Ga naar inhoud

Lukas 1

  1. NADEMAAL velen ter hand genomen hebben om in orde te stellen een verhaal van de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben,
  2. Gelijk ons overgeleverd hebben die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn;
  3. Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theófilus;
  4. Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen waarvan gij onderwezen zijt.
  5. In de dagen van Herodes, den koning van Judéa, was een zeker priester, met name Zacharías, van de dagorde van Abía; en zijn vrouw was uit de dochteren Aärons, en haar naam Elisabet.
  6. En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren onberispelijk.
  7. En zij hadden geen kind, omdat Elisabet onvruchtbaar was en zij beiden ver op hun dagen gekomen waren.
  8. En het geschiedde dat, als hij het priesterambt bediende voor God in de beurt zijner dagorde,
  9. Naar de gewoonte der priesterlijke bediening, hem te lote was gevallen dat hij zou ingaan in den tempel des Heeren om te reukofferen.
  10. En al de menigte des volks was buiten biddende ter ure des reukoffers.
  11. En van hem werd gezien een engel des Heeren, staande ter rechterzijde van het altaar des reukoffers.
  12. En Zacharías hem ziende, werd ontroerd, en vreze is op hem gevallen.
  13. Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharías, want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elisabet zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam heten Johannes.
  14. En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden.
  15. Want hij zal groot zijn voor den Heere; noch wijn noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan.
  16. En hij zal velen der kinderen Israëls bekeren tot den Heere hun God.
  17. En hij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk.
  18. En Zacharías zeide tot den engel: Waarbij zal ik dat weten? Want ik ben oud, en mijn vrouw is ver op haar dagen gekomen.
  19. En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben Gabriël, die voor God sta, en ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te verkondigen.
  20. En zie, gij zult zwijgen en niet kunnen spreken, tot op den dag dat deze dingen geschied zullen zijn; om dies wil dat gij mijn woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hun tijd.
  21. En het volk was wachtende op Zacharías, en zij waren verwonderd dat hij zo lang vertoefde in den tempel.
  22. En als hij uitkwam, kon hij tot hen niet spreken; en zij bekenden dat hij een gezicht in den tempel gezien had. En hij wenkte hun toe en bleef stom.
  23. En het geschiedde als de dagen zijner bediening vervuld waren, dat hij naar zijn huis ging.
  24. En na die dagen werd Elisabet, zijn vrouw, bevrucht; en zij verborg zich vijf maanden, zeggende:
  25. Alzo heeft mij de Heere gedaan, in de dagen in welke Hij mij aangezien heeft om mijn versmaadheid onder de mensen weg te nemen.
  26. En in de zesde maand werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galiléa, genaamd Nazareth;
  27. Tot een maagd die ondertrouwd was met een man wiens naam was Jozef, uit het huis Davids; en de naam der maagd was Maria.
  28. En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij begenadigde; de Heere is met u, gij zijt gezegend onder de vrouwen.
  29. En als zij hem zag, werd zij zeer ontroerd over dit zijn woord en overlegde hoedanig deze groetenis mocht zijn.
  30. En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden.
  31. En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS.
  32. Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven;
  33. En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.
  34. En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man beken?
  35. En de engel antwoordende zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden.
  36. En zie, Elisabet, uw nicht, is ook zelve bevrucht met een zoon in haar ouderdom; en deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde.
  37. Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn.
  38. En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord. En de engel ging weg van haar.
  39. En Maria opgestaan zijnde in diezelve dagen, reisde met haast naar het gebergte, in een stad van Juda;
  40. En kwam in het huis van Zacharías en groette Elisabet.
  41. En het geschiedde als Elisabet de groetenis van Maria hoorde, zo sprong het kindeken op in haar buik; en Elisabet werd vervuld met den Heiligen Geest;
  42. En riep uit met grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws buiks.
  43. En vanwaar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt?
  44. Want zie, als de stem uwer groetenis in mijn oren geschiedde, zo sprong het kindeken van vreugde op in mijn buik.
  45. En zalig is zij die geloofd heeft; want de dingen die haar van den Heere gezegd zijn, zullen volbracht worden.
  46. En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot den Heere,
  47. En mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker;
  48. Omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten.
  49. Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij Die machtig is, en heilig is Zijn Naam.
  50. En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen die Hem vrezen.
  51. Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm; Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten.
  52. Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken, en nederigen heeft Hij verhoogd.
  53. Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden.
  54. Hij heeft Israël, Zijn knecht, opgenomen, opdat Hij gedachtig ware der barmhartigheid,
  55. (Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, namelijk tot Abraham en zijn zaad) in der eeuwigheid.
  56. En Maria bleef bij haar omtrent drie maanden, en keerde weder tot haar huis.
  57. En de tijd van Elisabet werd vervuld, dat zij baren zou, en zij baarde een zoon.
  58. En die daar rondom woonden en haar magen hoorden dat de Heere Zijn barmhartigheid grotelijks aan haar bewezen had, en waren met haar verblijd.
  59. En het geschiedde dat zij op den achtsten dag kwamen om het kindeken te besnijden, en noemden het Zacharías, naar den naam zijns vaders.
  60. En zijn moeder antwoordde en zeide: Niet alzo, maar hij zal Johannes heten.
  61. En zij zeiden tot haar: Er is niemand in uw maagschap, die met dien naam genaamd wordt.
  62. En zij wenkten zijn vader, hoe hij wilde dat hij genaamd zou worden.
  63. En als hij een schrijftafeltje geëist had, schreef hij, zeggende: Johannes is zijn naam. En zij verwonderden zich allen.
  64. En terstond werd zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt; en hij sprak, God lovende.
  65. En er kwam vrees over allen die rondom hen woonden; en in het gehele gebergte van Judéa werd veel gesproken van al deze dingen.
  66. En allen die het hoorden, namen het ter harte, zeggende: Wat zal toch dit kindeken wezen? En de hand des Heeren was met hem.
  67. En Zacharías, zijn vader, werd vervuld met den Heiligen Geest en profeteerde, zeggende:
  68. Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke;
  69. En heeft een Hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht;
  70. Gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn;
  71. Namelijk een verlossing van onze vijanden en van de hand van al degenen die ons haten;
  72. Opdat Hij barmhartigheid deed aan onze vaderen, en gedachtig ware aan Zijn heilig verbond,
  73. En aan den eed dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft, om ons te geven,
  74. Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees,
  75. In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens.
  76. En gij, kindeken, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden; want gij zult voor het aangezicht des Heeren vooruitgaan, om Zijn wegen te bereiden;
  77. Om Zijn volk kennis der zaligheid te geven, in vergeving hunner zonden,
  78. Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte;
  79. Om te verschijnen dengenen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; om onze voeten te richten op den weg des vredes.
  80. En het kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en was in de woestijnen tot den dag zijner vertoning aan Israël.

Inleiding🔗

Het verhaal dat deze evangelist ons geeft (of liever, dat God ons door hem geeft) van het leven van Christus, begint vroeger dan dat van Mattheüs en Markus. Wij hebben reden om God te danken voor allen, gelijk wij reden hebben om Hem te danken voor al de gaven en bekwaamheden van Christus’ dienstknechten, die elkaar aanvullen, in dier voege dat hetgeen in de een ontbreekt, in de ander wordt gevonden, zodat zij allen tezamen een schone harmonie vormen.

In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Lukas’ inleiding tot zijn evangelie, of zijn brief van opdracht aan zijn vriend Theofilus. 1-4.
II. De profetie en de geschiedenis van de ontvangenis van Johannes de Doper, die de voorloper van Christus is geweest. vers 5-25.
III. De aankondiging aan de maagd Maria, dat zij de moeder van de Messias zal worden, vers 26-38.
IV. De samenkomst van Maria, de moeder van Jezus, en Elisabeth, de moeder van Johannes, toen zij beiden zwanger waren, en de profetieën, door beiden bij die gelegenheid uitgesproken, vers 39-56.
V. De geboorte en de besnijdenis van Johannes de Doper, zes maanden voor de geboorte van Christus, vers 57-66.
VI. De lofzang van Zacharias, uit dankbaarheid voor de geboorte van Johannes, en in het vooruitzicht op de geboorte van Jezus, 66-79.
VII. Een kort bericht omtrent de kindsheid van Johannes, vers 80.
Dit alles geeft ons meer dan een bloot onderhoudend verhaal, want het zal ons leiden om de verborgenheid der Godzaligheid te verstaan, namelijk dat God geopenbaard is in het vlees.

Lukas 1:1-4🔗

Hoofse voorreden en opdrachten, de taal der vleierij, het voedsel en de brandstof voor de hoogmoed, worden zeer terecht door de verstandigen en Godvruchtigen veroordeeld, maar hieruit volgt nog niet dat dezulken, die nuttig en leerrijk zijn, even zo veracht moeten worden, en het is zulk een voorrede of inleiding waarmee Lukas zijn Evangelie opdraagt aan zijn vriend Theophilus, niet als aan een patroon - ofschoon hij wel een man van aanzien was - om het onder zijn bescherming te stellen, maar als aan zijn kwekeling, die het moet leren en er aan moet vasthouden. Het is niet zeker wie deze Theophilus was, de naam betekent "vriend van God." Sommigen denken dat er geen bepaald persoon mede bedoeld was, maar dat Lukas zijn Evangelie heeft opgedragen aan iedere liefhebber van God, Dr. Hammond noemt enigen van de ouden, die het aldus verstaan hebben, en dan leert dit ons dat zij, die waarlijk liefhebbers van God zijn, het Evangelie van Christus hartelijk welkom zullen heten, daar zijn doel en strekking is ons tot God te brengen. Maar er moet hier toch veeleer aan een bijzonder persoon gedacht worden, waarschijnlijk een overheidspersoon, daar Lukas hem hier dezelfden eretitel geeft, dien Paulus aan Festus, de stadhouder, gaf, Handelingen 26:25, kratiste, welk woord wij daar vertaald vinden door machtigste, en hier door voortreffelijke. De Godsdienst is geen hinderpaal voor beleefdheid of goede manieren, maar leert ons om, overeenkomstig de gebruiken des lands, eer te geven aan wie eer toekomt. Nu valt hier op te merken:

I. Waarom Lukas dit Evangelie geschreven heeft. Het is zeker dat hij gedreven werd door de Heiligen Geest, niet slechts om te schrijven, maar onder het schrijven, maar in beiden als een redelijk wezen, en niet als een machine, en hij is daarbij geleid om aan te merken:

1. Dat de dingen, waarvan hij schreef, dingen waren, die onder alle Christenen met volkomen zekerheid geloofd werden, dingen dus, waarin zij onderwezen behoren te worden, opdat zij weten wat zij geloven, en dingen, die aan het nageslacht overgeleverd behoren te worden, (daar zij er evenveel belang bij hebben als wij) en om dit te kunnen, moeten zij geschreven worden, hetgeen de zekerste weg is om ze tot het nageslacht te brengen. Hij wil niet schrijven over dingen, die tot twistige samensprekingen leiden, dingen, waarover Christenen gerust onderling kunnen verschillen, en waarover zij zelf nog onbeslist zijn, maar de dingen, die onder ons zeer vast geloofd worden, pragmata peplêrophorêmena, de dingen, die volbracht werden (lezen hier sommigen), die Christus en zijn apostelen hebben gedaan, gedaan onder omstandigheden, die ten volle zekerheid gaven, dat zij werkelijk gedaan zijn, zodat zij een wel bevestigd en duurzaam geloof hebben gevonden. Hoewel het niet het fondament is van ons geloof, is het toch een steun en hulp voor ons geloof, dat de artikelen onzer geloofsbelijdenis dingen zijn, die reeds lang vast en ontwijfelbaar geloofd werden. De leer van Christus is hetgeen, waarop duizenden van de wijste en beste der mensen met de grootste gerustheid en overtuiging het heil hunner ziel hebben gewaagd.

2. Dat het nodig was om een verhaal van deze dingen in orde te stellen, opdat de geschiedenis van het leven van Christus gerangschikt en in schrift werd gebracht. Als de dingen in orde geschikt zijn, dan kunnen wij ze er des te beter door vinden voor ons eigen gebruik, en bewaren ten gebruike van anderen.

3. Dat velen hadden ondernomen om verhalen van het leven van Christus in omloop te brengen, welmenende personen, velen die het goed bedoeld en ook goed gedaan hebben, en wat zij wereldkundig hebben gemaakt, heeft ook goed teweeggebracht, al geschiedde het niet door Goddelijke ingeving, en al was het niet zo goed gedaan als wenselijk was, en niet bestemd om duurzaam of blijvend te zijn. Indien de arbeid van anderen in het Evangelie van Christus trouw en in oprechtheid gedaan wordt, dan behoren wij het aan te moedigen en te loven, maar het niet te verachten, al is er ook veel gebrekkigs in. Anderer dienst voor Christus moet niet beschouwd worden als onze dienst overbodig te maken, integendeel, wij moeten er ons door laten aanvuren tot meer en beter dienen.

4. Dat de waarheid der dingen, die hij had te schrijven, bevestigd werd door het overeenstemmend getuigenis van hen, die er de bevoegde en onwraakbare getuigen van zijn geweest. Wat reeds in geschrifte openbaar was gemaakt, en wat hij nu stond openbaar te maken, kwam overeen met hetgeen mondeling herhaaldelijk meegedeeld werd door hen, die van de beginne zelf aanschouwers en dienaars des woords geweest zijn, vers 2. De apostelen waren dienaars van het woord van Christus, die het Woord is (zo verstaan sommigen dit), of van de leer van Christus, haar zelf ontvangen hebbende, bedienden zij haar aan anderen, 1 Johannes 1:1.

Zij hadden geen Evangelie te maken als meesters, maar een Evangelie te prediken als dienaars. De dienaars des woords waren ooggetuigen van de dingen, die zij predikten, en tevens waren zij ook oorgetuigen. Zij zelf hebben de leer van Christus gehoord en zijn wonderen gezien, zij hadden ze niet bij geruchte en als uit de tweede hand, en daarom konden zij niet anders dan met de grootste verzekerdheid spreken hetgeen zij gezien en gehoord hadden, Handelingen 4:20. Zij zijn dit geweest van de beginne van Christus’ openbare bediening, vers 2. Hij heeft zijn discipelen bij zich gehad, toen Hij Zijn eerste wonder heeft gewerkt, Johannes 2:11. Zij hebben Hem vergezeld al de tijd, in welken Hij onder hen in- en uitgegaan is, Handelingen 1:21, zodat zij niet alleen datgene gehoord en gezien hebben, hetwelk nodig was om hun geloof te bevestigen, maar indien er iets geweest ware, waardoor het geschokt kon worden, dan hadden zij de gelegenheid gehad om het te ontdekken. Het geschreven Evangelie, dat wij op de huidige dag nog hebben, komt nauwkeurig overeen met het Evangelie, dat in de eerste dagen der kerk gepredikt werd. Hij zelf heeft van tevoren naarstig onderzocht de dingen, waarover hij schrijft, vers 3. Sommigen denken dat hier een stilzwijgende afkeuring in ligt opgesloten van hen, die voor hem geschreven hebben, alsof zij niet naarstig onderzocht hadden de dingen, waarover zij schreven, en er dus ook geen volkomen kennis van hadden, en daarom: "Hier ben ik, zend mij, (facit indignatio versum - mijn toorn dringt mij de pen op te vatten), of liever, zonder enigerlei afkeuring van hen, verklaart hij zich instaat voor hetgeen hij ondernomen heeft: het heeft mij goed gedocht, hebbende alles - anoothen - van boven - (zoals dit woord eigenlijk vertaald moet worden, want indien hij hetzelfde bedoelde met van de beginne, vers 2, zoals onze overzetting het heeft, dan zou hij ook hetzelfde woord gebruikt hebben) onderzocht, en er dus een nauwkeurige kennis van verkregen.

Hij had een naarstig onderzoek naar deze dingen ingesteld, ze achtervolgd (zoals het woord eigenlijk luidt), gelijk van de profeten des Ouden Testaments gezegd wordt, dat zij ondervraagd en onderzocht hebben, 1 Petrus 1:10. Hij had de dingen niet zo licht en oppervlakkig opgenomen als anderen, die voor hem geschreven hebben, maar er zich op toegelegd om er de bijzonderheden van na te gaan. Hij had zijn berichten niet slechts, gelijk de anderen, door overlevering ontvangen, maar door openbaring, waardoor die overlevering bevestigd werd, en waardoor hij voor dwaling of vergissing in de vermelding er van bewaard bleef. Hij zocht het van boven, (gelijk het woord te kennen geeft) en vandaar had hij het, dus zal hij, gelijk Elihu, zijn "gevoelen van verre ophalen." Hij schreef zijn geschiedenis, zoals Mozes de zijn schreef, van dingen, bericht door de overlevering, maar bekrachtigd door de Goddelijke ingeving. Daarom kon hij zeggen, dat hij een volkomen kennis had van deze dingen Hij kende ze akriboos, nauwkeurig. "Dit nu van boven ontvangen hebbende, heeft het mij goed gedocht het mede te delen", want een talent als dit moet niet begraven worden.

II. Merk op, waarom hij het aan Theofilus zond: "Het heeft mij goed gedocht aan u te schrijven, niet opdat gij vermaardheid aan het werk zoudt geven, maar opdat gij er door gesticht zoudt worden, opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen, waarvan gij onderwezen zijt, vers 4.

1. Hierin ligt opgesloten, dat hij van deze dingen onderwezen was, hetzij voor of na zijn doop, of wel beide voor en na zijn doop, overeenkomstig de regel, Mattheüs 28:19, 20. Waarschijnlijk heeft Lukas hem gedoopt, en wist hij hoe wèl hij onderwezen was, peri hoon katêchêthês - betreffende welke gij gecatechiseerd zijt, aldus luidt het woord, de kundigste Christenen begonnen met gecatechiseerd te worden. Theofilus was een aanzienlijk persoon, wellicht van adellijke geboorte, zoveel te meer moeite behoort men zich te geven voor de zodanige, als zij nog jong zijn, om hun de beginselen te leren der woorden Gods, opdat zij gesterkt mogen zijn tegen de verzoekingen, en goed toegerust voor hun hoge positie in de wereld.

