Lukas 2
- EN het geschiedde in diezelve dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden.
- Deze eerste beschrijving geschiedde als Cyrénius over Syrië stadhouder was.
- En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad.
- En Jozef ging ook op, van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt (omdat hij uit het huis en geslacht Davids was),
- Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was.
- En het geschiedde als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou.
- En zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wond Hem in doeken en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.
- En er waren herders in diezelve landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde.
- En zie, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze.
- En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal;
- Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, Welke is Christus de Heere, in de stad Davids.
- En dit zal u het teken zijn: Gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe.
- En van stonden aan was daar met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende:
- Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.
- En het geschiedde als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan tot Bethlehem en laat ons zien het woord dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft kond gedaan.
- En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe.
- En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord dat hun van dit Kindeken gezegd was.
- En allen die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders.
- Doch Maria bewaarde deze woorden alle tezamen, overleggende die in haar hart.
- En de herders keerden weder, verheerlijkende en prijzende God over alles wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was.
- En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was.
- En als de dagen harer reiniging vervuld waren, naar de wet van Mozes, brachten zij Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem den Heere voorstelden
- (Gelijk geschreven is in de wet des Heeren: Al wat mannelijk is dat de moeder opent, zal den Heere heilig genaamd worden),
- En opdat zij offerande gaven naar hetgeen dat in de wet des Heeren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.
- En zie, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezend, verwachtende de vertroosting Israëls; en de Heilige Geest was op hem.
- En hem was een Goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zou, eer hij den Christus des Heeren zou zien.
- En hij kwam door den Geest in den tempel. En als de ouders het Kindeken Jezus inbrachten, om naar de gewoonte der wet met Hem te doen,
- Zo nam hij Hetzelve in zijn armen en loofde God en zeide:
- Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord;
- Want mijn ogen hebben Uw Zaligheid gezien,
- Die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken:
- Een Licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël.
- En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over hetgeen dat van Hem gezegd werd.
- En Simeon zegende henlieden en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, Deze wordt gezet tot een val en opstanding van velen in Israël, en tot een teken dat wedersproken zal worden
- (En ook een zwaard zal door uws zelfs ziel gaan), opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden.
- En er was Anna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser. Deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af.
- En zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, dewelke niet week uit den tempel, met vasten en bidden God dienende nacht en dag.
- En deze te dierzelver ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten.
- En als zij alles voleindigd hadden, wat naar de wet des Heeren te doen was, keerden zij weder naar Galiléa, tot hun stad Nazareth.
- En het Kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem.
- En Zijn ouders reisden alle jaar naar Jeruzalem op het feest van pascha.
- En toen Hij twaalf jaren oud geworden was en zij naar Jeruzalem opgegaan waren, naar de gewoonte des feestdags,
- En de dagen aldaar voleindigd hadden, toen zij wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en Zijn moeder wisten het niet.
- Maar menende dat Hij in het gezelschap op den weg was, gingen zij een dagreis, en zochten Hem onder de magen en onder de bekenden.
- En als zij Hem niet vonden, keerden zij weder naar Jeruzalem, Hem zoekende.
- En het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leraren, hen horende en hen ondervragende.
- En allen die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden.
- En zij Hem ziende, werden verslagen; en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons zo gedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met angst gezocht.
- En Hij zeide tot hen: Wat is het dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?
- En zij verstonden het woord niet dat Hij tot hen sprak.
- En Hij ging met hen af en kwam te Nazareth en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart.
- En Jezus nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen.
Inleiding🔗
In dit hoofdstuk hebben wij het bericht van de geboorte en de kindsheid van onze Heere Jezus, terwijl wij in het vorige hoofdstuk de mededeling hadden van zijn ontvangenis, en van de geboorte en kindsheid van Zijn voorloper. De eerstgeborene is hier in de wereld gebracht, laat ons Hem tegemoet gaan met onze hosanna’s, ons: gezegend is Hij die komt.
Hier is:
I. De plaats en andere omstandigheden Zijner geboorte, waardoor Hij bewezen werd de ware Messias te zijn, en zulk een als wij behoeven, maar niet zulk een als de Joden verwachtten, vers 1-7.
II. De aankondiging Zijner geboorte door een engel aan de herders, die zich daar in de omtrek bevonden, het loflied door de engelen bij die gelegenheid gezongen, en de verbreiding van het bericht door de herders, vers 8-20.
III. De besnijdenis van Christus en naamgeving, vers 21.
IV. Zijn voorstelling in de tempel, vers 22-24.
V. Het getuigenis van Simeon en van Anna de profetes, Hem betreffende, vers 25-39.
VI. Christus’ opwassen, vers 40-52.
VII. Zijn waarnemen van het Pascha op twaalfjarigen leeftijd, en zijn gesprekken met de leraren in de tempel, vers 41-51. En dit, met hetgeen wij hadden in Mattheüs 1 en 2, is alles wat ons omtrent de Heere Jezus bericht wordt totdat Hij Zijn openbaren dienst aanving in het dertigste jaar Zijns ouderdoms.
Lukas 2:1-7🔗
De volheid des tijds was nu gekomen, toen God Zijn Zoon wilde uitzenden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, en het was voorzegd, dat Hij te Bethlehem zou geboren worden. Hier nu wordt ons een bericht gegeven omtrent de tijd, de plaats en de wijze, waarop het geschiedde.
I. De tijd wanneer onze Heere Jezus geboren werd. Wij kunnen uit deze verzen verschillende dingen afleiden, die ons doen zien dat het de juiste tijd was.
1. Hij werd geboren in de tijd, toen het vierde wereldrijk op het toppunt was van macht en grootheid, juist toen het meer dan de drie, die er aan voorafgingen, een wereldheerschappij was geworden. Hij werd geboren in de dagen van keizer Augustus, toen het Romeinse rijk zich verder uitstrekte dan tevoren of daarna, omvattende van de enen kant Parthië en van de anderen kant Brittannië, zodat het toen genoemd werd Ferrarum orbis imperium. - Het rijk der gehele aarde, en hier wordt dat rijk genoemd de gehele wereld, vers 1, want er was nauwelijks enig deel der beschaafde wereld, dat er niet afhankelijk van was. Nu was de tijd daar, dat de Messias geboren moest worden overeenkomstig de profetie van Daniël, Daniël 2:44. In die dagen van die koningen - de koningen der vierde monarchie - zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden.
2. Hij werd geboren, toen Judea een provincie van het Romeinse rijk was geworden, en er schatplichtig aan was, gelijk hieruit blijkt dat, toen aan het gehele Romeinse rijk een belasting was opgelegd, ook de Joden die belasting hadden te betalen. Jeruzalem was ongeveer zestig jaren tevoren door de Romeinse generaal Pompejus veroverd, die de regering der kerk toestond aan Hyrkanus, maar niet de staatsregering. Trapsgewijze werd het land al meer ten onder gebracht, totdat het nu eindelijk gans en al aan Rome was onderworpen, want Judea werd bestuurd door Cyrenius, de Romeinsen stadhouder van Syrië, vers 2.
De Romeinse schrijvers noemen hem Sulpitius quirinus. Juist in dat tijdsgewricht moest de Messias worden geboren, want de profetie van Jakob duidde aan, dat de Silo zou komen, als de scepter was geweken van Juda en de wetgever van tussen zijn voeten, Genesis 40:10. Dat was de eerste belasting, die in Judea was uitgeschreven, het eerste kenteken van hun dienstbaarheid, daarom moest thans de Silo komen om Zijn koninkrijk op te richten.
3. Er is nog een andere omstandigheid betreffende de tijd, welke in deze algemene beschrijving van al de onderdanen des rijks lag opgesloten, namelijk dat er een algemene vrede heerste in het rijk. De tempel van Janus was nu gesloten, hetgeen nooit plaatshad als er ergens oorlog was, en nu was het voegzaam dat de Vredevorst zou geboren worden, in wiens dagen de zwaarden tot spaden geslagen zouden worden.
II. De plaats, waar onze Heere Jezus geboren zou worden. was zeer opmerkelijk, Hij werd geboren te Bethlehem: aldus was het voorspeld in Micha 5:2, de Schriftgeleerden hebben het zo begrepen, Mattheüs 2:5, 6, zo heeft ook het volk het begrepen, Johannes 7:42. De naam der plaats was veelbetekenend. Bethlehem betekent broodhuis, een geschikte plaats om in geboren te worden voor Hem, die het brood des levens is, het brood, dat "uit de hemel is nedergedaald". Maar dat was niet alles. Bethlehem was de stad Davids, waar hij was geboren, daarom moet Hij daar geboren worden, die de Zoon Davids is. Sion werd ook de stad Davids genoemd, 2 Samuel 5:7, maar Christus werd daar niet geboren, want Bethlehem was die stad Davids, waar hij geboren werd in geringheid om een herder te zijn, en onze Zaligmaker heeft dit tot zijn geboorteplaats verkoren, toen Hij zich zelf vernederd heeft, niet Sion, waar hij heerste in macht en voorspoed, dat moest een type zijn van de kerk van Christus, dien berg Sion. Toen nu de maagd Maria zwanger was en nabij de tijd, dat zij zou baren, heeft Gods voorzienigheid het zo beschikt, dat alle onderdanen van het Romeinse rijk op bevel van de keizer beschreven moesten worden: dat is, zij moesten aan de daartoe gestelde beambten hun naam opgeven, en zij moesten, naar hun families, of geslachten, in registers worden ingeschreven. Men veronderstelt, dat zij zich als onderdanen van het Romeinse rijk erkenden, hetzij door een bijzondere formule van woorden, of tenminste door de betaling van een kleine schatting, een penning wellicht, ten teken van onderworpenheid en trouw.
Aldus zijn zij geregistreerd als vazallen en hebben dit aan zich zelf te danken. Naar deze aanschrijving hebben de Joden (die zeer nauwkeurig waren in de onderscheiding van hun stammen en geslachten) maatregelen genomen, dat zeer bijzonder zorg zou worden gedragen om de gedachtenis er van te bewaren. Zo dwazen ijver betonen zij om de schaduw in wezen te houden, nu zij de zaak zelf verloren hebben. De bedoeling van Augustus was: of zijn hoogmoed te strelen door het aantal zijner onderdanen te kennen en aan de wereld bekend te maken, of een staatkundigen maatregel te nemen ter versterking van zijn regering en haar een geducht aanzien te geven, maar Gods voorzienigheid heeft er iets anders mede bereikt. De gehele wereld moet beschreven worden, - in registers worden ingeschreven - opdat Jozef en Maria het ook zouden zijn. Dit bracht hen van Nazareth in Galiléa naar Bethlehem in Judea, omdat zij uit het huis en geslacht van David waren, vers 4, 5, en daar zij arm en nederig waren, hebben zij wellicht hun Koninklijke afkomst eerder als een last beschouwd, die hun daarbij nog onkosten veroorzaakte, dan als iets om zich op te verheffen. Omdat het echter moeilijk is aan te nemen, dat alle Joden - vrouwen zowel als mannen - verplicht waren om zich naar de plaats te begeven, vanwaar hun voorouders waren, om daar geregistreerd te worden, en dat wel op een tijd, toen zij zich niet meer, gelijk vroeger, binnen de grenzen hielden van hun stam, kan men de gissing maken, dat die strenge nauwkeurigheid alleen gebruikt werd voor het geslacht van David, waaromtrent de keizer waarschijnlijk bijzondere orders gaf, omdat het de Koninklijke familie is geweest, en van wie nog gesproken werd als bestemd om het wederom te zijn, ten einde hun juist getal en sterkte te weten te komen.
