rumoer zijn uit de stad, een stem uit de tempel, vers 6. Sommigen houden dit voor een juichende en zegevierende stem van de vrienden van de kerk, anderen voor een verschrikte, klagende stem van haar vijanden, die in de stad verrast worden en ter behoudenis naar de tempel vluchten. Deze stemmen zijn slechts de echo van de stem des Heeren, die nu Zijn vijanden naar verdiensten vergeldt, en zij, die niet naar deze stem van verschrikking willen luisteren, zullen Hem eens horen als de verschrikkelijke oordelen losbarsten. Wij kunnen ons voorstellen welk een ontzettend rumoer en gejammer Jeruzalem en de tempel doorklonk toen de stad na lange belegering eindelijk door de Romeinen ingenomen was. Sommigen menen dat deze profetie vervuld werd door de tekenen, welke voor de verwoesting van Jeruzalem waargenomen werden en waarvan Josefus in zijn Joodse oorlogen verhaalt (boek 7, Hoofdstuk 3, dat de tempeldeuren plotseling vanzelf opensprongen en de priesters een geluid van beweging in het heilige van de heiligen hoorden, gevolgd door een stem, die zei: "Laat ons van hier gaan!" Korte tijd daarna doorkruiste een zekere Jezus Bar-Amos de stad op het Loofhuttenfeest, en riep onophoudelijk: "Een stem van het oosten, een stem van het westen, een stem van de vier winden, een stem tegen Jeruzalem en de tempel, een stem tegen het gehele volk!"
III. Hun wordt meegedeeld dat God zich een kerk in de wereld stichten zal, welke binnen korte tijd overvloedig gevuld zal worden, vers 7. Eer zij barensnood had, heeft zij gebaard. Dit kan beschouwd worden als doelende op de verlossing van de Joden uit de Babylonische gevangenschap, die zeer gemakkelijk en in stilte tot stand kwam, zonder enige moeite of worsteling, gelijk bij hun uittocht uit Egypte, die door een sterke en hoge hand geschiedde, Deuteronomium 4:34 maar deze door de Geest van de Heere van de heirscharen, Zacharia 4:6. Zij verheugt zich in het jongsken, het beeld waaronder de bevrijding wordt voorgesteld, en de moeder was er niet door in pijn geweest, eer haar smart overkwam is zij verlost. Dit was geheel en al verrassend, ongewoon en zonder voorbeeld, behalve in hetgeen de Egyptische vroedvrouwen vertelden van de Hebreeuwse moeders, Exodus 1:19, dat zij de kinderen ter wereld brachten nog voordat de vroedvrouwen aanwezig waren. Zou een land kunnen geboren worden op een eniger dag? Of volgens andere lezing: Zou de aarde haar vruchten kunnen voortbrengen op een enkele dag?
Neen, dat is het werk van enige weken in de lente, die het gelaat des aardrijks vernieuwt en haar met voortbrengselen bedekt. Zou een land kunnen geboren worden op een enigen dag en zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Is het dan denkbaar dat een vrouw in een geboorte genoeg kinderen ter wereld zou brengen om een land te bevolken en dat deze onmiddellijk volwassen zouden zijn? Neen, iets dergelijks geschiedde bij de schepping, maar sedert heeft God van al zulke werken gerust en gebruikt tweede oorzaken om geleidelijk het doel te bereiken. Hij doet niets plotseling. Toch, in dit geval: zodra Sion weeën kreeg, heeft zij haar kinderen gebaard. Niet zodra was de oproeping van Cyrus uitgevaardigd, of de gevangenen verenigden zich tot een lichaam en waren gereed om naar hun land te vertrekken. En de oorzaak daarvan wordt genoemd, die is, vers 9, omdat de Heere het gedaan heeft, en het dus is geschied door Hem, wiens werken allen volkomen zijn. Indien Hij tot aan de geboorte leidt om verlossing van Zijn volk voor te bereiden, dan helpt Hij ook door de geboorte heen in de voltooiing van die verlossing. Wanneer alles rijp en gereed is voor de verlossing en het aantal maanden vervuld werd, zodat de kinderen tot aan de geboorte gekomen zijn, zou Hij dan niet de kracht geven om te baren, en moeder en kind op de ellendigste wijze laten omkomen? Hoe zou dit bestaanbaar zijn met het Goddelijk mededogen? Zal Hij een werk beginnen en het niet voortzetten? Hoe komt dat overeen met de Goddelijke macht en volkomenheid? En zou Hij die genereert, voortaan toesluiten? Zou God de mensheid en alle soorten van levende schepselen tot aanzijn brengen om zich te vermenigvuldigen, en de aarde te vervullen, en zou Hij Sion toesluiten? Zou Hij haar niet vruchtbaar maken in een gezegende nakomelingschap om de kerk te vervullen?