2. De bedoeling was dat hij de zekerheid zou kennen van deze dingen, ze duidelijker zou verstaan en vaster zou geloven. Er is in het Evangelie van Christus zekerheid. Er is datgene in, waarop wij kunnen bouwen, en zij, die in de dingen Gods wèl onderwezen werden toen zij nog jong waren, behoren zich later te benaarstigen om de zekerheid van die dingen te kennen. Wij moeten niet slechts weten wat wij geloven, maar waarom wij het geloven, opdat wij instaat zijn rekenschap te geven van de hope, die in ons is.

Lukas 1:5-25🔗

De twee voorgaande evangelisten hebben beiden hun Evangelie doen aanvangen met de doop van Johannes en zijn prediking, welke begon omstreeks zes maanden voordat onze Zaligmaker Zijn openbaar dienstwerk heeft aangevangen, (en nu de zaken zo dicht tot het punt van een grote verandering waren gekomen, waren zes maanden een lange tijd, terwijl die tevoren slechts als een korten tijd beschouwd zouden zijn). En daar nu deze evangelist een meer omstandig verhaal wilde geven van onzes Heilands ontvangenis en geboorte, dan tot nu toe gegeven was, besluit hij om evenzo omtrent Johannes de Doper te handelen, die in alles Zijn voorloper is geweest, de Morgenster voor de Zon der gerechtigheid. De evangelist doet dit, niet slechts omdat men graag iets weten wil omtrent de afkomst en de eerste dagen van hen, die later blijken grote mannen te zijn, maar ook omdat bij het begin van dezen veel wonderbaarlijke dingen geschied zijn, en er voortekenen waren van hetgeen zij later bleken te wezen. Onze door Gods Geest geleide geschiedschrijver begint in deze verzen zijn verhaal met de ontvangenis van Johannes de Doper. Wij hebben te letten op:

I. Het bericht omtrent zijn ouders, vers 5. Zij leefden in de dagen van Herodes, de koning, die een vreemdeling was, en door de Romeinen als onderkoning was aangesteld, daar Judea kort tevoren een provincie van het Romeinse rijk was geworden. Dit wordt opgemerkt om te tonen, dat de scepter volkomen van Juda was geweken, en dat het nu de tijd was, wanneer volgens de profetie van Jakob, Genesis 49:10, de Silo moest komen. Het geslacht van David was nu gezonken en tot het punt gekomen, waar het weer herleven en bloeien zou in de Messias. Niemand moet wanhopen aan de opwekking en bloei van de Godsdienst, ook dan niet, als de burgerlijke vrijheden verloren zijn. Israël is tot slavernij gebracht, maar nu komt Israëls heerlijkheid. De vader van Johannes de Doper was een priester, een zoon van Aäron, zijn naam is Zacharias. Geen geslacht ter wereld is ooit zo door God geëerd, als het geslacht van Aäron en David, met het een werd het verbond van het priesterschap aangegaan, met het andere dat van het koningschap. Beiden hadden zij hun ere verbeurd, maar het Evangelie brengt in de latere dagen wederom eer over beiden, op dat van Aäron in Johannes de Doper, op dat van David in Christus, en daarna gingen beiden teniet. Christus was uit het huis van David, Zijn voorloper uit het huis van Aäron, want zijn priesterlijke werkzaamheid en invloed baanden de weg voor Zijn koninklijk gezag en waardigheid. Deze Zacharias was van de dagorde van Abia. Toen het geslacht van Aäron in Davids tijd zich vermenigvuldigde, heeft hij ze ter bevordering van een geregelde uitoefening van hun ambt in vier en twintig orden verdeeld, opdat de dienst nooit verzuimd zou worden uit gebrek aan dienaren, of ook slechts aan enkelen in handen zou komen. De achtste van deze was die van Abia, 1 Kronieken 24:10, die afstamde van Eleazar, de oudsten zoon van Aäron, maar Dr. Lightfoot spreekt het vermoeden uit, dat velen van de priestergeslachten gedurende de ballingschap verloren zijn gegaan, zodat zij na hun terugkomst die van andere families hebben opgenomen, welke de namen der hoofden van de onderscheidene orden behielden. Ook de huisvrouw van dezen Zacharias was van de dochters van Aäron, haar naam was Elizabeth, dezelfde naam als Eliseba, de vrouw van Aäron, Exodus 6:22. Josephus zegt dat de priesters zeer strikt waren om te huwen in hun eigen stam, ten einde de priesterschap zonder vermenging in stand te houden. Hetgeen nu van Zacharias en Elizabeth wordt opgemerkt is:

1. Dat zij beiden zeer Godvruchtig waren, vers 6. Zij waren beiden rechtvaardig voor God. Zij waren dit in de ogen van Hem, wiens oordeel voorzeker naar waarheid is, zij waren het wezenlijk en in oprechtheid. Diegenen zijn in waarheid rechtvaardig, die dit zijn voor God, zoals Noach in zijn geslacht, Genesis 7:1. Zij maakten zich Gode behaaglijk, en het heeft Hem genadiglijk behaagd hen aan te nemen. Het is zeer gelukkig, als zij, die door het huwelijk samenverbonden zijn, beiden "den Heere aanhangen", en inzonderheid is het nodig, dat de priesters, des Heeren dienstknechten, met hun echtgenoten, hun levensgezellinnen, rechtvaardig zijn voor God, opdat zij voorbeelden der kudde zijn en hun hart verblijden. Zij wandelden in al de geboden en rechten des Heeren, onberispelijk.

a. Hun rechtvaardig zijn voor God bleek uit hun wandel. Zij toonden het, niet door hun spreken, maar door hun werken, door hun wijze van leven, en door de regel, waarnaar zij leefden.

b. Zij bleven zich in alles gelijk, want hun oefeningen der Godsvrucht waren in overeenstemming met hun wandel. Zij wandelden niet slechts in de rechten, of inzettingen, des Heeren, die betrekking hadden op de Goddelijken eredienst, maar ook in de geboden des Heeren, die betrekking hebben op een goeden levenswandel.

c. Zij betoonden een algemene gehoorzaamheid, niet alsof zij nooit op enigerlei wijze tekort kwamen in hun plicht, maar het was hun voortdurend streven om er ten volle aan te beantwoorden.

d. Hierin waren zij wel niet zondeloos maar wel onberispelijk, niemand kon hun een openlijke, ergerlijke zonde ten laste leggen. Zij leidden een eerlijk, onergerlijk leven, zoals het aan leraren en hun gezin zeer bijzonder betaamt, opdat de bediening niet gelasterd worde.

2. Dat zij lang kinderloos geweest zijn, vers 4. Kinderen zijn een erfdeel des Heeren. Maar er zijn velen onder Zijn gehuwde erfgenamen, aan wie dit erfdeel ontzegd is, zij zijn een kostelijke, begerenswaardige zegen, maar er zijn velen, die rechtvaardig zijn voor God en die, indien zij kinderen hadden, ze zouden opvoeden in zijn vreze, maar die daarmee toch niet gezegend zijn, terwijl de lieden, die van de wereld zijn, overvloeien van kinderen, Psalm 17:14 en hun jonge kinderen uitzenden als een kudde, Job 21:11. Elizabeth was onvruchtbaar, en zij begonnen er aan te wanhopen ooit kinderen te zullen krijgen, want zij waren verre op hun dagen gekomen, op een leeftijd, wanneer vrouwen die het vruchtbaarst waren, ophouden te baren. Veel uitnemende personen zijn geboren uit moeders, die lang kinderloos zijn geweest, zoals Izaak, Jakob, Jozef, Simson, Samuel, en hier Johannes de Doper, ten einde hun geboorte des te merkwaardiger en de zegen er van des te kostelijker zou zijn voor hun ouders, en om te tonen dat, als God Zijn volk lang laat wachten op de zegen, het Hem soms behaagt om hen te belonen voor hun geduld, door de waardij er van te verdubbelen, als hij komt.

II. De verschijning van een engel aan zijn vader, Zacharias, toen hij het priesterambt bediende in de tempel, vers 8-11. Zacharia, de profeet, was de laatste van het Oude Testament, die met engelen omging, en Zacharias, de priester, de eerste in het Nieuwe Testament. Merk op:

1. Hoe Zacharias bezig was in de dienst van God, vers 8. Hij bediende het priesterambt voor God, in de beurt zijner dagorde. Het was de week zijner wacht, en hij bevond zich op zijn post. Hoewel zijn gezin niet was opgebouwd, en niet groeide of bloeide, heeft hij toch nauwgezet op zijn plaats en op de voor hem bestemden tijd zijn werk gedaan. Ofschoon wij de verlangde zegeningen niet hebben ontvangen, moeten wij ons toch stipt en nauwkeurig aan de ons opgelegde plicht houden, en in ons naarstig waarnemen daarvan kunnen wij hopen, dat zegen en vertroosting ten laatste tot ons zullen komen.

Nu was het Zacharias ten lote gevallen, om in deze week zijner wacht des morgens en des avonds te reukoffers, gelijk evenzo de andere diensten aan de andere priesters ten lote waren gevallen. De diensten werden geregeld naar het lot, opdat sommigen ze niet zouden weigeren, en anderen ze niet voor zich alleen zouden nemen, en opdat, wijl het gehele beleid van het lot van de Heere is, zij de overtuiging en voldoening zouden hebben van door de Heere tot hun werk geroepen te zijn. Dit was niet het reuk-offeren van de hogepriester op de verzoendag, gelijk sommigen gedacht hebben, en daarnaar de tijd van onzes Heilands geboorte meenden te kunnen berekenen, maar het is duidelijk dat het het dagelijkse reukoffers was op het altaar des reukoffers, vers 11, dat zich in de tempel bevond, vers 9, en niet in het heilige der heiligen, waarin de hogepriester inging. De Joden zeggen dat dezelfde priester geen twee maal in geheel zijn leven reukofferde (zij waren zo talrijk), tenminste nooit meer dan een week.

Het is waarschijnlijk, dat dit op een sabbatdag was, want er was een menigte des volks, vers 10, hetgeen gewoonlijk niet het geval was op een werkdag, en aldus eert God gewoonlijk Zijn dag. En als, naar Dr. Ligthfoot met behulp der Joodse kalenders berekent, deze dagorde van Abia op de zeventienden dag der derde maand viel, de maand Sivan, overeenkomende met een deel van Mei en van Juni, dan is het opmerkenswaardig, dat het gedeelte der wet en der profeten, dat op dezen dag in de synagogen gelezen werd zeer in overeenstemming was met hetgeen toen in de tempel voorviel, namelijk de wet op de Nazareeërs, Numeri 6, en de ontvangenis van Simson, Richteren 13. Terwijl Zacharias nu reukofferde in de tempel, was al de menigte des volks buiten, biddende, vers 10. Dr. Lightfoot zegt, dat er in de ure des gebeds voortdurend priesters waren van de dagorde, die de dienst had, en als het de sabbatdag was, ook die van de dagorde, die de vorige week de dienst had gehad, en de Levieten, die onder de priesters dienden, en de mannen, die het volk vertegenwoordigden in het leggen hunner handen op de offers, en nog vele anderen, die door Godsvrucht gedrongen, voor die ure hun bezigheden verlieten, om bij de eredienst van God tegenwoordig te zijn. Die allen vormden dan een grote menigte, inzonderheid op sabbatten en feestdagen. Alle dezen begaven zich dan tot stil gebed, want hun stem werd niet gehoord, totdat het geluid ener schel hen waarschuwde, dat de priester ingegaan was om te reukoffers.

Merk hier nu op:

a. Dat het ware Israël Gods altijd een biddend volk is geweest, en dat het gebed het grootste en voornaamste deel is van de dienst, waarin wij God ere geven, gunsten van Hem ontvangen, en gemeenschap met Hem onderhouden.

b. Dat toen de rituele en ceremoniële vormen in volle kracht waren, zoals dit offeren van reukwerk, zedelijke en geestelijke plichten er toch mede moesten samengaan, en als het voornaamste beschouwd werden. David wist dat, toen hij op een afstand was van het altaar, zijn gebed ook zonder reukwerk gehoord zou worden, want het kon als reukwerk tot God worden opgezonden, Psalm 141: 2. Maar als hij rondom het altaar ging, dan kon het reukwerk Gode niet welbehaaglijk zijn zonder gebed, evenmin als de schaal zonder de kern enigerlei waarde heeft.

c. Dat het voor ons niet volstaat om te zijn, waar God wordt aangebeden, indien ons hart zich niet met de aanbidding verenigt, en alzo instemt met de leraar, die er bij voorgaat. Als de leraar het reukoffer ook nog zo goed volbrengt, in hartgrondig, gepast en oordeelkundig gebed, wat zou het ons baten indien wij niet met hem mede bidden?

d. Al de gebeden, die wij hier in Gods voorhoven tot Hem opzenden, zijn Gode alleen welbehaaglijk en zullen dus alleen verhoring vinden door de kracht van het reukwerk van Christus’ voorbede in de tempel Gods hierboven. Er schijnt een toespeling te zijn op dit gebruik in de tempeldienst in Openbaring 8:1, 3, 4, waar wij zien dat er een stilzwijgen was in de hemel, zoals er een stilzwijgen was in de tempel, van een half uur, terwijl het volk in stilte het hart ophief tot God in het gebed en dat er een engel was, de engel des verbonds, die veel reukwerks offerde met de gebeden aller heiligen voor de troon. Wij kunnen niet verwachten deel te hebben aan Christus’ voorbede, indien wij niet bidden, bidden met onze geest, en volharden in de gebede. En evenmin kunnen wij verwachten dat onze beste gebeden Gode welbehaaglijk zullen zijn, en ons een antwoord des vredes zullen brengen, anders dan door de tussenkomst van Christus, die altijd leeft om voor ons te bidden.

2. Hoe hij, aldus bezig zijnde met zijn werk, geëerd werd met het bezoek van een bode, die uit de hemel tot hem werd gezonden, vers 11. Van hem werd gezien een engel des Heeren. Sommigen hebben opgemerkt, dat wij nooit van de verschijning eens engels in de tempel met een boodschap van God lezen, behalve deze een keer aan Zacharias, omdat God aldaar andere middelen had om Zijn wil bekend te maken, zoals door de Urim en Tummim, en door een stem van tussen de cherubs, maar de ark en die stem ontbraken in de tweeden tempel, en daarom werd, als er een boodschap aan een priester gezonden moest worden in de tempel, een engel daarvoor gebruikt en daardoor werd het Evangelie ingeleid, want, evenals de wet, was ook het Evangelie in de beginne grotelijks door de dienst van engelen gegeven, van welker verschijning wij dikwijls lezen in het Evangelie en de Handelingen, hoewel het beide, voor de wet en het Evangelie, de bedoeling was, om, als zij tot volkomenheid zouden gekomen zijn, een andere, meer geestelijke wijze van gemeenschap tussen God en de mens vast te stellen. Deze engel stond ter rechterzijde van het altaar des reukoffers, aan de noordzijde, zegt Dr. Lightfoot, aan de rechterzijde van Zacharias, vergelijk hiermede Zacharia 3:1, waar Satan staat aan de rechterhand van Jozua, de hogepriester, om hem te weerstaan. Maar Zacharias had een goeden engel aan zijn rechterhand, om hem te bemoedigen. Sommigen denken dat deze engel bij zijn verschijning uit het heilige der heiligen kwam, hetgeen hem aan de rechterzijde des altaars bracht.

3. De indruk, hierdoor teweeggebracht op Zacharias, vers 12. Zacharias, hem ziende, werd ontroerd. Het was een verrassing, die hem verschrikte en deed vrezen, vreze is op hem gevallen, vers 12. Hoewel hij rechtvaardig was voor God, en onberispelijk van wandel, kon hij toch niet anders dan verschrikt en ontroerd zijn op de aanblik van een persoon, wiens aangezicht met de glans, die van hem uitstraalde, hem als meer dan menselijk deed herkennen. Van dat de mens gezondigd heeft, is zijn geest niet instaat geweest om de heerlijkheid van zulke openbaringen te dragen, en deed zijn geweten hem kwade tijdingen vrezen, die door deze hemelboden tot hem gebracht zouden worden. Zelfs Daniël kon het niet dragen, Daniël 10:8. Daarom verkiest God tot ons te spreken door mensen, zoals wij zelf zijn, wier verschrikking ons niet zal doen vrezen.

III. De boodschap, die de engel hem had te brengen, vers 13. Hij begon zijn boodschap, zoals engelen dit meestal deden, met Vrees niet. Het was wellicht aan Zacharias nooit tevoren ten lote gevallen om te reukoffers en, een zeer ernstig, nauwgezet man zijnde, kunnen wij veronderstellen, dat hij grote zorg droeg om dit goed te doen. Toen hij nu de engel zag, was hij misschien bevreesd dat hij gekomen was om hem te bestraffen wegens een vergissing of verkeerdheid. "Neen", zegt de engel, "vrees niet, ik heb u geen kwade tijding te brengen uit de hemel. Vrees niet, wees kalm, opdat gij rustig en bezadigd de boodschap kunt aanhoren, die ik voor u heb." Laat ons zien waarin zij bestond.

1. De gebeden, die hij dikwijls heeft opgezonden, zullen nu een antwoord des vredes erlangen. Vrees niet, Zacharias, want uw gebed is verhoord.

a. Indien hij bedoelt zijn bijzonder gebed om een zoon, ten einde zijn geslacht voort te planten, dan moeten het de gebeden zijn, die hij vroeger om dien zegen had opgezonden, toen er nog waarschijnlijkheid bestond dat hij kinderen zou krijgen. Maar wij kunnen veronderstellen dat, nu hij en zijn vrouw verre op hun dagen gekomen waren, zij niet meer verwachtten kinderen te zullen krijgen, en er dus ook niet meer om gebeden hebben. Het was hun, evenals Mozes, genoeg en zij spraken tot de Heere niet meer over deze zaak, Deuteronomium 3:26. Maar God, die hem nu dien zegen wilde schenken, gedacht de gebeden, die hij voorlang voor en met zijn huisvrouw had opgezonden, evenals Izaak voor en met de zijne, Genesis 25:21. De gebeden des geloofs worden in de hemel op de rol geschreven en niet vergeten, al wordt ook de zaak, om welke gebeden werd, niet terstond gegeven. Gebeden, die wij hebben opgezonden toen wij jong waren en in de wereld kwamen, kunnen verhoord worden als wij oud zijn en de wereld gaan verlaten. Maar:

b. Indien hij bedoelt het gebed, dat hij thans bad en met het reukwerk opzond, dan kunnen wij veronderstellen dat dit in overeenstemming was met de plicht van zijn ambt, voor het Israël Gods en hun welzijn, en de vervulling der belofte, aan hen gedaan nopens de Messias en de komst van Zijn koninkrijk. "Dit uw gebed is nu verhoord, want uw huisvrouw zal weldra bevrucht worden en een zoon baren, die de voorloper van de Messias zal wezen." Sommigen van de Joodse schrijvers zeggen zelf, dat de priester, als hij reukofferde, bad om de verlossing en zaligheid der gehele wereld, en dit gebed zal nu verhoord worden. Of:

c. In het algemeen: "De gebeden, die gij nu bidt, en al uw gebeden zijn door God aangenomen, en zijn voor God gedacht geworden (zoals de engel zei tot Cornelius, toen hij hem bezocht terwijl hij bad, Handelingen 10:31), "en dit zal het teken zijn, dat gij door God zijt aangenomen, uw vrouw Elizabeth, zal u een zoon baren" Het is voor biddende mensen zeer troostrijk te weten, dat hun gebed verhoord is, en de zegeningen zijn dubbel lieflijk, die wij op het gebed hebben verkregen.

