Ga naar inhoud

Kolossenzen 2

  1. WANT ik wil dat gij weet hoe groten strijd ik voor u heb, en voor degenen die te Laodicéa zijn, en zovelen als er mijn aangezicht in het vlees niet hebben gezien,
  2. Opdat hun harten vertroost mogen worden, en zij samengevoegd zijn in de liefde, en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en den Vader, en van Christus,
  3. In Denwelken al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn.
  4. En dit zeg ik, opdat niet iemand u misleide met beweegredenen die een schijn hebben.
  5. Want hoewel ik met het vlees ván u ben, nochtans ben ik met den geest bij u, mij verblijdende en ziende uw ordening en de vastigheid van uw geloof in Christus.
  6. Gelijk gij dan Christus Jezus, den Heere, hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem,
  7. Geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, gelijkerwijs gij geleerd zijt, overvloedig zijnde in hetzelve met dankzegging.
  8. Ziet toe dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus.
  9. Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk;
  10. En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht;
  11. In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus;
  12. Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft.
  13. En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende;
  14. Uitgewist hebbende het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende;
  15. En de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd.
  16. Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbatten,
  17. Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus.
  18. Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses;
  19. En het Hoofd niet behoudende, uit Hetwelk het gehele lichaam, door de samenvoegselen en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, opwast met Goddelijken wasdom.
  20. Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, gelijk of gij in de wereld leefdet, met inzettingen belast,
  21. Namelijk raak niet, en smaak niet, en roer niet aan?
  22. Welke dingen alle verderven door het gebruik, ingevoerd naar de geboden en leringen der mensen;
  23. Dewelke wel hebben een schijnrede van wijsheid in eigenwilligen godsdienst en nederigheid, en in het lichaam niet te sparen, doch zijn niet in enige waarde, maar tot verzadiging des vleses.

Inleiding🔗

I. De apostel drukt zijn belangstelling voor de Colossensen uit, vers 1-3;
II. Hij herhaalt dat, vers 4, 5;
III. Hij waarschuwt hen tegen de valse leraars onder de Joden, vers 4, 6, 7; en tegen de heidense wijsbegeerte, vers 8-12;
IV. Hij houdt hun de voorrechten der Christenen voor, vers 13-15; En
V. bes1uit met een waarschuwing tegen de Joodse leraars en hen, die de aanbidding der engelen invoeren willen, vers 16-23.

Kolossenzen 2:1-3🔗

Wij kunnen hier zien hoe grote belangstelling Paulus gevoelde voor de Colossensen en de overige gemeenten, die hij niet persoonlijk kende. De apostel was nooit te Colosse geweest en de gemeente was dus niet door hem gesticht, en toch droeg hij voor haar zo tedere zorg, alsof zij de enige was voor welke hij te arbeiden had, vers 1. Want ik wil dat gij weet hoe grote strijd ik voor u heb en voor degenen, die in Laodicea zijn, en zovelen als mijn aangezicht in het vlees niet hebben gezien.

1. Paulus’ belangstelling voor hen was aangegroeid tot strijd. Hij was in zekeren zin in angst en had voortdurend vrees wat er van hen worden zou. Hierin was hij een volgeling van zijn Meester, die ook in vreze was en verhoord werd uit de vrees.

2. Wij kunnen door geloof, hoop en heilige liefde gemeenschap hebben ook met die gemeenten, die wij persoonlijk niet kennen en met welke wij geen omgang hebben. Wij kunnen voor elkaar denken en bidden en belangstelling gevoelen, op de grootsten afstand; en wij mogen hopen hen, die wij in dit vlees niet zien, eens in de hemel te zullen ontmoeten. Maar:

I. Wat is het, dat de apostel voor hen begeert? Dat hun harten vertroost mogen worden, en zij samengevoegd zijn in de liefde, enz., vers 2. Hij verlangde zo sterk naar hun geestelijk welzijn. Hij zegt niet te begeren, dat zij gezond mochten zijn, of voorspoedig, of rijk, of aanzienlijk; maar dat hun harten vertroost mogen worden. De voorspoed van de ziel is de beste voorspoed, en daarnaar moeten wij het meest verlangen voor onszelf en voor anderen. Wij ontvangen hier een beschrijving van deze voorspoed.