Of: Ik genereer en zou Ik dan verhinderen om voort te brengen? Zou God de bevrijding in beginsel en belofte genereren, en dan verhinderen dat zij tot uitvoering kwam? Maar dit was een type van de vestiging van de Christelijke kerk in de wereld en de vermenigvuldiging van dat gezin door kinderen, die naar de naam van Jezus Christus genoemd worden. Want de Geest was uitgestort en het Evangelie uitgegaan van Sion, menigten werden bekeerd binnen korten tijd en met geringe moeite in vergelijking met de gevolgen. De apostelen brachten voort nog voordat zij in arbeid waren, en de kinderen, die Christus geboren werden, waren zo talrijk, en werden zo spoedig en gemakkelijk voortgebracht, dat zij meer geleken op de dauw van de morgenwolk, Psalm 110:3, dan de zonen door de moeder ter wereld gebracht. De voorspoed van het Evangelie was wonderbaar, dat licht verspreidde zich gelijk de dageraad, buitengewoon snel tot aan de einden van de aarde. Steden en volken werden ineens voor Christus gewonnen. Op dezelfde dag, waarop de Geest werd uitgestort werden drie duizend zielen tot de kerk toegedaan. En dit heerlijke werk ging even wonderbaar voort als het was aangevangen, boven al wat men had kunnen denken, en zo wies het woord Gods en nam de overhand. Hij die tot de geboorte gebracht had door overtuiging van zonden, bracht de geboorte tot stand door waarachtige bekering.
IV. Zij moeten weten dat hun tegenwoordige droefheid binnenkort zal veranderd worden in overvloedige blijdschap, vers 10, 11. Merk op:
1. Hoe de vrienden van de kerk beschreven worden. Zij zijn het die haar liefhebben en met en over haar treuren. Allen die God liefhebben, beminnen Jeruzalem, zij hebben de kerk Gods lief en haar belangen liggen hem na aan het hart. Zij bewonderen de schoonheid van de kerk, scheppen behagen in haar gemeenschap en geven zich van ganser hart aan haar zaak. En zij, die oprechte genegenheid voor de kerk koesteren, gevoelen ook waarachtig medelijden met haar in al haar zorg, droefenis en strijd. Zij treuren over haar, al haar smarten zijn hun smarten, als Jeruzalem in droefheid is, hangen zij hun harpen aan de wilgen.
2. Hoe zij bemoedigd worden. Verblijdt u met haar en wederom zeg ik u: verblijdt u. De vrienden van Jeruzalem zullen reden hebben om zich te verblijden, de dagen van treuring zullen ten einde lopen, en zij zal vertroost worden naar de tijd, waarin zij bedroefd geweest is. Indien wij lijden met Christus en treuren met Zijn kerk, zullen wij regeren met Hem en ons verheugen met haar. Wij worden hier opgeroepen om
a. Ons aandeel te nemen in de lofzegging van de kerk: Komt, verblijdt u met haar en verheugt u over haar, verheugt u grotelijks en weet goed waarover gij u verheugt, verheugt u op de algemene dankdagen. Gij die met haar getreurd hebt in haar droefheid, kunt uit dezelfde oorzaak delen in haar vreugde.
