Lukas 21
- EN opziende, zag Hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen.
- En Hij zag ook een zekere arme weduwe twee kleine penningskens daarin werpen.
- En Hij zeide: Waarlijk Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer dan allen heeft ingeworpen.
- Want die allen hebben van hun overvloed geworpen tot de gaven Gods; maar deze heeft van haar gebrek, al den leeftocht dien zij had, daarin geworpen.
- En als sommigen zeiden van den tempel, dat hij met schone stenen en begiftigingen versierd was, zeide Hij:
- Wat deze dingen aangaat, die gij aanschouwt, er zullen dagen komen in welke niet een steen op den anderen steen zal gelaten worden, die niet zal worden afgebroken.
- En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wanneer zullen dan deze dingen zijn? En welk is het teken wanneer deze dingen zullen geschieden?
- En Hij zeide: Ziet dat gij niet verleid wordt; want velen zullen er komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus, en de tijd is nabijgekomen. Gaat dan hen niet na.
- En wanneer gij zult horen van oorlogen en beroerten, zo wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten eerst geschieden, maar nog is terstond het einde niet.
- Toen zeide Hij tot hen: Het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk.
- En er zullen grote aardbevingen wezen in verscheidene plaatsen, en hongersnoden, en pestilentiën; er zullen ook schrikkelijke dingen en grote tekenen van den hemel geschieden.
- Maar vóór dit alles zullen zij hun handen aan ulieden slaan, en u vervolgen, u overleverende in de synagogen en gevangenissen; en gij zult getrokken worden voor koningen en stadhouders om Mijns Naams wil.
- En dit zal u overkomen tot een getuigenis.
- Neemt dan in uw harten voor, van tevoren niet te overdenken hoe gij u verantwoorden zult.
- Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan allen die zich tegen u zetten.
- En gij zult overgeleverd worden ook van ouders en broeders en magen en vrienden; en zij zullen er sommigen uit u doden;
- En gij zult van allen gehaat worden om Mijns Naams wil.
- Doch niet een haar uit uw hoofd zal verloren gaan.
- Bezit uw zielen in uw lijdzaamheid.
- Maar wanneer gij zien zult dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan dat haar verwoesting nabijgekomen is.
- Alsdan die in Judéa zijn, dat zij vlieden naar de bergen; en die in het midden van dezelve zijn, dat zij daar uittrekken; en die op de velden zijn, dat zij in dezelve niet komen.
- Want deze zijn dagen der wrake, opdat alles vervuld worde dat geschreven is.
- Doch wee den bevruchten en den zogenden vrouwen in die dagen; want er zal grote nood zijn in het land, en toorn over dit volk.
- En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn.
- En er zullen tekenen zijn in de zon en maan en sterren, en op de aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en watergolven groot geluid zullen geven,
- En den mensen het hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen die het aardrijk zullen overkomen; want de krachten der hemelen zullen bewogen worden.
- En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk met grote kracht en heerlijkheid.
- Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.
- En Hij zeide tot hen een gelijkenis: Ziet den vijgenboom en al de bomen.
- Wanneer zij nu uitspruiten en gij dat ziet, zo weet gij uit uzelven dat de zomer nu nabij is.
- Alzo ook gij, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet dat het Koninkrijk Gods nabij is.
- Voorwaar Ik zeg u, dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan, totdat alles zal geschied zijn.
- De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.
- En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome.
- Want gelijk een strik zal hij komen over al degenen die op den gansen aardbodem gezeten zijn.
- Waakt dan te allen tijde, biddende dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen die geschieden zullen, en te staan voor den Zoon des mensen.
- Des daags nu was Hij lerende in den tempel; maar des nachts ging Hij uit, en vernachtte op den berg genaamd den Olijfberg.
- En al het volk kwam des morgens vroeg tot Hem in den tempel om Hem te horen.
Inleiding🔗
In dit hoofdstuk hebben wij:
I. de opmerkzaamheid en de goedkeuring, die Christus schonk aan een arme weduwe, die twee kleine penningen in de schatkist wierp. vers 1-4.
II. Een voorzegging van toekomstige gebeurtenissen in antwoord op een vraag Zijner discipelen hieromtrent, vers 5-7.
1. Van hetgeen er gebeuren zou tussen dezen tijd en de verwoesting van Jeruzalem - valse Christussen opstaande, bloedige oorlogen en vervolging van Christus’ volgelingen. vers 8-19.
2. Van die verwoesting zelf, vers 20-24.
3. Van de wederkomst van Jezus Christus om de wereld te oordelen, onder het type en beeld daarvan, vers 25-38.
III. Een praktische toepassing hiervan, bij wijze van waarschuwing en raadgeving, vers 34-36, en een bericht van Christus’ prediking, en hoe het volk Hem hoorde, vers 37-39.
Lukas 21:1-4🔗
Dit korte verhaal hebben wij tevoren in Markus gehad. Het wordt tweemaal meegedeeld om ons te leren:
1. Dat liefdadigheid jegens de armen een hoofdzaak is in de Godsdienst. Onze Heere Jezus heeft haar bij alle gelegenheden geprezen en aanbevolen. Hij had nu juist gesproken van de barbaarsheid der schriftgeleerden, die de arme weduwen opaten, Hoofdstuk 20, en dit is nu wellicht bedoeld als een verzwaring er van, dat de arme weduwen de beste weldoensters waren van de publieke fondsen, waar de schriftgeleerden de beschikking over hadden.