1. Wanneer onze kennis groeit tot een verstaan van de verborgenheid van God de Vader, en van Christus. Wanneer w ij komen tot duidelijker, dieper, geregelder kennis van de waarheid, zoals die in Jezus is; dan is de ziel voorspoedig. De verborgenheid kennen; hetzij datgeen, dat tevoren verzegeld was, maar nu bekend gemaakt werd betreffende de Vader en Christus; hetzij de verborgenheid, waarvan hij reeds gesproken heeft, van de roeping der heidenen tot de gemeente, die de Vader en Christus in het Evangelie geopenbaard hebben. En niet alleen, dat wij er over spreken kunnen als een les, zoals men in de catechismus het geleerd heeft, maar dat wij er ingeleid zijn en de bedoeling er van hebben onderv onden. Daar moeten wij naar trachten; dat is de voorspoed onzer ziel.

2. Wanneer ons geloof aangroeit tot volle verzekerdheid en vrijmoedige erkenning van deze verborgenheid.

A. Tot volle verzekerdheid, of wèl-gegrond oordeel uit eigen ondervinding, over de grote waarheden des Evangelies, zonder ze te betwijfelen of er in te wankelen, maar ze omhelzende met de grootste voldoening, als een getrouw woord en aller aanneming waardig.

B. Wanneer het komt tot vrijmoedige belijdenis, en wij niet enkel met het hart geloven, maar ook bereid zijn, indien wij daartoe geroepen worden, met de mond te belijden, en ons onze Meester en onze heiligen godsdienst niet schamen onder de dreigingen en gewelddadigheden der vijanden. Dat wordt genoemd allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands. Grote kennis en sterk geloof maken een ziel rijk. Dat is rijk zijn naar God; rijk in geloof; en de waren rijkdom bezitten, Luk. 12:21; 16:11; Jak. 2:5.

3. Het bestaat in een overvloedige vertroosting van de ziel. Dat uw harten vertroost mogen worden. De ziel is voorspoedig wanneer zij vervuld is met blijdschap en vrede, Rom. 15:13; en bezit dan een voldoening, die door alle moeilijkheden niet kan verstoord worden; zij kan zich dan verheugen in de Heere als alle andere vertroosting ontbreekt, Hab. 3:17, 18.

4. Hoe meer wij innige gemeenschap hebben met onze mede-Christenen, des te meer is de ziel voorspoedig. Samengevoegd in de liefde. Heilige liefde verbindt de harten der Christenen aan elkaar; en geloof en liefde beide dragen bij tot onze vertroosting. Hoe sterker ons geloof is en hoe warmer onze liefde, des te groter zal onze vertroosting zijn. Gelegenheid hebbende om Christus te noemen, maakt de apostel naar zijn gewoonte een opmerking tot diens eer: In wie al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn, vers 3. Hij heeft gezegd, 1:19, dat in Hem al de volheid woont; hier noemt hij bepaald de schatten van wijsheid en kennis. Hij is vol wijsheid, want Hij heeft ons de wil van God jegens de mensheid ten volle geopenbaard. De schatten van wijsheid zijn voor ons niet verborgen, maar zijn voor ons in Christus verkrijgbaar. Zij, die wijsheid en kennis begeren, mogen er Christus om vragen. Wij moeten gebruik maken van de voorraad, die voor ons in Hem opgelegd is, en genieten van de schatten, die in Hem verborgen zijn. Hij is de wijsheid Gods en door God voor ons tot wijsheid gemaakt, 1 Cor. 1:24, 30.

II. Hij herhaalt de betuiging van zijn belangstelling voor hen in vers 5. Want hoewel ik met het vlees van u ben, nochtans ben ik met de geest bij u, mij verblijdende en ziende uw ordening en de vastigheid van uw geloof in Christus.

1. Wij kunnen in de geest zijn bij de gemeenten en Christenen, van welke wij in het vlees afwezig zijn: want de gemeenschap der heiligen is iets geestelijks. Paulus had omtrent de Colossensen gehoord, dat zij goed geordend waren, en hoewel hij hen nimmer gezien had, was hij toch bij hen tegenwoordig; hij zegt hun dat hij zich gemakkelijk in hun midden denken kan en met blijdschap hun goed gedrag ziet.