b. Om ons aandeel te nemen aan de vertroostingen van de kerk. Wij mogen de borsten harer vertroostingen zuigen en verzadigd worden. Het woord van God, het verbond van de genade, en voornamelijk de beloften van dat verbond de instellingen Gods en al de gelegenheden om Hem te ontmoeten en met Hem gemeenschap te hebben zijn de borsten, welke de kerk beschouwt en geniet als de borsten harer vertroostingen, in welke haar vertroostingen geborgen zijn en waaruit zij die door het geloof deelachtig wordt. Met haar moeten wij dus deze borsten zuigen, door de toepassing van Gods beloften op onszelf en door een ijverig gebruik van Zijn instellingen. En met de vertroostingen, die wij daaruit trekken, moeten wij voldaan zijn, en niet onvergenoegd, indien wij weinig van de aardse gemakken genieten. Het is de heerlijkheid van de kerk dat zij de Heere tot haar God heeft, dat zij de dienst en de aanneming Gods bezit, en door de overvloed van deze heerlijkheid moeten wij ons vergenoegd gevoelen. Wij moeten meer behagen scheppen in onze gemeenschap met God en onze betrekking tot Hem, dan in al de genoegens van de kinderen van de mensen. Hetgeen de heerlijkheid van de kerk is, moet ook onze heerlijkheid en vreugde zich, voornamelijk haar reinheid, eenheid en groei.
V. Zij moeten weten dat Hij die hen oproept om zich te verheugen, hun ook de redenen en de genegenheid geven zal om dat te doen, vers 12-14.
1. Hij zal hun reden daartoe geven.
a. Zij zullen een lange, onafgebroken tijd van voorspoed genieten. Ik zal de vrede over haar uitstrekken, of ik ben bezig over haar uit te strekken de vrede, dat is alles goeds, gelijk een rivier, die in voortdurende stroom voortgaat, al groter wordende totdat zij zich in de oceaan stort. Het Evangelie brengt, naar het in zijn kracht ontvangen wordt, zo’n vrede met zich, die stromen zal als een rivier, de zielen van alle goeds voorziende en vruchtbaar makende, gelijk een rivier het land doet, waar zij doorheen vloeit. Zulk een rivier van vrede kunnen de wereldse gemakken uit hun bronnen niet voortbrengen, en de dammen van de aardse moeiten kunnen haar niet verstoppen of terugdrijven, of doen verzanden, zo’n rivier van vrede zal ons voeren naar de oceaan van eindelozen en ongemeten zegen.
b. Zij zullen grotelijks en voorspoedig vermeerderd worden. De heerlijkheid van de heidenen zal als een overlopende beek tot hen komen. Bekeerden uit de heidenen zullen tot de kerk toevloeien en de rivier van haar vrede en voorspoed doen zwellen. Zij zullen hun heerlijkheid medebrengen, hun rijkdom en hun eer, hun macht en hun belang, en dat alles zal gebruikt worden in de dienst van God, en strekken ten bate van de kerk Dan zullen zij ook die borsten van vertroosting zuigen. Wanneer gij zo’n menigte ziet komen om in deze vertroostingen te delen, zult gij zoveel ijveriger en begeriger worden om uw deel daaraan te verzekeren, niet uit vrees dat gij minder zult krijgen dan anderen die deelhebber aan Christus, want daarvoor bestaat geen gevaar, Hij heeft genoeg voor allen en genoeg voor een ieder, maar hun ijver zal u tot heilige jaloersheid verwekken. Het is goed als dit geschiedt. Romeinen 11:14, 2 Korinthe 9:2.
c. God zal in allen verheerlijkt worden, en dat zal meer dan al het andere hun blijdschap uitmaken, vers 14. De hand des Heeren zal bekend worden aan Zijn knechten, de beschermende, ondersteunende hand van Zijn almachtige kracht, de verrijkende, gevende hand van Zijn onuitputtelijke goedheid, de zegeningen welke Zijn knechten daaruit ontvangen zullen bekend worden tot Zijn en hun heerlijkheid. En om dit nog schitterender te maken, zal Hij terzelfder tijd tonen dat Hij de gram van zijn vijanden is. Gods barmhartigheid en gerechtigheid zullen beide geopenbaard worden en voor eeuwig verheerlijkt.
