Ga naar inhoud

Jozua

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK JOZUA🔗

I. Wij hebben nu voor ons de geschiedenis van het Joodse volk, in dit en de volgende boeken tot aan het einde van het boek Esther. De Joodse schrijvers noemen deze boeken tot aan het einde van de boeken der Koningen, het eerste boek der profeten, omdat zij de boeken van het Oude Testament verdelen in de Wet, de Profeten en de Chetubim, of Hagiografa, Lukas 24:44. Want hoewel geschiedenis het onderwerp is, dat er in behandeld wordt, wordt toch met recht verondersteld dat profeten er de schrijvers van waren. De boeken, die zuiver en in de eigenlijken zin profetisch zijn, dragen de naam van de profeet, omdat de geloofwaardigheid der profetieën zeer veel afhing van het karakter van de profeten; maar deze historische boeken zijn waarschijnlijk verzamelingen, bijeengebracht uit de authentieke registers van het vork, die sommige profeten (de Joodse kerk was gedurende vele eeuwen meer of minder voortdurend gezegend en bevoorrecht met de zodanige) op bevel en met de hulp van God samengesteld hebben ten diepste der kerk tot aan het einde der wereld. Evenals hun andere ambtlieden ontvingen ook hun geschiedschrijvers hun gezag van boven.

Het schijnt dat de substantie der onderscheidene geschiedenissen onder Goddelijke leiding geschreven werd, toen de gebeurtenissen nog vers in het geheugen waren, maar dat zij lang daarna door een andere hand in de vorm gebracht werden, waarin wij ze nu hebben, en waarschijnlijk wel allen door dezelfde hand, of omtrent dezelfden tijd. De gronden voor deze gissing zijn:

1. Dat er zo dikwijls naar andere geschriften wordt verwezen, zoals naar het boek van Jasher, of des Oprechten, Jozua 10:13, en 2 Samuel 1:18, en dikwijls naar het boek der Kronieken van de koningen van Israël en Juda; en de boeken van Gad, Nathan en Iddo.

2. Omdat van de dagen, toen de dingen geschiedden, soms gesproken wordt als van lang voorbijgegane dagen; zoals 1 Samuel 9:9, die heden een profeet genoemd wordt, die werd eertijds een ziener genoemd. En 3. Omdat wij zo dikwijls lezen van dingen, blijvende tot op dezen dag, zoals stenen, Jozua 4:9; 7:26; 8:29; 10:27; 1 Samuel 6:18. Namen van plaatsen, Jozua 5:9; 7:26; Richteren 1:26; 15:19; 18:12; 2 Koningen 14:7. Rechten en bezittingen; Richteren 1:21; 1 Samuel 27:6. Zeden en gewoonten; 1 Samuel 5:5; 2 Koningen 17:41, welke zinsneden later door de door Gods Geest bezielde verzamelaars aan de geschiedenis werden toegevoegd ter bevestiging en verduidelijking er van voor hun eigen tijdgenoten. En zo men een blote gissing mag wagen, dan is het niet onwaarschijnlijk, dat de geschiedkundige boeken tot aan het einde der Koningen kort voor de ballingschap bijeengevoegd werden door de profeet Jeremia, want van Ziklag wordt gezegd in 1 Samuel 27:6, dat het der koningen van Juda geweest is, ( welke titel pas na Salomo in zwang kwam, en eindigde met de gevangenschap) tot op dezen dag.