Verschillende doeleinden der voorzienigheid Gods werden hierdoor tot stand gebracht.
1. Hierdoor werd de maagd Maria in hoog zwangeren toestand naar Bethlehem gebracht, om daar, volgens de voorzegging, verlost te worden, terwijl zij gedacht had in Nazareth te zullen bevallen. Zie hoe de mens wikt, maar God beschikt, en hoe Gods voorzienigheid alles bestuurt en regelt ter vervulling der Schrift, en gebruik maakt van de plannen, die de mensen maken ter bereiking hunner eigen doeleinden, om de zijn te dienen.
2. Hieruit bleek dat Jezus Christus was uit het zaad van David. Immers, wat voert zijn moeder anders thans naar Bethlehem, dan omdat zij uit het huis en geslacht van David was? Dit was een gewichtige zaak, die bewezen moest worden, en zulk een authentiek bewijs vereiste. Justin Martyr en Tertullianus, twee der vroegste verdedigers van de Christelijke Godsdienst, beroepen zich op deze registers van het Romeinse rijk, ten bewijze dat Christus uit het huis van David was.
3. Hieruit bleek, dat Hij was geworden onder de wet, want Hij werd, zodra Hij was geboren, een onderdaan van het Romeinse rijk, een knecht dergenen, die heersen, Jesaja 49:7. Velen veronderstellen dat Hij, geboren zijnde in de tijd dier beschrijving, zowel als Zijn vader en moeder geregistreerd werd, opdat het zou blijken dat Hij zich zelf vernietigd heeft en de gestaltenis eens dienstknechts heeft aangenomen. In plaats dat koningen Hem schatplichtig waren, is Hij, toen Hij in de wereld kwam, zelf schatplichtig geworden.
III. De omstandigheden Zijner geboorte, die zeer gering waren, en daar alle kenmerken van vertoonden. Hij was inderdaad een eerstgeboren zoon, maar het was wel een zeer geringe eer om de eerstgeborene te zijn van zulk een arme vrouw, als Maria was, die geen erfdeel had na te laten, waarop Hij als eerstgeborene Zijn recht zou kunnen doen gelden.
1. Hij bevond zich in de vernederende omstandigheden, die aan alle kinderen gemeen zijn. Hij werd, gelijk andere kinderen, als zij pas geboren zijn, in doeken gewonden, alsof Hij gebonden moest worden, of het nodig had ingeperkt te worden gehouden. Hij, die de donkerheid tot een windeldoek stelde voor de zee, Job 38:9, werd zelf in windeldoeken gebonden. De Vader der eeuwigheid werd een kind des tijds, en van Hem wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid, zeiden de mensen: van dezen weten wij van waar hij is, Johannes 7:27. De Oude van dagen werd een kindeken van een span grootte.
2. Hij bevond zich in vernederende omstandigheden, die Hem alleen eigen waren.
a. Hij werd geboren in een herberg. Die Zone Davids, die de heerlijkheid was van Zijns vaders huis, had geen erfdeel tot zijn beschikking, neen, zelfs niet in de stad Davids, geen vriend, die Hem en zijn moeder een wijkplaats wilden verlenen in hun verlegenheid, om er zich te bed te kunnen begeven. Christus werd geboren in een herberg, om aan te duiden dat Hij slechts voor een tijdje, voor een kort verblijf in de wereld kwam, zoals in een herberg, en ons te leren evenzo te doen. Een herberg neemt allen op, die komen, en dat doet ook Christus. Hij hangt de banier der liefde uit als Zijn schild, en wie tot Hem komt zal Hij geenszins uitwerpen, maar hierin verschilt Hij van andere herbergen: Hij heet hen welkom, die komen zonder geld en zonder prijs. Allen worden om niet ontvangen.
b. Hij werd geboren in een stal, want sommigen denken, dat dit de betekenis is van het woord, dat wij vertalen door kribbe, een plaats, waar het vee staat om gevoederd te worden. Omdat er geen plaats was in de herberg, en wegens gebrek aan gerieflijkheden, ja zelfs uit gebrek aan het noodzakelijke, werd Hij neergelegd in de kribbe in plaats van in een wieg. Het woord, dat wij vertalen door doeken, leiden sommigen af van een woord, hetwelk betekent scheuren of verscheuren, en hieruit maken zij op, dat Hij wel verre van goed van kindergoed voorzien te zijn, windselen kreeg, die versleten en gescheurd waren. Dat Hij in een stal werd geboren en neergelegd in een kribbe was: Een blijk van de armoede Zijner ouders. Waren zij rijk geweest, er zou wel plaats voor hen gemaakt zijn, maar, arm zijnde, moeten zij zich behelpen zo goed als zij kunnen.
Van het bederf en de ontaarding der zeden in dien tijd, zodat een eerbare en deugdzame vrouw zo barbaars werd behandeld. Indien er maar gewone menselijkheid onder hen geweest ware, zij zouden geen vrouw in barensnood naar een stal hebben verwezen. Het was een voorbeeld van de vernedering van onze Heere Jezus. Door de zonde zijn wij als een verworpen kindeken geworden, hulpeloos en verloren, en zodanig een was Christus. Aldus beantwoordde Hij aan het type van Mozes, de groten profeet en wetgever van het Oude Testament, die in zijn kindsheid uitgeworpen werd in een kistje van biezen, gelijk Christus in een kribbe. Christus wilde hierdoor verachting uitstorten over alle wereldse pracht en heerlijkheid, en ons leren er geen waarde aan te hechten. En daar de Zijnen Hem niet hebben aangenomen, zo moeten wij het niet vreemd vinden, als zij ook ons niet aannemen.
Lukas 2:8-20🔗
De geringste omstandigheden van Christus’ vernedering gingen altijd gepaard met enige openbaringen van zijn heerlijkheid, die er tegen opwogen en er de ergernis van wegnamen, want zelfs toen Hij zich vernederde, heeft God Hem enigermate verhoogd en Hem een voorproef en onderpand gegeven van Zijn toekomstige verhoging. Toen wij Hem zagen in doeken gewonden en neergelegd in de kribbe, waren wij in verzoeking te zeggen: "Voorzeker, deze kan de Zone Gods niet wezen." Maar zie zijn geboorte bezongen, gelijk zij hier is, van een koor van engelen, en wij zullen zeggen: "Gewis! het kan niemand anders dan de Zone Gods zijn, van wie, toen Hij ingebracht werd in de wereld, gezegd werd: Dat alle engelen Gods Hem aanbidden, Hebreeën 1:6.
In Mattheüs hadden wij het verhaal hoe van de aankomst van dezen gezant, dezen vorst uit de hemel, kennis werd gegeven aan de wijzen, die heidenen waren, door een ster, hier wordt ons gezegd hoe er mededeling van gedaan werd aan de herders, die Joden waren, door een engel. God verkiest tot ieder te spreken in de taal, waarmee hij het meest bekend is. Zie hier waar de herders zich toen mede bezighielden, zij hielden zich in het veld, dicht bij Bethlehem, en hielden de nachtwacht over hun kudde, vers 8. De engel was niet gezonden tot de overpriesters of de ouderlingen (zij waren geenszins bereid om die tijding te ontvangen), maar tot een gezelschap van arme herders, die, evenals Jakob, oprechte, of eenvoudige, mannen waren, wonende in tenten, niet gelijk Ezau, verstandig op de jacht. De aartsvaders waren herders. Mozes en David inzonderheid werden van het hoeden der schapen geroepen om Gods volk te regeren, en door dit voorbeeld wilde God tonen, dat Hij nog gunst had voor hen, die zich met dien onschuldigen arbeid bezighielden. Aan Mozes werd de tijding van Israëls verlossing uit Egypte gebracht, toen hij schapen hoedde, en aan deze herders, die waarschijnlijk vrome, Godvruchtige mannen waren, werd de tijding van een nog grotere verlossing gebracht. Merk op:
1. Zij waren niet slapende in hun bed, toen hun deze tijding gebracht werd (hoewel velen zeer aangename tijdingen uit de hemel ontvingen in de sluimering op het leger), maar zij hielden zich in het veld, wakende. Zij, die van God willen horen, moeten zich opwekken. Zij waren klaar wakker, en konden dus niet misleid of bedrogen zijn in hetgeen zij zagen en hoorden, gelijk zij, die half in slaap zijn.
2. Zij hielden zich nu bezig, niet met oefeningen der Godsvrucht, maar met de zaken van hun beroep, zij hielden de nachtwacht over hun kudde, om die te beschermen tegen dieven en roofdieren, daar het waarschijnlijk in de zomer was, wanneer zij de kudde de gehelen nacht buiten hielden, zoals wij ook doen, en ze niet in de schaapskooi opsloten. Wij bevinden ons niet buiten de weg van een Goddelijk bezoek, als wij ons op een verstandige manier bezighouden met de zaken van ons beroep en er met God in blijven.
II. Hoe zij verrast werden door de verschijning van een engel, vers 9, Ziet, een engel des Heeren stond bij hen, plotseling - epestê - stond boven hen, zeer waarschijnlijk in de lucht boven hun hoofd, als komende onmiddellijk van de hemel. Dit plotselinge komen van de engel tot hen geeft te kennen, dat zij zo iets weinig gedacht of verwacht hebben, want het is op een voorkomende wijze, dat ons een bezoek gebracht wordt van de hemel, eer wij het weten. Opdat zij er zeker van zouden zijn, dat het een engel was van de hemel, zagen en hoorden zij de heerlijkheid des Heeren om hen heen, zodat de nacht helder werd als de dag, een heerlijkheid, zoals de verschijning Gods placht te vergezellen, een hemelse heerlijkheid, of een zeer uitnemende heerlijkheid, waarvan zij de glans en de schittering niet konden verdragen. Dit deed hen vrezen met grote vrees, bracht hen in ontsteltenis, alsof zij een boze tijding zouden vernemen. Zolang wij ons van zoveel schuld bewust zijn, hebben wij reden te vrezen, dat een bode van de hemel een boodschap des toorns voor ons heeft.
III. Waarin de boodschap bestond, die de engel aan de herders bracht, vers 10-12.
1. Hij zegt hun niet te vrezen. Vreest niet, want wij hebben u niets te zeggen, dat u behoeft te verschrikken, gij behoeft uw vijanden niet te vrezen, en behoort niet te vrezen voor uw vrienden.
2. Hij geeft hun overvloedige reden tot blijdschap: "Ziet, ik evangeliseer u grote blijdschap. Ik verklaar het plechtig, en gij hebt reden om die tijding welkom te heten, want zij zal blijdschap brengen al de volke, en niet slechts aan het volk der Joden, dat u heden geboren is de Zaligmaker, de Zaligmaker, die zo lang verwacht is geworden, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids, vers 11. Jezus is de Christus, de Messias, de Gezalfde, Hij is de Heere, de Heere, van allen, Hij is een vrijmachtige Vorst, ja, Hij is God, want de Heere, in het Oude Testament, staat gelijk met Jehova. Hij is een Zaligmaker, en Hij wil een Zaligmaker zijn voor allen, die Hem aannemen als hun Heere. "De Zaligmaker is geboren, is heden geboren, en daar dit een zaak is van grote blijdschap al de volke, moet dit niet geheim worden gehouden, gij kunt het bekend maken, mededelen aan wie gij wilt.