2. De ordening en standvastigheid der Christenen zijn verblijdend voor de dienaren; zij verheugen zich wanneer zij hun ordening zien, en hun standvastigheid in het Christelijk geloof mogen opmerken.

3. Hoe standvastiger ons geloof in Christus is, des te beter ordening zal er zijn in ons gehele gedrag, want wij leven en wandelen door het geloof, 2 Cor. 5:7; Hebr. 10:38

Kolossenzen 2:4-12🔗

De apostel waarschuwt de Colossensen tegen misleiders, vers 4. En dit zeg ik; opdat niet iemand u misleide met beweegredenen, die een schijn hebben. Hij dringt zo aan op hun volmaking in Christus en in de openbaring van het Evangelie, om hen te bewaren voor de misleidende beweegredenen van hen, die hun beginselen willen bederven. Merk op:

1. De wijze, waarop Satan de zielen wil verderven, is misleiding. Hij bedriegt ze en vernielt ze daardoor. Hij is de oude slang, die Eva door hare arglistigheid bedrogen heeft, 2 Cor. 11:3. Hij kan ons niet verderven dan door ons te bedriegen, en hij kan ons alleen bedriegen door onze eigen schuld en dwaasheid.

2. Satans dienaren, wier doel het is hen te verderven, bedriegen hen met beweegredenen, die een schijn hebben. Ziehier het gevaar van misleidende woorden; hoe menigeen is verloren gegaan door de vleierij van hen, die hen wilden misleiden, en door valse voorstellingen en valse redeneringen over slechte beginselen en kwade praktijken. Zij verleiden door schoonspreken en prijzen de harten der eenvoudigen, Rom. 16:18. Gij behoort op uw hoede te zijn tegen woorden, die een schijn hebben, en een afschuw en schrik te hebben van hen, die u in het kwade verstrikken willen, want hun doel is uw verderf. Indien de zondaars u aanlokken, bewillig niet! Spr. 1:10.

I. Een voornaam middel tegen verleiders is, vers 6, 7: Gelijk gij dan Christus Jezus, de Heere, aangenomen hebt, wandelt alzo in Hem, enz.

1. Alle Christenen hebben, tenminste in hun belijdenis, Christus Jezus de Heere aangenomen; Hem aangenomen als de Christus, de grote profeet der gemeente, door God gezalfd om zijn wil te openbaren; als Jezus, de grote hogepriester en Zaligmaker van zonde en toorn, door Zijn verzoenende zelfofferande; en als Heere of Koning, aan wie zij onderworpen zijn en gehoorzamen moeten. Hem aangenomen; in Hem toegestemd; Hem als de uw aangenomen in alle betrekking en in alle opzicht, en voor alles waarvoor Hij gegeven is.

2. Het grote doel van hen, die Christus aangenomen hebben, moet zijn in Hem te wandelen; hun gedrag in overeenstemming te brengen met hun beginselen; hun handelingen met hun verplichtingen te doen overeenkomen. Gelijk wij Christus hebben aangenomen, zo moeten wij in ons dagelijks leven met Hem en in zijn gemeenschap wandelen.

3. Hoe meer wij met Christus wandelen, des te meer zullen wij geworteld en gegrond in het geloof worden. Een goede wandel is de beste versterking van een goed geloof. Zo wij met Hem wandelen, zullen wij in Hem geworteld worden; en hoe vaster wij in Hem geworteld zijn, des te meer zullen wij met Hem wandelen.

Geworteld en opgebouwd. Merk op: Wij kunnen niet in Christus opgebouwd worden, tenzij wij eerst in Hem geworteld zijn. Wij moeten met Hem verenigd zijn door een levend geloof en hartelijk instemmen met Zijn verbond, en dan zullen wij in Hem opwassen in alle dingen. Gelijkerwijs gij geleerd zijt; overeenkomstig de regelen van de Christelijke leer, waarin gij onderwezen zijt. Een goede opvoeding heeft goeden invloed op onze bevestiging. Wij behoren te zijn bevestigd in het geloof gelijk wij geleerd zijn, en daarin overvloedig zijnde. In het geloof bevestigd zijnde, moeten wij er overvloedig in zijn; het meer en meer verbeteren; en met dankzegging. De wijze om de zegen en de troost van Gods genade te verkrijgen, is Hem veel daarvoor te danken. Wij moeten bij al onze vorderingen dankzegging voegen; en gevoelig zijn voor de barmhartigheid van al onze voorrechten en gunsten.