2. Hij zal een zoon hebben in zijn ouderdom bij Elizabeth, zijn huisvrouw, die gedurende langen tijd onvruchtbaar geweest is, opdat door diens geboorte, die schier een wonder was, het volk voorbereid zal worden, om aan te nemen en te geloven, dat uit een maagd een zoon geboren zou worden, hetgeen een volkomen wonder was. Hem wordt gezegd welken naam hij aan zijn zoon moet geven, gij zult zijn naam heten Johannes, in het Hebreeuws Jehochanan, een naam, dien wij dikwijls in het Oude Testament ontmoeten en die betekent de begenadigde Gods of de door Gods genade gegevene. De priesters moeten God smeken, dat Hij ons genadig zij, Maleachi 1:9, en moeten alzo het volk zegenen, Numeri 6:25. Zacharias heeft nu aldus gebeden, en de engel zegt hem dat zijn gebed verhoord is, en hij zal een zoon hebben, dien hij, ten teken van de verhoring van zijn gebed, zal noemen: De Heere zal genadig zijn, Jesaja 30:18, 19.

3. Deze zoon zal de vreugde zijn van zijn bloedverwanten en vrienden, vers 14. Hij zal een tweede Izaak wezen, uw lachen, en sommigen denken, dat dit deels ook met zijn naam Johannes bedoeld is. Hij zal een welkom kind wezen. U zal blijdschap en verheuging wezen. Zegeningen, waar lang op gewacht werd, zijn, als zij ten laatste komen, er des te lieflijker om. "Hij zal een zoon wezen, die u reden zal geven om u in hem te verheugen." Vele ouders zouden, indien zij voorzien konden wat hun kinderen zijn zullen, in plaats van zich te verheugen bij hun geboorte, wensen dat zij nooit geboren waren, maar ik zal u zeggen wat uw zoon zijn zal, en dan behoeft gij u niet met beving te verheugen bij zijn geboorte, zoals de besten wel moeten doen, maar gij zult u met blijdschap kunnen verheugen. Ja, en er zullen velen zijn, die zich bij zijn geboorte zullen verheugen, al de leden van uw familie zullen zich verheugen, en allen die het goede voor haar wensen, omdat zij tot eer en vertroosting der familie is, vers 58. Alle Godvruchtigen zullen zich verheugen, dat zulk een vroom echtpaar als Zacharias en Elizabeth een zoon heeft, omdat zij hem een goede opvoeding zullen geven, die, naar men mag hopen, hem tot een zegen zal doen zijn voor zijn geslacht. En wellicht zullen velen zich, door een innerlijken aandrang, waarvan zij geen rekenschap kunnen geven, zich verheugen als een voorteken van de blijde dagen, die door het Evangelie komen zullen.

4. Deze zoon zal een bijzonder gunstgenoot, een bevoorrechte des hemels zijn en een bijzondere zegen voor de aarde. De eer van een zoon te hebben is niets, vergeleken bij de eer van zulk een zoon te hebben.

a. Hij zal groot zijn voor de Heere. Diegenen zijn in waarheid groot, die het zijn in Gods ogen, niet zij, die het zijn in de ogen ener ijdele, vleselijk-gezinde wereld. God zal hem geduriglijk voor Zijn aangezicht stellen, zal hem gebruiken voor Zijn werk, hem uitzenden met zijn boodschappen, en dat zal hem in waarheid groot en achtbaar maken. Hij zal een profeet zijn, ja meer dan een profeet, en deswege even groot als allen, die van vrouwen geboren zijn, Mattheüs 11:11. Hij zal leven in grote afzondering van de wereld, buiten het gezicht der mensen, en als hij in het openbaar verschijnt, zal hij gering zijn in zijn voorkomen, maar hij zal groot zijn voor de Heere.

b. Hij zal een Nazareeër zijn, Gode afgezonderd van alles wat verontreinigt, ten teken waarvan hij, naar de wet op het Nazireërschap, wijn noch sterken drank zal drinken, - of liever, noch ouden, noch nieuwen wijn, want de meesten denken dat het woord, hier vertaald door sterken drank, een soort van wijn betekent, wellicht zoals dien wij "gefabriceerden wijn" noemen, of een bedwelmende drank was. Hij zal wezen wat Simson naar het Goddelijk voorschrift geweest is, Richteren 13:7, en Samuel naar de gelofte zijner moeder, een Nazareeër voor het leven. 1 Samuel 1:11. Er wordt van gesproken als van een groot voorbeeld van Gods gunst over Zijn volk, dat Hij hun zonen tot profeten heeft verwekt, en uit hun jongelingen tot Nazareeërs, Amos 2:11, alsof zij, die bestemd waren om profeten te zijn, opgevoed moesten worden onder de tucht van de Nazareeërs. Samuel en Johannes de Doper zijn dit geweest, hetgeen aanduidt dat zij, die uitnemende dienstknechten Gods willen worden en tot uitnemende diensten gebruikt, moeten leren een leven van zelfverloochening te leiden en van doding van het vlees, dood moeten zijn voor de genoegens der zinnen, en hun hart en geest moeten bewaren voor alles wat hen in duisternis en beroering zou kunnen brengen.

c. Hij zal zeer geschikt en bekwaam zijn voor de grote en gewichtige diensten, waartoe hij ter bestemder tijd geroepen zal worden: Hij zal met de Heilige Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan, en zodra het mogelijk is, zal hij dit blijken te zijn. Merk op: Dat zij, die met de Heilige Geest vervuld willen zijn, sober en matig moeten wezen, zeer matig in het gebruik van wijn en sterken drank, want dat is het, wat hen hiertoe geschikt maakt. Wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met de Geest, waarmee dat niet bestaanbaar is, Efeziërs 5:18. Dat het mogelijk is, dat de Heilige Geest werkt op kinderkens, zelfs van hun moeders lijf aan, want Johannes de Doper was toen reeds vervuld met de Heiligen Geest, die intijds bezit nam van zijn hart, en daarvan werd al spoedig een blijk gegeven, toen hij op de nadering van de Zaligmaker van vreugde opsprong in de buik zijner moeder, en later is het zeer spoedig gebleken, dat hij geheiligd was. God heeft beloofd Zijn Geest uit te gieten op het zaad der gelovigen, Jesaja 44:3, en hun "uitspruiten" in hun vroege toewijding aan God is daar de vrucht van, vers 4, 5. Wie kan het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, die, voor zoveel wij weten - en meer dan dat kunnen wij ook van de volwassenen niet zeggen, getuige Simon de tovenaar - den Heiligen Geest hebben ontvangen gelijk als ook wij, en in wier hart het zaad der genade gezaaid is? Handelingen 10:47.

d. Hij zal het middel wezen om vele zielen tot God te bekeren en hen te bereiden om het Evangelie van Christus te ontvangen, vers 16, 17. Hij zal gezonden worden aan de kinderen Israëls, het volk der Joden, tot hetwelk ook de Messias het eerst gezonden was, en niet tot de heidenen, tot het gehele volk, en niet slechts tot het geslacht van de priesters, waarmee hij, hoewel zelf tot hen behorende, niet bijzonder vertrouwd was, op wie hij geen groten invloed uitoefende. Hij zal voor Hem heengaan, dat is: voor de Messias, dien zij moeten verwachten te zijn, niet hun Koning in de zin, waarin zij dat gewoonlijk bedoelden, een wereldlijk vorst van hun natie, maar hun Heere en hun God, om hen te regeren en te beschermen, en hen te dienen op een geestelijke wijze door zijn invloed op hun hart. Thomas wist dit, toen hij tot Christus zei: Mijn Heere en mijn God, hij wist het beter dan Nathanaël, toen deze zei: Rabbi, Gij zijt de Koning Israëls. Johannes zal voor Hem heengaan, een weinig voor Hem, om kennis te geven van zijn nadering, en het volk te bereiden om Hem te ontvangen. Hij zal heengaan in de geest en de kracht van Elias. Dat is:

Ten eerste: Hij zal een man wezen zoals Elias was, en werken doen zoals Elias ze gedaan heeft - evenals hij zal hij een harig kleed dragen en met een lederen gordel omgord zijn, en afgezonderd van de wereld leven, - evenals hij zal hij de noodzakelijkheid prediken van boete en bekering, aan een zeer verdorven en ontaard geslacht - evenals hij zal hij stoutmoedig en ijverig zijn in het bestraffen van zonde en er tegen te getuigen, zelfs in de grootste en aanzienlijkste, en er om gehaat en vervolgd worden door een Herodes en zijn Herodias, zoals Elias het was door Achab en zijn Izebel. Hij zal in zijn werk, evenals Elias, gedreven en gedragen worden door Gods Geest en kracht, waardoor zijn bediening met heerlijken voorspoed gekroond zal worden. Gelijk Elias de Schriften der profeten van het Oude Testament voorafging, en dit merkwaardig tijdperk der Oud Testamentische bedeling als het ware ingeleid heeft door een weinig schrijven van hem zelf, 2 Kronieken 21:12, zo is Johannes de Doper voor Christus en zijn apostelen heengegaan, en heeft hij de Evangeliebedeling ingeleid door de prediking van de hoofdinhoud der Evangelieleer en van de Evangelieplicht: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen

Ten tweede. Hij zal de persoon wezen, van wie geprofeteerd werd door Maleachi, onder de naam van Elia, Maleachi 4:5, die gezonden zal worden, eer de dag des Heeren komt. "Ziet, Ik zend ulieden de profeet Elia", niet Elia de Tisbiet (zoals de LXX de tekst daar verdorven hebben om de Joodse overleveringen te begunstigen) maar een profeet in de geest en de kracht van Elias, zoals de engel het hier verklaart. Hij zal velen der kinderen Israëls bekeren tot de Heere, hun God, hun hart neigen om de Messias aan te nemen en welkom te heten, door de bewustheid van zonde in hen te doen ontwaken met de begeerte naar gerechtigheid. Al wat de strekking heeft om ons af te keren van ongerechtigheid, zoals Johannes’ prediking en doop, zal ons tot Christus wenden, als tot onze Heere en God, want zij die door Gods genade geleid worden om het juk der zonde af te werpen, dat is: de heerschappij der wereld en van het vlees, zullen weldra bewogen worden om het juk van de Heere Jezus op te nemen. Hierdoor zal hij de harten der vaderen bekeren tot de kinderen, dat is: hij zal de harten der Joden neigen tot de heidenen, hij zal er toe bijdragen om de ingewortelde vooroordelen van de Joden tegen de heidenen te overwinnen, hetgeen geschied is door het Evangelie, waar dit overhand verkreeg, en reeds begonnen door Johannes de Doper, die gekomen is tot een getuige, om van het licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden, die zowel Romeinse soldaten als Joodse Farizeeën doopte en onderwees, de hoogmoed en het zelfvertrouwen genas van die Joden, die er in roemden Abraham tot een vader te hebben, en hun verklaarde dat God uit stenen Abraham kinderen kon verwekken, Mattheüs 3:9, hetgeen strekte om hen van hun vijandschap tegen de heidenen te genezen.

Dr. Lightfoot merkt op: Het is een standvastig gebruik van de profeten om van de kerk der heidenen te spreken als kinderen van de Joodse kerk, Jesaja 54:5, 6, 13, 60:4, 9, 62:5, 66:12. Toen de Joden, die het geloof van Christus omhelsden, er toe gebracht werden om in gemeenschap te komen met de heidenen, die dat ook deden, toen werd het hart der vaderen bekeerd, dat is hier: gewend tot de kinderen. En de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, dat is: hij zal het Evangelie inleiden, door hetwelk de heidenen, die nu ongehoorzaam zijn, bekeerd zullen worden, niet zozeer tot hun vaderen, de Joden, als wel tot het geloof in Christus, hier genoemd "de voorzichtigheid", de wijsheid "der rechtvaardigen", in gemeenschap met de gelovige Joden.

Of wel: Hij zal het hart der vaderen met de kinderen bekeren, dat is: het hart van ouden en jongen, hij zal het middel wezen om sommigen van elke leeftijd tot Godsvrucht te neigen, een grote hervorming teweeg te brengen in het Joodse volk, hen weg te leiden van een rituelen, traditionelen godsdienst, waarop zij hadden vertrouwd, en heen te leiden naar een wezenlijke, ernstige Godsvrucht, en het gevolg daarvan zal wezen, dat vijandschap gedood zal worden en onenigheid zal ophouden, en zij, die in twist en onenigheid met elkaar leven, zullen in zijn doop verenigd des te beter met elkaar verzoend worden. Dit komt overeen met de beschrijving, die Josephus geeft van Johannes de Doper, Antiq. lib. 18 cap. 7. "Hij was een goed man, en leerde de Joden de beoefening der deugd, in vroomheid voor God en rechtvaardigheid jegens elkaar, en dat zij behoorden samen te komen en aan elkaar verbonden te blijven in de doop." En hij zegt: "Het volk stroomde naar hem toe, en zij waren ten zeerste ingenomen met zijn leer." Aldus wendde hij het hart van vaderen en kinderen tot God en tot elkaar, door de ongehoorzamen te bekeren tot de wijsheid van de rechtvaardigen. Merk op:

Ten eerste. De ware Godsdienst is de wijsheid van de rechtvaardigen, in onderscheiding van de wijsheid dezer wereld. Het is zowel onze wijsheid als onze plicht om Godsdienstig te zijn, daar is zowel billijkheid als verstand in.

Ten tweede. Het is niet onmogelijk dat zij, die ongelovig en ongehoorzaam waren, bekeerd zullen worden tot de wijsheid van de rechtvaardigen, Gods genade kan de grootste onwetendheid en het diepst ingewortelde vooroordeel overwinnen.

Ten derde. Het grote doel van het Evangelie is de mensen tehuis te brengen bij God, en hen nader te brengen tot elkaar, en op die boodschap is Johannes de Doper uitgezonden. Het twee maal melding maken van zijn bekeren van mensen schijnt een toespeling te bevatten op de naam van de Tisbiet, die aan Elias gegeven wordt, en die, naar sommigen gevoelen, niet aanduidt van welke landstreek of stad hij was, maar de betekenis heeft van een naamwoord, dat zij dan overzetten door "bekeerder", iemand, die zich veel bezighield met en voorspoedig was in het werk der bekering. Daarom wordt van de Elias van het Nieuwe Testament gezegd, dat hij velen tot de Heere hun God zal bekeren. Hierdoor zal hij de Heere een toegerust volk bereiden, het hart des volks genegen maken om de leer van Christus aan te nemen, opdat zij alzo bereid zijn voor de vertroosting van zijn komst.

Merk op:

Ten eerste. Allen, die de Heere toegewijd zullen zijn en in Hem gelukkig gemaakt zullen worden, moeten eerst voor Hem toebereid worden. Wij moeten door genade in deze wereld toebereid worden voor de heerlijkheid in de andere wereld, door de verschrikkingen der wet voor de vertroostingen des Evangelies, door de geest der dienstbaarheid voor de Geest der aanneming.

Ten tweede. Niets heeft een meer dadelijke strekking om de mensen toe te bereiden voor Christus dan de leer der bekering, die geloofd wordt zo, dat men er zich aan onderwerpt. Als hierdoor de zonde verdrietelijk en bezwarend wordt, dan zal Christus zeer dierbaar worden.

IV. Zacharias ongeloof aan de voorzegging van de engel, en de bestraffing, die vanwege dat ongeloof op hem gelegd werd. Hij had alles gehoord wat de engel hem te zeggen had, en nu had hij het hoofd moeten buigen en de Heere aanbidden, zeggende: Uwen dienstknecht geschiede naar het woord, dat gij hebt gesproken", maar het was niet zo. Er wordt ons hier gezegd:

1. Wat zijn ongeloof sprak, vers 18. Hij zei tot de engel: Waarbij zal ik dat weten? Dat was geen ootmoedige bede ter bevestiging van zijn geloof, maar een gemelijke tegenwerping tegen al hetgeen hem gezegd was, als volstrekt ongelooflijk, alsof hij zei: "Dat zal men mij nimmer doen geloven." Hij kon niet anders dan bemerken, dat het een engel was, die tot hem sprak, in de boodschap, die hem gebracht werd, en die betrekking had op Oud Testamentische profetieën, lag reeds het blijk en bewijs der waarheid er van. Er zijn in het Oude Testament vele voorbeelden van mensen, die op hogen leeftijd nog kinderen kregen, toch kan hij niet geloven, dat hij dit kind der belofte zal hebben. "Want ik ben oud en mijn vrouw is niet slechts altijd onvruchtbaar geweest, maar zij is nu verre op hare dagen gekomen, en er is geen waarschijnlijkheid voor, dat zij ooit kinderen zal krijgen." Hij moet dus een teken hebben, want anders zal hij niet geloven. Hoewel de verschijning van de engel, die gedurende langen tijd niet meer plaatsgehad heeft in de kerk, reeds op zichzelve een voldoend teken was, - hoewel hem die bekendmaking geschied was in de tempel, de plaats waar Gods stem gehoord werd, en waar hij geen reden had te denken, dat aan een bozen engel toegelaten zou zijn te komen - hoewel hem de boodschap gegeven werd, toen hij in het gebed was, en reukofferde, - en hoewel een vast geloof aan het grote beginsel van de Godsdienst, dat God almachtig is en er voor Hem niets onmogelijk is, dat wij niet slechts moeten weten, maar ook aan anderen moeten leren, had moeten volstaan om alle tegenwerpingen tot zwijgen te brengen - heeft hij toch, al te veel lettende op de toestand van zijn lichaam en dat zijner vrouw - wat aan een zoon Abrahams voorzeker niet betaamde - aan de beloftenis Gods getwijfeld, Romeinen 4:19, 20.