Hij is geboren in de plaats, waar Hij volgens de voorzegging geboren moest worden, in de stad Davids, en Hij is u geboren, aan u, Joden, is Hij in de eerste plaats gezonden, om u te zegenen, aan u, herders, hoewel gij arm en gering zijt in de wereld." Dit verwijst naar Jesaja 9:6. Een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. U, mensen, is Hij geboren, niet ons, engelen, Hij heeft de natuur der engelen niet aangenomen. Dit voorwaar is een zaak van blijdschap al de volke, grote blijdschap. De lang-verwachte is eindelijk gekomen. Laat hemel en aarde zich verblijden voor dezen Heere, want Hij komt.
3. Hij geeft hun een teken ter bevestiging van hun geloof in deze zaak. "Hoe zullen wij dit kind ontdekken in Bethlehem, dat nu vol is van de afstammelingen van David?" "Gij zult Hem ontdekken aan dit teken: Hij ligt in een kribbe, waar voorzeker nooit tevoren een pasgeboren kind in werd neergelegd". Zij verwachtten dat hun gezegd zou worden: "Gij zult Hem, hoewel een kindeken, gekleed vinden in een kostbaar gewaad, in het beste huis der stad, neerliggende in staatsie, van talrijke bedienden in rijke livrei omgeven". "Neen, gij zult Hem vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. Toen Christus hier op aarde was, heeft Hij zich door niets zozeer onderscheiden als door de voorbeelden Zijner vernedering.
IV. Der engelen lofzang tot God en heilswensing aan de mensen bij deze plechtige gelegenheid, vers 13, 14. Niet zodra was de boodschap gezegd door een engel, of er was plotseling met dien engel een menigte des hemelsen heirlegers, voldoende voorzeker om een koor te vormen, dat door de herders gehoord werd, God lovende, en hun lied was voorzeker niet gelijk dat in Openbaring 14:3, dat niemand kon leren, want het was bestemd om door ons allen geleerd te worden.
1. Laat God de eer hebben van Zijn werk. "Ere zij God in de hoogste hemelen". Gods welbehagen in mensen, geopenbaard in de zending van Zijn Zoon, strekt Hem grotelijks tot lof, en in de hoogste hemelen zullen de engelen, hoewel zij er zelf geen onmiddellijk belang bij hebben, het tot zijn eer bezin gen, Openbaring 5, 11, 12. "Ere zij God", die in zijn goedheid en liefde deze gunst heeft beraamd, en haar in zijn wijsheid op zulk een wijze heeft gewerkt, dat de een Goddelijke eigenschap niet verheerlijkt zal worden ten koste van een andere, maar de eer van allen krachtig verzekerd en bevorderd wordt. Andere werken Gods zijn tot zijn eer, maar de verlossing der wereld is tot zijn "eer in de hoogste hemelen".
2. Laat de mensen er de blijdschap van smaken: "Vrede op aarde, in de mensen een welbehagen". Gods welbehagen in de zending van de Messias bracht vrede in deze lagere wereld, doodde de vijandschap, die de zonde veroorzaakt had tussen God en de mens, en herstelde een vredige gemeenschap. Als God vrede met ons heeft, vloeit alle andere vrede hieruit voort, vrede der consciëntie, vrede met de engelen, vrede tussen Jood en heiden. Vrede is hier genomen voor alle goed, al het goede, dat voortvloeit uit de menswording van Christus. Al het goede, dat wij hebben of hopen, zijn wij verschuldigd aan Gods welbehagen en, zo wij er de vertroosting en lieflijkheid van hebben, moet Hij er de eer van ontvangen. Maar geen vrede, generlei goed, moet verwacht worden, dat on bestaanbaar is met de ere Gods, en dus op generlei weg van zonde, en op geen anderen weg of wijze dan door een Middelaar. Hier werd met grote plechtigheid vrede uitgeroepen: die wil, kome en plukke er de vruchten van.
Het is vrede op aarde voor "mensen van welbehagen", staat er in sommige handschriften, en anthroopois eudokias, mensen, die aan God een welbehagen hebben, bereid om met Hem verzoend te worden, of mensen voor wie God een welbehagen heeft, daar zij vaten zijn van zijn barmhartigheid. Zie hoe welgezind de engelen zijn jegens de mensen, jegens hun welvaren en geluk, hoeveel welbehagen zij hadden in de menswording van de Zone Gods, hoewel Hij hun natuur had voorbijgezien, en behoorden wij dan niet nog veel meer welgezind jegens hen te zijn? Dit is een "getrouw woord", betuigd door een talloos heir van engelen, "en alle aanneming waardig", dat het welbehagen Gods in de mens is ere aan God in de hoogste hemelen en vrede op aarde.
V. Het bezoek der herders aan de pasgeboren Zaligmaker.
1. Zij beraadslaagden er over, vers 15. Zolang de engelen hun loflied zongen, konden zij daar slechts acht op geven, maar "toen zij van hen weggevaren waren naar de hemel" (want als engelen verschenen, zijn zij nooit lang gebleven, maar keerden terstond terug als zij hun boodschap verricht hadden), zeiden de herders tot elkaar: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem. Als geen buitengewone boodschappers van de bovenwereld meer te wachten zijn, dan moeten wij gebruik maken van de middelen, die wij hebben om ons geloof te bevestigen en onze gemeenschap met God in deze lagere wereld te onderhouden. En het is geen tekortdoen aan het getuigenis van engelen, of zelfs aan het Goddelijk getuigenis, om het bevestigd te willen verkrijgen door waarneming en ervaring. Doch,
Merk op: Deze herders opperen geen twijfel, zij zeggen niet: "Laat ons heengaan en zien, of het al of niet zo is", neen, zij spreken met verzekerdheid: Laat ons zien het woord, dat er geschied is. Immers wat plaats was er nog over voor twijfel er aan, als de Heere het aldus aan hen bekend had gemaakt? Het woord, door de engelen gesproken, is vast geweest, en ontwijfelbaar waar.
2. Zij hebben terstond dit bezoek afgelegd, vers 16. Zij verloren geen tijd, maar kwamen met haast naar de plaats, waarheen de engelen hun waarschijnlijk meer omstandig heen gewezen hebben, dan hier vermeld wordt (gaat naar de stal van die of die herberg) en daar vonden zij Maria, en Jozef, en het kindeken liggende in de kribbe. De armoedige omstandigheden, waarin zij Christus de Heere vonden, was geen schok voor hun geloof, daar zij zelf wisten wat het is, om in zeer armoedige omstandigheden te zijn en toch een leven van lieflijke en troostrijke gemeenschap met God te leiden. Wij hebben reden om te denken, dat de herders aan Jozef en Maria het gezicht van engelen, dat zij gehad hadden, verhaald hebben, en van het lied, dat zij de engelen hoorden zingen, hetgeen hun een grote bemoediging was, veel groter dan wanneer de aanzienlijkste vrouwen der stad hun een bezoek hadden gebracht. En waarschijnlijk hebben Jozef en Maria aan de herders meegedeeld welke gezichten zij betreffende dit kindeken gehad hebben, en zo hebben zij door elkaar hun ervaringen mede te delen elkanders geloof grotelijks versterkt.
VI. De zorg, die de herders droegen om het bericht hiervan te verspreiden, vers 17. Als zij het gezien hadden, hoewel zij in dat kind niets zagen, dat hun aanleiding gaf om te geloven, dat Hij was Christus de Heere. Maar de omstandigheden, hoe armelijk ook, overeenkomende met het teken, dat de engel hun had gegeven, waren zij volkomen overtuigd, en nu spraken zij, zoals de melaatsen, 2 Koningen 7:9. Deze dag een dag van goede boodschap zijnde, durven wij niet zwijgen, en zo hebben zij dan alom de gehele geschiedenis bekend gemaakt van hetgeen hun was meegedeeld, zowel door de engelen, als door Jozef en Maria, betreffende dit kindeken, dat Hij was de Zaligmaker, Christus de Heere, en dat er in Hem vrede is op aarde, en dat Hij ontvangen was van de Heilige Geesten geboren uit een maagd. Dit verhaalden zij aan iedereen, en zij kwamen met elkaar overeen in hun getuigenis hieromtrent. En nu, als Hij in de wereld is, en de wereld Hem niet kent, dan is dit hun eigen schuld, want er is hun genoegzaam kennis gegeven van de zaak. Welke indruk heeft het gemaakt op het volk? Waarlijk: Allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders, vers 18. De herders waren eenvoudige, rondborstige, eerlijke mannen, en zij konden hen er niet van verdenken, dat zij de bedoeling hadden hen te misleiden of te bedriegen, wat zij gezegd hadden was dus waarschijnlijk waar, en indien het waar was, dan konden zij niet anders dan er zich over verwonderen, dat de Messias in een stal zou geboren worden, en niet in een paleis, dat engelen er de tijding van brachten aan arme herders, en niet aan de overpriesters. Zij verwonderden zich, maar hebben geen verdere navraag gedaan naar de Zaligmaker, naar hun plicht jegens Hem, of de zegeningen en voorrechten door Hem te verkrijgen, maar zij lieten verder de zaak rusten als een wonder van een dag. O hoe verbazingwekkend was de stompzinnigheid der mensen uit dien tijd! Met recht werden de dingen, die tot hun vrede dienden, voor hun ogen verborgen, daar zij er zo moedwillig de ogen voor sloten.
VII. Het gebruik, dat van die dingen gemaakt werd door hen, die ze geloofden en er de indruk van ontvingen.
1. De maagd Maria maakte ze tot het onderwerp van stille overdenking. Zij zei weinig, maar bewaarde al deze woorden, overleggende die in haar hart, vers 19. Zij voegde de getuigenissen bij elkaar en bewaarde ze, om ze te vergelijken met de ontdekkingen, die haar later gedaan zouden worden. Gelijk zij het stil aan God had overgelaten om hare eerbaarheid te doen blijken, toen die verdacht werd, zo laat zij het ook stil aan Hem over, om hare eer bekend te maken, nu die nog omsluierd is, en het is haar voldoening genoeg te bevinden dat, zo niemand anders achtslaat op de geboorte van haar kind, engelen dit wèl doen. De waarheden van Christus zijn het waard om bewaard te worden, en het middel om ze te bewaren is: ze te overdenken. Bepeinzing is de beste hulp voor het geheugen.
2. De herders maakten ze tot het onderwerp van meer openbaren lof. Zo anderen onaandoenlijk bleven voor deze dingen, zij zelf waren dit niet, vers 20. Zij keerden wederom verheerlijkende en prijzende God over alles, samenstemmende met de engelen. Indien anderen al geen acht willen slaan op de mededeling, die zij deden, God zal de dankzegging aannemen, die zij tot Hem opzonden. Zij prezen God voor hetgeen zij gehoord hadden van een engel, en voor hetgeen zij gezien hadden: het kindeken in de kribbe, en, juist toen zij binnenkwamen, in doeken gewonden, gelijk tot hen gesproken was. Zij dankten God, dat zij Christus gezien hadden, al was het ook in de diepte Zijner vernedering. Gelijk later het kruis van Christus, is nu zijn kribbe voor sommigen een dwaasheid en een ergernis geworden, maar anderen hebben er de kracht Gods en de wijsheid Gods in gezien en bewonderd.
Lukas 2:21-24🔗
Onze Heere Jezus, geworden zijnde uit een vrouw, was geworden onder de wet, Galaten 4:4. Hij was niet slechts, als de zoon van een dochter van Adam, geworden onder de wet der natuur, maar als de zoon van een dochter van Abraham, was Hij geworden onder de wet van Mozes. Hij heeft Zijn hals gebogen onder dat juk, hoewel het een zwaar juk was, en een schaduw der toekomende dingen. Hoewel hare inzettingen arme en zwakke eerste beginselen waren, en eerste beginselen der wereld, gelijk de apostel ze noemt, heeft Christus zich er aan onderworpen. teneinde ze met des te meer recht en voegzaamheid teniet te doen, en voor ons dit juk weg te nemen.