2. Dat Jezus Christus Zijn oog op ons gevestigd heeft, en ziet wat wij aan de armen geven, en wat wij bijdragen tot werken van Godsvrucht en liefdadigheid. Hoewel Christus vervuld was van Zijne. prediking, zag Hij op om te zien welke gaven in de schatkist geworpen werden. Hij ziet of wij ruim en mild geven naar verhouding van hetgeen wij hebben, of dat wij er gierig en laag in zijn, ja Zijn oog dringt nog dieper door, Hij ziet of wij met barmhartigheid en gewilligheid geven, of aarzelend of met weerzin. Dit behoort ons bevreesd te maken van in onze plicht hieromtrent tekort te komen. De mensen kunnen bedrogen worden door verontschuldigingen, die Christus weet ijdel en beuzelachtig te zijn. En dit behoort ons aan te moedigen, om er overvloedig in te wezen, zonder te begeren dat de mensen het zullen weten, het is genoeg dat Christus het weet, Hij ziet in het verborgen, en zal in het openbaar vergelden.
3. Dat Christus de liefdadigheid der armen op een bijzondere wijze ziet en aanneemt. Zij, die niets hebben om te geven, kunnen toch zeer veel doen ter ondersteuning der armen om hen te helpen, die zich zelf niet kunnen helpen, of voor hen te vragen, die voor zich zelf niet kunnen vragen. Maar hier was ene, die zelf arm was, en het weinige dat zij had in de schatkist wierp. Het waren slechts twee kleine penningen, die een oort maken, maar Christus vond het een liefdadigheid, groter en ruimer dan van al de anderen: Zij heeft meer dan allen ingeworpen. Christus laakt haar niet, zeggende dat het onvoorzichtig van haar was te geven, wat zij zelf nodig had, of ijdel, omdat zij met de rijken hare gaven in de schatkist wierp, neen, Hij looft hare milddadigheid en hare bereidwilligheid om het weinigje, dat zij had, af te staan tot heerlijkheid Gods, hetgeen voortkwam uit geloof aan en afhankelijkheid van Gods voorzienigheid, om voor haar te zorgen. Jehova – Jireh: De Heere zal het voorzien.
4. Dat wij voor alles wat een offerande Gods genoemd kan worden, eerbied moeten hebben, en er met blijmoedigheid, naar ons vermogen, ja zelfs boven ons vermogen, voor behoren bij te dragen. Die allen hebben geworpen tot de offeranden Gods. Wat gegeven wordt tot onderhoud van de eredienst en het Evangelie, voor de verspreiding en bevordering van de Godsdienst, de opvoeding der jeugd, de bevrijding van gevangenen, de ondersteuning van weduwen en vreemdelingen, en het onderhoud van arme gezinnen, wordt gegeven tot de offeranden Gods, en zal als zodanig worden aangenomen en vergolden.
Lukas 21:5-19🔗
Zie hier:
I. Met welk een bewondering sommigen van de uitwendige pracht en heerlijkheid van de tempel hebben gesproken, en van dezen waren sommigen ook Christus’ discipelen, en zij maakten er Hem opmerkzaam op, dat hij met schone stenen en begiftigingen versierd was, vers 5. De buitenzijde was opgebouwd van fraaie stenen, en van binnen was hij versierd en verrijkt met de geschenken, voor dat doel geofferd, en die waren er in opgehangen. Zij dachten dat hun Meester even getroffen zou zijn door die dingen, als zij het waren, en er ook de verwoesting, evenals zij, van zou betreuren. Als wij spreken van de tempel, dan behoort het te wezen van Gods tegenwoordigheid er in en van de inzettingen Gods, die er in bediend worden, en de gemeenschap, die Zijn volk er met Hem heeft. Als wij spreken van de kerk, dan is het iets erbarmelijks, om ons gesprek te laten lopen over hare sieraden, ceremoniën en inkomsten, de waardigheid en het gezag van hare ambtsdragers en regeerders, want des Konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig.
II. Met welk een geringschatting Christus er van gesproken heeft, en met welk een zekerheid, dat hij eerlang verwoest zal worden, vers 6. Wat deze dingen aangaat, die gij aanschouwt, die kostelijke dingen, waarvoor gij zulk een liefde koestert, er zullen dagen komen, in welke niet een steen op de anderen steen zal gelaten worden. Dat gebouw, hetwelk zo schoon is, dat, naar men zou denken, niemand het van zich zou kunnen verkrijgen om het te verwoesten, en zo sterk schijnt te zijn, dat men zou denken, dat niemand bij machte zou wezen het neer te werpen, zal toch volslagen verwoest worden. En dit zal geschieden zodra de geestelijke tempel der Evangeliekerk (die van deze schaduw het wezen is) in de wereld zal beginnen te bloeien. Indien wij door het geloof het verdwijnen en vergaan voorzien van alle uitwendige heerlijkheid, dan moeten wij er ons hart niet op zetten zoals zij, die zo ver niet kunnen of niet willen voor zich uitzien.
III. Met welk een nieuwsgierigheid zij, die Hem omringden, vroegen naar de tijd, wanneer die grote verwoesting zal plaatshebben: Meester! wanneer zullen dan deze dingen zijn? vers 7. Het is natuurlijk voor ons te willen weten wat in de toekomst zal gebeuren, en wanneer het zal gebeuren, hetgeen ons echter niet toekomt te weten, daar het van veel groter belang voor ons is te vragen wat onze plicht is bij het vooruitzicht van die dingen, en hoe wij er ons op kunnen voorbereiden, hetgeen ons wèl toekomt te weten. Zij vragen: Welk is het teken, wanneer deze dingen zullen geschieden? Zij vragen niet om een teken, dat zij terstond kunnen zien, geen teken voor heden om de voorzegging te bevestigen, en hen er toe te brengen om het te geloven (daarvoor was Christus’ woord hun genoeg), maar wat in de toekomst het teken zal zijn van de naderende vervulling der voorzegging, waardoor zij er aan herinnerd kunnen worden. Christus had hen geleerd op die tekenen der tijden te letten.