2. Hoe zijn ongeloof tot zwijgen werd gebracht, en hem vanwege dit ongeloof het zwijgen werd opgelegd.

a. De engel sluit hem de mond door zijn gezag te doen gelden. Vraagt hij: Waarbij zal ik dat weten? Laat hem het hieraan weten: Ik ben Gabriël, vers 19. Hij hecht zijn naam aan zijn profetie, tekent haar als het ware, met zijn eigen hand, teste meipso - neem het aan op mijn woord. Engelen hebben soms geweigerd hun naam te zeggen, zoals aan Manoach en zijn huisvrouw, maar deze engel zegt geredelijk: Ik ben Gabriël, hetgeen betekent de macht Gods, of de machtige Gods, te kennen gevende dat de God, die hem geboden had dit te zeggen, ook machtig was het te volbrengen. Hij maakt zich ook bekend bij zijn naam om hem te herinneren aan de aankondiging van de komst van de Messias, gezonden aan Daniël door de man Gabriël, Daniël 8:16, 9:21. "Ik ben dezelfde, die toen gezonden was, en ben nu gezonden met hetzelfde doel." Hij is Gabriël, die voor God staat, een troondienaar Gods. De eerste staatsministers aan het Perzische hof worden hiermede aangeduid, dat zij het aangezicht des konings zagen, Esther 1:4. "Hoewel ik thans met u spreek, sta ik toch voor God. Ik weet dat Zijn oog op mij is, en ik durf niet meer zeggen, dan waartoe ik gemachtigd ben. Maar ik verklaar dat ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze dingen te verkondigen, die alle aanneming wèl waardig zijnde, door u met blijdschap ontvangen behoren te worden.

b. De engel sluit hem in waarheid de mond, door de uitoefening zijner macht. "Opdat gij geen tegenwerpingen en bedenkingen meer zult maken, zie, gij zult zwijgen, vers 20. Indien gij een teken begeert ter ondersteuning van uw geloof, dan zal het er een wezen, dat tevens tot straf dient voor uw ongeloof. Gij zult niet kunnen spreken tot op de dag, dat deze dingen geschied zullen zijn, vers 20. Gij zult stom en doof zijn, hetzelfde woord heeft beide betekenissen, en het is duidelijk dat hij zowel zijn gehoor als zijn spraak had verloren, want zijn vrienden maakten tekenen, om zich door hem te doen verstaan, zij wenkten hem, vers 62, zoals hij hun toegewenkt had, vers 22. Door hem nu met stomheid te slaan heeft God rechtvaardig met hem gehandeld, want hij had Gods woord tegengesproken. Hieruit kunnen wij aanleiding nemen om het geduld Gods en zijn lankmoedigheid over ons te bewonderen, omdat wij, die zo dikwijls tot oneer van God hebben gesproken, niet, gelijk Zacharias, met stomheid worden geslagen, hetgeen voorzeker geschied zou zijn, indien God met ons had gehandeld naar onze zonden. God heeft vriendelijk met hem gehandeld, teder en genadiglijk. Want,

Ten eerste. Aldus heeft hij hem belet om nog meer wantrouwende en ongelovige woorden te spreken. Indien hij kwaad gedacht heeft, en niet zelf zijn hand op zijn mond wil leggen, en hem niet met een breidel zal bewaren, dan zal God het doen. Het is beter in het geheel niet te spreken dan onrecht te spreken.

Ten tweede. Aldus heeft Hij zijn geloof bevestigd, en niet instaat zijnde tot spreken, is hij des te beter instaat tot denken. Als wij door de bestraffingen, die over ons komen wegens onze zonde, er toe gebracht worden om aan het Woord Gods meer geloof te schenken, dan hebben wij geen reden om er over te klagen.

Ten derde. Aldus werd hij weerhouden van het gezicht bekend te maken en er op te roemen, dat hij anders allicht gedaan zou hebben, terwijl het vooralsnog geheim gehouden moest worden.

Ten vierde. Het was een grote genade, dat Gods woorden ter bestemder tijd vervuld zouden worden, in weerwil van zijn zondig wantrouwen. Het ongeloof van de mens zal de beloften Gods niet tenietdoen, ter bestemder tijd zullen zij vervuld worden, en hij zal niet altijd stom blijven, slechts tot op de dag, dat deze dingen geschied zullen zijn, en dan zullen uw lippen geopend worden, opdat uw mond des Heeren lof verkondige. Zo is het dat, hoewel God de ongerechtigheid Zijns volks met de roede bezoekt, Hij zijn goedertierenheid toch niet van hen wegneemt.

V. Zacharias’ terugkeer tot het volk en daarna tot zijn gezin, en de ontvangenis van dit kind der belofte, de zoon zijns ouderdoms.

1. Het volk bleef wachten, dat Zacharias uit de tempel zou komen, daar hij in de naam des Heeren de zegen over hen moest uitspreken, en hoewel hij over de gewonen tijd wegbleef, hebben zij zich toch niet, zoals dit maar al te dikwijls in Christelijke bijeenkomsten gebeurt, weggespoed zonder de zegen te ontvangen. Zij wachtten en waren verwonderd, dat hij zolang vertoefde in de tempel, ook bevreesd zijnde, dat er iets was voorgevallen, dat niet goed was, vers 21.

2. Toen hij naar buiten kwam, was hij sprakeloos, vers 22. Hij had nu het volk moeten laten heengaan met een zegen, maar hij was stom en niet bij machte om het te doen, opdat het volk gezind zou worden om de Messias te verwachten, die de zegen kan gebieden, die in waarheid zegent, en in wie alle geslachten der aarde gezegend worden. Het priesterschap van Aäron zal nu weldra tot zwijgen gebracht en ter zijde gesteld worden, ten einde de weg te bereiden tot de invoering ener betere hoop.

3. Hij trachtte hen door tekenen te doen verstaan, dat hij een gezicht gezien had, want "hij wenkte hun toe en bleef stom," vers 22. Dit stelt ons het zwakke en gebrekkige voor van het Levitische priesterschap in vergelijking met het priesterschap van Christus en de Evangeliebedeling. Het Oude Testament spreekt door tekenen, geeft ons aanduidingen van Goddelijke en hemelse dingen, maar onvolkomen en onzeker: het wenkt ons toe, maar blijft stom. Het is het Evangelie, hetwelk duidelijk verstaanbaar tot ons spreekt, en ons een helder gezicht geeft op hetgeen in het Oude Testament door een spiegel in een duistere rede gezien werd.

4. Hij bleef totdat de dagen zijner bediening vervuld waren. Daar hem ten lote gevallen was om te reukoffers, kon hij dat doen, hoewel hij stom en doof was. Als wij de dienst van God niet zo goed kunnen volbrengen als wij wensen, maar hem toch volbrengen zo goed als wij kunnen, zal God er ons in aannemen.

5. Toen keerde hij terug tot zijn gezin en zijn vrouw werd bevrucht, vers 23, 24. Zij werd bevrucht krachtens de belofte, en er zich van bewust zijnde, verborg zij zich vijf maanden.

Zij bleef tehuis, en hield de zaak geheim, en ging niet zoveel uit als zij placht te doen,

a. Om zich te sparen en misdracht te voorkomen.

b. Om generlei ceremoniële verontreiniging op te doen, waardoor inbreuk gemaakt kon worden op het Nazireërschap van haar kind, daar zij zich het bevel herinnerde, dat aan de moeder van Simson in een gelijk geval werd gegeven, en het toepaste op zichzelve: zolang zij zwanger is van een Nazareeër moet zij "niet eten van iets dat van de wijnstok des wijns voortkomt, en wijn en sterken drank zal zij niet drinken, noch iets onreins eten," Richteren 13:14. En hoewel vijf maanden genoemd worden, wegens hetgeen volgde in de zesde maand, kunnen wij toch veronderstellen dat zij gedurende haar gehele zwangerschap aldus heeft gehandeld.

c. Sommigen denken, dat het uit overgrote ingetogenheid was, dat zij zich aldus verborg, zich schamende om te horen zeggen, dat iemand van haar leeftijd nog zwanger was. Zal zij wellust hebben, nadat zij oud geworden is en ook haar heer oud is? Genesis 18:12. Of het was ten teken van hare nederigheid, om de schijn niet te hebben van te roemen op de eer, die God haar aangedaan heeft.

d. Zij verborg zich, of bleef in afzondering: tot gebed, om haar tijd door te brengen in gebed en dankzegging. De heiligen zijn de verborgenen Gods. Zij geeft voor hare afzondering deze reden: Alzo heeft mij de Heere gedaan, Hij heeft niet slechts genadiglijk met mij gedaan door mij een kind te geven, maar mij aldus geëerd door mij een kind te geven, dat een Nazareeër zijn zal" (want dat zal haar man haar schriftelijk te verstaan hebben gegeven).

Om mijn versmaadheid onder de mensen weg te nemen. Vruchtbaarheid werd onder de Joden als zulk een grote zegen beschouwd, vanwege de belofte van de toeneming des volks en het uit hen voortkomen van de Messias, dat het een grote versmaadheid was om onvruchtbaar te zijn, en zij die dit waren, hoe onberispelijk ook in handel en wandel, werden toch geacht schuldig te zijn aan de een of andere grote onbekende zonde, waarvoor zij aldus gestraft werden. Nu juicht Elizabeth, omdat niet alleen deze versmaadheid van haar weggenomen is, maar haar grote eer wordt aangedaan. Alzo heeft mij de Heere gedaan, boven al wat ik gedacht of verwacht heb in de dagen, in welke Hij mij aangezien heeft. In Gods genadige handelingen met ons moeten wij letten op Zijn genadig aanzien van ons. Hij heeft ons aangezien met ontferming en gunst, en daarom heeft Hij aldus met ons gehandeld.

Lukas 1:26-38🔗

Hier wordt ons bericht alles wat voor ons gepast is te weten betreffende de menswording en ontvangenis van onze gezegenden Zaligmaker zes maanden na de ontvangenis van Johannes. Dezelfde engel Gabriël, die gebruikt werd om aan Zacharias Gods raadsbesluit bekend te maken omtrent zijn zoon, wordt ook hiervoor gebruikt, want het heerlijke werk der verlossing, hetwelk daarin begonnen werd, wordt hierin voortgezet. Gelijk de boze engelen geen verlosten zijn, zo zijn de goede engelen ook geen verlossers, maar zij worden door de Verlosser gebruikt als zijn boodschappers, en blijmoedig volvoeren zij zijn boodschappen, omdat zij de ootmoedige dienaren zijn Zijns Vaders en de hartelijke vrienden Zijner kinderen, en die hun welzijn begeren.

I. Er wordt ons hier een bericht gegeven omtrent de moeder onzes Heeren, uit wie Hij geboren zou worden, en schoon wij haar niet moeten aanbidden, behoren wij wel God voor haar te loven.

1. Haar naam was Maria, dezelfde naam als Mirjam, de zuster van Mozes en Aäron. De naam betekent verhoogd, en wèl was het een grote verheffing voor haar om aldus bevoorrecht te zijn boven alle dochters uit het huis van David.

2. Zij was een dochter uit het koninklijk geslacht, in rechte lijn afstammende van David, en zij zelf en al hare vrienden wisten dit, want zij was bekend onder de titel en de hoedanigheid van het huis Davids, hoewel zij arm en gering was in de wereld. Door Gods voorzienigheid en de zorg der Joden om hun geslachtsregisters bij te houden, is zij instaat geweest om dit uit te maken en te bewijzen, en zolang de belofte van de Messias nog vervuld moest worden, was het der moeite waard om de gedachtenis aan die afkomst te bewaren, maar voor hen, die thans tot een lagen staat in de wereld gebracht zijn, is het niet der moeite waard om van hoge afkomst te spreken.

3. Zij was een maagd, zuiver en onbevlekt, maar ondertrouwd aan een man uit dezelfden koninklijken stam, maar evenals zij in geringe omstandigheden, zodat om beide deze redenen er (gelijk dit ook voegde) gelijkheid tussen hen was. Zijn naam was Jozef, en ook hij was uit het huis van David, Mattheüs 1:20. De moeder van Christus was een maagd, omdat Hij niet door gewone generatie, maar door een wonder geboren moest worden. Dit was nodig, want Hij moest wel der menselijke natuur deelachtig worden, maar niet het bederf dier natuur. Maar Hij werd geboren uit een ondertrouwde maagd, die zich bereidde om in het huwelijk te treden, ten einde de huwelijken staat aldus te eren en datgene niet in minachting te brengen, hetwelk een instelling was uit de staat der onschuld, doordat de Verlosser uit een maagd werd geboren.

4. Zij woonde te Nazareth, een stad in Galiléa, een afgelegen hoek des lands, zonder vermaardheid wegens Godsdienstzin of geleerdheid, maar grenzende aan de heidenen, waarom het "Galiléa der heidenen" genoemd werd. Dat Christus aldaar bloedverwanten heeft wonen duidt aan, dat er voor de heidenwereld gunst en genade is weggelegd. En Dr. Ligthtfoot merkt, op, dat Jona een geboren Galileër was, en dat Elia en Elisa welbekend waren in Galiléa, en deze allen waren vermaarde profeten der heidenen. De engel werd tot haar gezonden te Nazareth. Geen afstand of ongunstige omstandigheid ener plaats zal nadeel opleveren voor hen, aan wie God gunst wil schenken. De engel Gabriël brengt zijn boodschap even blijmoedig aan Maria te Nazareth in Galiléa, als aan Zacharias in de tempel te Jeruzalem.

II. De toespraak van de engel tot haar vers 28. Er wordt ons niet gezegd, wat zij deed, of waarmee zij zich bezighield, toen de engel tot haar kwam, maar hij verraste haar met zijn groetenis: Wees gegroet, gij begenadigde. Dit was bedoeld om in haar op te wekken:

1. een waardering van zichzelve, en hoewel het zeer zelden nodig is om met dit doel zo iets in het gemoed der mensen op te wekken, is het soms, en voor de zodanige die, gelijk Maria, slechts ogen hebben voor hun nederigheid, nuttig en nodig.

2. een verwachting van een belangrijke tijding, niet van verre, maar van boven. Ongetwijfeld bestemt de hemel ongemene gunsten voor ene, aan wie een engel zulk een eerbied betoont. "Wees gegroet", Chaire - verheug u. Het was de gewone vorm van begroeting, zij drukt achting uit voor haar, en welwillendheid jegens haar en haar welzijn.

a. Zij is verwaardigd: Gij begenadigde of gij hoog-bevoorrechte. God heeft door u te verkiezen om de moeder van de Messias te zijn, u een bijzondere eer aangedaan, boven die van Eva om de moeder aller levenden te zijn." De Vulgata vertaalt dit door gratiâ plena - vol van genade, en leidt hieruit af, dat zij meer dan iemand anders de aangeboren of inwonende genadegaven des Geestes had, terwijl het zeker is, dat hier niets anders mede aangeduid wordt dan de bijzondere gunst, haar bewezen in haar te verkiezen om onze gezegenden Heere te ontvangen en te baren, een eer, die, daar Hij het Zaad der vrouw moest wezen, aan een vrouw moest aangedaan worden, niet om haar persoonlijke verdienste, maar zuiver en alleen uit vrije genade, en daartoe werd zij door God uitverkoren. Ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U.

b. Zij geniet de tegenwoordigheid Gods. "De Heere is met u, hoewel gij arm en gering zijt, en wellicht thans overlegt hoe aan een levensonderhoud te komen in uw gehuwden staat." Met dit woord heeft de engel het geloof van Gideon opgewekt, Richteren 6:12. De Heere is met u. Aan niets moeten wij wanhopen, aan geen vervulling van enigerlei dienst of werk, aan geen verkrijgen van enigerlei gunst, hoe groot ook, als God met ons is. Dit woord kan haar herinneren aan EMMANUEL, God met ons, dien een maagd zal ontvangen en baren, Jesaja 7:14, en waarom zal zij deze maagd niet zijn?

c. De zegen Gods is op haar: Gij zijt gezegend onder de vrouwen. Gij zult niet slechts als zodanig door de mensen worden beschouwd, maar gij zult het zijn. Gij, die in deze zaak zo hoog bevoorrecht zijt, kunt verwachten dat gij in andere dingen gezegend zult zijn. Zij zelf verklaart dit aldus, vers 48, Van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten. Vergelijk dit met hetgeen Debora zegt van Jael, een andere vrouw, die de roem van hare sekse is geweest, Richteren 5:24. Gezegend zij ze boven de vrouwen in de tent.

III. De ontsteltenis, die deze toespraak in haar teweegbracht, vers 29. Als zij hem zag, hem en de heerlijkheid, die hem omstraalde, werd zij ontroerd, maar meer nog toen zij hoorde, wat hij tot haar sprak. Indien deze jonge vrouw hoogmoedig en eerzuchtig ware geweest, iemand die naar hoge dingen stond en zich vleide met verwachtingen van deze wereld, dan zou zij gestreeld zijn door zijn woord, er opgeblazen door zijn geworden, en - daar zij, naar wij reden hebben te geloven, een jonge vrouw was met vele gaven van verstand - zou zij ook wel een antwoord gereed hebben gehad, waarin dit te kennen werd gegeven. Doch in plaats hiervan is zij beschaamd en verlegen, daar zij zich niet bewust is van iets, dat zulke grote dingen verdiende of beloofde, en zij overlegde hoedanig deze groetenis mocht zijn. Was zij van de hemel, of van de mensen? Was het om met haar te schertsen? Was het om haar te verstrikken? Of was er iets wezenlijks en gewichtigs in? Maar wat zij nu ook omtrent deze groetenis gedacht moge hebben, ik geloof niet dat het denkbeeld bij haar is opgekomen, dat zij ooit bestemd of bedoeld was om haar als een gebed te gebruiken, zoals zij eeuwenlang door verdorven, ontaarde en anti-christelijke geslachten in de kerk is gebruikt, nu nog gebruikt wordt, en tienmaal opgezegd wordt tegen eenmaal het gebed des Heeren, in de kerk van Rome. Maar haar nadenken bij deze gelegenheid is een zeer nuttige wenk voor jeugdige personen van haar sekse, als er toespraken tot haar geschieden, om na te denken en te overleggen hoedanig de groetenissen mochten zijn, en vanwaar zij komen en wat zij beogen, ten einde ze dienovereenkomstig aan te nemen, en steeds op hare hoede te kunnen zijn.