2. God zal hun niet alleen reden van vreugde geven, maar Hij zal ook tot hen spreken van vertroosting, Hij zal spreken naar hun hart, en dat kan alleen Hij doen zodat het daardoor sterk wordt. Zie wat Hij doen wil tot vertroosting van alle kinderen Sions.
a. Hun land zal hun een tedere voedster zijn. Gij zult op de heup gedragen worden, gelijk kleine kinderen, en op de knieën zeer vriendelijk getroeteld worden, gelijk lievelingen, vooral wanneer zij vermoeid en van streek zijn en in slaap gemaakt moeten worden. De goede Herder zal de lammeren in Zijn armen vergaderen en in Zijn boezem dragen, en dat moeten ook de ouderherders doen, opdat die kleinen niet ontmoedigd worden. Pasbekeerden moeten gunstelingen zijn.
b. God zelf zal hun machtige Vertrooster zijn. Als een, die zijn moeder troost, wanneer hij ziek of zwak, of op enig punt in droefheid is, zo zal Ik u vertroosten, niet alleen met de duidelijke bewijsvoeringen van een verstandige vader, maar met de tedere aandoening en het medelijden van een liefhebbende moeder, die het bedroefde kind beklaagt, wanneer het gevallen is en zich bezeerd heeft, zij maakt het rustig en op zijn gemak en tracht het op alle manieren tot kalmte te brengen, nadat zij het heeft moeten beknorren, Jeremia 31:20. "Sedert Ik tegen hem gesproken heb, rommelt Mijn ingewand over hem," hij is Mij een dierbare zoon, een aangenaam kind. Zo vertroost de moeder. Zo zult gij te Jeruzalem getroost worden, door de gunsten, welke de kerk verleend worden, en waarin gij delen zult, en door de dankzeggingen van de kerk, waarmee gij zult instemmen.
c. Zij zullen de gezegende uitwerking van deze vertroostingen in hun zielen gevoelen, vers 14. Gij zult het zien, tot welk een gelukkige toestand de kerk hersteld is, en niet alleen uw tong, maar uw hart zal zich verheugen. Dit werd vervuld door de grote voldoening die de discipelen van Christus hadden in het volbrengen van hun dienst. Christus zegt hun met het oog daarop, Johannes 16:22. Uw hart zal zich verblijden en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen. En uw beenderen, die dor en verweerd waren, en waaruit het merg verteerd was, zullen met levenskracht opnieuw vervuld worden en groeien als het gras. Goddelijke vertroostingen bereiken de inwendige mens, zij zijn gelijk merg in de beenderen, Spreuken 3: 8. De beenderen zijn de sterkte van het lichaam, die zullen door deze vertroostingen gezond gemaakt worden. "De vreugde des Heeren zal uw sterkte zijn," Nehémia 8:10.
Jesaja 66:15-24🔗
Deze verzen tonen een donkere zijde in de richting van de vijanden van Gods koninkrijk en een heldere zijde in de richting van Zijn gelovige, getrouwe onderdanen. Waarschijnlijk hebben zij betrekking op de Joden in hun gevangenschap in Babylon, van welke sommigen het haatten om bekeerd te worden en waarvoor zij door de ramp ten onder zouden gaan (Jer. 24:9); anderen waren verder gezonden, wat hun ten goede kwam en zij zouden op de bestemde tijd er goed doorheen komen. Maar ongetwijfeld ziet de profetie verder, naar het oordeel, waarvoor Christus eenmaal kwam en opnieuw zal komen.