IV. Hoe duidelijk en volledig Christus deze vragen beantwoordt, voor zoveel het nodig was om hen voor te lichten omtrent hun plicht, want alle kennis is begerenswaardig, die bevorderlijk is aan plichtsbetrachting.
1. Zij moeten verwachten te horen van valse Christussen en valse profeten, en valse profetieën, vers 8 :Velen zullen er komen onder Mijn naam, Hij zegt niet in Mijn naam, hoewel er toch ook bedriegers waren, die voorgaven een opdracht van Hem te hebben ontvangen, zoals in Handelingen 19:13, maar die zich de titel en de hoedanigheid van Messias wederrechtelijk zouden toe-eigenen. Velen gaven voor de Joodse kerk en natie van de Romeinen te zullen bevrijden, en de tijd te bepalen, wanneer die bevrijding gewrocht zou worden, waardoor grote menigten in een strik gevallen zijn. Zij zullen zeggen hoti ego eimi - Ik ben het, of ik ben, alsof zij dien onmededeelbare Naam van God wilden aannemen, waarmee Hij zich bekend heeft gemaakt, toen Hij kwam om Israël uit Egypte te verlossen: Ik ben. En om het volk aan te moedigen hen te volgen, voegden zij er bij: "De tijd is nabij gekomen, wanneer aan Israël het koninkrijk weer opgericht zal worden, en allen, die mij willen volgen, zullen er in delen." Hieromtrent nu geeft Hij hun een nodige waarschuwing.
a. "Ziet, dat gij niet verleid wordt, denkt niet dat Ik zal wederkomen in uitwendige pracht en heerlijkheid, om de troon des koninkrijks in bezit te nemen. Neen, niets van dien aard moet gij verwachten, want Mijn koninkrijk is niet van deze wereld." Toen zij ijverig en bezorgd vroegen: Meester, wanneer zullen dan deze dingen zijn? was Christus’ eerste woord: Ziet, dat gij niet verleid wordt. Zij, die het weetgierigst zijn omtrent de dingen Gods (hoewel het zeer goed is dit te wezen) zijn het meest in gevaar om verleid te worden, en hebben het meest nodig op hun hoede te zijn.
b. "Gaat dan hen niet na. Gij weet dat de Messias gekomen is, en gij moet niet uitzien naar een anderen, daarom behoort gij niet eens naar hen te luisteren, moet gij niets met hen van doen hebben." Indien wij zeker zijn dat Jezus is de Christus, en dat zijn leer het Evangelie van God is, dan moeten wij doof zijn voor alle geroep omtrent een anderen Christus en een ander Evangelie.
2. Zij moeten verwachten te horen van grote schuddingen en beroeringen onder de volken, en van veel ontzettende oordelen over de Joden en hun naburen.
a. Er zullen bloedige oorlogen wezen, vers 10. Het een volk zal tegen het andere volk opstaan, een deel van het Joodse volk tegen het andere deel, of liever, het gehele volk tegen de Romeinen. Aangemoedigd door de valse Christussen, hebben zij goddeloos gepoogd het Romeinse juk af te werpen door de wapenen op te vatten tegen de Romeinse machten. Toen zij de vrijheid hadden verworpen, waarmee Christus hen vrij heeft willen maken, werden zij aan zich zelf overgelaten, om zich door zondige middelen de burgerlijke vrijheid te verschaffen, en daar die middelen zondig waren, konden zij er ook geen voorspoed op hebben.
b. Er zullen aardbevingen zijn, "grote aardbevingen in verscheidene plaatsen, die niet slechts het volk zullen verschrikken, maar huizen en steden zullen verwoesten, en vele mensen onder het puin zullen begraven."
c. Er zullen hongersnoden en pestilentiën zijn, de gewone nasleep van oorlog, die de vruchten der aarde vernielt en, door de mensen aan slecht weer bloot te stellen, terwijl zij dan ook weinig of slecht voedsel hebben, besmettelijke ziekten veroorzaakt. God heeft velerlei middelen om een tergend en weerstrevend volk te straffen. Met de vier soorten van oordelen, waarvan de Oud Testamentische profeten zo dikwijls spreken, wordt ook door de Nieuw Testamentische profeten gedreigd, want hoewel in Evangelietijden geestelijke oordelen meer algemeen zijn, maakt God toch ook wel gebruik van tijdelijke oordelen.
d. Er zullen ook schrikkelijke dingen en grote tekenen van de hemel geschieden, ongewone verschijnselen in de wolken, kometen, die de gewone aanschouwens verschrikken en altijd beschouwd werden als voortekenen van kwaad. Hieromtrent nu luidt de waarschuwing: Wordt niet verschrikt. Anderen zullen er door verschrikt worden, maar gij, wordt niet verschrikt. Wat betreft die schrikkelijke verschijnselen, zij moeten u geen vrees aanjagen, uw oog ziet verder, ziet boven de zichtbaren hemel, dringt door tot de troon van Gods regering in de hoogste hemelen. "Ontzet u niet voor de tekenen des hemels, dewijl zich de heidenen voor dezelve ontzetten, Jeremia 10:2. En wat betreft de hongersnoden en pestilentiën, gij valt in de handen Gods, die aan de Zijnen beloofd heeft, dat zij in de dagen des hongers verzadigd zullen worden, en dat Hij hen zal redden van de zeer verderflijke pestilentie, vertrouwt dus op Hem en vreest niet. Ja, wanneer gij zult horen van oorlogen, als er strijd is van buiten en van binnen vrees, zo wees dan toch niet verschrikt, gij kent het ergste wat deze oordelen u kunnen doen, en daarom wees er niet bevreesd voor, want:
Ten eerste. Het is in uw belang om nog zoveel mogelijk uw voordeel te doen met hetgeen is, of komt, want door uw vrees kan er toch niets aan veranderd worden, deze dingen moeten eerst geschieden, er is niets aan te verhelpen, gij zult wijs handelen, als gij u verlichting bezorgt door u te schikken naar de omstandigheden."