IV. De boodschap zelf, die de engel haar had te geven. De engel geeft haar enige ogenblikken rust om te kunnen nadenken, doch bemerkende dat hare verlegenheid hierdoor nog toeneemt, gaat hij voort met zijn boodschap te zeggen, vers 30. Op wat hij reeds gezegd had, antwoordde zij niet, daarom bevestigt hij het. "Vrees niet, Maria! ik heb geen andere bedoeling dan u te verzekeren, dat gij gunst en genade bij God hebt gevonden, meer dan gij denkt, gelijk er anderen zijn, die denken meer door God begunstigd te zijn dan inderdaad het geval is." Zij, die genade bij God hebben gevonden, moeten geen wantrouwende, verontrustende vrees koesteren. Heeft God u begenadigd ? Vrees niet, al is het ook dat de wereld u donker en dreigend aanziet. Is Hij voor u? Dan doet er niet toe wie tegen u is.

1. Hoewel zij een maagd is, zal haar de eer geschieden om moeder te worden. Gij zult bevrucht worden, en een zoon baren, en zult Zijn naam heten Jezus, vers 31. Over Eva werd het vonnis uitgesproken dat, hoewel zij de eer zal hebben om de moeder van alle levenden te zijn, met die eer de bitterheid gemengd zal wezen, dat hare begeerte tot haar man zal zijn, en dat hij over haar heerschappij zal hebben, Genesis 3:16. Doch Maria heeft de eer zonder bitter bijmengsel gehad.

2. Hoewel zij arm en onbekend is in de wereld, zal zij de eer hebben om de moeder te zijn van de Messias, haar zoon zal genoemd worden Jezus - dat is: Zaligmaker, zodanig een als de wereld behoeft, veeleer dan een zodanige als de Joden verwachtten.

a. Hij zal zeer nauw verbonden zijn aan de bovenwereld. Hij zal groot zijn, waarlijk groot, onbetwistbaar groot, want Hij zal de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden, de Zoon van God, die de Allerhoogste is, van dezelfde natuur, gelijk de zoon van dezelfde natuur is als de vader, en Hem zeer dierbaar, gelijk de zoon de vader dierbaar is. Hij zal genaamd worden - en volkomen terecht, het is geen verkeerde benaming - de Zoon des Allerhoogsten, want Hij is zelf God boven allen te prijzen in der eeuwigheid, Romeinen 9:5. Zij, die de kinderen Gods zijn, al is het ook slechts door aanneming en wedergeboorte, zijn waarlijk groot, en daarom behoren zij ook zeer goed te zijn, 1 Johannes 3:2.

b. Hij zal zeer hoog verheven zijn in de lagere wereld, want, hoewel Hij onder zeer ongunstige omstandigheden geboren wordt en in de gestaltenis eens dienstknechts verschijnt, zal toch God, de Heere, Hem de troon van Zijn vader David geven, vers 32. Hij herinnert haar, dat zij uit de huize Davids is, en dat bijgevolg, daar geen Salische wet en geen recht van eerstgeboorte het erfrecht op dien troon in de weg stonden, de mogelijkheid niet was buitengesloten, dat zij een erfgenaam van dien troon zou voortbrengen, en zij het dus des te gemakkelijker kon geloven, als haar door een engel van de hemel gezegd werd, dat dit zo zijn zal, dat, nadat de scepter lang van dat aloude en geëerde huis was geweken, hij er nu in terug zal komen, om er in te blijven, niet door opvolging, maar in dezelfde hand en tot in eeuwigheid. Zijn volk wil Hem dien troon niet geven, wil Zijn recht niet erkennen om over hen te heersen, maar de Heere God zal Hem het recht geven om over hen te heersen, Hij heeft Hem gezalfd als koning over Sion, de berg Zijner heiligheid. Hij verzekert haar dat Zijn koninkrijk geestelijk zijn zal, Hij zal over het huis Jakobs koning zijn, niet over Israël naar het vlees, want zij bekommeren zich niet om Hem, en zullen ook niet lang een zelfstandig volk blijven, derhalve moet het een geestelijk koninkrijk zijn, het huis Israëls overeenkomstig de belofte, waarover Hij zal heersen. Dat het eeuwig zijn zal, Hij zal tot in eeuwigheid regeren, en Zijns koninkrijks zal geen einde zijn, zoals er reeds lang een einde was aan de wereldlijke regering van Davids huis, en er binnenkort een einde zal komen aan de Israëlitischen staat. Andere kronen zijn niet van geslacht tot geslacht, maar wèl die van Christus, Spreuken 27:24. Het Evangelie is de laatste bedeling, wij hebben geen andere te wachten, naar geen andere uit te zien.

V. De nadere mededeling, die haar gegeven werd in antwoord op hare vraag betreffende de geboorte van dezen vorst.

1. Zij doet een gepaste vraag. "Hoe zal dat wezen?.vers 34. Hoe kan ik thans bevrucht worden? (want dat is het wat de engel bedoelde) dewijl ik geen man bekenne, moet het dan anders dan naar gewone voortteling zijn? Zo ja, laat mij dan weten hoe?" Zij wist dat de Messias uit een maagd geboren moest worden, indien zij nu zijn moeder moet zijn, wenst zij te weten hoe. Dit was niet de taal van het wantrouwen, of van twijfel aan hetgeen de engel zei, maar van de begeerte om nader onderricht te worden.

2. Zij ontvangt een bevredigend antwoord, vers 35.

a. Zij zal bevrucht worden door de kracht des Heiligen Geestes, wiens werk en ambt het is te heiligen, en dus de maagd tot dat doel te heiligen of af te zonderen. De Heilige Geest wordt genoemd de kracht des Allerhoogsten. Vraagt zij hoe dit zal wezen? Dit is genoeg om haar over alle moeilijkheden, die er in schijnen te zijn, heen te helpen. Een Goddelijke kracht zal dit ondernemen, niet de kracht eens engels, die er in gebruikt wordt, zoals in andere wonderwerken, maar de kracht van de Heilige Geest Zelf.

b. Zij moet geen vragen doen betreffende het hoe, de wijze waarop, het zal geschieden, want de Heilige Geest, als de kracht des Allerhoogsten, zal haar overschaduwen, zoals de wolk de tabernakel bedekte, toen God er bezit van nam, om hem te verbergen voor hen, die er al te nieuwsgierig de bewegingen van wilden gadeslaan, en er de verborgenheid van wilden begluren. De formering van ieder kindeken in de schoot der moeder, en het binnentreden van de geest des levens er in, is een verborgenheid der natuur. Niemand weet de weg des winds, of hoedanig de beenderen zijn in de schoot ener zwangere vrouw. Prediker 11:5. Wij zijn in het verborgene gemaakt, Psalm 139:15, 16. En nog zoveel te meer was de formering van het kindeken Jezus een verborgenheid. Buiten allen twijfel groot was de verborgenheid der Godzaligheid, God geopenbaard in het vlees, 1 Timotheüs 3:16. Het is wat nieuws op de aarde geschapen," Jeremia 31:22, waaromtrent wij niet moeten begeren wijs te zijn boven hetgeen geschreven is.

c. Het kind, dat zij in haar schoot zal ontvangen, is iets heiligs, en moet dus niet door gewone voortteling ontvangen worden, omdat Hij niet in het gewone bederf en de verontreiniging der menselijke natuur moet delen. Met groten nadruk wordt van Hem gesproken als van "dat Heilige," zoals er nooit geweest is, en Hij zal Gods Zoon genaamd worden, als de Zoon des Vaders door eeuwige generatie, ter aanduiding waarvan Hij nu geformeerd zal worden door de Heilige Geestin deze ontvangenis. Zijn menselijke natuur moet zo voortgebracht worden als het betaamde, om in vereniging te zijn met de Goddelijke natuur.

3. Ter verdere bemoediging van haar geloof wordt haar gezegd, dat hare nicht Elizabeth, hoewel ver op hare dagen gekomen, zwanger was, vers 36. Het is een eeuw van wonderen, die nu begint, wees dus niet verrast of verwonderd, hier is er een onder uw eigen bloedverwanten, dat waarlijk groot is, hoewel niet zo groot als dit. God is gewoon voort te gaan, op te klimmen, in het werken van wonderen. Grotere werken dan deze zult gij doen. Hoewel Elizabeth van vaders zijde een dochter Aärons was, vers 5, kon zij toch van moeders zijde tot het huis Davids behoren, want deze twee geslachten zijn meermalen door huwelijken met elkaar verbonden, als een onderpand van de vereniging van het koningschap met het priesterschap in de Messias. Deze maand is haar, die onvruchtbaar genaamd was, de zesde. Dit geeft, naar Dr. Lightfoots mening te kennen, dat al de voorbeelden in het Oude Testament van personen, die kinderen kregen, na lang onvruchtbaar te zijn geweest, hetgeen bovennatuurlijk was, ten doel hadden om de wereld toe te bereiden voor het geloof, dat een maagd een zoon zal baren, hetgeen tegen de natuur was. Daarom heeft Abraham zelfs in de geboorte van Izaak de dag van Christus gezien, zulk een wonder voorzien, in de geboorte van Christus. De engel geeft aan Maria hier de verzekering van, om haar geloof te bemoedigen, en besluit met deze grote waarheid van ontwijfelbare zekerheid en algemene nuttigheid: Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn, vers 37, en, indien geen ding, dan ook dit niet. Daarom heeft Abraham aan de beloftenis Gods niet getwijfeld, maar is gesterkt geweest in zijn geloof aan de macht Gods, Romeinen 4:20, 21. Geen woord van God moet ongelooflijk voor ons zijn, zolang als geen werk van God voor Hem onmogelijk is.

VI. Hare berusting in de wil Gods over haar, vers 38. Zij doet zich kennen:

1. Als een gelovige onderdaan onder het gezag Gods: Zie, de dienstmaagd des Heeren. Heere, ik ben tot Uw dienst, ter Uwer beschikking, om te doen wat Gij mij gebiedt." Zij werpt het gevaar niet tegen dat nu wellicht haar huwelijk niet tot stand zal komen, haar goede naam geschaad zal worden, maar laat de uitkomst over aan God, en onderwerpt zich volkomen aan Zijn wil.

2. Als ene, die gelovig de gunst van God verwacht. Zij is niet slechts tevreden, dat het zo zijn zal, maar zij verlangt ootmoedig, dat het zo zijn moge. Mij geschiede naar Uw woord. een gunst als deze moet door haar niet gering worden geschat, niet met onverschilligheid door haar beschouwd worden, en God wil voor hetgeen Hij beloofd heeft, gebeden worden, door ons gebed moeten wij ons amen, ons zo zij het, aan de belofte toevoegen. Gedenk, en vervul, het woord, tot Uwen knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. Wij moeten, gelijk Maria hier deed, onze begeerten regelen naar het woord Gods, en er onze hoop op gronden. Mij geschiede naar Uw woord, zo, en niet anders. Hierop ging de engel van haar weg, de boodschap volbracht hebbende, waarop hij was uitgezonden, keerde hij terug, om er verslag van te doen, en nieuwe instructies te ontvangen.

Het verkeer met engelen was altijd iets voorbijgaands en van korten duur, in de toekomstige staat zal het voortdurend en blijvend wezen. Algemeen wordt verondersteld, dat juist op dit ogenblik de maagd door de overschaduwende kracht des Heiligen Geestes bevrucht werd: dewijl de Schrift hieromtrent echter een heilig stilzwijgen bewaart, betaamt het ons niet er nieuwsgierig naar te zijn, en nog minder om er ons met stelligheid over uit te spreken.

Lukas 1:39-56🔗

Wij hebben hier een ontmoeting van de twee gelukkige moeders, Elizabeth en Maria. Door aan Maria te kennen te geven de gunst aan hare nicht Elizabeth bewezen, heeft de engel haar daar aanleiding toe gegeven vers 38, en soms kan het blijken, dat wij door goede mensen samen te brengen een beter werk hebben verricht dan wij denken, daar zij elkaar bemoedigen, door elkaar hun ervaringen mede te delen. Hier is:

I. Het bezoek van Maria aan Elizabeth. Maria was de jongste, en nog korter geleden zwanger, daarom was het het voegzaamst dat, zo zij samen moeten komen, Maria de reis doen zou, en niet zou staan op de voorrang, die de hogere waardigheid van haar ontvangenis haar verleende, vers 29. Zij stond op, liet hare zaken ten einde deze grotere zaak te behartigen, "in die dagen", te dier tijd (zoals het gewoonlijk verklaard wordt, Jeremia 33:15, 50:4) een paar dagen nadat de engel haar bezocht had, eerst, naar men veronderstelt, enigen tijd nemende tot gebed, of liever, zich heenspoedende naar hare nicht, daar zij hiertoe meer gelegenheid en betere hulp kon hebben in het gezin van een priester. Zij ging meta spoudês - met zorg, vlijt, en spoed, niet zoals de jonge lieden gewoonlijk uitgaan om hun vrienden te bezoeken, om zich te vermaken, maar om onderricht te ontvangen. Zij ging naar het gebergte in een stad van Juda. Die stad wordt niet genoemd, maar door de beschrijving, die er hier van gegeven wordt, te vergelijken met Jozua 21:10, 11, schijnt het Hebron geweest te zijn, want daar wordt gezegd, dat zij lag op de berg van Juda en behoorde aan de priesters, de zonen van Aäron. Derwaarts spoedde Maria zich heen, hoewel het een lange reis was van over de zes uren.

1. Dr. Lightfoot maakt de gissing, dat zij daar, te Hebron, onze Zaligmaker zou ontvangen, en dat haar dit door de engel, of op een andere wijze, misschien te kennen was gegeven, en dat zij er daarom met zoveel haast heen reisde. Hij acht het waarschijnlijk, dat de ontvangenis van de Silo, uit de stam van Juda en van het zaad Davids, in een stad van Juda en van David zou plaatshebben, evenals Hij ook geboren moest worden te Bethlehem, een andere stad, welke aan die beiden behoorde.

Te Hebron werd de belofte gegeven van Izaak, en werd de besnijdenis ingesteld. Hier (zegt hij) had Abraham het eerst land, en David zijn eerste kroon. Daar lagen de drie echtparen begraven, Abraham en Sara, Izaak en Rebekka, Jakob en Lea, en, naar in de oudheid geloofd werd, ook Adam en Eva. Hij denkt daarom dat het zeer bijzonder strookt met de harmonie en eenheid, die God in zijn werken in acht neemt, dat de belofte hare vervulling begon te erlangen door de ontvangenis van de Messias onder de patriarchen, aan wie zij gegeven was. lk zie geen onwaarschijnlijkheid voor deze gissing, maar voeg ter ondersteuning er van er nog dit bij, dat Elizabeth zei, vers 45, deze dingen zullen volbracht worden, alsof zij nog niet volbracht waren, maar aldaar volbracht stonden te worden.

2. Algemeen wordt verondersteld dat zij derwaarts heenging ter bevestiging van haar geloof door het teken, dat de engel haar had gegeven, namelijk de zwangerschap van hare nicht, en om zich met hare zuster-gunstgenoot te verblijden. Daarenboven ging zij er wellicht ook heen, om meer in afzondering te zijn, of om in meer aangenaam gezelschap te wezen dan zij te Nazareth kon hebben. Wij kunnen onderstellen dat zij aan geen van hare naburen te Nazareth mededeling heeft gedaan van de boodschap, die zij van de hemel had ontvangen, en dat zij er toch wel graag over wilde spreken, maar niemand ter wereld wist, met wie zij er. vrijelijk over spreken kon behalve hare nicht Elizabeth, en daarom spoedde zij zich tot haar. Het is zeer kostelijk en troostrijk voor hen, in wier ziel een goed werk der genade is begonnen, en in wie Christus een gestalte staat te verkrijgen, om met hen te raadplegen, die in hetzelfde geval verkeren, opdat zij dan elkaar hun ervaringen kunnen mededelen, en zij zullen bevinden dat, gelijk in het water het aangezicht is tegen het aangezicht, des mensen hart alzo is tegen de mens, van de Christen tegen de Christen.

II. De ontmoeting tussen Maria en Elizabeth. Maria ging in het huis van Zacharias, maar hij, stom en doof zijnde, hield waarschijnlijk zijn kamer, en zag of ontving niemand, daarom groette zij Elizabeth, vers 40, zei haar dat zij gekomen was om haar te bezoeken, naar haar toestand te vernemen, en zich met haar in hare blijdschap te verblijden. In deze samenkomst nu had er terstond iets buitengewoons plaats, hetwelk strekte tot bevestiging van beider geloof. Maria wist dat Elizabeth zwanger was, maar het blijkt niet, dat aan Elizabeth was bekend gemaakt, dat hare nicht Maria bestemd was om de moeder van de Messias te worden. Wat zij er dus van wist moet door openbaring tot haar gekomen zijn, hetgeen voor Maria een grote bemoediging was.

1. Het kindeken sprong op in haar buik, vers 41. Zeer waarschijnlijk had zij reeds verscheidene weken (want zij was reeds in de zesde maand) het kind voelen bewegen, maar dit was een meer dan gewone beweging van het kind, waardoor zij ontstelde en iets zeer buitengewoons verwachtte, eskirtêse. Het is hetzelfde woord, gebezigd door de LXX., Genesis 25:22, voor het tezamen stoten van Jakob en Ezau in het lichaam van Rebekka, en van het springen der bergen, Psalm 114:4. Het kindeken sprong op, om als het ware aan zijn moeder een teken te geven, dat Hij thans nabij was, wiens voorloper hij zijn zou, zes maanden in de bediening, zoals hij het was in wezen of bestaan, of wel, het werd veroorzaakt door een sterken indruk, die op de moeder gemaakt was. Nu begon vervuld te worden wat de engel tot zijn vader had gezegd, vers 15, namelijk dat hij met de Heilige Geestvervuld zal worden, ook van zijner moeders lijf aan, en wellicht heeft hij zelf hierop gezinspeeld, toen hij zei, Johannes 3:29 :De vriend des bruidegoms verblijdt zich met blijdschap om de stem des bruidegoms, gehoord, wel niet door hem maar door zijn moeder.