I. Christus zal verschijnen tot ontsteltenis van allen die zich tegen Hem hebben verzet. Soms verschijnt Hij in tijdelijke oordelen. De Joden die volhardden in ongeloof, werden met vuur en met Zijn Zwaard verslagen. Toen trad de HEERE in het recht met alle vlees; aangezien het Zijn zwaard was waarmee Hij hen versloeg, worden zij Zijn verslagenen genoemd. In het bijzonder met de afgodendienaars zal de strijd worden aangebonden op de dag van Zijn toorn, vs.17 Misschien hadden enkelen van hen die uit Babylon terugkeerden, afgodsbeelden in hun tuinen (hoven) en daar reinigden zij zichzelf wanneer zij overgingen tot hun afgodische plechtigheden, de een na de ander, of zoals wij het willen lezen, achter een boom in het midden, achter Ahad of Ehad, de een of andere afgod, ter ere waarvan men zwijnenvlees at en andere verfoeiselen, als muizen of andere dergelijke dieren. Maar de profetie kan heenwijzen naar al die oordelen die God over zondaren, die zich gewijd hebben aan de wereld en het vlees, zal brengen: tezamen zullen zij verteerd worden. God weet wel wat mensen doen en met welk oogmerk zij dat doen.
II. Hij zal verschijnen tot troost en vreugde van allen die in Hem geloven, door de vestiging van Zijn koninkrijk der genade, de eerstelingen van het koninkrijk der heerlijkheid. De tijd zal komen dat Hij vergaderen zal alle heidenen en tongen en zij zullen komen en Mijn heerlijkheid zien, zoals dit straalt in het aangezicht van Jezus Christus, vs. 18. Dit werd vervuld toen alle volkeren waren onderwezen en de gave van vreemde tongen of talen hun te dien einde werd geschonken. De kerk was tot dan toe aan één volk verbonden geweest en God werd in één taal aangebeden.
1. Sommigen van het Joodse volk zouden door de genade van God van de overigen onderscheiden worden en gemerkt worden om de zaligheid deelachtig te worden. Ik zal niet alleen een teken op diegenen zetten, die het ontkomen zullen, maar er zullen er ook zijn op wie ik een onderscheidingsteken zal zetten. Hoewel zij een verdorven, ontaarde natie zijn, toch zal God een overblijfsel uit hen afzonderen, dat Hem toegewijd zal zijn en waarop een merkteken zal worden gezet, dat God hen met zulk een zekerheid zal maken tot Zijn eigendom, Ez. 9:4. Christus schapen dragen een merkteken.
2. Zij die zich op deze wijze onderscheiden hebben, zullen de opdracht krijgen om uit te gaan tot de volkeren om het evangelie onder hen te brengen en het te prediken aan alle schepselen. Ik zal ze zenden tot de heidenen. Verscheidene worden hier met name genoemd: Tarsis en Pul en Lud, enz. Het staat niet vast welke landen hiermede worden aangeduid. Tarsis duidt in het algemeen de zee aan, hoewel sommigen menen dat hier Tarsus in Cilicië wordt bedoeld. Pul is de naam van een van de koningen van Assyrië, maar misschien droeg een deel van dat rijk eveneens die naam. Van Lud wordt verondersteld dat daarmee Lydia is bedoeld, een oorlogszuchtig volk, berucht om hun boogschutters, Jer. 46:9. Van Tubal denken sommigen, dat hiermee Italië of Spanje wordt bedoeld; en met Javan Griekenland, de lonieërs. De eilanden der heidenen, bewoond door het nageslacht van Jafeth (Gen. 10:5), zijn dan waarschijnlijk de ver gelegen eilanden. In Juda alleen was God bekend en andere landen waren in duisternis gezeten, hoorden het vreugdevolle geluid niet, zagen het blijde licht niet. Het is jammerlijk dat sommige mensenkinderen op zulk een afstand van hun Maker zijn, dat zij Zijn naam niet horen en Zijn heerlijkheid niet aanschouwen. Zij die tot de volkeren worden gezonden zullen dat doen in opdracht van God, om Zijn heerlijkheid onder de heidenen te verkondigen. De Joden die onder de volkeren zullen worden verstrooid, zullen de heerlijkheid van Gods voorzienigheid jegens hun volk steeds verder verkondigen. Sommigen uit de heidenen zullen de slip grijpen van een Joodse man, hem smekend om aandacht aan hen te schenken, want: "Wij zullen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is," Zach. 8:23.