Ten tweede. "Er is nog erger te wachten, gij moet u niet vleien met de gedachte, dat gij spoedig het einde zult zien van deze moeilijkheden, neen, gij zult dit niet zo spoedig zien als gij denkt, nog is terstond het einde niet, het is niet terstond, niet plotseling. Weest niet verschrikt, want indien gij zo spoedig begint mismoedig te worden, hoe zult gij dan staande kunnen blijven onder hetgeen nog verder over u komen zal?"
3. Zij moeten verwachten zelf tot tekenen en wonderen in Israël gesteld te worden. De vervolging, die zij zullen hebben te ondergaan, zal een voorteken zijn der verwoesting van de stad en de tempel, die Hij nu voorzegd had. Ja meer, dit zal het eerste teken zijn van hun naderend verderf: "Voor dit alles zullen zij hun handen aan ulieden slaan. Het oordeel zal beginnen van het huis Gods, gij moet het eerst lijden, tot waarschuwing van hen, opdat, zo zij nog tot denken instaat zijn, zij zullen bedenken en bij zich zelf overleggen: Indien dit aan het groene hout gedaan wordt, wat zal aan het dorre geschieden?" Zie 1 Petrus 4:17, 18. Maar dat is niet alles, dit moet niet slechts beschouwd worden als het lijden van de vervolgden, maar als de zonde van de vervolgers. Voordat Gods oordelen over hen gebracht zijn, zullen zij de maat hunner ongerechtigheid vol maken, door de handen aan u te slaan." Het verderf, de ondergang van een volk, wordt altijd ingeleid door zijn zonde, en niets brengt een zekerder of ontzettender verderf dan de zonde der vervolging. Dat is een teken, dat Gods toorn tot het einde komt over een volk, als hun toorn tot het einde komt tegen Gods dienstknechten. Wat dit nu betreft:
a. Christus zegt hun welke harde dingen zij zullen te lijden hebben om Zijns Naams wil, overeenkomende met hetgeen Hij hun gezegd had, toen Hij hen voor het eerst riep om Hem te volgen, Mattheüs 10. Zij moeten weten welk loon hun te wachten staat, opdat zij kunnen neerzitten en de kosten overrekenen. Aan Paulus, die van hen allen het meest gearbeid en het meest geleden heeft, thans niet onder hen zijnde, werd door Christus zelf gezegd, hoeveel hij lijden moest om Zijnen naam, Handelingen 9:16, zo nodig is het dat allen, die godzalig willen leven in Christus Jezus, op vervolging zullen rekenen. De Christenen, die oorspronkelijk Joden waren geweest, en met hen gelijken eerbied hadden voor het Oude Testament en al het wezenlijke van hun Godsdienst, slechts ten opzichte der ceremoniën met hen verschillende, konden denken dat zij op een zachte behandeling hunnerzijds mochten rekenen, maar Christus zegt hun dat niet te verwachten: "Neen, zij zullen het ijverigst zijn om u te vervolgen. Zij zullen hun eigen kerkelijke macht tegen u gebruiken, u overleveren in de synagogen om er gegeseld te worden, en gebrandmerkt met hun anathema’s. Zij zullen de toorn der overheden tegen u gaande maken, zij zullen u overleveren in de gevangenissen, opdat gij voor koningen en stadhouders getrokken zult worden, om Mijns Naams wil, ten einde door hen te worden gestraft. Uw eigen bloedverwanten zullen u overleveren, vers 16, uw ouders, broeders, en magen, en vrienden, zodat gij niet zult weten in wie vertrouwen te stellen, of waar veiligheid te vinden. Uw Godsdienst zal tot een halsmisdaad verklaard worden, en gij zult geroepen worden om tot de bloede toe tegen te staan. Sommigen uit u zullen zij doden, wel verre dat gij eer of rijkdom moet verwachten, moet gij niets anders verwachten dan de dood in de meest-afschrikkende vormen. Wat meer is: Gij zult van allen gehaat worden om Mijns naams wil". Dat is erger dan de dood, en het is vervuld geworden toen de apostelen niet slechts tot de dood werden verwezen, maar tot een schouwspel zijn geworden der wereld en geacht werden als uitvaagsel der wereld, en aller afschrapsel, 1 Corinthiërs , 4:9, 13. Zij werden van allen gehaat, dat is: van alle slechte mensen, die het licht des Evangelies niet konden verduren (omdat het hun boze daden ontdekte), en zij dus al diegenen haatten, die dat licht brachten, zij zouden hen graag hebben willen verscheuren. De boze wereld, die het haatte om hervormd te worden, haatte Christus, de groten hervormer, en, om Zijnentwil, ook al de Zijnen. De oversten der Joodse kerk, die wel wisten dat, zo het Evangelie ingang vond onder de Joden, het met hun wederrechterlijk verkregen en misbruikte macht gedaan zou zijn, hebben er zich met alle kracht tegen gesteld, het in een slechten reuk gebracht, en aldus de predikers en belijders er van gehaat gemaakt bij het volk.