2. Elizabeth zelf werd vervuld met de Heiligen Geest, of de Geest der profetie, waardoor haar, evenals door de bijzondere ingeving des Heiligen Geestes, waarmee zij vervuld was, te verstaan werd gegeven dat de Messias nabij was, in wie de profetie zal herleven, en door wie de Heilige Geest overvloediger dan ooit zou worden uitgestort, overeenkomstig de hoop van hen, die de vertroosting Israëls verwachtten. De ongewone beweging van het kindeken in haar lichaam was een teken van de buitengewone beweging van haar geest onder een Goddelijke aandrijving. Zij, die door Christus genadiglijk worden bezocht, kunnen dit weten, doordat zij vervuld worden met de Heiligen Geest, want zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe.

III. Het welkom, dat Elizabeth, door de Geest der profetie, aan Maria, de moeder onzes Heeren, heeft gegeven, niet als een gewone vriendin of bekende, die een gewoon bezoek brengt, maar als ene, uit wie de Messias zal geboren worden.

1. Zij wenste haar heil wegens deze eer, en hoewel zij er misschien tot aan dit ogenblik niets van heeft geweten, erkent zij die eer met de grootste verzekerdheid en voldoening. Zij riep uit met een grote stem, hetgeen volstrekt niet te kennen geeft (gelijk sommigen denken) dat er een vloer, of muur, tussen haar was, maar wel dat zij als in zielsverrukking was, als in een vervoering van blijdschap, en zei wat zij wel aan ieder wilde laten weten. Zij zei: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, hetzelfde woord, dat de engel tot haar had gezegd, vers 28, want aldus behoort deze wil van God betreffende het eren van Zijn Zoon te geschieden op aarde gelijk als in de hemel. Maar Elizabeth voegt er een reden bij: Gij zijt gezegend, omdat de vrucht uws buiks gezegend is, daaraan ontleende zij deze uitnemende waardigheid. Elizabeth was de echtgenote van een priester, en reeds bejaard, toch is zij er niet afgunstig op, dat hare bloedverwante, die vele jaren jonger was dan zij, en in elk opzicht haar mindere, de eer zal hebben van in haar maagdelijke staat bevrucht te worden, en de moeder te zijn van de Messias, terwijl de eer, die haar aangedaan was, veel minder groot was. Zij verblijdt er zich in, en is er volkomen tevreden mede, evenals ook later haar zoon, dat zij, die na haar komt, voor haar is geworden, Johannes 1:27, boven haar is gesteld. Daar wij moeten erkennen, dat wij meer door God bevoorrecht zijn dan wij verdienen, zo laat ons dan anderen niet benijden, die nog hoger bevoorrecht zijn dan wij.

2. Zij erkent de nederige vriendelijkheid, waarmee zij zich verwaardigt haar dit bezoek te brengen, vers 43. Vanwaar komt mij dit, dat de moeder mijns Heeren tot mij komt? Zij noemt de maagd Maria de moeder haars Heeren, (gelijk David in de geest de Messias Heere, zijn Heere, heeft genoemd) want zij wist dat Hij Heere zou zijn over allen. Zij heet haar niet slechts welkom in haar huis, hoewel zij misschien in nederige omstandigheden was gekomen, maar zij beschouwt dit bezoek als een grote gunst, die zij zich niet waardig achtte. Vanwaar komt mij dit? Het is waarlijk gemeend, en niet bij wijze van een compliment, of blote vorm van beleefdheid, dat zij zegt: "Dit is een grotere gunst dan ik kon verwachten." Zij, die vervuld zijn met de Heiligen Geest, koesteren geringe gedachten omtrent hun eigen verdiensten en hoge gedachten van Gods gunst. Haar zoon, de Doper, sprak in diezelfde gemoedsgesteldheid, toen hij zei: Komt Gij tot mij? Mattheüs 3:14.

3. Zij deelt haar mede hoe in dit welkom, dat zij haar toeriep, ook door het kindeken in haar schoot gedeeld werd, vers 44. "Gij brengt voorzeker een buitengewone tijding, en brengt een buitengewonen zegen mede, want zie, als de stem uwer groetenis in mijn oren geschiedde, is niet slechts mijn hart opgesprongen van vreugde, hoewel ik niet terstond wist waarom, maar ook het kindeken, dat niet instaat was het te weten. Hij sprong op, als het ware van vreugde, dat de Messias, wiens voorloper hij moest wezen, zelf zo spoedig na hem komen zou. Het kon grotelijks strekken om het geloof der maagd te versterken, dat verzekeringen als deze aan anderen gegeven waren, en ten dele zal nu vervuld worden wat zo dikwijls voorzegd werd, namelijk dat er een algemene vreugde zal wezen voor het aangezicht des Heeren, als Hij komt, Psalm 98:8, 9. Zij prijst haar geloof, en moedigt het aan, vers 44. Zalig is zij, die geloofd heeft. Gelovige zielen zijn heilige zielen, en zullen als zodanig ten laatste bevonden worden. Deze zaligheid komt door geloof, zelfs de zaligheid van aan Christus verwant te zijn, en dat Hij in de ziel geformeerd wordt. Zij zijn zalig, die het woord Gods geloven, want dat woord zal hun niet falen, want de dingen, die haar van de Heere gezegd zijn, zullen volbracht worden. De onaantastbare zekerheid der belofte is de ontwijfelbare gelukzaligheid van hen, die er op bouwen en er hun al van verwachten. De getrouwheid Gods is de zaligheid van het geloof der heiligen. Zij, die zelf de vervulling van Gods beloften hebben ervaren, moeten anderen aanmoedigen om te hopen, dat Hij ook aan hen Zijn woord zal vervullen: Ik zal u vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft.

IV. Maria’s lofzang bij deze gelegenheid. Elizabeths profetie was een echo op de groetenis van de maagd Maria, en dit lied is nog een krachtiger echo van deze profetie, en toont haar niet minder vervuld van de Heilige Geestdan Elizabeth. Wij kunnen ons de maagd Maria voorstellen daar binnenkomende, zeer vermoeid van de reis: maar zij vergeet die vermoeienis, en wordt bezield door een nieuw leven, en kracht en blijdschap na de bevestiging, die zij hier ontvangt van haar geloof, en daar zij door deze plotselinge bezieling en vervoering bevindt, dat dit bedoeld was om hier hare boodschap te zijn, wil zij, vermoeid als zij is, gelijk Abrahams dienstknecht, niet eten of drinken, totdat zij hare woorden gesproken heeft.

1. Hier zijn de uitdrukkingen van blijdschap en lof, terwijl God alleen het voorwerp is van de lof en het middelpunt van de blijdschap. Sommigen vergelijken dit lied met dat, hetwelk haar naamgenoot, Mirjam, de zuster van Mozes, gezongen heeft bij de triomfantelijke uittocht van Israël uit Egypte en hun triomfantelijken doortocht door de Rode Zee, anderen achten de vergelijking beter met het lied van Hanna bij de geboorte van Samuel, hetwelk, evenals dit, van een huiselijken, of familiezegen, overgaat tot een openbaren en algemenen. Dit lied, evenals dat van Hanna, begint met: Mijn hart verheugt zich in de Heere, 1 Samuel 2:11) Merk op hoe Maria hier van God spreekt.

a. Met grote eerbied van Hem, als de Heere. Mijn ziel maakt groot de Heere. Nooit zag ik Hem zo groot, als nu ik bevind hoe goed Hij is. Zij alleen zijn ver gevorderd in genade, die door deze genade er toe gebracht worden om des te hoger en heerlijker van God te denken, terwijl er van de zodanige zijn, die door voorspoed en hoog aanzien in wereld er toe gebracht worden te zeggen: Wie is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? Hoe meer eer God ons aandoet, hoe meer wij ons moeten bevlijtigen Hem te eren, en dan alleen kunnen wij op welbehaaglijke wijze de Heere grootmaken, als onze ziel Hem grootmaakt, en al wat binnen ons is. Het werk des lofs moet het werk der ziel zijn.

b. Met een groot welbehagen in Hem als haren Zaligmaker: Mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker. Dat schijnt betrekking te hebben op de Messias, wiens moeder zij zal worden. Zij noemt Hem God, haren Zaligmaker, want de engel had haar gezegd, dat Hij de Zoon des Allerhoogsten zal wezen, en dat Zijn naam zal zijn Jezus, dat is: Zaligmaker. Dat grijpt zij aan en past het toe op zichzelve: Hij is God, mijn Zaligmaker. Zelfs de moeder onzes Heeren moest deel in Hem hebben als haren Zaligmaker, en zou, zonder dat, verloren zijn geweest. En zij roemt meer in de zaligheid, die zij gemeen had met alle gelovigen, dan in die van zijn moeder te zijn, hetgeen een eer was, meer bijzonder voor haar, en dit is in overeenstemming met de voorkeur, door Christus gegeven aan gehoorzame gelovigen boven zijn moeder en broeders, Mattheüs 12:50, Lukas 11:27, 58. Zij, die Christus tot hun God en Zaligmaker hebben, hebben grotelijks reden zich te verheugen, zich te verheugen in de geest, dat is: zich te verheugen zoals Christus zich verheugd heeft, Lukas 10:21, met geestelijke blijdschap.

2. Hier worden goede redenen gegeven voor deze blijdschap en lof.

a. Vanwege haarzelve, vers 48, 49. Haar geest verheugt zich in de Heere, vanwege de goede dingen, die Hij voor haar had gedaan, zijn neerbuigendheid tot en ontferming over haar. Hij heeft de nederheid Zijner dienstmaagd aangezien, dat is: Hij heeft met ontferming op haar neergezien, want dat is het woord, dat gemeenlijk gebruikt wordt. "Hij heeft mij verkoren tot deze eer, niettegenstaande mijn geringheid en armoede." Ja de uitdrukking schijnt aan te duiden, niet slechts (als toespeling op die van Gideon, Richteren 6:15) dat haar geslacht arm was in Juda, maar dat zij de minste was in het huis haars vaders, alsof zij onder een bijzondere minachting lag bij hare familiebetrekkingen, ten onrechte veronachtzaamd werd, de verworpene van het gezin, en God deed haar deze eer aan, als een zeer overvloedige vergoeding voor die minachting.

Ik opper dit denkbeeld te eerder, omdat wij wegens gelijke redenen aan anderen zodanige eer zien aangedaan. Omdat God zag dat Lea gehaat was, opende Hij hare baarmoeder, Genesis 29:31. Omdat Hanna getergd werd om haar te vergrimmen door Peninna, gaf God haar een zoon, 1 Samuel 1:19. Wie door de mensen ten onrechte gedrukt en veracht worden, worden soms door God - inzonderheid als zij het geduldig hebben verdragen - verkoren en verhoogd, Richteren 11:7. Zo ook met Maria. En, als God hare nederheid aanziet, geeft Hij daarmee niet slechts een voorbeeld van zijn gunst over geheel het menselijk geslacht, daar Hij, gelijk de psalmist zegt, ons gedacht heeft in onze nederheid. Psalm 136:23, maar Hij verzekert haar een blijvende eer (want dat is de eer, die God verleent, eer, die niet voorbijgaat): "van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten, zij zullen mij beschouwen als een gelukkige vrouw, die hogelijk geëerd en bevoorrecht is". Allen, die Christus en Zijn Evangelie aannemen, zullen zeggen: Zalig is de buik, die Hem gedragen, en de borsten, die Hij heeft gezogen, Lukas 11:27. Elizabeth had haar herhaaldelijk gezegend genoemd. "Maar dat is niet alles" zegt zij, "alle geslachten, van heidenen zowel als van Joden, zullen mij alzo noemen". Hare ziel maakt groot de Heere wegens de wondervolle dingen, die Hij voor haar gedaan heeft, vers 49. Grote dingen heeft aan mij gedaan Hij, die machtig is. Een groot ding voorwaar! dat een maagd bevrucht zou worden. Een groot ding voorwaar! dat de Messias, die sedert zo langen tijd aan de kerk was beloofd, en gedurende zo lange tijd door de kerk werd verwacht, nu eindelijk geboren zal worden. Het is de macht des Allerhoogsten, die hierin gezien wordt.

Zij voegt er bij: en heilig is Zijn naam, want aldus had Hanna in haar lied gesproken: Er is niemand heilig gelijk de Heere, hetgeen zij verklaart in de volgende woorden: want er is niemand dan Gij, 1 Samuel 2:2. God is een Wezen op zich zelf, en Hij openbaart zich als zodanig, inzonderheid in het werk onzer verlossing. Hij, die machtig is, Hij namelijk, wiens naam heilig is, heeft grote dingen aan mij gedaan. Heerlijke dingen kunnen verwacht worden van Hem, die beide machtig en heilig is, die alles goed en ten beste voor ons doen kan en doen wil.

b. Vanwege anderen. Als moeder van de Messias is de maagd Maria in zekeren zin een openbaar persoon geworden, en daarom wordt zij onmiddellijk begiftigd met een anderen geest, een meer openbaren geest, dan die tevoren in haar was. Daarom richt zij haar blik naar buiten, ziet zij om zich heen, ziet zij voor zich uit, en let op de verschillende handelingen van God met de kinderen der mensen, vers 50 en verder, evenals ook Hanna dat gedaan heeft, 1 Samuel 2:3 en verder. Hierin heeft zij inzonderheid het oog op de komst van de Verlosser, en de openbaring Gods hierin. Het is een zekere waarheid, dat God barmhartigheid heeft weggelegd voor allen, die eerbied hebben voor zijn majesteit en naar behoren acht slaan op zijn soevereiniteit en gezag. Maar nooit is dit zo gebleken als in het zenden van Zijn Zoon in de wereld om ons zalig te maken, vers 50. Zijn goedertierenheid is over hen, die Hem vrezen. Dat is altijd zo geweest. Hij heeft altijd met bijzondere gunst neergezien op hen, die met kinderlijken eerbied hebben opgezien tot Hem. Maar Hij heeft deze barmhartigheid zoals nooit tevoren geopenbaard in de zending van Zijn Zoon, om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen en een eeuwige verlossing te werken voor hen, die Hem vrezen, en dat wel van geslacht tot geslacht, want er zijn Evangelievoorrechten, die als een erfenis overgaan van het een geslacht op het andere, en bestemd zijn om tot in eeuwigheid te wezen. Zij, die God vrezen als hun Schepper en Rechter, worden aangemoedigd om op barmhartigheid van Hem te hopen door hun Middelaar en Voorspraak, en in Hem is barmhartigheid gevestigd op allen, die God vrezen, vergevende barmhartigheid, genezende barmhartigheid, barmhartigheid, die hen doet aannemen, kronende barmhartigheid van geslacht tot geslacht zolang de wereld bestaat. In Christus bewaart Hij barmhartigheid aan duizenden. Men heeft algemeen opgemerkt, dat God in zijn voorzienigheid verachting heeft uitgestort over de hoogmoedigen en eer heeft gegeven aan de nederigen, en dit heeft Hij op merkwaardige wijze gedaan in geheel het werk van des mensen verlossing. Gelijk God in zijn barmhartigheid over haar zich ook machtig heeft betoond, vers 48, 49. Zo heeft Hij in zijn barmhartigheid over degenen, die Hem vrezen, ook een krachtig werk gedaan door Zijn arm.

Ten eerste. In de loop Zijner voorzienigheid is het Zijn gewone wijze van doen om de verwachtingen der mensen gans anders te doen uitkomen dan zij het zich beloven. Hoogmoedige mensen denken in alles hun wil te kunnen doorzetten, maar Hij verstrooit hen in de gedachten hunner harten, vernietigt hun maatregelen, laat hun plannen op niets uitlopen, ja, brengt hen naar beneden door diezelfde raadslagen, waardoor zij dachten hun belangen te bevorderen en te beveiligen. De machtigen denken dat zij zich door macht en geweld op hun zetels kunnen handhaven, maar Hij trekt hen af van hun tronen, en werpt die tronen neer, terwijl van de anderen kant de nederigen, die er aan wanhoopten om ooit in de wereld vooruit te komen, en niet anders dachten dan wel altijd in nederigen staat te zullen blijven, op wonderbaarlijke wijze verhoogd worden. De opmerking nu betreffende eer geldt ook evenzeer voor rijkdom. Velen, die zo arm waren, dat zij voor zich en hun gezin geen brood hadden, zijn door een verrassende wending van Gods voorzienigheid ten hunnen gunste met goederen vervuld, terwijl van de anderen kant die rijk waren, en niet anders dachten of morgen zou wezen als vandaag, en dat hun berg vaststond en nooit zou wankelen, grotelijks verarmd zijn en ledig werden weggezonden. Het is hetzelfde wat Hanna had opgemerkt en waarover zij had uitgeweid in haar lied, met toepassing op haarzelf en hare tegenstandster, 1 Samuel 2:4-7, en dat zeer tot opheldering dient van hetgeen wij hier hebben. Vergelijk ook Psalm 107:33-41, 113:7-9, en Prediker 9:11. Het behaagt God de verwachting teleur te stellen van hen, die zich grote dingen in de wereld voorspiegelen, en de verwachtingen te overtreffen van hen, die slechts op weinig hopen. Als een rechtvaardige God is het zijn eer om hen te vernederen, die zich verhogen, en de gerusten te doen sidderen, en als een goede God is het zijn eer om hen te verhogen, die zich vernederen, en van troost te spreken tot hen, die voor Hem vrezen.

Dit blijkt, in de tweede plaats, inzonderheid in de handelwijze der Evangeliegenade:

1. In de geestelijke eer, die zij verleent. Toen de hoogmoedige Farizeeën werden verworpen en de tollenaren en zondaren voor hen ingingen in het koninkrijk der hemelen, - toen de Joden, die de wet der rechtvaardigheid zochten, haar niet verkregen hebben, en de heidenen, die daar niet eens aan gedacht hebben, haar wèl hebben verkregen, Romeinen 9:30, 31, - toen God niet de wijzen naar het vlees, noch de machtigen, noch de edelen heeft verkoren om het Evangelie te prediken en het Christendom in de wereld te planten, maar het dwaze en zwakke der wereld, en het verachte, 1 Corinthiërs 1:26, 27 - toen heeft Hij de hoogmoedigen verstrooid en de machtigen van de tronen afgetrokken, maar de nederigen verhoogd. Toen de tirannie werd verbroken van de overpriesters, die reeds lang heerschappij hadden gevoerd over het erfdeel des Heeren, en hoopten dit altijd te zullen doen, en Christus’ discipelen, een gezelschap van arme, verachte vissers, door de macht, waarmee zij bekleed werden "op tronen" konden "neerzitten", oordelende de twaalf geslachten Israëls, - toen de macht der vier wereldrijken werd verbroken, en het koninkrijk van de Messias, de steen, die afgehouwen werd zonder handen, de ganse aarde vervulde, - toen zijn de hoogmoedigen verstrooid en de nederigen verhoogd.

