Ga naar inhoud

Judas

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DE ALGEMENE BRIEF VAN DE APOSTEL JUDAS.🔗

Deze brief is, evenals enkele andere, genoemd een algemene, omdat hij niet onmiddellijk gericht is aan enigen persoon, aan een enkele gezin of aan een gemeente, maar aan de gehele gemeenschap van de Christenheid van dien tijd, die toen pas tot het Christendom bekeerd waren, uit het Jodendom of uit het heidendom. Hij zal van voortdurend, blijvend en bepaald nut zijn in en voor de gemeente zolang als het Christendom, dat is zolang als de tijd zal duren. De algemene bedoeling en inhoud is in vele opzichten gelijk aan die van het tweede hoofdstuk van de tweeden brief van Petrus, die reeds verklaard werd; en derhalve zal er minder over dezen hoeven gezegd te worden. Het doel is ons te waarschuwen tegen verleiders en hun verleiding; ons te bezielen met een warme liefde en hartelijke belangstelling voor de waarheid, de bewezen en belangrijke waarheid; en zulks in de nauwste vereniging met heiligheid, van welke liefdadigheid, of oprechte, ongeveinsde, broederlijke liefde een der voornaamste bestanddelen en het onafscheidelijk gevolg is. Wij moeten de waarheid vasthouden, en trachten te bewerken dat anderen met haar bekend worden en haar niet verlaten.

Die waarheid heeft twee kentekenen; zij is de waarheid zoals zij in Jezus is, Efeziërs 4:21, en zij is de waarheid naar (of overeenkomstig) de godzaligheid, Titus 1:1. Het Evangelie is het Evangelie van Christus. Hij heeft het ons geopenbaard en omtrent Zijn persoon, naturen en bediening. Onverschilligheid daaromtrent zou onverschoonlijk zijn in hen, die zich Christenen noemen, en wij weten uit welke bron alleen wij volkomen en bij uitsluiting alle nodige zaligmakende kennis kunnen putten. Verder is het de leer der godzaligheid. Alle leerstellingen, die de bedorven begeerlijkheden der mensen begunstigen, kunnen niet uit God zijn;welke voorwendsels of schijn zij ook mogen aannemen. Dwalingen, die voor de ziel gevaarlijk zijn, komen in de gemeente op. De dienstknechten sliepen en de loze tarwe werd gezaaid.

Maar de wijsheid en vriendelijkheid van de Voorzienigheid beschikten het zo, dat zij zich duidelijk begonnen te vertonen, terwijl op zijn minst nog enkele van de apostelen in leven waren, om ze te wederleggen en anderen er tegen te waarschuwen. Wij zijn geneigd te denken: indien wij in hun tijd geleefd hadden, zouden wij voldoende gewapend geweest zijn tegen de lagen en kunstgrepen van de verleiders. Maar wij bezitten hun getuigenis en hun waarschuwingen, die voldoende zijn; en indien wij hun geschriften niet willen geloven, zouden wij evenmin hun gesproken woorden geloofd of er acht op geslagen hebben, wanneer wij gelijktijdig met hen geleefd en met hen verkeerd hadden.