b. Hij moedigt hen aan om kloekmoedig stand te houden onder hun beproevingen, voort te gaan met hun werk, in weerwil van de tegenstand, dien zij van alle kanten zullen ontmoeten. God zal voor zich zelf en voor hen eer en heerlijkheid uit hun lijden doen voortkomen: "Dit zal u overkomen tot een getuigenis", vers 13. Dat gij aldus tot een merkteken gesteld en openlijk vervolgd wordt, zal ten gevolge hebben, dat men op u en uw leer des te meer zal acht geven, er zal naar uw leer en uw wonderen des te meer navraag worden gedaan. Dat gij voor koningen en stadhouders gesteld zult worden, zal u de gelegenheid geven om hun het Evangelie te prediken, die anders nooit onder het geklank er van gekomen zouden zijn. Dat gij zulke zware dingen lijdt, en gehaat wordt door mensen van de slechtste levenswijze, zal een getuigenis wezen dat gij goed zijt, want anders zouden zulke mensen uw vijanden niet zijn. uw kloekmoedigheid, uw blijmoedigheid en uw standvastigheid onder lijden zullen een getuigenis voor u zijn, dat gij gelooft wat gij predikt, dat gij door Goddelijke kracht wordt ondersteund, en dat de Geest van God op u rust. God zal u bijstaan, u erkennen en u te hulp komen in uw lijden. Gij zijt zijn voorspraken of pleitbezorgers, en gij zult wel voorzien worden van instructies, vers 14, 15.
In plaats van uw hart er toe te zetten om een antwoord te beramen op de beschuldigingen, die tegen u worden ingebracht, of op de ondervraging, waaraan gij zult worden onderworpen voor de kerkelijke of burgerlijke gerechtshoven, moet gij integendeel voornemen in uw hart, van tevoren niet te overdenken, hoe gij u verantwoorden zult, steunt niet op uw gevatheid of uw vernuft, uw beleid en uw voorzichtigheid, mistrouwt de onmiddellijke en buitengewone hulp niet der Goddelijke genade, wanhoopt niet haar te zullen ontvangen. Denkt er niet aan om u in de zaak van Christus door uw eigen verstand en de gewone hulp der Goddelijke voorzienigheid te redden, zoals gij dit wellicht zoudt kunnen, als het slechts uw eigen zaak gold, maar rekent op een bijzondere hulp der Goddelijke genade, want die beloof Ik u: Ik zal u mond en wijsheid geven. Hieruit blijkt, dat Christus God is, want het is Gods kroonrecht wijsheid te geven, en Hij is het, die de mens de mond gemaakt heeft. Mond en wijsheid tezamen stellen de mens volkomen instaat om te dienen en te lijden, wijsheid om te weten wat te zeggen, en een mond, om het te zeggen, zoals het behoort gezegd te worden. Het is een groot geluk om beide stof en woorden te hebben, om er God mede te eren en er goed mede te doen, een voorraadschuur in het hart te hebben, wèl voorzien van nieuwe en oude dingen, en een deur der sprake, om die dingen te voorschijn te brengen.
Zij, die Christus’ zaak bepleiten, kunnen er op rekenen dat Hij hun mond en wijsheid zal geven, waar zij ook geroepen worden om er voor te pleiten, maar inzonderheid als zij om Zijns naams wil voor de overheden gebracht worden. Er wordt niet gezegd dat Hij een engel van de hemel zal zenden, om voor hen te antwoorden, hoewel Hij dit zou kunnen, maar dat Hij hun mond en wijsheid zal geven om hen instaat te stellen zelf te antwoorden, hetgeen hun een grotere eer aandoet, en van hen eist dat zij de gaven en bekwaamheden gebruiken, waarvan Christus hen voorzien heeft, en het strekt des te meer tot eer en heerlijkheid Gods, die zich lof heeft toebereid uit de mond der kinderkens, om de vijand en wraakgierige te doen ophouden. Als Christus aan zijn getuigen mond en wijsheid geeft, zijn zij instaat om voor Hem en voor zich zelf datgene te zeggen, hetwelk hun tegenstanders niet instaat zijn te weerleggen of te weerstaan, zodat zij beschaamd gemaakt en tot zwijgen gebracht zijn.
Dit is op merkwaardige wijze vervuld geworden terstond na de uitstorting van de Heiligen Geest, door wie Christus Zijnen discipelen dezen mond en die wijsheid gegeven heeft, toen de apostelen voor de priesters en oversten gebracht werden, en zij hun zo geantwoord hebben, dat zij er door beschaamd gemaakt werden, Handelingen 4:5 en Handelingen 6. "Door al het leed en de moeite, die zij u zullen aandoen, zult gij toch geen wezenlijk nadeel ondervinden, vers 18, Doch niet een haar uit uw hoofd zal verloren gaan." Zullen sommigen van hen hun hoofd verliezen, en dan toch geen haar verliezen? Het is een spreekwoordelijke uitdrukking, waardoor de grootste veiligheid en onschendbaarheid wordt te kennen gegeven, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt zij dikwijls in dien zin gebruikt. Sommigen denken dat dit betrekking heeft op het levensbehoud van al de Christenen, die er onder de Joden waren, toen dezen door de Romeinen werden omgebracht. De geschiedschrijvers zeggen dat geen enkele Christen bij die gelegenheid is omgekomen. Anderen brengen het in verband met de dood van grote menigten om de wille van Christus, en nemen het dan in overdrachtelijken zin, zoals Christus gezegd heeft: Die zijn ziel zal verloren hebben om mijnentwil, zal haar vinden.