I. Nu hebben wij hier twee voorbeelden van Zijn geworden - zijn onder die wet en van zijn onderwerping er aan.
1. Hij werd besneden op de juiste dag, die door de wet er voor was verordineerd, vers 21, als acht dagen vervuld waren, een week na zijn geboorte, werd Hij besneden. Hoewel het een pijnlijke operatie was (voorwaar gij zijt mij een bloedbruidegom, zei Zippora tot Mozes, vanwege de besnijdenis, Exodus 4:25) heeft Christus haar voor ons ondergaan, ja, daarom heeft Hij er zich aan onderworpen, teneinde een voorbeeld te geven van Zijn vroege gehoorzaamheid, zijn gehoorzaamheid ten bloede toe. Toen heeft Hij druppelsgewijze Zijn bloed gestort, dat Hij later als in stromen heeft uitgestort.
2. Hoewel het Hem een vreemdeling veronderstelde, die door deze plechtigheid in het verbond met God werd opgenomen, terwijl Hij toch altijd Zijn geliefde Zoon is geweest: ja, hoewel het Hem een zondaar veronderstelde, die het nodig had van zijn onreinheid te worden ontdaan, terwijl er in Hem geen vuiligheid was, en geen overvloed van boosheid, die afgelegd moest worden, heeft Hij er zich toch aan onderworpen, ja Hij heeft er zich daarom aan onderworpen, wijl Hij in gelijkheid, niet slechts van het vlees, maar des zondigen vleses, wilde komen, Romeinen 8:3.
3. Hoewel Hij zich daardoor tot een schuldenaar der gehele wet heeft gesteld, Galaten 5:3, heeft Hij er zich aan onderworpen, ja, Hij heeft er zich daarom aan onderworpen wijl Hij, schoon vrijgeboren, de gestaltenis eens dienstknechts wilde aannemen.
Christus werd besneden:
a. Om aldus te belijden tot het zaad Abrahams te behoren, tot die natie, uit welke, zoveel het vlees aangaat, Christus is voortgekomen, en die het zaad Abrahams zou aannemen, Hebreeën 2:16.
b. Opdat Hij zich borg zou erkennen voor onze zonden, en de bewerker onzer zaligheid. De besnijdenis, zegt Dr. Goodwin, was ons schuldbewijs, waarbij wij ons als schuldenaars der wet erkenden, en Christus, besneden zijnde, heeft er als het ware Zijn handtekening onder geplaatst, daar Hij zonde voor ons is gemaakt. De ceremoniële wet bestond veelal in offers, Christus heeft zich hiermede verplicht te offeren, niet het bloed van stieren of bokken, maar Zijn eigen bloed, waartoe niemand, die tevoren besneden was, zich ooit heeft kunnen verplichten.
c. Opdat Hij de opdracht en toewijding aan God van de kinderen der gemeente door de inzetting, die het zegel der rechtvaardigheid des geloofs is, gelijk de besnijdenis was, en de doop is, zou rechtvaardigen en eren, Romeinen 4:11. En voorzeker, dat Hij besneden werd toen Hij acht dagen oud was, bewijst veel meer voor de toewijding van het zaad der gelovigen door de doop in hun kindsheid, dan Zijn gedoopt worden op dertigjarige leeftijd bewijst voor het uitstellen van de doop, totdat zij volwassen zijn. De verandering in de vorm der plechtigheid brengt geen verandering in het wezen der zaak. Naar de gewoonte werd Hem bij zijn besnijdenis een naam gegeven, Hij werd Jezus, of Jozua, genaamd, want aldus werd Hij genaamd van de engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was, Hoofdstuk 1:31, en later aan Zijn vermeenden vader, Jozef, Mattheüs 1:21. Het was een gewone, algemeen - bekende naam onder de Joden, evenals ook Johannes, Colossenzen 4:11, en hierin wilde Hij Zijnen broederen gelijk zijn. Het was de naam van twee mannen in het Oude Testament, die uitnemende typen van Hem zijn geweest: Jozua, de opvolger van Mozes, die de bevelhebber was van Israël en Kanaän had veroverd, en Jozua, de hogepriester, die opzettelijk gekroond was met het doel om een type te zijn van Christus als priester op zijn troon, Zacharia 6:11, 13. Die naam was van grote betekenis in verband met zijn onderneming. Jezus betekent Zaligmaker. Hij werd genoemd, niet naar de heerlijkheid Zijner Goddelijke natuur, maar naar Zijn genaderijke doeleinden als Middelaar, Hij brengt verlossing teweeg.
II. Hij werd voorgesteld in de tempel. Dit geschiedde met het oog op de wet en op de tijd, die door de wet er voor was vastgesteld, namelijk toen Hij veertig dagen oud was, als de dagen harer reiniging vervuld waren. Vele handschriften, en wel authentieke, geven de lezing autoon in plaats van autês, de dagen hunner reiniging, de reiniging beide van moeder en kind, want aldus was het bedoeld in de wet, en hoewel onze Heere Jezus geen onreinheid had, waarvan Hij gereinigd moest worden, heeft Hij er zich toch aan onderworpen, zoals Hij zich aan de besnijdenis had onderworpen, omdat Hij zonde voor ons gemaakt is, en opdat, gelijk wij door de besnijdenis van Christus besneden mochten worden, krachtens onze eenheid en gemeenschap met Hem, met een geestelijke besnijdenis, die zonder handen geschiedt, Colossenzen 2:11, wij ook in de reiniging van Christus geestelijk gereinigd mogen worden van de vuiligheid en het bederf, dat wij met ons in de wereld brachten.
Overeenkomstig de wet
1. Werd het kindeken Jezus, een eerstgeboren zoon zijnde, de Heere voorgesteld in een der voorhoven van de tempel. De wet wordt hier aangehaald, vers 23. Al wat mannelijk is, dat de moeder opent, zal de Heere heilig genaamd worden, omdat door een bijzonder bevel van bescherming de eerstgeborenen van Israël gespaard werden toen de eerstgeborenen der Egyptenaren door de verderfengel werden gedood, zodat Christus, als eerstgeborene priester was door een stelliger recht dan dat van Aärons huis. Christus was de eerstgeborene onder vele broederen, en werd de Heere heilig genoemd, zoals nooit iemand anders, toch werd Hij, evenals andere eerstgeborenen, de Heere voorgesteld, en op geen andere wijze. Hoewel Hij pas uit de schoot des Vaders was gekomen, werd Hij Hem toch door een priester voorgesteld, alsof Hij een vreemdeling was, die door iemand ingeleid of voorgesteld moest worden. Zijn voorstelling aan de Heere betekende dat Hij zich de Heere voorstelde als Middelaar, toen Hij Hem tot zich deed naderen, en tot Hem genaken, Jeremia 30:21.
Maar overeenkomstig de wet, Numeri 18:15, werd Hij gelost. De eerstgeborene der mensen zult gij ganselijk lossen, voor het geld van vijf sikkelen, Leviticus 27:6 :Numeri 18:16. Doch in geval van armoede was het de priester waarschijnlijk toegelaten minder, of ook wel niets te nemen, want daar wordt hier geen melding van gemaakt. Christus werd de Heere voorgesteld, niet om teruggebracht te worden, want Zijn oor was aan Gods deurpost doorboord om Hem eeuwiglijk te dienen, en hoewel Hij niet, gelijk Samuel, in de tempel gelaten werd, om aldaar te dienen, is Hij toch evenals deze de Heere gegeven, al de dagen, die Hij wezen zal, en dient Hij Hem in de waren tempel, niet met handen gemaakt.
2. De moeder bracht hare offerande, vers 24. Toen zij deze haar zoon de Heere voorstelde, die het grote offer zijn zou, had zij wel van andere offeranden verschoond kunnen blijven, maar naar hetgeen in de wet gezegd is, die wet, welke nog van kracht was, en dus moest het alzo geschieden, zij moest offeren een paar tortelduiven, of twee jonge duiven. Waren zij vermogend geweest, dan had zij een lam ten brandoffer moeten brengen en een duif tot zondoffer, maar arm zijnde en niet instaat om de prijs van een lam te betalen, brengt zij twee duiven, een ten brandoffer en de andere ten zondoffer, Leviticus 12:6, 8, om ons te leren om in elk naderen tot God, en bovenal bij bijzondere gelegenheden, God te danken voor zijn zegeningen en goedertierenheden over ons, en tevens om met smart en schaamte onze zonden voor Hem te belijden, en in beiden moeten wij Hem ere geven, ook zal het ons nooit aan stof voor beiden ontbreken. Christus was niet, gelijk anderen, in zonde ontvangen en geboren, zodat voor Hem dit niet, gelijk voor anderen, nodig geweest is, maar, dewijl Hij geworden is onder de wet, heeft Hij er aan voldaan. Aldus betaamde het Hem alle gerechtigheid te vervullen. En nog veel meer betaamt het aan de besten der mensen in te stemmen met de belijdenis van zonde, want wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd?
Lukas 2:25-40🔗
Zelfs als Hij zich vernedert, wordt aan Christus eer bewezen, ten einde tegen de ergernis er van op te wegen. Opdat wij ons niet zouden stoten aan de geringe omstandigheden Zijner geboorte, hebben engelen Hem eer bewezen, en opdat wij nu niet geërgerd zullen worden, wijl Hij evenals andere kinderen, die in zonde zijn geboren, in de tempel voorgesteld wordt, en dat wel zonder enigerlei plechtigheid, alleen aan Hem eigen, maar stilzwijgend, en in de massa der andere kinderen, doen thans Simeon en Anna Hem ere, door ingeving des Heiligen Geestes daartoe bewogen zijnde.
I. Zeer eervol is het getuigenis voor Hem van Simeon, hetwelk voor het kindeken eerbied aanduidde, en voor de ouders een bemoediging was, en tot een gelukkige kennismaking van de priesters met de Zaligmaker had kunnen leiden, indien deze wachters niet blind waren geweest. Merk hier nu op:
1. Het bericht, dat ons gegeven wordt omtrent dezen Simeon, of Simon. Hij woonde nu te Jeruzalem, en was voortreffelijk om zijn vroomheid en gemeenschapsoefening met God. Sommige geleerden, die zeer vertrouwd zijn met de Joodse schrijvers, bevinden dat zich te dier tijd te Jeruzalem een zekere Simeon bevond, die een man was van groot aanzien. Hij was de zoon van Hillel, en de eerste, aan wie zij de titel gaven van Rabban, de hoogste titel, die zij gaven aan hun leraren, en die nooit aan meer dan zeven hunner toegekend werd. Hij volgde zijn vader Hillel op als voorzitter van het college, door zijn vader opgericht, en van het grote sanhedrin. De Joden zeggen, dat hij begaafd was met een profetische geest, en dat hij uit zijn ambt ontzet werd, omdat hij getuigde tegen de heersende denkwijze der Joden betreffende het tijdelijk koninkrijk van de Messias. Evenzo maken zij de opmerking, dat er van hem geen gewag wordt gemaakt in hun Mishna, of Boek der overleveringen, hetgeen aanduidt, dat hij geen voorstander was van hun dwaasheden. Tegen deze gissing wordt ingebracht, dat in die tijd zijn vader, Hillel, nog leefde, en dat hij zelf nog vele jaren daarna heeft geleefd, gelijk blijkt uit de Joodse geschiedenissen. Maar wat dat betreft, er wordt hier niet gezegd, dat hij oud was en zijn woord: Nu laat, Gij, Heere! uwen dienstknecht gaan in vrede, geeft te kennen dat hij bereid en gewillig was om nu te sterven, maar hieruit is niet af te leiden dat hij ook werkelijk spoedig gestorven is. Paulus heeft vele jaren geleefd nadat hij van zijn dood als nabijzijnd gesproken heeft, Handelingen 20:25. Een tweede tegenwerping is, dat de zoon van Simeon Gamaliël was, een Farizeeër en vijand van het Christendom, maar wat dat betreft, het is niets nieuws, dat een getrouw liefhebber van Christus een dweepzieken Farizeeër tot zoon heeft.