II. Wij worden krachtig vermaand tegen ons gevaar. Ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere door de philosofie en ijdele verleiding, naar de overleveringen der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus, vers 8. Er is een wijsbegeerte, die de edele oefening van onze verstandelijke vermogens en zeer dienstig voor de godsdienst is. Zij is de bestudering van de werken Gods en leidt ons tot de kennis Gods en bevestigt ons geloof in Hem. Maar er is ook een wijsbegeerte, die ijdel en verleidend is, die tegen de godsdienst bevooroordeeld is en de wijsheid der mensen tegenover de wijsheid Gods stelt, en het geloof vernietigt door de inbeelding der mensen te behagen. Zij is schone en nieuwsgierige bespiegeling over dingen, die ons te hoog zijn, die voor ons geen nut hebben, of ons niet aangaan; en een keur van woorden en uitdrukkingen, welke alleen een ledige en dikwijls bedrieglijke schijn van wijsheid en kennis hebben. Naar de overleveringen der mensen en de eerste beginselen der wereld. Dit slaat duidelijk zowel op de Joodse leerstellingen als op de heidense wetenschap. De Joden lieten zich regeren door de overleveringen van hun vaderen en de eerste beginselen der wereld: de gebruiken en plechtigheden, welke alleen dienden om aan de bedeling des Evangelies vooraf te gaan en de weg te banen. De heidenen vermengden hun wijsgerige stelsels met de Christelijke beginselen. En beiden keerden daardoor hun zielen van Christus af. Zij, die hun geloof regelen naar de mensen en in de weg der wereld wandelen, hebben zich daardoor afgewend van het volgen van Christus. De misleiders waren voornamelijk Joodse leraren, die trachtten de wet van Mozes na te leven in vereniging met het Evangelie van Christus, maar werkelijk in tegenstelling en tegenspraak daarmee. Nu toont de apostel hier aan:

1. Dat wij in Christus het wezen hebben van al de schaduwen der ceremoniële wet. Bijvoorbeeld:

A. Hadden zij dan de Schechinah, de bijzondere tegenwoordigheid Gods, genoemd "de heerlijkheid", naar haar zichtbaar teken? Wij hebben die in Jezus Christus, vers 9. Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk. Onder de wet woonde de volheid Gods tussen de cherubim, in een wolk, die het verzoendeksel overschaduwde, maar nu woont zij in de persoon van onze Verlosser, die onze natuur aannam, vlees van ons vlees en been van onze benen is, en ons de Vader veel heerlijker verklaard heeft. Zij woont in Hem lichamelijk; niet gelijk het lichaam tegen de geest overstaat, maar gelijk het lichaam tegen de schaduw overstaat. De volheid der Godheid woont in Christus werkelijk en niet figuurlijk, want Hij is beide: God en Mens.