3. Hierbij zullen er velen tot bekering gebracht worden, vs. 20. Zij zullen al uw broederen (want proselieten godvrezendenbehoren te worden erkend en omhelsd als broederen) uit alle heidenen den HEERE ten spijsoffer brengen. Sommigen zullen op paarden komen, omdat zij van ver komen. Anderen zullen op wagens komen, en de bejaarden, de zieken en de kleine kinderen zullen in draagkoetsen of overdekte wagens worden gebracht, de jonge mensen op muildieren en snelle lopers. Zij zullen moeite noch last sparen om in Jeruzalem aan te komen. Zij zullen niet als vroeger komen om offeranden te brengen, maar nu om zichzelf aan de HEERE te offeren, hetgeen geestelijk moet worden verstaan, of hun aanbieding aan God als levende offeranden, Rom. 12:1. Zij zullen worden gebracht, zoals de kinderen van Israël het spijsoffer in een rein vat brengen, met grote zorg dat zij heilig zijn, gereinigd van zonde, aan God geheiligd. Er wordt van de bekeerde heidenen gezegd (Hand. 15:9), dat hun harten gereinigd waren door het geloof. De apostel zegt van alle oprechte christenen, dat zij zijn gekomen tot de berg Sion en het hemelse Jeruzalem (Hebr. 12:22), hetwelk dit gedeelte verklaart en aantoont, dat de betekenis van deze hele optocht alleen deze is, dat zij door de genade van God tot de kerk zullen worden gebracht, even zorgvuldig alsof zij in wagens en huifkarren daarheen worden vervoerd.
4. De evangeliebediening zal in de kerk worden ingesteld (vs. 21): Ook zal ik uit hen (de bekeerden uit de heidenen) enigen tot priesters en Levieten nemen, om in de heilige dingen te dienen. Tot nu toe waren al de priesters en Levieten alleen uit de Joden en uit één stam genomen; maar in de tijd van het evangelie zal God tot die dienst uit de bekeerden uit de heidenen nemen, om het volk te onderwijzen, om rentmeesters te zijn van de verborgenheden Gods, zoals de priesters en de Levieten dat waren onder de wet, om herders en leraren (of bisschoppen) te zijn, om zich te wijden aan de prediking van het woord en aan het gebed en diakenen om aan de tafels te dienen en om evenals de Levieten zorg te dragen voor de uitwendige zaken van het huis van God, Filip. 1:1; Hand. 6:2,4. De apostelen waren allen Joden en dat waren de zeventig discipelen ook; de grote apostel der heidenen was zelf ook een Hebreeër uit de Hebreeën, maar toen de kerken onder de heidenen waren gesticht kenden zij dienaren die uit henzelf voortkwamen, ouderlingen in elke gemeente (Hand. 14:23; Tit. 1:5). God spreekt: Ik zal uit hen nemen, sommigen van hen. In oorsprong is het Gods werk om dienaren te verkiezen door hun bekwaamheden te schenken en hen te bewegen tot deze dienst, zowel als het geven van hun opdracht.