Wat hier van hem gezegd wordt is:
a. Dat hij rechtvaardig en Godvrezend was, rechtvaardig jegens de mensen en vroom jegens God, die twee hoedanigheden moeten altijd gepaard gaan, de een zal de andere steunen, maar de een kan geen vergoeding wezen voor het gebrek van de andere.
b. Dat hij de vertroosting Israëls verwachtte, dat is: de komst van de Messias, in wie alleen het volk van Israël, dat thans ellendig gekweld en verdrukt werd, vertroosting vinden zou. Christus is niet slechts de bewerker van Israëls vertroosting, Hij is er ook de grond en oorzaak van, Hij is de Vertroosting Israëls. Het duurde lang eer Hij kwam, en zij, die geloofden dat Hij komen zou, bleven zijn komst wachten en begeren, bleven haar hopen m et geduld, bijna had ik gezegd met een zekere mate van ongeduld, totdat Hij kwam. Hij begreep uit boeken, zoals het boek van Daniël, dat de tijd nabij was, en daarom was hij nu meer dan ooit verwachtende. De ongelovige Joden, die nog verwachten hetgeen reeds gekomen is, gebruiken het als een eed, of plechtige betuiging: Zo waar ik hoop de vertroosting Israëls te zien. De vertroosting Israëls moet verwacht worden, en is het waard dat er op gewacht wordt, en zij zal welkom geheten worden door hen, die haar verwachten en er op blijven wachten.
c. De Heilige Geest was op hem, niet slechts als een Geest der heiligheid, maar als een Geest der profetie, hij was vervuld met de Heilige Geesten bekwaam gemaakt om dingen te spreken, die hoger waren dan hij.
d. Er was hem een genaderijke belofte gegeven, dat hij voor zijn dood de Messias zou zien, vers 26. Hij onderzocht welken tijd de Geest van Christus in de Oud Testamentische profeten aanduidde, en of die tijd nu nabij was, en hij ontving deze Godsspraak (want dat is de betekenis van het woord) dat hij de dood niet zien zou, eer hij de Messias, de Gezalfde des Heeren, zou zien. Zij, en zij alleen, kunnen kloekmoedig de dood zien, hem zonder verschrikking aanzien, die door het geloof Christus hebben gezien.
2. Het juist van pas - komen van Simeon in de tempel, op het ogenblik toen Christus er voorgesteld werd, vers 27. Toen Jozef en Maria het kind inbrachten om, als het ware, in het kerkregister onder de eerstgeborenen te worden ingeschreven, kwam ook Simeon, door de Heilige Geestgeleid, in de tempel. Dezelfde Geest, die hem gesteund had in zijn hoop, heeft hem nu die vervoering van blijdschap doen smaken. Er werd hem in het oor gefluisterd: "Ga thans naar de tempel, en gij zult zien wat gij verlangt hebt te zien." Zij, die Christus willen zien, moeten naar Zijn tempel gaan, want daar zal de Heere, dien gij zoekt, plotseling komen om u te ontmoeten, en daar moet gij bereid zijn Hem te ontmoeten.
3. Zijn grote vreugde op dit gezicht. Hij nam het in zijn armen, vers 28, hij omhelsde het kindeken met de innigste liefde, legde Hem aan zijn hart, dat gans vol was van blijdschap. Hij nam Hem in zijn armen, om Hem de Heere voor te stellen (naar sommiger mening) om te doen wat der ouders of des priesters was, want verscheidenen der oude schrijvers zeggen, dat hij zelf een priester was. Als wij het bericht, dat het Evangelie ons geeft van Christus, ontvangen en aannemen met een levend geloof, en de aanbieding van Christus, die het ons doet, met liefde en onderworpenheid, dan nemen wij Christus in onze armen. Hem was beloofd, dat hij Christus zou zien, maar de vervulling overtrof nog de belofte, hij houdt Hem in zijn armen.
4. De plechtige verklaring, die hij hierbij aflegt: Hij loofde God en zei: Nu laat Gij, Heere, Uwen dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord, vers 29-33.
a. Hij heeft een lieflijk vooruitzicht voor zich zelf en (hetgeen wel een zeer groot voorrecht is) hij kan zich volkomen verheffen boven de liefde tot het leven en de vrees voor de dood, ja, hij heeft een heilige minachting voor het leven en een begeerte naar de dood: Nu laat Gij, Heere, Uwen dienstknecht gaan in vrede, want mijn ogen hebben de zaligheid gezien, waarvan mij het gezicht beloofd was eer ik sterf. Hier is een erkenning dat God Zijn woord vervuld heeft, geen tittel van Zijn goede beloften heeft gefaald, gelijk Salomo erkent, 1 Koningen 8:56. Nooit werd de hoop beschaamd van iemand, die op God heeft gehoopt. Een dankzegging er voor. Hij loofde God, dat hij die zaligheid zag in zijn armen, die vele profeten en koningen begeerd hebben te zien en niet zagen. Een belijdenis van zijn geloof, dat dit kind in zijn armen de Zaligmaker was, de zaligheid zelf, uw zaligheid, de zaligheid door U verordineerd, de zaligheid, die Gij bereid hebt. En terwijl het zolang duurde, eer zij kwam, is zij al dien tijd bereid geworden. Het is een vaarwel aan deze wereld.
Nu laat Gij Uwen dienstknecht heengaan, daar mijn ogen gezegend werden door dit gezicht, zo laat hen nu gesloten worden, en niets meer zien van deze wereld." Het oog wordt niet verzadigd met zien, Prediker 1:8, voor het Christus gezien heeft, maar dan is het verzadigd. Welk een armzalig aanzien heeft deze wereld voor iemand, die Christus in zijn armen en de zaligheid in zijn oog heeft! Vaart wel nu, gij al mijn vrienden en betrekkingen, vaart wel, mijn genietingen en mijn bezigheden in deze wereld, ja vaarwel, zelfs gij tempel. Het is een verwelkoming van de dood: Nu laat Gij, Heere, Uwen dienstknecht heengaan. De dood is een heengaan, het heengaan der ziel uit het lichaam, aan de wereld der zinnen naar de wereld der geesten. Wij moeten niet heengaan voor God ons ontslaat, want wij zijn zijn dienstknechten en moeten Zijn dienst niet verlaten, voordat onze tijd vervuld is. Aan Mozes was beloofd dat hij Kanaän zou zien, en dan sterven, maar hij bad dat dit woord veranderd mocht worden, Deuteronomium 3:24, 25. Aan Simeon is beloofd, dat hij de dood niet zien zou, voor hij Christus had gezien, en hij is bereid om dit te verklaren boven hetgeen uitgedrukt was, namelijk als een kennisgeving aan hem, dat hij zou sterven, als hij Christus gezien heeft. Het zij zo, Heere, zegt hij, laat mij nu heengaan. Zie hier,
Ten eerste. Hoe troostrijk de dood is voor een Godvruchtige, hij gaat heen als Gods dienstknecht van de plaats van arbeid en zwoegen naar de plaats der rust. Hij gaat heen in vrede, vrede met God, vrede met zijn eigen geweten, in vrede met de dood, er mede verzoend, er mede bekend. Hij gaat heen naar Gods woord, evenals Mozes, naar de mond des Heeren, Deuteronomium 34:5, het woord van bevel: ga op en sterf, het woord der belofte: Ik kom weer en zal u tot Mij nemen.
Ten tweede. Wat is de grond dezer vertroosting? Want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien. Dit duidt meer dan een groot welgevallen aan in dit gezicht, zoals van Jakob: Dat ik nu sterve, nadat ik uw aangezicht gezien heb, Genesis 46:30. Het duidt een gelovige verwachting aan van een gelukzaligen toestand na de dood, door de zaligheid, die hij nu had aanschouwd, en die niet slechts de verschrikking wegneemt van de dood, maar hem tot gewin maakt, Filippenzen 1:21. Zij, die Christus welkom heten, kunnen de dood welkom heten.
a. Hij heeft een lieflijk vooruitzicht voor de wereld en voor de kerk. Deze zaligheid zal wezen een zegen voor de wereld. Zij is bereid voor het aangezicht van al de volkeren, niet om in een hoek te worden verscholen, maar om bekend gemaakt te worden als een licht tot verlichting der heidenen, die nu in duisternis zijn gezeten. Zij zullen door Hem de kennis hebben van Hem, en van God, en van een andere wereld. Dit verwijst naar Jesaja 49:6 :Ik heb u gegeven tot een licht der heidenen, want Christus is gekomen om het licht der wereld te zijn, niet een kaars op de Joodsen kandelaar, maar de Zon der gerechtigheid.
b. Een zegen voor de kerk: tot heerlijkheid van uw volk Israël. Het was een eer voor de Joodse natie, dat de Messias uit een hunner stammen is voortgekomen, dat Hij onder hen werd geboren, heeft geleefd en is gestorven. En van hen, die waarlijk Israëlieten geweest zijn, van het geestelijk Israël, was Hij ook inderdaad de heerlijkheid, en zal dit blijven tot in eeuwigheid, Jesaja 60:19. Zij zullen zich in Hem beroemen. In de Heere zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen het ganse zaad van Israël, Jesaja 45:25. Toen Christus Zijnen apostelen gebood het Evangelie te prediken aan alle volken, heeft Hij zich hiermede tot een licht gemaakt om de heidenen te verlichten, en toen Hij er bijvoegde: beginnende van Jeruzalem, heeft Hij zich tot heerlijkheid gemaakt van Zijn volk Israël.
5. De voorzegging betreffende dit Kind, die hij uitsprak met zijn zegen over Jozef en Maria. Zij verwonderden zich over hetgeen van hem gezegd werd. En omdat zij door hetgeen tot hen gezegd werd getroffen werden, en er hun geloof door werd versterkt, wordt hier nu nog meer tot hen gezegd.
a. Simeon toont hun hoe zij reden hadden om zich te verheugen, want hij zegende hen, vers 34. Hij noemde hen gezegend, die de eer hadden om tot dat kind in betrekking te staan, en het voorrecht hadden om Hem op te voeden. Hij bad voor hen, dat God hen wilde zegenen, en wilde dat ook anderen dit zouden doen. Zij hadden reden om zich te verheugen, want dit kind zal hen niet alleen tot eer en vertroosting zijn, maar Hij zal ook een zegen wezen voor allen. Hij wordt gezet tot een opstanding veler in Israël, dat is: tot bekering van velen tot God, die dood zijn in de zonde, en tot vertroosting van velen in God, die verzonken zijn in smart en vertwijfeling. Zij, tot wier val Hij gezet is, kunnen dezelfden wezen als zij voor wier opstanding Hij gezet is. Hij is gezet eis ptoosin kai anastasin - tot hun val, ten einde hen weer op te richten, om hen te verootmoedigen en klein te maken, en hen af te brengen van alle betrouwen op zich zelf, ten einde verhoogd te worden door hun betrouwen op Christus. Hij doorwondt en Hij heelt, Paulus valt, en wordt wederom opgericht.
b. Hij toont hun ook hoe zij reden hadden om zich te verheugen met beving, overeenkomstig de raad, vanouds gegeven met betrekking tot het koninkrijk van de Messias, Psalm 2:11. Opdat Jozef, en inzonderheid Maria, zich niet zouden verheffen door de uitnemendheid der openbaringen, is hier een doorn in het vlees voor hen, een bijmenging in hun vreugde, en dat is het wat wij soms nodig hebben.