"Niet een haar uit uw hoofd zal verloren gaan, of,
Ten eerste, Ik zal er kennis van nemen." Daarom had Hij gezegd: Ook uw haren des hoofds zijn allen geteld, Mattheüs 10:30. Er wordt rekening van gehouden, zodat er geen van verloren gaat, zonder dat Hij het mist.
Ten tweede, "Het zal wezen met een geëvenredigde vergoeding." Wij achten niet datgene verloren, hetwelk voor goede doeleinden wordt aangewend en voordeel oplevert. Als wij om Christus’ Naams wil het lichaam laten, dan is het toch niet verloren, integendeel, het is wèl besteed.
Ten derde. "Het zal overvloedig beloond worden, als de rekening van winst en verlies wordt opgemaakt, dan zult gij bevinden dat niets verloren gegaan is, maar dat gij integendeel groot gewin hebt in dadelijke vertroosting, inzonderheid in de vreugde van een eeuwig leven." Zodat wij, hoewel om Christus’ wil verliezen lijdende, in het einde toch niets door Hem zullen verliezen. "Daarom is het uw plicht en uw belang om, temidden van uw eigen lijden en van het lijden der natie, een heilige oprechtheid en kalmte van gemoed te bewaren, waardoor gij altijd rustig kunt zijn, vers 19 :"Bezit uw zielen in uw lijdzaamheid", verkrijgt en behoudt bezit van uw ziel." Sommigen lezen dit als een belofte: "Gij kunt, of zult uw zielen bezitten."
Het komt alles op hetzelfde neer. Het is onze plicht en ons belang om ten allen tijde, maar inzonderheid in tijden van gevaar en beproeving, ons het bezit onzer zielen te verzekeren, niet slechts opdat zij niet verderven en voor eeuwig verloren zullen gaan, maar ook thans niet in verwarring zullen geraken, en ons bezit er van niet gestoord of gehinderd worde. "Bezit uw zielen, wees meesters van uzelf, behoudt het gezag en de heerschappij van het verstand, en houdt de opbruising der hartstochten in bedwang, opdat noch smart noch vrees titanisch over u kunne heersen, of u het bezit en het genot van uzelf kunne ontroven." Als wij in moeilijke tijden van niets anders het bezit kunnen houden, zo laat ons onszelf verzekeren van hetgeen, waarvan wij ons kunnen verzekeren, en het bezit blijven behouden van onze zielen. "Zet, in tijden van lijden, geduld op wacht ter bewaring van uw zielen, houdt daardoor uw zielen kalm en in een goede stemming, en sluit al die indrukken buiten, die u zouden kunnen verontrusten en uwen vrede verstoren."
Lukas 21:20-28🔗
Na hun een denkbeeld te hebben gegeven van de tijd der ongeveer acht en dertig volgende jaren, gaat Hij er nu toe over om hun te tonen, waarop al deze dingen tenslotte zullen uitlopen, namelijk op de verwoesting van Jeruzalem en de volkomen verstrooiing der Joodse natie, hetgeen een kleine oordeelsdag zal wezen, een type en voorbeeld van Christus’ wederkomst, waarvan, niet zo volledig als hier, gesproken werd in de gelijkluidende plaats (Mattheüs 24), waar er, als het ware, slechts een blik op wordt gegeven, want de verwoesting van Jeruzalem zal voor hen, wier hart er aan gehecht was, als de verwoesting der wereld zijn.
I. Hij zegt hun dat zij Jeruzalem belegerd zullen zien, van heirlegers omsingeld, vers 20, de Romeinse heirlegers, en als zij dat zagen, dan konden zij daaruit opmaken, dat hare verwoesting nabij gekomen is, want hiermede zal de belegering onvermijdelijk eindigen, al zal zij dan ook van langen duur zijn. God zal, evenals in zijn genade, zo ook in Zijn oordeel, wat Hij begint ook voleindigen.
II. Hij waarschuwt hen om, op dit gegeven teken, op hun eigen veiligheid bedacht te zijn, vers 21. Alsdan dat die in Judea zijn, het land verlaten, en vlieden naar de bergen, en die in het midden van haar (namelijk van Jeruzalem) zijn, dat zij daaruit trekken, voordat de stad wordt ingesloten, en - zoals wij thans zeggen - de loopgraven geopend zijn. En laat hen, die in de dorpen en vlekken van de omtrek zijn, niet in de stad gaan, denkende dat zij daar veilig zullen zijn. Gijlieden: verlaat een stad en een land, die, naar gij ziet, door God verlaten werden, overgegeven aan het verderf. Gaat uit van haar, Mijn volk.
III. Hij voorzegt de schrikkelijke verwoesting, die over het Joodse volk zal komen, vers 22. Deze zijn dagen der wraak, waarvan zo dikwijls door de Oud Testamentische profeten gesproken is geworden, en die het verderf van deze tergende natie zullen voltooien. Al hun voorzeggingen moeten nu vervuld worden, en het bloed van al de Oud Testamentische martelaars zal nu van hen geëist worden. Alles, dat geschreven is, moet ten laatste vervuld worden. Na dagen van geduld, zo lang misbruikt, zullen nu dagen der wraak komen, want uitstel van straf is geen vergeving en geen kwijtschelding van straf. De grootheid dezer verwoesting wordt voorgesteld:
1. Door de oorzaak er van. Het is wraak over dit volk, de toorn Gods, die dit verterende vuur zal ontsteken.
2. Door de bijzondere verschrikking, die zij zal wezen voor zwangere vrouwen en voor zogende vrouwen. Wee de bevruchten en zogenden vrouwen, niet slechts omdat zij het meest onderhevig zijn aan angst en schrik, en het minst instaat zijn om voor haar eigen veiligheid te zorgen, maar omdat het een zeer zware marteling voor haar zal zijn, om te bedenken dat zij kinderen gebaard en gezoogd hebben voor de moordenaars.