B. Hadden zij de besnijdenis, welke het zegel des verbonds is? In Christus zijn wij besneden met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt; door het werk der wedergeboorte, welke de geestelijke en Christelijke besnijdenis is. Die is een Jood, die het in het verborgen is. en de besnijdenis des harten is de besnijdenis, Rom. 2:29. Dat is aan Christus te danken en behoort bij de Christelijke bedeling. Die zonder handen geschiedt; niet door toedoen van enig schepsel, maar door de macht van de gezegenden Geest Gods. Wij zijn geboren uit de Geest, Joh. 3:5. En het is het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, Titus 3:5. Het bestaat in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses; in afstand doen van de zonden en in vernieuwing des levens; niet in uitwendige plechtigheden. Het is niet de a.flegging van de vuiligheid des lichaams, maar een vraag van een goed geweten tot God, 1 Petr. 3:21. En het is niet genoeg, dat wij een of andere bijzondere zonde nalaten, maar wij moeten het gehele lichaam der zonden uittrekken. De oude mens moet gekruisigd worden en het lichaam der zonden teniet gedaan, Rom. 6:6. Christus werd besneden, en uit kracht van onze vereniging met Hem krijgen wij deel aan die werkelijke genade, die het lichaam der zonde des vleses uittrekt. Daarbij: de Joden achtten zich volmaakt door de ceremoniële wet, maar wij zijn in Hem volmaakt, vers 10. Die wet was onvolmaakt en gebrekkelijk. Indien het eerste verbond onberispelijk geweest ware, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest, Hebr. 8:7, en de wet was slechts een schaduw der toekomende goederen en kon met dezelfde offeranden nimmermeer heiligen degenen, die daartoe gaan, Hebr. 10:1. Maar al haar tekort is aangevuld door het Evangelie van Christus, door Zijn volmaakte offerande voor de zonde en Zijn openbaring van de wil Gods. Hij is het Hoofd van alle overheid en macht. De Oud-Testamentische priesterschap heeft haar volmaking in Christus, en evenzo het koningschap van David, dat de uitnemendste overheid en macht was, en waarop de Joden zich zozeer verhieven. En Hij is de Heere en het hoofd van alle machten in hemel en op aarde; van engelen en mensen. De engelen en machten en krachten zijn Hem onderdanig gemaakt, 1 Petr. 3:22.

2. Wij hebben gemeenschap met Christus in Zijn gehele werk. Zijnde met Hem begraven in de doop, in welke gij ook met Hem opgewekt zijt. Wij zijn zowel begraven als opgewekt met Hem; en dat is alles afgeschaduwd in onze doop. Er is in het teken of de plechtigheid des doops niet iets, dat dit begraven en opgewekt worden overdraagt, evenmin als er in het avondmaal enige herhaling van de kruisiging van Christus is. Maar in die zin als waarin hij spreekt van de besnijdenis, die zonder handen geschiedt, en zegt dat dit is door het geloof der werking Gods. Maar de zaak, afgebeeld door onze doop, is dat wij begraven zijn met Christus; want de doop is het zegel des verbonds en een verplichting om der zonden te sterven; en dat wij zijn opgewekt met Christus, want hij is een zegel en verplichting tot een leven van rechtvaardigheid, of tot nieuwheid des levens. God verbindt zich in de doop onze God te zijn, en wij worden verplicht Zijn volk te zijn, en door Zijn genade der zonden te sterven en der rechtvaardigheid te leven; de ouden mens uit te trekken en de nieuwen mens aan te doen.

Kolossenzen 2:13-15🔗

De apostel stelt hier voor de voorrechten der Christenen boven die der Joden, welke zeer groot zijn.

I. Christus’ dood is ons leven. En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vleses mede levend gemaakt met Hem, vers 13. Een staat van zonde is een staat van geestelijken dood. Zij, die in de zonden zijn, zijn dood in de zonden. De dood van het lichaam bestaat in zijn gescheiden-zijn van de ziel; zo bestaat de dood der ziel in de scheiding van God en Zijn gunst. De dood van het lichaam is zijn verderf en ontbinding; zo is de zonde het verderf en de ontbinding der ziel. Gelijk de dode mens geen macht hoegenaamd heeft om zichzelf te helpen, zo is de zondaar zedelijk geheel onmachtig; hoewel hij natuurlijk vermogen, of het vermogen van een redelijk schepsel heeft, ontbreekt hem alle geestelijke macht, alvorens hij het Goddelijke leven of de vernieuwde natuur deelachtig is geworden. Dit moet vooral verstaan worden van de heidenwereld, welke in het boze lag. Zij waren dood in de voorhuid des vleses, vreemdelingen van de verbonden der belofte en zonder God in de wereld, Ef. 2:11, 12. Door hun voorhuid waren zij dood in de zonden. Dat moet verstaan worden van hun geestelijke onbesnedenheid of natuurlijke verdorvenheid; en toont aan dat wij voor de wet dood zijn en dood in onze toestand. Dood voor de wet, gelijk een veroordeelde misdadiger een dood man genoemd wordt omdat hij onder het vonnis des doods ligt; zo liggen zondaren door de schuld hunner zonden onder het vonnis der wet en zijn alrede veroordeeld, Joh. 3:18. En dood in onze staat, door de voorhuid onzes vleses. Een ongeheiligd hart wordt een onbesneden hart genoemd; dat is onze staat. Maar door Christus zijn wij, die dood waren door de zonden, weer levend gemaakt; dat is: er is daadwerkelijke voorziening gemaakt om de schuld onzer zonden weg te nemen, en haar macht en heerschappij te breken. Met Hem opgewekt; krachtens onze vereniging met Hem, en in gelijkvormigheid aan Hem. Christus’ dood was de dood onzer zonden; Christus’ opwekking is de levendmaking onzer zielen.