Het is waar: Christus zal een zegen wezen voor Israël, maar er zijn de zodanige in Israël, voor wie Hij tot een val gezet is, wier bederf geprikkeld en opgewekt zal worden, die tegen Hem bevooroordeeld en in woede ontstoken zullen zijn, en zich aan Hem zullen ergeren, en wier zonde en verderf verzwaard zullen worden door de openbaring van Jezus Christus, velen, die voor zich zelf vergif zullen halen uit de balsem van Gilead, en zich tegen de Rotssteen des heils te pletter zullen stoten, en voor wie deze kostelijke hoeksteen een steen des aanstoots zal zijn. Dit verwijst naar de profetie, Jesaja 8:14, 14. Hij zal voor sommigen een heiligdom zijn en voor anderen een strik, 1 Petrus 2:7, 8. Gelijk het lieflijk is te denken hoe velen er zijn, voor wie Christus’ Evangelie een reuk des levens ten leven is, zo is het ook droevig te denken aan de velen, voor wie het een reuk des doods ten dode is.
Hij is gezet tot een teken. om door sommigen te worden bewonderd, en door velen te worden wedersproken. Veler ogen waren op Hem gericht, gedurende de tijd van Zijn openbare bediening was Hij een teken, maar veler tong is tegen Hem geweest, de zondaren hebben Hem tegengesproken en gesmaad, voortdurend werd Hij bedild en gescholden, en de uitwerking hiervan zal wezen, dat de gedachten uit veler harten geopenbaard worden, vers 35, dat is, bij die gelegenheid zullen de mensen zich tonen in hetgeen zij zijn, zij zullen zich blootgeven, en zich alzo onderscheiden. De verborgen goede neigingen en gezindheden in het hart van sommigen zullen geopenbaard worden door hun aannemen van Christus en door zich met Hem te verenigen, de verborgen boze neigingen en het bederf van anderen, die anders niet zo slecht hadden geschenen, zullen geopenbaard worden door hun vijandschap jegens Christus en hun woede tegen Hem. De mensen zullen geoordeeld worden naar de gedachten van hun hart, hun gedachten omtrent Christus. Zijn zij voor Hem of zijn zij voor zijn tegenstanders? Het woord Gods is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten, wij worden er door ontdekt aan ons zelf, en zullen er hiernamaals door geoordeeld worden. Het is waar, Christus zal zijn moeder ten troost wezen, maar verhef u daar niet op, want een zwaard zal door uw eigen ziel gaan. Hij zal een lijdende Jezus wezen, en
Ten eerste:" Gij zult met Hem lijden, door medegevoelen, meer dan iemand anders van zijn vrienden, vanwege het innige en nauwe uwer betrekking tot Hem, en de sterke liefde, die gij Hem toedraagt. Toen Hij gescholden en mishandeld werd, was dit een doodsteek in hare beenderen. Toen zij bij Zijn kruis stond en Hem zag sterven, kunnen wij ons haar innerlijke smart wel zo groot voorstellen, dat er in waarheid gezegd kon worden: een zwaard ging haar door de ziel, doorboorde haar het hart.
Ten tweede. Gij zult om Hem lijden. Velen vatten dit op als een voorzegging van haar martelaarschap, en sommigen der ouden zeggen, dat zij daar ook in vervuld werd. Het is goed voor ons om te midden van onze rijkste genietingen en voorspoed in deze wereld te weten, dat ons banden en verdrukkingen aanstaande zijn.
II. Hij wordt opgemerkt door een zekere Anna, een profetes, opdat een uit elke sekse getuige voor Hem, in wie beiden mannen en vrouwen uitgenodigd worden te geloven, ten einde zalig te worden. Merk op:
1. Het bericht, dat hier omtrent deze Anna wordt gegeven. Zij was:
a. een profetes, de Geest der profetie, die in Israël nu al meer dan driehonderd jaren lang had opgehouden, begon nu weer opgewekt te worden. Wellicht wordt er niets meer bedoeld dan dat zij iemand was, meer dan andere vrouwen ervaren in de Schrift, en die het zich ten taak stelde om de jongere vrouwen in de dingen Gods te onderwijzen. Hoewel het voor de kerk een zeer ontaarde tijd was, heeft God zich nochtans niet onbetuigd gelaten.
b. Zij was een dochter van Fanuel. De naam van haar vader, zegt Hugo de Groot, wordt vermeld om ons Jakobs Fanuel, of Pniël, voor de geest te brengen, Genesis 32:30, omdat de verborgenheid er van thans ontdekt zou worden, wanneer wij in Christus God als het ware van aangezicht tot aangezicht zien zullen, en ons leven behouden blijft. Haar eigen naam betekent genadig.
c. Zij was uit de stam van Aser, dus uit Galiléa, en naar sommiger mening wordt hierop gewezen ter weerlegging van hen, die zeiden: Uit Galiléa is geen profeet opgestaan, terwijl niet zodra de profetie herleefd was, of zij verscheen uit Galiléa.
d. Zij was tot groten ouderdom gekomen, een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren. Sommigen denken, dat zij nu vier en tachtig jaren weduwe was, en dat moet zij ver boven de honderd jaren zijn geweest. Anderen denken, veeleer dan te onderstellen dat iemand die al zo oud was nog zo tot vasten en bidden instaat zou zijn, dat zij slechts vier en tachtig jaren was, en sedert langen tijd weduwe. Hoewel zij reeds jong weduwe was geworden, en met haar man slechts zeven jaren geleefd had, is zij toch nooit hertrouwd, maar is zij tot aan haar dood weduwe gebleven, hetgeen vermeld wordt tot haar lof.
e. Zij leefde in de tempel, of heeft hem tenminste voortdurend bezocht. Sommigen denken dat zij een woning had in de voorhoven van de tempel, hetzij aldaar onderhouden uit een liefdadigheidsfonds van de tempel, of als profetes, zodat zij daar een geschikt verblijf had om geraadpleegd te worden door hen, die de wille Gods wensten te kennen. Anderen denken dat haar niet wijken uit de tempel niets anders betekende, dan dat zij er steeds alle diensten bijwoonde. Als er enig goed werk gedaan moest worden, was zij gereed en bereid om er aan mede te doen. Zeer waarschijnlijk had zij een eigen woning in de buitengebouwen van de tempel.
Behalve haar voortdurend bijwonen van de openbaren eredienst was zij ook zeer overvloedig in stille oefeningen der Godsvrucht, want met vasten en bidden diende zij God nacht en dag. Geen wereldlijke bezigheid hebbende, of er wellicht niet meer toe instaat zijnde, gaf zij zich gans en al over aan een leven van gebed, en vastte niet slechts tweemaal per week, maar leidde een leven van zelfverloochening en doding van het vlees, en bracht in oefeningen der Godsvrucht de tijd door, dien anderen doorbrengen met eten en drinken en slapen. Zij bad niet slechts op bepaalde uren, zij bad dag en nacht, was altijd in biddende gemoedsstemming, gaf zich over aan het gebed, was overvloedig in plechtige gebeden en zeer bijzonder in voorbede voor anderen. En hierin diende zij God, dat was er de waardij, de voortreffelijkheid van. De Farizeeën vastten dikwijls en deden lange gebeden, maar zij dienden zich zelf en hun eigen begeerlijkheid en hoogmoed, maar deze Godvruchtige vrouw deed niet slechts wat goed was, maar deed het uit een goed beginsel en met een goed doel, zij diende God in haar vasten en bidden en had zijn eer op het oog. Van onze oefeningen der Godsvrucht moeten wij nooit aflaten, andere plichten hebben hun bestemden tijd, maar bidden moeten wij altijd. Het is lieflijk bejaarde Christenen overvloedig te zien in daden der Godsvrucht, als degenen, die goed doende, niet vertragen, en zich niet boven deze oefeningen verheven achten, of denken dat zij er te oud voor zijn, maar er al meer en meer behagen in vinden, en er al meer en meer de behoefte aan gevoelen totdat zij in de hemel komen. Aan hen, die naarstig en getrouw zijn in het gebruik maken van het licht en van de middelen, die zij hebben, zullen nog meer ontdekkingen gedaan worden. Anna wordt thans overvloedig beloond voor haar veeljarig bijwonen van de tempeldienst.
2. Haar getuigenis van de Heere Jezus, vers 38. Te dierzelver ure daarbij komende, toen het kind werd voorgesteld, en Simeon over Hem sprak, kon zij, die zo voortdurend in de tempel was, die gelegenheid niet missen.
a. Zij heeft insgelijks de Heere beleden, evenals Simeon, en wellicht evenals hij ook gewenst om nu heen te gaan in vrede. Zij heeft insgelijks de Heere gedankt , Zij, aan wie Christus bekend gemaakt wordt, hebben reden genoeg om de Heere te danken voor zo groot een gunstbewijs, en wij moeten tot dien plicht opgewekt en aan gevuurd worden door de lof en de dankzegging van anderen. Waarom zouden wij niet even goed dank aan God toebrengen als zij? Anna stemde in met Simeon, en droeg bij tot de harmonie. Zij heeft de Heere beleden, zij heeft openlijk belijdenis afgelegd van haar geloof betreffende dit kind.
b. Zij heeft, als profetes, anderen omtrent Hem onderwezen. Zij sprak van Hem tot allen, die geloofden dat de Messias komen zou, en die met Hem de verlossing in Jeruzalem verwachtten. Verlossing was de zaak, die nodig was, die verwacht en gewenst werd, verlossing in Jeruzalem. want vandaar moet des Heeren woord uitgaan, Jesaja 2:3. Er waren sommigen te Jeruzalem, die de verlossing verwachtten, doch het waren slechts weinigen, want het schijnt dat Anna bekend was met allen, die met haar de Messias verwachtten. Zij wist waar hen te vinden, of zij wisten haar te vinden, en zij deelde hun de goede tijding mede dat zij de Heere gezien had, en het was een gewichtige tijding, die van zijn geboorte thans, zoals lat er van zijn opstanding. Zij, die zelf met Christus bekend zijn, moeten alles doen wat zij kunnen om anderen met Hem bekend te maken.
Eindelijk, een kort bericht omtrent de kindsheid en jeugd van onze Heere Jezus.
1. Waar Hij haar doorbracht, vers 39. Toen de plechtigheid van het voorstelling van het kind en de reiniging der moeder volbracht was, keerden zij terug naar Galiléa.