2. In de geestelijke rijkdom, dien zij schenkt, vers 53. Hen, die hun behoefte aan Christus inzien en dringend verlangen naar gerechtigheid en leven in Hem, vervult Hij met goederen, met het beste, Hij geeft hun mildelijk, en zij worden overvloedig verzadigd met de zegeningen, die Hij schenkt, of zoals de psalmist het uitdrukt: "Zij worden dronken van de vettigheid Zijns huizes", Psalm 36:9. Zij, die vermoeid en belast zijn, zullen bij Christus rust vinden, en zij, die dorsten, worden geroepen om tot Hem te komen en te drinken, want zij alleen weten zijn gaven te waarderen. Aan een hongerige ziel is alle bitter zoet, manna is engelenbrood: en voor de dorstige is zuiver water honing uit de rotsstenen. Hen, die rijk zijn, die niet hongerig zijn, die, gelijk Laodicea, denken dat zij geens dings gebrek hebben, vol zijn van zich zelf en van hun eigen gerechtigheid, en denken dat zij zich zelf genoeg zijn, zendt Hij weg van zijn deur, zij zijn Hem niet welkom, Hij zendt hen ledig weg. Zij komen vol van zich zelf, en worden ledig van Christus weggezonden. Hij zendt hen naar de goden, die zij dienen, naar hun eigen gerechtigheid en kracht, waarop zij vertrouwden. Steeds is het de verwachting geweest, dat de Messias in zeer bijzondere zin de sterkte en heerlijkheid zou zijn van Zijn volk Israël, en dat is Hij ook, vers 54.

Hij heeft Israël, Zijn knecht, opgenomen, antelabeto. Hij heeft hen bij de hand genomen, hen opgeholpen, die gevallen waren en zich zelf niet konden helpen. Zij, die neder gezonken waren onder de last van een verbroken verbond der onschuld, worden opgeholpen, opgenomen, door de zegeningen van een vernieuwd verbond der genade. De zending van de Messias, bij wie hulpe was besteld voor arme zondaren, was de grootste barmhartigheid, die geschieden kon, de grootste hulp, die verleend kon worden aan Zijn volk Israël, en wat dit grootmaakt is:

Ten eerste. Dat het is in gedachtenis Zijner barmhartigheid, de barmhartigheid Zijner natuur, de barmhartigheid, die Hij bewaard heeft voor Israël, Zijn knecht. Terwijl deze zegen nog vertoefde te komen, waren zij, die hem verwachtten, dikwijls bereid om te vragen: Heeft God vergeten genadig te zijn? Maar nu heeft Hij doen blijken dat Hij het niet vergeten heeft, maar dat Hij Zijner barmhartigheid gedachtig is geweest. Hij gedacht Zijner vorige goedertierenheid, en herhaalde die voor hen in geestelijke zegeningen, terwijl Hij ze tevoren in tijdelijke gunsten aan hen betoond had. Hij gedacht der dagen vanouds. Waar is Hij, die hen uit de zee opgebracht heeft, uit Egypte? Jesaja 63:11. Hij zal wederom doen hetgeen wat daar het type van geweest is.

Ten tweede. Dat het is ter vervulling Zijner belofte. Het is een goedertierenheid, niet slechts bedoeld, maar uitgesproken, vers 55. Het was gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, dat het Zaad der vrouw de kop der slang zou vermorzelen, dat God in de tenten van Sem zou wonen, en inzonderheid aan Abraham, dat in zijn zaad al de geslachten der aarde gezegend zullen worden met de beste van alle zegeningen, met de zegeningen, die tot in eeuwigheid zijn, en tot het zaad, dat voor eeuwig wezen zal, dat is: zijn geestelijk zaad, want zijn vleselijk zaad is korten tijd hierna afgesneden. Wat God gesproken heeft zal Hij volbrengen, wat Hij gesproken heeft tot de vaderen zal Hij volbrengen aan hun zaad, en aan het zaad van hun zaad, in zegeningen, die eeuwig zijn.

Eindelijk. Maria’s terugkeer naar Nazareth, vers 56, nadat zij omtrent drie maanden bij Elizabeth was gebleven, zo lang, dat zij er nu volkomen van overtuigd was, dat zij zwanger was, en om hierin bevestigd te worden door hare nicht Elizabeth. Sommigen denken, dat zij, hoewel haar terugkeer hier vermeld wordt voordat Elizabeth verlost was, omdat de evangelist het verhaal omtrent Maria wilde eindigen, eer hij met het verhaal omtrent Elizabeth voortging, bij hare nicht gebleven was, totdat Elizabeth hersteld was, ten einde haar te verzorgen en met haar te wezen bij hare bevalling, en haar eigen geloof alzo volkomen bevestigd te zien door de volkomen vervulling van Gods belofte aan Elizabeth. Maar de meesten houden zich aan de orde der geschiedenis, zoals zij hier verhaald wordt, en denken dat zij terugkeerde, toen de tijd van Elizabeth vervuld was, omdat zij nog altijd in afzondering wilde zijn, en zich dus niet daar wilde bevinden, als de geboorte van dat kind der belofte vele mensen naar dit huis zou doen komen. Zij, in wier hart Christus een gestalte verkregen heeft, vinden meer dan vroeger behagen in eenzaam te zitten en stil te zwijgen.

Lukas 1:57-66🔗

In deze verzen hebben wij:

I. De geboorte van Johannes de Doper, vers 57. Hoewel hij door een wonder in het lichaam zijner moeder was ontvangen, had zijn geboorte toch plaats volgens de gewonen loop der natuur (evenals ook onze Zaligmaker.). De tijd van Elizabeth werd vervuld, dat zij baren zou, en zij baarde een zoon. Beloofde zegeningen kunnen verwacht worden, als de tijd er van vervuld is, en niet eerder.

II. De grote blijdschap, die onder al de nabestaanden van het gezin bij deze buitengewone gelegenheid betoond werd, vers 58. Die daar rondom woonden en hare magen hoorden het, want iedereen zal er van gesproken hebben als van iets, dat aan het wonderbare grensde. Dr. Lightfoot merkt op, dat Hebron door priesters bewoond werd uit het geslacht van Aäron, en dat zij de magen waren van wie hier gesproken wordt, maar dat het omliggende land en de dorpen door de kinderen van Juda werden bewoond, en dat dezen de naburen waren, of, die daar rondom woonden. Nu geven dezen hier blijk:

1. Van een vromen eerbied voor God. Zij erkenden dat de Heere zijn barmhartigheid grotelijks aan haar bewezen had. Het was een barmhartigheid, dat de versmaadheid van haar was weggenomen, een barmhartigheid, dat haar gezin gebouwd zou worden, te meer, daar het een gezin was van een priester, gewijd aan God, en gebruikt in Zijn dienst. Vele dingen werkten samen om die barmhartigheid groot te doen zijn - dat zij lang onvruchtbaar is geweest, en nu oud was geworden, maar inzonderheid, dat het kind groot zou zijn voor de Heere. 2. Vriendelijkheid en achting voor Elizabeth. Toen zij zich verblijdden, verblijdden zij zich met haar. Wij behoren genoegen te smaken in de voorspoed en het welzijn van onze naburen en vrienden, en Gode even dankbaar te zijn voor hun welvaren en hun zegeningen als voor de onze.

III. Het geschil onder hen betreffende de naam van het kind, vers 59. Het geschiedde op de achtsten dag, - gelijk God het had geboden - dat zij kwamen om het kindeken te besnijden. Het was hier te Hebron, dat de besnijdenis het eerst werd ingesteld, en Izaak, die, evenals Johannes de Doper, geboren was uit de belofte, was een der eersten, die er aan onderworpen werd, hij was tenminste de voornaamste, die met deze inzetting beoogd werd. Zij, die zich verblijdden in de geboorte van het kind, kwamen bijeen voor de besnijdenis. Het grootste genot, dat wij in onze kinderen kunnen smaken, is daarin gelegen, dat wij hen overgeven aan God en hun verbondsbetrekking tot Hem erkennen. De doop onzer kinderen behoort ons nog meer blijdschap te schenken dan hun geboorte. Nu was het het gebruik, dat zij bij de besnijdenis hunner kinderen hun tegelijk een naam gaven, omdat, toen Abram besneden werd, God hem een nieuwen naam gaf, en hem Abraham noemde, het is niet ongepast, dat zij naamloos blijven, totdat zij bij hun naam aan God gegeven worden.

1. Nu werd door sommigen voorgesteld, dat hij naar zijn vader Zacharias zou genoemd worden. Wij hebben geen voorbeeld in de Schrift, dat het kind de naam van zijn vader moet dragen, maar wellicht was dit een gewoonte, die later onder de Joden in zwang kwam, zoals nu bij ons, en bedoelden zij hiermede de vader te eren, die waarschijnlijk wel geen tweede kind zou krijgen.

2. De moeder was hier tegen, en wilde dat het kind Johannes zou genoemd worden, vernomen hebbende, hetzij door ingeving van de Heiligen Geest, - dat het waarschijnlijkst is - of wel door een geschreven mededeling van haar echtgenoot, dat God dien naam had aangewezen, vers 60. Hij zal Johannes heten, de genaderijke, omdat hij het Evangelie van Christus zal inleiden, waarin Gods genade helderder uitblinkt dan ooit tevoren.

3. De bloedverwanten opperden bezwaar hiertegen, vers 61, Er is iemand in uw maagschap, die met dien naam genaamd wordt. Indien hij dus de naam van zijn vader niet mag hebben, zo laat hem dan tenminste naar iemand van de familie genoemd worden, die het een eer zal achten, dat zulk een kind zijn naam zal dragen. Gelijk zij, die vrienden hebben, vriendschap moeten bewijzen, zo moeten ook zij, die familiebetrekking hebben, hun al die vriendelijke achting betonen. Die wij hun verschuldigd zijn.

4. Zij deden een beroep op de vader en wilden beproeven zijn mening omtrent de zaak te leren kennen, want het kwam hem toe het kind een naam te geven, vers 62. Zij wenkten zijn vader, waaruit blijkt dat hij zowel doof als stom was, ja het had zelfs de schijn, alsof hij achteloos, onverschillig was, want anders zouden zij hem wel terstond gevraagd hebben om de naam zijns kinds te schrijven, indien hij, sedert hij met stomheid was geslagen, iets wat het ook zij schriftelijk had meegedeeld. Zij wilden echter zo ver gaan met de zaak als zij konden, en daarom gaven zij hem te kennen waarover het geschil liep, dat alleen door hem beslecht kon worden, waarop hij hun door tekenen te verstaan gaf om hem een schrijftafeltje te geven, zoals toen in gebruik was en met de stift schreef hij: Johannes is zijn naam, vers 63. Niet "zal zijn", of, "wens ik dat hij zijn zal", maar is zijn naam. De zaak is reeds beslist, de engel had hem dien naam gegeven. Toen Zacharias niet kon spreken, schreef hij. Als aan de leraren de mond wordt gestopt, zodat zij niet kunnen prediken, dan kunnen zij, zolang hun handen niet gebonden zijn, nog goed doen door te schrijven. Velen van de martelaren hebben in de gevangenis brieven geschreven aan hun vrienden, die veel nut hebben gesticht, ook de apostel Paulus heeft dit gedaan. Dat Zacharias dezelfden naam schreef, dien Elizabeth had genoemd, heeft de aanwezigen grotelijks verwonderd. Zij verwonderden zich allen, want zij wisten niet dat zij, hoewel geen gemeenschap met elkaar kunnende oefenen van wege de stomheid en doofheid van Zacharias, toch door een en dezelfden Geest geleid werden. Of wellicht verwonderden zij zich, dat hij zo duidelijk en verstaanbaar schreef, hetgeen hij (daar de slag, die hem had getroffen, zeer veel op een verlamming geleek) tevoren niet gedaan had.

5. Hierop herkreeg hij de spraak, vers 64. Terstond werd zijn mond geopend. De tijd, die tevoren voor zijn zwijgen was vastgesteld, was tot op de dag, dat deze dingen geschied zullen zijn, vers 20, niet al de dingen, die aan Johannes’ openbare bediening voorafgaan, maar die, welke betrekking hebben op zijn geboorte en naam, vers 13. Die tijd was nu voorbij, waarop het beslag werd weggenomen en God hem weer de mond opende, Ezechiël 3:27.

Dr. Lightfoot maakt een vergelijking tussen dit geval van Zacharias en dat van Mozes, Exodus 4:24-26, Wegens zijn wantrouwen is Mozes in levensgevaar, gelijk Zacharias om diezelfde zonde met stomheid wordt geslagen, maar na de besnijdenis van zijn kind en de wederopwekking van zijn geloof, wordt daar, evenals hier, het gevaar opgeheven. Ongeloof heeft hem de mond gesloten, en daar hij nu gelooft, is zijn mond weer geopend, hij gelooft, daarom spreekt hij. David lag onder de last zijner zonde, van dat zijn kind ontvangen werd tot enige dagen na zijn geboorte, dan neemt de Heere zijn zonde weg, nu hij berouw heeft, zal hij niet sterven. Zo ook hier: hij zal niet langer stom zijn, zijn mond werd geopend, hij sprak, God lovende. Als God onze lippen opent, dan moet onze mond Zijn lof verkondigen. Wij kunnen even goed sprakeloos zijn als de spraak niet te gebruiken om God te loven, want dan is onze tong het meest onze eer, als zij gebruikt wordt tot Gods eer.

6. De dingen werden door het gehele land bekend gemaakt, tot grote verbazing van allen, die ze hoorden, vers 65. 66. De mening, het gevoelen, des volks moet niet geminacht worden, er moet behoorlijk acht op worden geslagen. Er wordt ons hier gezegd,

a. Dat er veel werd gesproken van al deze dingen, zij maakten het onderwerp der gesprekken uit in het gehele gebergte van Judea. Het is te betreuren dat er niet terstond een verhaal van werd opgesteld en in de wereld verspreid.

b. Dat de meeste mensen, die van deze dingen hoorden, er door ontsteld werden. Er kwam vrees over allen, die rondom hen woonden. Indien wij geen goede hope hebben, zoals wij behoorden te hebben, gegrond op het Evangelie, dan kunnen wij verwachten dat de tijding er van ons zal vervullen met vrees. Zij geloofden en sidderden, terwijl zij hadden moeten geloven en juichen.

c. Het wekte de verwachtingen op des volks betreffende dit kindeken, en drong hen om het oog op hem te hebben en te zien wat uit hem worden zou. Zij namen het ter harte, bewaarden die dingen in hun hart en geheugen, alsof zij voorzagen dat zij later reden zouden hebben om ze zich voor de geest terug te roepen. Wat wij horen en ons nuttig kan zijn, moeten wij bewaren, in gedachtenis houden, ten einde het voort te kunnen brengen ten nutte van anderen, als oude en nieuwe dingen, en opdat wij, als de dingen tot rijpheid komen, op de voortekenen er van terug kunnen zien, en zeggen: "Dit was te verwachten."

Zij zeiden bij zich zelf en tot elkaar: "Wat zal toch dit kindeke wezen? Wat zal de vrucht wezen, als dit de knoppen, de kiemen, zijn, of liever, als dit de wortel is uit zo dorre aarde?" Als kinderen in de wereld worden geboren, dan is het zeer onzeker wat zij zullen blijken te zijn, maar soms zijn er reeds vroeg aanduidingen geweest van iets groots, zoals in de geboorte van Mozes, Simson, Samuel, en Johannes. En wij hebben reden om te geloven dat er, toen Johannes zijn bediening aanving, nog sommigen in leven waren, die zich deze dingen konden herinneren, en ze zich ook herinnerd hebben, en ze aan anderen hebben verhaald, hetgeen er veel toe heeft bijgedragen, dat de menigte naar hem toestroomde om hem te horen.

Eindelijk: Er wordt gezegd: De hand des Heeren was met hem, dat is: hij was van zijn geboorte af onder de bijzondere zorg en hoede des Almachtigen, als bestemd zijnde voor iets groots en gewichtigs, en daarvan waren vele voorbeelden. Het bleek ook dat de Geest reeds zeer vroeg werkte in zijn ziel. Zodra hij begon te spreken of te lopen, kon men iets buitengewoons in hem bespeuren. God heeft wegen en middelen om op kinderen te werken in hun jeugd, die wij ons niet kunnen verklaren. God heeft nooit een ziel geschapen, die Hij niet heeft weten te heiligen.

Lukas 1:67-80🔗

Wij hebben hier het lied, waarmee Zacharias God loofde, toen zijn mond geopend was. Hij wordt gezegd in dit lied te hebben geprofeteerd, vers 67, en in de strikten zin van profeteren heeft hij dit ook gedaan, want hij heeft dingen voorzegd betreffende het koninkrijk van de Messias, van wie alle profeten getuigen. Merk op:

I. Hoe hij hiertoe werd bekwaam gemaakt: Hij werd vervuld met de Heilige Geest, werd in meer dan gewone mate tot dat doel begaafd, hij had een Goddelijke ingeving. God heeft hem niet slechts zijn ongeloof en mistrouwen vergeven - hetgeen bleek uit de opheffing der straf er voor, maar als een voorbeeld van overvloedige genade jegens gelovigen, heeft Hij hem vervuld met de Heilige Geesten hem de eer aangedaan, om hem tot zijn eer te gebruiken.

II. Wat de stof was, die hij in zijn lied bezong. Hier wordt niets gezegd betreffende de bijzondere aangelegenheden van zijn gezin, het wegnemen der versmaadheid er van, en het verlenen van eer er aan door de geboorte van dit kind, hoewel hij ongetwijfeld wel tijd gevonden zal hebben om met zijn gezin God hiervoor te danken. Maar in dit lied is hij gans vervuld van het koninkrijk van de Messias en de openbare zegeningen, die er door komen zullen. Hij zou weinig genoegen hebben gesmaakt in de vruchtbaarheid van zijn wijnstok en het hoopvolle van zijn olijfplant, indien hij hierin niet het goede had voorzien van Jeruzalem en de vrede over Israël, en op beiden zegeningen uit Sion, Psalm 128:3, 5, 6.