3. Door de algemene verwarring onder het volk. Er zal grote nood zijn in het land, want de mensen zullen niet weten wat te doen, of hoe zij zich zelf kunnen helpen.
IV. Hij beschrijft de einduitkomst van de worstelingen tussen de Joden en de Romeinen, en waartoe zij ten slotte zullen komen.
1. Grote menigten van hen zullen vallen door de scherpte des zwaards. Men heeft berekend, dat in dezen oorlog der Joden meer dan elf maal honderd duizend mensen door de scherpte des zwaards zijn gevallen. De belegering van Jeruzalem was inderdaad een militaire executie.
2. De overigen zullen gevankelijk weggevoerd worden, niet onder een enkel volk, als toen de Chaldeeën hen hadden overwonnen en ten onder gebracht, hetgeen hun de gelegenheid had gegeven om bij elkaar te blijven en zich aan elkaar te houden, maar onder alle volken, waardoor het hun onmogelijk werd met elkaar in gemeenschap te blijven, en nog veel minder om een aaneengesloten lichaam te zijn.
3. Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden. Toen de Romeinen er zich meester van hadden gemaakt, hebben zij de stad gans en al verwoest, als een rebellerende, slechte stad, schadelijk voor koningen en landen, en bijgevolg hatelijk voor hen.
V. Hij beschrijft de grote verschrikking, die algemeen onder het volk zal heersen. "Er zullen tekenen zijn in de zon, en maan, en sterren, wondertekenen aan de hemel en hier in de lagere wereld, de zee en de watergolven zullen groot geluid geven, beroerd zijnde door stormen en orkanen, zoals nooit tevoren gekend waren, boven de gewone werking der natuurlijke oorzaken. Hierdoor zal een algemene verwarring en ontsteltenis teweeggebracht worden op de aarde, benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid." vers 25.
Onder de volken verstaat Dr. Hammond de onderscheidene regeringen, of tetrarchies der Joodse natie. Judea, Samaria en Galiléa zullen tot de uitersten nood gebracht worden. "Den mensen zal het hart bezwijken van vrees, vers 26, zij zullen gans ontmoedigd zijn, sterven van vrees." Aldus worden dan diegenen de ganse dag gedood, door wie Christus’ apostelen het waren, Romeinen 8:36, dat is: zij zijn de ganse dag in vrees van gedood te zullen worden, wegzinkende onder hetgeen op hen drukt, en toch nog sidderende van vrees voor nog erger, en verwachting der dingen, die het aardrijk zullen overkomen. Als het oordeel begint van het huis Gods, dan zal het daar niet eindigen, het zal wezen alsof de gehele wereld in duigen valt, en waar zou men dan veilig kunnen zijn? De krachten der hemelen zullen bewogen worden, en dan moeten de grondzuilen der aarde wel wankelen. Aldus zullen de tegenwoordige Joodse staatsregeling, Godsdienst, wetten en regering vernietigd, ontbonden worden door een reeks van ongeëvenaarde rampen, die vergezeld gaan van de alleruiterste verwarring.
Zo is de opvatting van Dr Clarke. Maar onze Heiland maakt gebruik van. Deze figuurlijke uitdrukkingen, omdat zij aan het einde des tijds in letterlijken zin vervuld zullen worden, wanneer de hemelen zullen toegerold worden als een boek, en al hun krachten niet slechts bewogen zullen worden, maar verbroken, en de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden, 2 Petrus 3:10, 12. Gelijk die dag een en al verschrikking en verwoesting was voor de ongelovige Joden, zo zal de grote dag dat wezen voor alle ongelovigen.
VI. Hij maakt dit tot een soort van verschijning van de Zoon des mensen: Alsdan zullen zij de Zoon des mensen zien komen in een wolk met grote kracht en heerlijkheid vers 27. De verwoesting van Jeruzalem was op een bijzondere wijze een daad van Christus’ oordeel, het oordeel, dat de Zoon des mensen is overgegeven. Zijn Godsdienst kon nooit volkomen gevestigd zijn dan door de verwoesting van de tempel en de opheffing van het Levitische priesterschap en de Levitische inzettingen, waarnaar zelfs bekeerde Joden en ook velen uit de heidenen nog steeds hunkerden, totdat zij tenietgedaan waren, zodat dit met recht beschouwd kon worden als een komen van de Zoon des mensen met grote kracht en heerlijkheid, doch niet zichtbaar, maar in de wolken, want ten einde zulke oordelen uit te voeren, zijn wolken en donkerheid rondom Hem. Nu was dit:
1. Een blijk en bewijs van de eerste komst van de Messias, gelijk sommigen dit verstaan. De ongelovige Joden zullen tot de overtuiging komen, dat Jezus de Messias is, als het te laat zal zijn, zij, die Hem niet wilden zien komen in de kracht Zijner genade om hen te behouden, zullen Hem moeten zien komen in de kracht van Zijn toorn, om hen te verderven, zij, die niet hebben gewild, dat Hij over hen zou heersen, zullen moeten zien en gevoelen dat Hij over hen triomfeert.