Lukas verhaalt niets meer omtrent hen totdat zij in Galiléa terug waren, maar uit Mattheüs 2 blijkt, dat zij van Jeruzalem naar Bethlehem waren wedergekeerd, waar de wijzen uit het Oosten hen vonden, en waar zij bleven totdat zij de aanwijzing ontvingen om naar Egypte te vluchten, ten einde aan de boosaardigheid en woede van Herodes te ontkomen, en vandaar terugkeerden toen zij, nadat Herodes was gestorven, de aanwijzing ontvingen om naar hun vorige woning te Nazareth te gaan, vanwaar zij wellicht nu enige jaren afwezig waren geweest. Dit wordt hier genoemd hun stad, omdat zij er lang hadden gewoond, en er hun familiebetrekkingen hadden. En Hij moest ook daarom van Jeruzalem weggaan, wijl Zijn koninkrijk en priesterschap geen verwantschap of gelijkenis moest hebben met de tegenwoordige regering van de Joodse kerk en staat. Hij wordt heengezonden naar een afgelegen, geminachte plaats, want hierin, evenals in andere dingen, moest Hij zich vernederen, zich zelf vernietigen.
2. Hoe Hij haar doorbracht, vers 40. Het betaamde Hem in alles de broederen gelijk te worden, en daarom heeft Hij zijn kindsheid en jeugd doorgebracht zoals andere kinderen, doch zonder zonde, ja met kennelijke aanduidingen van de Goddelijke natuur, die in Hem woonde. Gelijk andere kinderen wies Hij op in lichaamsgrootte, en in toeneming van verstand in Zijn menselijke ziel, opdat Zijn natuurlijk lichaam een beeld of type zou zijn van zijn geestelijk lichaam, hetwelk, schoon, bezield door een volmaakten geest, toch toeneemt tot de mate van een volkomen man, Efeziërs 4:13, 16. Maar terwijl andere kinderen zwak zijn in verstand en vastberadenheid, was Hij gesterkt in de geest. Door de Geest Gods was Zijn menselijke ziel begiftigd met buitengewone kracht, en al zijn vermogens verrichtten hun werk en dienst op buitengewone wijze. Hij had een sterk redeneervermogen en een doordringend oordeel. Terwijl dwaasheid in het hart is gebonden van andere kinderen, hetgeen blijkt uit hetgeen zij zeggen en doen, was Hij vervuld met wijsheid, niet door het voordeel te hebben van opvoeding en onderwijs, maar door de werking des Heiligen Geestes. Alles wat Hij zei en deed, was wijs gezegd en wijs gedaan, boven zijn jaren. Terwijl andere kinderen tonen dat het bederf der natuur in hen aanwezig is, en het onkruid der zonde opgroeit met de tarwe van het verstand, liet Hij blijken dat niets dan de genade Gods over Hem was, - de tarwe ontsproot zonder onkruid - en dat, terwijl andere kinderen van nature kinderen des toorns zijn, Hij grotelijks bemind was door God, en in hoge mate zijn gunst genoot, dat God Hem liefhad, en op bijzondere wijze zorg voor Hem droeg.
Lukas 2:41-52🔗
Wij hebben hier het enige geschiedkundige bericht omtrent onze gezegenden Zaligmaker van zijn kindsheid tot aan de dag van zijn vertoning aan Israël op negen en twintigjarigen leeftijd, en derhalve is het van groot belang voor ons om hier bijzondere aandacht aan te wijden, want het is vergeefs te wensen, dat wij er meer van hadden. Hier is:
I. Christus’ opgaan met zijn ouders naar Jeruzalem op het feest van het Pascha, vers 41, 42.
1. Het was hun vaste gewoonte om het feest aldaar te vieren, overeenkomstig de wet, hoewel het een lange reis voor hen was en zij arm waren, en dus wellicht niet instaat om er, zonder zich te bekrimpen, de onkosten van te bestrijden. Openbare inzettingen van de Godsdienst moeten bijgewoond worden, en wij moeten de onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben. Wereldlijke zaken moeten wijken voor geestelijke belangen. Jozef en Maria hadden een zoon bij zich in huis, die beter instaat was hen te onderwijzen dan al de rabbijnen te Jeruzalem, toch zijn zij derwaarts opgegaan naar de gewoonte van de feestdag. De Heere bemint de poorten van Sion boven alle woningen van Jakob, en dat behoren ook wij te doen. Wij hebben reden te geloven, dat Jozef evenzo opging voor het Pinksterfeest en het Loofhuttenfeest, want al de mannen moesten daar drie maal in het jaar verschijnen, maar dat Maria slechts opging voor het feest van het Pascha, dat het grootste der drie feesten was, en waarin veel van het Evangelie lag opgesloten.
2. Het kind Jezus heeft toen Hij twaalf jaren oud was hen derwaarts vergezeld. De Joodse leraren zeggen dat kindeken van twaalf jaren al van tijd tot tijd moeten beginnen te vasten, teneinde te leren om op de Grote Verzoendag te vasten, en dat op dertienjarige leeftijd een kind een "zoon des gebeds" begint te worden, dat is: de plichten op zich moet nemen van het lidmaatschap der kerk, terwijl hij van zijn kindsheid af, krachtens zijn besnijdenis, een zoon des verbonds was.
Er wordt niet gezegd dat Jezus toen voor het eerst opging om te aanbidden op het feest, waarschijnlijk had Hij dit reeds enige jaren tevoren gedaan, daar Hij een geest van wijsheid bezat boven zijn jaren, en allen, die verstandig zijn om te horen, behoren de openbaren eredienst bij te wonen, Nehemia 8:3. Die kinderen, welke vroeg gevorderd zijn in andere dingen, moeten ook vorderen in de Godsdienst. Het is tot eer van Christus dat kinderen de openbaren eredienst bijwonen, en Hij schept behagen in hun Hosanna’s. En die kinderen. welke in hun kindsheid Gode werden gewijd, moeten, als zij tot jaren des onderscheids zijn gekomen, geroepen en uitgenodigd worden om tot het Evangelie-pascha, namelijk des Heeren Avondmaal te komen, opdat zij tonen dat hun eigen wil en wens is om zich bij de Heere te voegen.
II. Christus’ vertijdjen te Jeruzalem nadat zijn ouders vertrokken waren, zonder dat zij dit wisten, waarmee Hij bedoelde reeds vroeg iets te tonen van hetgeen, waarvoor Hij bestemd was.
1. Zijn ouders keerden niet terug, voordat zij de dagen aldaar voleindigd hadden. Zij bleven er al de zeven dagen van het feest, hoewel het niet volstrekt noodzakelijk was, dat zij er langer dan de eerste twee dagen bleven, na welke velen huiswaarts keerden. Het is goed om tot het einde van een kerkdienst te blijven, gelijk het betaamt aan hen, die zeggen: het is goed hier te zijn, en ons niet weg te spoeden, alsof wij gelijk Doëg waren, die opgehouden werd voor het aangezicht des Heeren.
2. Het kind bleef te Jeruzalem, niet omdat Hij er afkerig van was om naar huis te gaan, of niet graag in het gezelschap Zijner ouders was, maar omdat Hij er iets te doen had, en Zijn ouders wilde doen weten, dat Hij een Vader had in de hemel, aan wie Hij meer opmerkzaamheid en eerbied verschuldigd was dan aan hen, en deze Zijn eerbied voor Hem moet niet opgevat worden als oneerbiedigheid jegens hen. Sommigen maken de gissing dat Hij in de tempel achterbleef, want het was gewoonte onder de vrome Joden, om op de morgen van de dag, waarop zij naar huis terugkeerden, eerst naar de tempel te gaan om God te aanbidden. Daar bleef Hij achter en vond er gastvrijheid, totdat zij Hem vonden. Of wellicht bleef Hij in het huis van een anderen vriend, en een kind zoals Hij was moet wel de lieveling geweest zijn van allen, die Hem kenden, zodat iedereen Hem zeker graag bij zich wilde hebben, - en dat Hij slechts naar de tempel ging als er dienst was, en zo was Hij dan achtergebleven. Het is goed om jonge lieden gewillig te zien om in het huis des Heeren te blijven, zij zijn dan gelijk Christus.
3. Zijn ouders legden de eerste dagreis af zonder te vermoeden dat Hij was achtergebleven, want zij meenden dat Hij in het gezelschap op de weg was, vers 44. Bij deze gelegenheden was de menigte van reizigers zeer talrijk, vooral op de eerste dagreis, en waren de wegen vol van mensen, en zo dachten zij, dat Hij met sommigen van de buren op weg was, en zij zochten Hem onder de magen en onder de bekenden, die op de weg waren. Hebt gij onze zoon niet gezien? Of hebt gij Hem gezien? Gelijk de vraag der bruid: Hebt gij dien gezien, dien mijn ziel liefheeft? Dit was een juweel, wel waard om er naar te zoeken. Zij wisten dat iedereen Zijn gezelschap begeerde, en dat Hij bereid was om onder magen en bekenden goed te doen, maar onder hen vonden zij Hem niet, vers 45. Er zijn velen, te velen, die tot onze magen en bekenden behoren, en wier omgang wij niet kunnen mijden, maar onder wie wij weinig of niets van Christus vinden. Toen zij nu in dit of dat gezelschap op de weg niets van Hem konden vernemen, hoopten zij Hem toch te vinden ter plaatse, waar zij dien nacht vertoefd hadden, maar ook daar konden zij geen tijding van Hem krijgen. Vergelijk hiermede Job 23:8, 9.
4. Toen zij Hem niet vonden in de plaats, waar zij de nacht hadden doorgebracht, keerden zij de volgende morgen terug naar Jeruzalem, Hem zoekende. Zij, die Christus willen vinden. moeten Hem zoeken totdat zij Hem vinden, want ten laatste zal Hij gevonden worden van hen, die Hem zoeken, en Hij zal bevonden worden een milde beloner te zijn voor hen. Zij, die hun vertroosting in Christus hebben verloren en de blijken van hun deel aan Hem, moeten zich bedenken waar en wanneer en hoe zij ze verloren hebben, en moeten terugkeren naar de plaats, waar zij die het laatst gehad hebben, moeten gedenken waarvan zij uitgevallen zijn, en zich bekeren, en de eerste werken doen, en tot hun eerste liefde wederkeren, Openbaring 2:4, 5. Zij, die hun verloren kennis van Christus willen herkrijgen, moeten naar Jeruzalem gaan, de plaats, die Hij verkoren heeft om er Zijn naam te stellen, moeten zijn inzettingen waarnemen, het Evangelie-Pascha vieren, waar zij kunnen hopen Hem te ontmoeten.