II. Door Hem hebben wij de vergeving der zonden. Al uw misdaden u vergevende. Dat is onze opwekking. De vergeving van de misdaad is het leven van de misdadiger; en dit danken wij aan de opstanding van Christus zowel als aan Zijn dood; want gelijk Hij stierf voor onze zonden, alzo stond Hij op voor onze rechtvaardigmaking, Rom. 4:25.

III. Hetgeen tegen ons was is uit de weg geruimd. Hij heeft voor ons verkregen volkomen kwijtschelding van het handschrift, dat tegen ons was, vers 14. Hieronder hebben wij te verstaan:

1. De verplichting om straf te dragen, waarin de schuld onzer zonde bestaat. De vloek der wet is het handschrift tegen ons, gelijk het schrift op de muur van Belsazars paleis. Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is. Dit was een handschrift, dat tegen ons was, want het dreigde ons eeuwig verderf. Dit is weggenomen toen Hij ons verloste van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons, Gal. 3:13. Hij voldeed aan die verplichting voor allen, die berouw tonen en geloven. "Op Mij zij de vloek, mijn Vader!" Hij ontwapende en vernietigde het oordeel, dat tegen ons was. Toen Hij aan het kruis genageld werd. werd die vloek aan het kruis genageld. En ons inwonend bederf is met Christus gekruist, door de kracht van Zijn kruis. Wanneer wij de dood van de Heere Jezus herdenken en Hem aan het kruis genageld zien, moeten wij daar het handschrift zien dat tegen ons was. Ook kan het: 2. Verstaan worden van de ceremoniële wet, het handschrift in inzettingen bestaande; de ceremoniële instellingen van de wet der geboden, bestaande in inzettingen, Ef. 2:15, welke een juk voor de Joden en een afscheidsmuur voor de heidenen was. De Heere Jezus nam die uit het midden weg en nagelde die aan het kruis; dat is: Hij vernietigde de plicht om haar te houden, zodat allen zien konden en overtuigd worden, dat ze niet meer verbindend was. Toen het wezen kwam, verdween de schaduw. Het is teniet gedaan, 2 Cor. 3:13. Hetgeen oud is en verouderd, is nabij de verdwijning, Hebr. 8:13. De vergelijking is ontleend aan de oude wijzen van ontbinden van een verplichting, door een kruis door het geschrevene te halen of het met een pin uit te krassen.

IV. Hij heeft een schitterende overwinning voor ons op de machten der duisternis behaald. En de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd, vers 15. Gelijk de vloek der wet tegen ons was, zo was ook de macht des Satans tegen ons. Christus handelde met God als de Rechter, en verloste ons uit de handen van zijn gerechtigheid voor een prijs; maar uit de handen van Satan verloste Hij ons door de macht van een hogen arm. Hij heeft de gevangenis gevangen genomen. De duivel en al de machten der hel werden overwonnen en ontwapend door de stervenden Verlosser. De eerste belofte duidde dit aan; het vermorzelen van de hiel van Christus was het vertreden van de kop der slang, Gen. 3:15. De uitdrukkingen zijn uitgezocht en verheven; laat ons ze nader beschouwen. De Verlosser overwon door Zijn dood. Zie Zijn doornenkroon veranderd in een krans van lauweren. Hij heeft hen uitgetogen; des duivels macht gebroken; hem overwonnen en ontwapend. Hij heeft hem in het openbaar tentoongesteld, blootgesteld aan de openbare schande; hem een schouwspel voor engelen en mensen gemaakt. Het rijk des duivels werd een dodelijken slag toegegebracht door de Heere Jezus. Hij bond hem aan zijn zegekar en reed voort overwinnende en ter overwinning; zoals de bevelhebbers, na de strijd terugkerende, hun zegevierenden intocht hielden. Hij heeft over hen getriomfeerd. Aan het kruis en in Zijn dood; en gelijk anderen het verstaan, in zichzelf door eigen macht, als een die de wijnpersbak alleen trad en er was geen der volken met Hem.