5. Aldus ingesteld zullen kerk en ambtelijke dienst van het ene geslacht tot het andere in stand gehouden worden, vs. 22. Het koninkrijk van de Messias zal een nieuwe wereld zijn, Jes. 65:17. De oude dingen zijn voorbij gegaan, zie, alle dingen zijn nieuw geworden. (II Kor. 5:17), het oude particuliere verbond is terzijde gesteld en een nieuw verbond, het verbond der genade is nu opgericht, Hebr. 8:13. Nieuwe geboden zijn gegeven met betrekking tot zowel de hemel als de aarde en nieuwe beloften met betrekking tot beide en die beide tezamen vormen het Nieuwe Testament. Het zal een blijvende verandering betekenen, een nieuwe wereld die altijd nieuw zal blijven. De evangelieverkondiging zal voortgaan tot aan het einde der tijden. Het zal bewaard blijven in een zaad dat Christus zal dienen: Uw zaad, en uw naam zullen in hen voortbestaan; als de ene generatie voorbijgaat, zal er een andere opstaan. De poorten van de hel, hoewel zij strijden tegen de kerk, zullen nooit de overhand krijgen, haar niet overweldigen, noch de heiligen van de Allerheiligste uitputten.
6. De openbare eredienst van God zal in godsdienstige samenkomsten worden bijgewoond door allen die op deze wijze toegebracht zijn als een offer aan de HEERE, vs. 23. Dit wordt beschreven in uitdrukkingen, passend bij de Oudtestamentische verkondiging om aan te tonen, dat hoewel de ceremoniële wet zou afgeschaft worden en de tempeldienst zou worden beëindigd, God toch als altijd op ordelijke wijze zou worden gediend. Tot nu toe gingen alleen de Joden en dan de mannen alléén, op om voor God te verschijnen en zij waren verplicht om slechts driemaal in het jaar aanwezig te zijn; maar nu zal alle vlees, Joden zowel als heidenen, vrouwen zowel als mannen, komen om te aanbidden voor Mijn aangezicht, in Zijn aanwezigheid, hoewel niet in de tempel te Jeruzalem, maar in bijeenkomsten, verspreid over de gehele wereld, die voor hen tot tent der samenkomst zullen zijn, zoals de tent der samenkomst dat was voor de Joden. God wil in hen Zijn naam inschrijven en waar slechts twee of drie samenkomen, daar zal Hij temidden van hen zijn en hen zegenen. Het is niet noodzakelijk om daarvoor een bepaalde plaats te hebben, zoals de tempel vanouds daartoe bestemd was. Christus is onze tempel, waarin alle gelovigen in het geloof samenkomen. Maar het is, op zijn plaats wanneer er een zekere tijd wordt vastgesteld, waar de bijeenkomsten regelmatig plaatsvinden en dat dit tot een teken zal zijn van de geestelijke gemeenschap, die alle christelijke samenkomsten met elkander hebben door geloof, hoop en heilige liefde. Waar de dag des HEEREN elke week geheiligd wordt en het Avondmaal van de HEERE elke maand wordt gevierd en beide naar behoren worden bijgewoond, daar worden de christelijke nieuwe manen en sabbatten in acht genomen.
7. Hun dankbare besef van Gods onderscheidende gunst jegens hen zou nog worden vergroot bij het beschouwen van de ondergang van hen die bleven volharden in hun goddeloosheid, vs. 24. Goddelozen zijn mensen die tegen God hebben overtreden, niet alleen Zijn wetten hebben verbroken, maar ook het verbond met Hem. Het zou in het bijzonder kunnen slaan op de ongelovige Joden, die het evangelie van Christus verwierpen. Hun ellende wordt voorgesteld met het schouwspel op een slagveld, overdekt met de lijken van de verslagenen, zodat zij een afgrijzing voor alle vlees zullen zijn, die niemand durft te naderen. Dit is nu vervuld met de verwoesting van Jeruzalem en het Joodse volk door de Romeinen. Het kan eveneens betrekking hebben op de geestelijke oordelen die de ongelovige Joden troffen, waarop Paulus ziet en dat hij ons aanwijst in Rom. 11:8 e.v. Zo zullen de vreugde en de eer van de zaligen nog hoger klimmen, wanneer zij erop letten, dat zijzelf toch niet anders waren dan vuurbranden, die uit het vuur werden gerukt.