De Oud Testamentische profetieën worden dikwijls uitgedrukt in lof en in een nieuw lied, en zo is het ook met dit begin der Nieuw Testamentische profetie. Geloofd zij de Heere, de God Israëls. Hij zal de God der ganse aarde genoemd worden, maar Zacharias, sprekende van het werk der verlossing, noemt Hem de Heere, de God Israëls, omdat tot nu toe de profetieën beloften en typen van de verlossing aan Israël gegeven waren, en aan hen moesten er thans de eerste aanbiedingen van worden gedaan. Israël was, als uitverkoren volk, een type van de uitverkorenen Gods uit alle natiën, waarop God inzonderheid het oog had in de zending van de Zaligmaker, en daarom wordt Hij hierin genoemd de Heere, de God Israëls. Nu looft Zacharias hier God:

1. Voor het werk der verlossing, dat door de Messias zelf gewerkt zou worden, vers 68-75. Dit is het, waarvan hij vol is, als hij vervuld werd met de Heiligen Geest, en dat is het, waar allen vol van zijn, die de Geest van Christus hebben.

a. In het zenden van de Messias heeft God Zijn volk genadiglijk bezocht, dat Hij gedurende vele eeuwen veronachtzaamd scheen te hebben, en waarvan Hij vervreemd scheen. Hij heeft hen bezocht als een vriend, om kennis te nemen van hun toestand. God wordt gezegd Zijn volk te hebben bezocht in het diensthuis, toen Hij hen verloste, Exodus 3:16, 4:31, Zijn volk te hebben bezocht in hongersnood, toen Hij hun brood gaf, Ruth 1:6. Hij had dikwijls zijn profeten tot hen gezonden, en gemeenschap met hen blijven onderhouden, maar nu heeft Hij zelf hen bezocht.

b. Hij heeft verlossing teweeggebracht Zijnen volke. Dit was de boodschap, waarmee Christus in de wereld is gekomen, namelijk hen te verlossen, die verkocht waren om de zonde en onder de zonde. Zelfs Gods eigen volk, Zijn Israël, Zijn zoon, Zijn eerstgeborene heeft het nodig verlost te worden, en zonder die verlossing zijn zij verloren. Christus verlost hen tot een duren prijs uit de handen van Gods gerechtigheid, en Hij verlost hen door zijn macht uit Satans tirannie, zoals Hij Israël uit Egypte heeft verlost.

c. Hij heeft het verbond van het koningschap vervuld, dat Hij met de vermaardste Oud Testamentische vorst, namelijk David, gesloten had. Heerlijke dingen werden gesproken van zijn geslacht, dat bij hem hulp besteld was als bij een held, dat zijn hoorn verhoogd zal worden, en dat zijn zaad in eeuwigheid gezet zal worden, Psalm 89:20, 21, 25, 30. Maar dit geslacht was sedert lang, in zekere zin, verstoten en verworpen, Psalm 89:39.

Thans wordt het hierin verheerlijkt dat, volgens de belofte, God aan David wederom een hoorn zal doen uitspruiten, Psalm 132:17, want Hij heeft ons een hoorn der zaligheid opgericht in het huis van David, Zijn knecht, vers 69, dáár, waar hij beloofd en verwacht werd. David wordt Gods dienstknecht genoemd, niet slechts als een Godvruchtig man, maar als een koning, die voor God regeerde, en hij was een werktuig voor de verlossing van Israël, door gebruikt te worden in de regering over Israël, en zo is Christus allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden. Er is in Christus, en in Hem alleen, verlossing voor ons, en het is een hoorn der zaligheid, want het is een eervolle verlossing. Zij is verheven boven alle andere verlossingen, waarvan geen enkele met deze vergeleken kan worden. In haar wordt de heerlijkheid bevorderd van de Verlosser en van de verlosten, en hun hoorn wordt met ere verhoogd. Het is een overvloedige verlossing of zaligheid, een cornucopia - een hoorn des overvloeds, een verlossing, waardoor wij gezegend worden met geestelijke zegeningen, met hemelse dingen, en dat wel overvloedig. Het is een machtige verlossing, de kracht van het dier is in zijn hoorn. Hij heeft zulk een verlossing opgericht, als waardoor onze geestelijke vijanden neergeworpen zullen worden, en wij tegen hen zullen worden beschermd. In de wagens van deze verlossing zal de Verlosser uitgaan, overwinnende en opdat Hij overwinne.

d. Hij heeft al de dierbare beloften vervuld, die Hij aan de kerk door de vermaardsten der Oud Testamentische profeten heeft gegeven, vers 70. Gelijk Hij gesproken heeft door de mond Zijner heilige profeten. Zijn leer der verlossing door de Messias wordt bevestigd door een beroep op de profeten, en de grootheid en belangrijkheid dier verlossing hierdoor bewezen en grootgemaakt. Het is dezelfde, waarvan zij hebben gesproken, en die dus verwacht en welkom geheten moet worden, het is de zaligheid, van welke zij ondervraagd en onderzocht hebben, 1 Petrus 1:10, 11, en die dus niet gering geacht moet worden. God doet thans hetgeen, waarvan Hij voorlang had gesproken, en daarom: Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des Heeren, en neem acht op Hem. Zie hoe heilig de profetieën van deze verlossing, of zaligheid, waren. De profeten, die ze hebben uitgesproken, waren heilige profeten, die niet durfden bedriegen, en er naar streefden om heiligheid onder de mensen te bevorderen, en het was de Heilige Geest zelf, die door hen gesproken heeft. Hoe aloud zij waren: van het begin der wereld.

Toen de wereld begon heeft God beloofd, dat het Zaad der vrouw de kop der slang zou vermorzelen, die belofte had een weerklank, toen Adam zijn huisvrouw Eva noemde, Eva, leven, om de wille van dit haar Zaad, toen Eva haar eerstgeborene Kaïn noemde, zeggende: Ik heb een man van de Heere verkregen, en een anderen zoon Seth, dat is bestemd of vastgesteld, toen Noach rust werd genoemd, en voorzegde dat God in de tenten van Sem zou wonen. En het was niet lang nadat de nieuwe wereld in Noach was begonnen, dat de belofte aan Abraham werd gedaan, dat in zijn zaad de geslachten der aarde gezegend zullen worden. Wat wondervolle eenheid en samenstemming bespeuren wij onder hen. God heeft dezelfde zaak gesproken door allen, en daarom wordt gezegd, dat het is dia stomatos, niet door de monden, maar door de mond der profeten, want zij allen spreken van Christus als met eèn mond. Wat nu is deze verlossing, waarvan geprofeteerd werd?

Ten eerste. Het is een gered worden van de boosaardigheid onzer vijanden, het is: sootêrian ex echthroon hêmoon - een verlossing van uit onze vijanden, van tussen hen, en van de hand al dergenen, die ons haten, vers 71. Het is een verlossing van de zonde en van de heerschappij van Satan over ons door bederf van binnen, zowel als door verleidingen van buiten. De vleselijk-gezinde Joden verwachtten verlost te worden van het juk der Romeinen, maar er werd hun intijds te kennen gegeven, dat het een verlossing van anderen aard zijn zou. Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Mattheüs 1:21, opdat zij, namelijk de zonden, niet over hen zullen heersen.

Ten tweede. Het is een wederherstelling in Gods gunst, het is opdat Hij barmhartigheid deed aan onze vaderen, vers 72. De Verlosser zal niet slechts de kop vermorzelen van de slang, die ons verderf heeft bewerkt, maar Hij zal ons herstellen in de gunst en barmhartigheid van God en Zijn verbond met ons vernieuwen. Hij zal ons, als het ware, wederom in het paradijs voeren, hetgeen aangeduid werd door de belofte aan de vaderen, en het heilig verbond, dat met hen gesloten werd, de eed, dien Hij Abraham, onze vader, gezworen heeft, vers 73. Merk op:

1. Hetgeen aan de vaderen beloofd en aan ons vervuld werd, is barmhartigheid, zuivere genade, niets is door ons verdiend (wij verdienen slechts toorn en de vloek), maar alles zijn wij verschuldigd aan de goedertierenheid Gods, die genade en leven voor ons bestemd heeft ex mero motu - uit Zijn eigen welbehagen, Hij had ons lief, omdat Hij ons wilde liefhebben.

2. God had hierin het oog op Zijn verbond, Zijn heilig verbond, dat verbond met Abraham: Ik zal u en uw zaad tot een God zijn. Dit nu heeft zijn zaad in werkelijkheid verbeurd door hun overtredingen, dit scheen Hij bij de rampen, die Hij over hen bracht, te hebben vergeten, maar nu wil Hij het gedenken, nu zal Hij doen blijken dat Hij het gedenkt, want hierop is al Zijn wederkeren tot genade gegrond: Leviticus 26:42 :Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond.

Ten derde. Het is een bekwaammaking voor en een aanmoediging tot de dienst van God. Aldus was de eed, dien Hij Abraham, onze vader, gezworen heeft: Dat Hij ons kracht en genade zou geven om Hem te dienen, op voor Hem welbehaaglijke en voor ons lieflijke wijze, vers 74, 75. Hier schijnt een toespeling te zijn op de verlossing van Israël uit Egypte, hetgeen, zegt God aan Mozes, ingevolge was van het verbond, dat Hij met Abraham heeft gemaakt, Exodus 3:6-8, en dat dit de bedoeling was, waarmee Hij hen uitvoerde uit Egypte, dat zij Hem zouden dienen op dezen berg, Exodus 3:12. Het grote doel der Evangeliegenade is niet ons te ontheffen van, maar ons te verbinden tot en aan te moedigen in, de dienst van God. Het Christendom is daarom ook altijd beschouwd als bestemd om ons waarlijk Godsdienstig te maken, ons toe te laten tot de dienst van God, ons er aan te verbinden, en er ons in te verlevendigen. Wij zijn verlost van het ijzeren juk der zonde, opdat onze hals onder het aangename en zachte juk van de Heere Jezus zou komen. De banden, die Hij heeft losgemaakt, Psalm 116:16, dienen om ons te vaster aan Hem te verbinden.

Wij worden er door in staat gesteld,

1. Om God te dienen zonder vrees - aphoboos. Wij zijn in een toestand van heilige veiligheid gebracht, opdat wij God met een heilige gerustheid en kalmte des gemoeds zouden kunnen dienen, als de zodanige, die gerust zijn omdat zij geen kwaad vrezen. God moet gediend worden met een kinderlijke vreze, een eerbiedige, gehoorzame vreze, een opwekkende, verlevendigende vreze, maar niet met een slaafse vrees, zoals de luie dienstknecht, die Hem zich voorstelde als een harden onredelijke meester, niet met de vrees, waarin pijn is, niet met de vrees van een wettische geest, een geest der dienstbaarheid, maar met de vrijmoedigheid van een evangelische geest, de geest der aanneming.

2. Om Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid, hetgeen de ganse plicht insluit van de mens jegens God en onze naaste. Het is zowel de bedoeling als de onmiddellijke strekking van het Evangelie om dat beeld Gods in ons te vernieuwen, waarnaar de mens het eerst geschapen werd en dat bestond in ware rechtvaardigheid en heiligheid, Efeziërs 4:24. Christus heeft ons verlost opdat wij God zouden dienen, niet in de wettische dienst van slachtofferen en brandoffers, maar in de geestelijken dienst van heiligheid en gerechtigheid, Psalm 50:14.

3. Om Hem te dienen voor Hem, in de plichten Zijner onmiddellijke aanbidding, waarin wij ons de Heere voorstellen, om Hem te dienen als dezulken, die steeds het oog op Hem hebben gericht, en Zijn oog altijd op ons gericht zien, op onze inwendige mens: dat is Hem te dienen voor Hem.

4. Om Hem te dienen al de dagen onzes levens. Het doel van het Evangelie is ons te verbinden tot standvastigheid en volharding in de dienst van God, door ons te tonen hoeveel er afhangt van ons niet-teruggaan, en door ons te tonen, hoe Christus ons tot het einde heeft liefgehad, en ons daardoor verbond om Hem tot het einde lief te hebben.

5. Hij loofde God voor het werk van bereiding voor deze verlossing, dat door Johannes de Doper gedaan zou worden, vers 76. Gij, kindeken, hoewel gij nu nog slechts een kind zijt van acht dagen, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden. Jezus Christus is de Allerhoogste, want Hij is God boven allen te prijzen tot in eeuwigheid, Romeinen 9:5, gelijk met de Vader. Johannes de Doper was Zijn profeet, zoals Aäron Mozes’ profeet is geweest, Exodus 7:1. Wat hij zei was als Zijn mond, wat hij deed was als Zijn voorloper. De profetie had sedert lang opgehouden, maar in Johannes herleefde zij, zoals zij in Samuel was herleefd, die geboren was uit een bejaarde moeder, evenals ook Johannes.

Johannes’ werk was

a. Een volk te bereiden voor de zaligheid door bekering en berouw te prediken als grote Evangelieplichten. Gij zult voor het aangezicht des Heeren heengaan, en slechts een weinig voor Hem om zijn wegen te bereiden, om de mensen te roepen om plaats voor Hem te maken en zich te bereiden, om Hem te ontvangen. Laat alles uit de weg worden geruimd wat Zijn voortgang belemmert, of het volk verhindert om tot Hem te komen, Jesaja 40:3, 4. Laat alle dalen verhoogd, en alle bergen en heuvelen vernederd worden.

b. Om aan de mensen een algemeen denkbeeld te geven van de zaligheid, opdat zij mochten weten, niet slechts wat te doen, maar wat te verwachten, want de leer, die hij predikte, was dat het koninkrijk der hemelen nabij is gekomen. Er zijn twee dingen, waarin gij moet weten dat deze zaligheid bestaat:

A. De vergeving van hetgeen wij verkeerds gedaan hebben. Het is zaligheid door vergeving der zonden, die zonden, welke de zaligheid in de weg staan, en door welke wij allen aan verderf en veroordeling onderworpen zijn geworden, vers 77. Johannes de Doper gaf het volk te verstaan dat, hoewel hun toestand treurig was vanwege de zonde, hij echter niet wanhopig was, want door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods (de ingewanden der barmhartigheid, zoals het woord eigenlijk luidt) kan vergeving worden verkregen. Er was in ons niets dan een treurige, erbarmelijke toestand, om ons der Goddelijke barmhartigheid aan te bevelen.

B. Leiding en bestuur tot een betere levenswijze voor het vervolg. De Evangeliezaligheid moedigt ons niet alleen aan om te hopen, dat de werken der duisternis ons vergeven zullen worden, maar geeft ons een helder licht, waarin wij onze gangen richten kunnen. Daarin heeft ons de Opgang uit de hoogte bezocht, vers 78, en ook dit zijn wij aan de barmhartigheid onzes Gods verschuldigd. Christus is anatole - het morgenlicht, de opgaande Zon, Maleachi 4:2. Het Evangelie brengt licht met zich, Johannes 3:19, het laat ons niet omdolen in heidense onwetendheid, of in het maanlicht der Oud Testamentische typen en schaduwen, maar in hetzelve is de dag aangebroken. In Johannes de Doper begon de dageraad aan de kimmen te verschijnen, maar het licht nam toe, en was voortgaande en lichtende tot de vollen dag toe. Wij hebben evenveel reden om de Evangeliedag welkom te heten, als diegenen om de dageraad welkom te heten, die hem lang hebben verwacht.

Ten eerste. Het Evangelie is ontdekkend, het toont ons hetgeen, waaromtrent wij tevoren in volslagen duisternis waren, vers 79, het is "om te verschijnen degenen, die gezeten zijn in duisternis, de verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. De Opgang uit de hoogte heeft deze duistere wereld bezocht om de heidenen te verlichten, Handelingen 26:18.

Ten tweede. Het is levendmaking, het brengt licht tot hen, die gezeten zijn in duisternis en schaduwen des doods, als veroordeelde gevangenen in het kerkerhol, om hun de tijding te brengen van vergeving, of tenminste van een opschorting van het oordeel met de mogelijkheid om vergeving te verwerven, het verkondigt de opening der gevangenis, Jesaja 61:1, en brengt het licht des levens. Hoe lieflijk is dat licht!

Ten derde. Het is leidend, het richt onze voeten op de weg des vredes, op dien weg, die ons ten laatste tot vrede zal brengen. Het is niet slechts een licht voor onze ogen, maar een licht voor onze voeten, Psalm 119:105, het leidt ons op de weg om vrede te maken met God, een lieflijke, troostrijke gemeenschap met Hem te onderhouden, dien weg des vredes, waarvan wij als zondaren afgedwaald zijn, en dien wij niet hebben gekend, Romeinen 3:17, en nooit uit ons zelf hebben kunnen kennen. In het laatste vers hebben wij een kort bericht van de jongere jaren van Johannes de Doper. Hoewel hij de zoon was van een priester, is hij niet, gelijk Samuel, toen hij nog een kind was, opgegaan om voor het aangezicht des Heeren te dienen, want hij had de weg tot een beter priesterschap te bereiden.

Maar hier wordt ons verhaald:

1. Van zijn voortreffelijkheid naar de inwendige mens. Het kindeken wies op in bekwaamheid van verstand, veel meer dan andere kinderen, zodat hij gesterkt werd in de geest, een krachtig oordeel had en een vastberaden wil. Het verstand en het geweten (welke beiden de lamp des Heeren zijn) waren zo krachtig in hem, dat hij de lagere vermogens van lust en hartstocht reeds intijds volkomen in bedwang had. Hieruit bleek dat hij vroeg vervuld was met de Heiligen Geest, want zij, die sterk zijn in de Heere, zijn gesterkt in de geest.

2. Van zijn geringheid naar de uitwendige mens. Hij was in de woestijnen, niet alsof hij een kluizenaarsleven leidde, afgezonderd van de menselijke samenleving. Neen, wij hebben reden te geloven, dat hij bij gelegenheid der feesten opging naar Jeruzalem, en op de sabbatdagen de synagogen bezocht, maar zijn voortdurende verblijfplaats was in een der afgelegen huizen in de woestijn van Zuph of Maon, waarvan wij lezen in de geschiedenis van David. Daar bracht hij zijn meesten tijd door in overpeinzing en gebed, maar hij werd niet opgeleid in de scholen of aan de voeten van de rabbi.

Menigeen is geschikt en bekwaam om zeer nuttig te zijn, maar die toch, als het ware, levend begraven is, en velen zijn lang aldus begraven, die bestemd zijn en daardoor bekwaam gemaakt worden voor des te groter arbeid, zoals Johannes de Doper, die slechts in de woestijnen was tot de dag zijner vertoning aan Israël, toen hij dertig jaren oud was.

Er is een bestemde tijd voor het betonen van die gunsten aan Israël, welke voor hen zijn bewaard, het gezicht er van is voor een bestemde tijd, dan zal Hij het op het einde voortbrengen en niet liegen.