Kolossenzen 2:16-23🔗

De apostel besluit dit hoofdstuk met vermaningen tot de eigenaardige plichten, die hij aan de voorafgaande redenering ontleent.

I. Hier is een waarschuwing om zich in acht te nemen tegen Joodse leraren, en tegen hen die beproeven Christenen onder het juk van de ceremoniële wet te brengen. Dat u dan niemand oordele in spijs of in drank, enz., vers 16. Velen van de ceremoniën der Mozaïsche wet bestonden in onderscheidingen van spijzen en dagen. Het blijkt uit Rom. 14 dat er waren, die deze onderscheidingen wilden handhaven. Maar de apostel toont hier aan, dat sinds Christus gekomen is en de ceremoniële wet vervuld heeft, ze niet meer onderhouden moet worden. Laat niemand u met deze dingen bezwaren, want God doet het zelf niet. Indien God u heeft vrijgemaakt, wordt dan niet wederom met dat juk der dienstbaarheid bevangen. En dit te meer omdat deze dingen een schaduw van de toekomende dingen waren, vers 17; hetgeen aanduidt dat zij geen innerlijke waarde bezaten en nu afgedaan hebben. Maar het lichaam is van Christus; het lichaam, waarvan zij de schaduw waren, is gekomen, zodat het voortzetten van de ceremoniële gebruiken, die alleen typen en schaduwen van Christus waren, een aanduiding zou zijn dat Christus nog niet gekomen en het Evangelie nog niet geopenbaard was. Merk op de voordelen, die wij onder het Evangelie hebben boven hen, die onder de wet waren; zij hadden de schaduw, wij hebben het wezen der zaak.

II. Hij waarschuwt hen op hun hoede te zijn tegen degenen, die de aanbidding der engelen als middelaars tussen God en de mensen invoeren willen, zoals de heidense wijsgeren deden. Dat u dan niemand overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, vers 18. Het scheen een teken van nederigheid te zijn om de tussenkomst der engelen te verlangen, omdat men zich bewust was van eigen onwaardigheid om rechtstreeks met God te spreken. Maar hoewel het een schijn van nederigheid had, was het een eigenwillige en geen geboden nederigheid, en daarom is ze niet aannemelijk, gelijk ze ook niet betrouwbaar is. Zij ontneemt aan Christus de eer, die men Hem alleen verschuldigd is, en geeft die aan een schepsel. Daarbij waren de beweegredenen, die tot deze handelingen leidden, enkel uitvinding van mensen en geen Goddelijke openbaring; de hoogmoedige bedenkselen van de menselijke rede, waardoor de mens zich met dingen inlaat en er over beslist, zonder er genoegzame kennis van te hebben. Intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; voorgevende instaat te zijn om de verschillende rangen van engelen te kunnen beschrijven en hun onderscheidene bedieningen te kennen, welke God voor ons verborgen heeft. En daarom, hoewel die leer een schijn van nederigheid in de praktijk had, was ze in beginsel werkelijk hoogmoed. Zij brachten zulke herschenschimmen te berde om hun eigen vleselijke neigingen te strelen, en waren er trots op dat zij voor wijzer dan andere mensen aangezien werden. Hoogmoed is de oorsprong van een groot aantal dwalingen en ketterijen, evenals van veel boze praktijken, die een groot vertoon van nederigheid hebben. Zij, die zo handelen, behouden het Hoofd niet, vers 19. In werkelijkheid verzaken zij Christus, de enigen Middelaar tussen God en de mensen. Het is de grootste belediging voor Christus, die het hoofd der gemeente is, wanneer een harer leden gebruik wil maken van andere tussenkomst bij God dan de Zijne. Wie Christus loslaat, grijpt iets aan dat naast Hem is; maar dat zal hem niet staande houden. Uit hetwelk het gehele lichaam, door de samenvoegselen en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, opwast met Goddelijken wasdom.