En nog waarschijnlijker is het dat de volgende bijeengevoegd werden door Ezra, de Schriftgeleerde, enigen tijd na de ballingschap. Maar hoe wij nu ook in het duister mogen zijn aangaande hun auteurs, wij zijn volstrekt niet hl twijfel of onzekerheid aangaande hun gezag; zij maakten een deel uit van de orakelen Gods, die de Joden toevertrouwd waren, en zij werden aldus aangenomen en aangehaald door onzen Zaligmaker en Zijne apostelen. In de vijf boeken van Mozes hadden wij een zeer volledig bericht van het ontstaan, de voortgang en de inrichting der Oud Testamentische kerk, het geslacht waaruit zij is voortgekomen, de belofte, het grote charter, waardoor zij tot een lichaam werd gemaakt, de wonderen, waardoor zij opgebouwd werd, en de wetten en inzettingen door welke zij geregeerd moest worden. Uit dit alles zou men een verwachting kunnen koesteren van haar aard en toestand, zeer verschillend van wat wij in de geschiedenis zien. Een volk, dat zó rechtvaardige inzettingen en rechten had, zou, naar men zou denken, zeer heilig moeten geweest zijn, en dat zo rijke beloften had, zeer gelukkig moeten zijn geweest. Maar helaas, een groot deel van de geschiedenis is een treurige voorstelling van hun zonden en ellende, want de wet heeft geen ding volmaakt, dat moest geschieden door het inkomen ener betere hoop. En toch, als wij de geschiedenis der Christelijke kerk vergelijken met hare inrichting, dan zullen wij dezelfde oorzaak tot verwondering vinden, zó menigvuldig waren hare dwalingen en verdorvenheden; want ook het Evangelie maakt geen ding volmaakt in deze wereld, maar laat ons nog in verwachting van een betere hoop in de toekomstige staat.

II. Wij hebben nu het eerst voor ons het boek Jozua, wellicht niet aldus genoemd omdat het door hem geschreven was, want dat is onzeker. Dr. Lightfoot denkt dat Pinchas het heeft geschreven, terwijl bisschop Patrick de vaste overtuiging heeft dat het door Jozua zelf werd geschreven. Hoe dit nu zij, het is van hem geschreven, en, zo een ander het schreef, de heeft deze er de bouwstoffen voor verzameld uit zijne journalen of gedenkschriften.

Het bevat de geschiedenis van Israël onder het bevel en de regering van Jozua, hoe hij als generaal hun legers aanvoerde:

1. In hun binnentrekken van Kanaän, Hoofdstuk 1-5.
2. In hun verovering van Kanaän, Hoofdstuk 6-12.
3. In de verdeling van het land onder de stammen Israëls, Hoofdstuk 13-21.
4. In de vestiging van de Godsdienst onder hen, Hoofdstuk 22-24.

In dit alles was hij een groot voorbeeld van wijsheid, moed, getrouwheid en Godsvrucht, voor allen, die een openbaar ambt bekleden. Maar dit is niet al het nut, dat deze geschiedenis voor ons heeft; wij kunnen er in zien:

a. Veel van God en Zijn voorzienigheid; Zijn macht in het rijk der natuur; Zijne gerechtigheid in het straffen der Kanaänieten, toen de mate hunner ongerechtigheid vol was; Zijn getrouwheid aan Zijn verbond met de aartsvaders, en Zijn goedertierenheid over Zijn volk Israël, in weerwil van hun tergingen. Wij kunnen Hem zien als de Heere der heirscharen bepalende de uitslag van de krijg en als de Bestuurder van hun lot, de bepalingen van der mensen woning bescheiden hebbende.

b. Veel van Christus en Zijne genade. Hoewel Jozua in het Nieuwe Testament niet uitdrukkelijk als type van Christus genoemd is, zijn allen het er toch over eens dat hij een voornaam type van Hem geweest is. Hij heeft de naam onzes Heilands.

De LXX geven aan de naam Jozua een Griekse uitgang, noemen hem steeds Jezus, en zo wordt hij ook genoemd in Handelingen 7:45, en Hebreeën 4:8. Justinus de martelaar, een der eerste schrijvers van de Christelijke kerk, (Dialog. cum Tryph. p. mihi 300) laat de belofte in Exodus 23:20 Ik zend een engel voor uw aangezicht, om u te behoeden op dezen weg, en om u te brengen tot de plaats, die Ik bereid heb, wijzen op Jozua; en dat deze woorden: Mijn naam is in het binnenste van hem, er op zien, dat zijn naam dezelfde zal wezen als die van de Messias; hij betekent: Hij zal behouden.

JOZUA redt, behoudt Gods volk van de Kanaänieten; onze Heere Jezus behoudt", maakt hen zalig van hun zonden. Christus als Jozua is de overste Leidsman onzer zaligheid, een vorst en gebieder der volken, om Satan onder hun voeten te verpletteren, en hen in het bezit te stellen van het hemelse Kanaän, en hun rust te geven, hetgeen Jozua niet gedaan heeft, Hebreeën 4:8.