5. Op de derde dag vonden zij Hem in de tempel, in een van de vertrekken, die tot de tempel behoorden, waar de leraren der wet niet hun gerechtszitting hielden, maar veeleer hun scholen voor openbare gesprekken, en daar vonden zij Hem, zittende in het midden der leraren, vers 46, niet staande, als een leerling om door hen ondervraagd en onderwezen te worden, want Hij had hun zulk een mate van kennis en wijsheid ontdekt, dat zij Hem toelieten om onder hen plaats te nemen, als een medelid van hun vereniging of gezelschap. Dit is een voorbeeld en bewijs, dat Hij niet slechts vervuld was met wijsheid, vers 40, maar dat Hij de begeerte had om haar te vermeerderen, en vaardigheid had om haar mede te delen. En hierin is Hij een voorbeeld voor kinderen en jonge lieden, die van Christus behoren te leren om zich te verlustigen in het gezelschap van hen, van wie zij iets goeds kunnen leren, en liever te verkiezen om neer te zitten onder de leraren, dan onder de spelers. Laat hen beginnen, als zij twaalf jaren oud zijn, en nog eerder, om kennis te zoeken en het gezelschap van hen, die instaat zijn hun onderricht te geven, het is zulk een moedgevend, veelbelovend teken in jonge lieden, als zij begerig zijn naar onderwijs. Menig jongeling van de leeftijd, waarop Christus toen was, zou met de kinderen in de tempel gespeeld hebben, maar Hij was zittende onder de leraren.
a. Hij hoorde hen. Zij, die willen leren, moeten ras zijn om te horen.
b. Hij ondervroeg hen. Of het was als leraar - als zodanig had Hij macht te vragen - of als leerling - en als zodanig had Hij ootmoed genoeg om te vragen - weet ik niet, of als medelid en mede-onderzoeker naar de waarheid, die door wederzijdse vriendelijke navorsing ontdekt moest worden.
c. Hij antwoordde hun, en zijn antwoorden waren zeer verrassend en overtuigend, vers 47. Zijn wijsheid en verstand blonken evenzeer uit in zijn vragen als in zijn antwoorden, zodat allen, die Hem hoorden zich ontzetten. Nooit hadden zij iemand, die zo jong was, ja nooit hadden zij iemand uit hun grootste leraren, zulke verstandige redenen horen voortbrengen, als zij van Hem hoorden. Evenals David was Hij verstandiger dan al zijn leraars, ja zelfs dan de ouden, Psalm 119, 99, 100. Nu heeft Christus enkele stralen van zijn heerlijkheid getoond, maar zij werden terstond weer terug gehouden. Hij gaf hun een proeve - zegt Calvijn - van Zijn Goddelijke wijsheid en kennis. Mij dunkt dat deze openbare verschijning van Christus als een leraar in de tempel, was als Mozes’ eerste poging om Israël te verlossen, die door Stefanus in dier voege verklaard wordt, dat hij meende dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou, Handelingen 7:24, 25. Zij zouden de wenk hebben kunnen begrijpen en toen verlost zijn kunnen worden, maar zij hebben het niet verstaan. En zo zouden zij nu terstond - voorzover ik weet - Christus gehad kunnen hebben om Zijn werk onder hen te beginnen, maar zij waren slechts ontzet, en verstonden de aanduiding niet, en daarom trekt Hij zich, evenals Mozes, terug in de afzondering, en gedurende vele jaren daarna horen zij niet meer van Hem.
6. Zijn moeder had hierover een vertrouwelijk gesprek met Hem. Toen het gezelschap zich op weg begaf nam zij Hem ter zijde en ondervroeg Hem hieromtrent met grote tederheid en liefde, vers 48. Jozef en Maria werden beiden verslagen toen zij Hem daar vonden, en zagen dat Hem zoveel eerbied betoond werd, zodat Hij zelfs werd toegelaten om neer te zitten onder de leraars, en dat men acht op Hem sloeg. Zijn vader wist dat hij slechts de naam had van Zijn vader te zijn, en daarom zei hij niets.
Maar
a. Zijn moeder zei tot Hem, hoe kwalijk zij het namen: Kind! waarom hebt gij ons zo gedaan? Waarom hebt gij ons zulk een angst aangejaagd? Zij waren gereed te zeggen, zoals Jakob van Jozef: Een wild dier heeft hem verscheurd, of: "hij is een nog wreder vijand in handen gevallen, die ten laatste ontdekt heeft dat hij dit Kindeke was, dat Herodes enige jaren geleden wilde ombrengen." Wij kunnen ons voorstellen hoe zij door duizenderlei gedachten, de een nog verschrikkelijker dan de andere, gekweld werden. "Waarom nu hebt gij ons dezen angst veroorzaakt? Uw vader en ik hebben u met angst gezocht, niet slechts bevreesd u verloren te hebben, maar verdrietig op ons zelf, omdat wij niet beter zorg voor u hebben gedragen om u bij ons te houden". Diegenen hebben wel reden om over hun verlies te klagen, die denken dat zij Christus verloren hebben. Maar hun wenen heeft hun zaaien niet verhinderd, zij treurden niet op zulk een wijze, dat zij in wanhoop neder zaten, neen, zij treurden en zochten. Indien wij Christus willen vinden, moeten wij Hem treurende en met angst zoeken, treurende, omdat wij Hem verloren hebben, dat wij Hem tot toorn verwekt hebben, zodat Hij zich van ons terugtrok, en dat wij Hem niet eerder gingen zoeken. Zij, die Hem aldus in droefheid en angst zoeken, zullen Hem ten laatste met zoveel te meer blijdschap vinden.
b. Met zachtheid bestraft Hij hun buitensporige bezorgdheid over Hem, vers 49 :"Wat is het, dat gij Mij gezocht hebt? Gij had gerust kunnen vertrouwen, dat Ik u naar huis gevolgd zou zijn, nadat Ik het werk, dat Ik hier te doen had, gedaan zou hebben. In Jeruzalem kon Ik niet verloren zijn. Wist gij niet dat Ik moest wezen en tois tou patros mou, in Mijns Vaders huis?" zoals sommigen dit lezen. "Waar anders zou de Zoon wezen, die eeuwiglijk in het huis blijft?
Ik moet wezen.
a. Onder de zorg en bescherming Mijns Vaders, en daarom behoordet gij uw zorg over Mij op Hem te werpen, en er niet uzelf mede te bezwaren." Christus is een pijl, verborgen in de pijlkoker Zijns Vaders, Jesaja 49:2. Hij draagt ook zorg voor zijn kerk, en daarom moeten wij nooit wanhopen aan hare veiligheid.
b. Aan het werk Mijns Vaders - zo verstaan wij het - "Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders, en daarom kon Ik niet even spoedig huiswaarts keren als gij. Wist gij niet? Hebt gij nog niet in Mij opgemerkt, dat Ik Mij aan de dienst van de Godsdienst gewijd heb, en Mij dus met de aangelegenheden er van moet bezighouden?" Hierin heeft Hij ons een voorbeeld nagelaten, want het betaamt de kinderen Gods, om in gelijkvormigheid met Christus bezig te zijn met de zaken huns hemelsen Vaders, waarvoor alle andere zaken achtergesteld moeten worden. Wij denken nu dat wij dit woord van Christus zeer goed verstaan, want Hij heeft het verklaard door hetgeen Hij gedaan en gezegd heeft. Het was zijn opdracht in de wereld, en het was zijn spijs en drank in de wereld, om de wil Zijns Vaders te doen en Zijn werk te voleindigen, maar toenmaals hebben zijn ouders het woord niet verstaan, dat Hij tot hen sprak, vers 50.
Zij begrepen niet wat Hij toen voor werk had te verrichten voor Zijn Vader in de tempel. Zij geloofden dat Hij de Messias was, die de troon van Zijn vader David behoorde te hebben, maar zij dachten dat dit Hem eerder naar het koninklijk paleis dan naar de tempel moest voeren. Zij verstonden Zijn profetisch ambt niet, en veel van Zijn werk had Hij hierin te verrichten.
c. Eindelijk. Wij hebben hier hun terugkeer naar Nazareth. Deze flikkering van de glans Zijner heerlijkheid moest van korten duur zijn. Zij was nu voorbij, en het heeft zijn ouders niet gedrongen om zich te Jeruzalem te vestigen, of er Hem zich te laten vestigen, hoewel dit de plaats was voor bevordering, en waar Hij de beste gelegenheid had om zijn wijsheid te tonen, heeft Hij zich toch zeer gewillig teruggetrokken in de afzondering te Nazareth, waar Hij gedurende vele jaren als levend begraven was. Ongetwijfeld is Hij drie maal in het jaar voor de feesten opgegaan naar Jeruzalem, maar of Hij ooit weer naar de tempel is gegaan om er met de leraren te redetwisten, wordt ons niet gezegd, het is niet onwaarschijnlijk, dat Hij het gedaan heeft.
Maar hier wordt ons gezegd:
1. Dat Hij Zijnen ouders onderdanig was. Hoewel Hij, om te tonen dat Hij meer dan mens was, zich eens van zijn ouders teruggetrokken heeft om in de dingen Zijns Vaders te zijn, heeft Hij dit vooralsnog niet tot zijn gewoonte gemaakt, niet dan vele jaren later deed Hij dit, maar nu was Hij hun onderdanig, volgde hun bevelen, ging en kwam zoals zij het Hem zeiden, en heeft ook, naar het schijnt, met Zijn vader in diens beroep als timmerman gearbeid. Hierin heeft Hij een voorbeeld gegeven aan kinderen om hun ouders gehoorzaam te zijn in de Heere. Geworden zijnde uit een vrouw, was Hij geworden onder de wet van het vijfde gebod, om aan het zaad der gelovigen te leren zich Hem als een getrouw zaad te bewijzen. Hoewel zijn ouders arm en gering waren, hoewel Zijn vader slechts Zijn vermeende vader was, was Hij hun toch onderdanig. Hoewel Hij gesterkt was in de geest, en vervuld met wijsheid, ja, hoewel Hij de Zone Gods was, was Hij toch onderdanig aan zijn ouders, hoe zullen dan zij, die zwak en dwaas zijn, het verantwoorden, als zij hun ouders ongehoorzaam zijn?
2. Dat zijn moeder, hoewel zij de woorden haars Zoons niet ten volle begreep, ze toch in haar hart bewaarde, verwachtende dat zij haar later verklaard zouden worden, en zij ze dan ten volle zou verstaan en weten zou hoe ze te gebruiken. De woorden der mensen kunnen wij, als zij duister zijn, wel veronachtzamen (Si non vis intelligi, debes negligi - Als het niet verstaanbaar is, heeft het geen waarde), maar van Gods woorden moeten wij dit niet denken. Hetgeen in het eerst duister is, zodat wij niet weten wat er van te maken, kan later duidelijk en gemakkelijk te verstaan worden, daarom moeten wij het voor later bewaren, Johannes 2:22. Datgene, hetwelk ons nu niet nuttig schijnt te zijn, kan ons later van veel nut worden. Een scholier bewaart de regelen der spraakkunst in zijn geheugen, waarvan hij voor het ogenblik het nut niet begrijpt, omdat hem gezegd wordt dat zij hem later nuttig zullen wezen. Evenzo moeten wij met Christus’ woorden doen.
3. Dat Hij in alles verwonderlijk toenam, vers 52. Hij nam toe in wijsheid en in grootte. ln de volkomenheid Zijner Goddelijke natuur kon geen toeneming plaatshebben, maar dit wordt bedoeld van Zijn menselijke natuur. Zijn lichaam nam toe in grootte, Hij groeide in de jaren van groei, en zijn ziel nam toe in wijsheid, in alle de gaven en vermogens der menselijke ziel. Hoewel van zijn ontvangenis af het eeuwige Woord verenigd was met de menselijke ziel, heeft toch de Godheid, die in Hem woonde, zich trapsgewijze aan zijn mensheid geopenbaard, ad modum recipientis - naar zijn bevatting, al naar de vermogens Zijner menselijke ziel er al meer en meer toe instaat waren, werden de gaven, die zij van de Goddelijke natuur ontving, al meer en meer meegedeeld. En Hij nam toe in genade bij God en de mensen, dat is: in al die gaven der genade, die Hem bij God en de mensen aangenaam maakten. Hierin heeft Christus zich geschikt naar Zijn staat van vernedering, zodat gelijk Hij zich neerboog om een zuigeling, een kind te zijn, ook het beeld Gods helderder in Hem schitterde naarmate Hij opgroeide tot man, dan toen Hij nog een zuigeling, een kind was. Jonge lieden behoren, naarmate zij toenemen in grootte, ook toe te nemen in wijsheid, dan zullen zij, naarmate zij toenemen in wijsheid, ook toenemen in genade bij God en de mensen.