1. Jezus Christus is niet alleen hoofd als opperheer over de gemeente, maar het hoofd van levensinvloed voor haar. Zij is door samenvoegselen en samenbindingen met Hem verenigd, zoals de onderscheidene leden van het lichaam met het hoofd verenigd zijn, en ontvangt leven en voeding van Hem.

2. Het lichaam van Christus is een wassend lichaam; het groeit met Goddelijken wasdom. De nieuwe mens groeit; en de natuur der genade is te groeien, wanneer er geen verhindering van buitenaf komt. Met Goddelijken wasdom, met de wasdom der genade waarvan God de bewerker is, of, naar gewoon hebreeuws spraakgebruik, met grote en overvloedigen wasdom. Opdat gij moogt vervuld worden met al de volheid Gods, Ef. 3:19. Opwassen in Christus, die het hoofd is, uit welke het gehele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, de wasdom des lichaams bekomt, Ef. 4:15, 16.

III. Hij neemt daaruit aanleiding om hen opnieuw te waarschuwen. Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij gelijk of gij in de wereld leefdet met inzettingen belast? vers 20. Indien gij als Christenen dood zijt voor de onderhouding van de ceremoniële wet, waarom onderwerpt gij u er dan aan? Zulke onderhouding als: Raak niet, en smaak niet, en roer niet aan, vers 21. Onder de wet bestond ceremoniële besmetting, bijvoorbeeld door het aanraken van een lijk, of van iets dat de afgoden geofferd was, of door het eten van verboden spijzen, enz. Welke dingen alle verderven door het gebruik; daar ze geen innerlijke waarde hebben die hen instandhoudt, en zij, die ze gebruiken, zien ze verderven en verdwijnen; -of welke, door de bedoeling om het Christelijk geloof te verderven, moeten vergaan, daar ze geen ander gezag hebben dan de instellingen en overleveringen der mensen. Zij hebben wel een schijnreden van wijsheid in eigenwilligen godsdienst en nederigheid. Die deze dingen voorstonden hielden zichzelf voor wijzer dan hun naasten, omdat zij de wet van Mozes tegelijk met het Evangelie van Christus onder- hielden; ten einde zo niet in het ene, dan toch in het andere zeker van hun zaak te zijn; maar, helaas, dat was slechts een schijn van wijsheid, enkel inbeelding en voorwendsel. Naar het scheen veronachtzaamden zij het lichaam, door dit niet te eten en dat niet te smaken en hun zinnelijke genoegens en begeerten te doden; maar daarin is niets van de ware toewijding, want het Evangelie leert ons God te aanbidden in geest en in waarheid, en niet door het waarnemen van instellingen; en alleen door tussenkomst van Christus en niet door die der engelen.

1. Christenen zijn door Christus bevrijd van de ceremoniële vervulling van de wet van Mozes, en alleen onderworpen aan het juk, dat God zelf hun oplegt

2. Onderwerping aan instellingen van menselijke vinding in de dienst van God is ten hoogste afkeurenswaardig en tegen de vrijheid van het Evangelie. De apostel vordert van de Christenen: Staat dan in de vrijheid, met welke Christus u heeft vrijgemaakt, en wordt niet wederom met een juk der dienstbaarheid omvangen, Gal. 5:1. Hun verkeerdheid is, dat ze inbreuk maken op het gezag van Christus, het hoofd der gemeente, en een andere wet instellen van geboden in inzettingen bestaande, Ef. 2:15, nadat Christus de oude wet teniet gedaan had.

3. Zulke dingen hebben alleen een schijn van wijsheid, maar zijn in werkelijkheid dwaasheid. Het is ware wijsheid zich dicht aan de instellingen van het Evangelie te houden en zich volkomen te onderwerpen alleen aan Christus, het hoofd der gemeente.