2. Het was een onderpand van Zijn wederkomst. In de verschrikking van dien dag zullen zij de Zoon des mensen zien komen in een wolk, met al de verschrikkingen van de laatsten dag. Zij zullen er een proeve van zien, een flauwe gelijkenis er van. Indien nu dit zo schrikkelijk is, wat zal dan dat, namelijk de grote oordeelsdag zijn? VII. Ten opzichte van de verschrikkingen van die dag spreekt Hij al Zijn getrouwen discipelen moed in, vers 28 :Als nu deze dingen beginnen te geschieden, als Jeruzalem belegerd is en alles samenwerkt tot verderf der Joden, zo ziet gijlieden omhoog, wanneer anderen naar omlaag zien, ziet op naar de hemel, in geloof, hoop en gebed, en heft uw hoofden opwaarts, blijmoedig en met vertrouwen, omdat uw verlossing nabij is.
a. Toen Christus kwam om de Joden te verderven, kwam Hij om de Christenen, die door hen verdrukt en vervolgd werden, te verlossen, en toen "hadden de gemeenten vrede".
b. Als Hij ten laatsten dage komt om de wereld te oordelen, dan zal Hij al de Zijnen verlossen van hun kwellingen. En het vooruitzicht van dien dag is voor alle goede Christenen even aangenaam, als het voor de bozen en goddelozen ontzettend is. Zelfs hun dood is dat, zij kunnen hun hoofden opheffen met blijdschap, wetende dat hun verlossing nabij is, hun heengaan om tot hun Verlosser te komen.
VIII. Hier is een woord van voorzegging, dat verder reikt dan op het verderf der Joodse natie, en niet gemakkelijk begrepen wordt, wij hebben het in vers 24 :Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn.
1. Sommigen verstaan het van het verledene, zo bijvoorbeeld Dr. Hammond. De heidenen, die Jeruzalem hebben veroverd, zullen het in bezit houden, en dan zal het zuiver heidens zijn. totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn, totdat een groot deel der heidenwereld Christelijk is geworden, en dan, nadat Jeruzalem door keizer Hadrianus herbouwd zal wezen, met uitsluiting van alle Joden er van, zullen vele Joden Christenen worden, zich voegen bij de Christenen uit de heidenen, om een kerk op te richten te Jeruzalem, die daar gedurende langen tijd zal bloeien.
2. Anderen, zoals Dr. Whitby, verstaan het van de toekomst. Jeruzalem zal in het bezit zijn der heidenen, van de een of andere soort meestal, totdat de tijd komt, wanneer de volken, die nog ongelovig gebleven zijn, het Christelijk geloof zullen omhelzen, en de koninkrijken dezer wereld Christus’ koninkrijken zullen geworden zijn, en dan zullen alle Joden bekeerd worden. Jeruzalem zal dan door hen worden bewoond, en dan zullen zij noch hun stad langer door de heidenen vertreden worden.
Lukas 21:29-38🔗
Hier is het slot van deze rede.
I. Schrijft Christus Zijnen apostelen voor te letten op de tekenen der tijden, waarnaar zij, indien zij een oog hadden voor de overige aanwijzingen, met evenveel zekerheid konden oordelen, als zij naar het uitbotten der bomen kunnen oordelen, dat de zomer nabij is, vers 29-31. Gelijk er in het rijk der natuur een aaneenschakeling is van oorzaken, zo is er in het rijk der voorzienigheid een gevolg van een gebeurtenis uit een andere gebeurtenis voortkomende. Als wij een volk de mate zijner ongerechtigheden zien vol maken, dan kunnen wij hieruit besluiten dat zijn verderf nabij is. Als wij het verderf van vervolgende machten zien voortschrijden, dan kunnen wij hieruit opmaken, dat het koninkrijk Gods nabij is, dat het, wanneer de tegenstand die er aan geboden wordt, weggenomen is, veld zal winnen. Gelijk het ons geoorloofd is de wisseling der jaargetijden te voorspellen, als de tweede oorzaken zijn begonnen te werken, zo kunnen en mogen wij uit de schikking der gebeurtenissen iets ongewoons verwachten, als God reeds ontwaakt is uit Zijn heilige woning, Zacharia 2:13. Zo staat dan stil, en ziet het heil des Heeren.
II. Hij beveelt hun op deze dingen te zien, noch als iets twijfelachtigs, noch als iets dat nog verre is, (want dan zouden zij de gewenste indruk niet op hen teweegbrengen) maar als iets dat zeker en zeer nabij is. Het verderf der Joodse natie:
1. Was nabij, vers 32. Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat alles zal geschied zijn. Er leefden toen sommigen, die het zouden zien, sommigen, die er nu de voorzegging van hoorden.
2. Het was zeker, het vonnis was onherroepelijk, het was een bepaalde, vastbesloten voleinding, het raadsbesluit was uitgegaan, vers 33: De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, veeleer dan dat een woord van Mij zal voorbijgaan: ja, zij zullen zeker voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan, hetzij men ze aanneemt of niet aanneemt, kracht van uitwerking zullen zij hebben, en niet een er van zal ter aarde vallen, 1 Samuel 3:19.
III. Hij waarschuwt hen tegen vleselijke gerustheid en zinnelijkheid, waardoor zij zich ongeschikt zouden maken voor de tijden van beproeving, die aanstaande waren, en die hen dan plotseling zouden overvallen en met schrik en ontzetting vervullen, vers 34, 35: Wacht uzelf. Dat is het woord van bevel aan alle discipelen van Christus. "Wacht uzelf, dat gij niet overmeesterd wordt door verzoekingen, noch er aan overgeleverd wordt door uw eigen bederf". Wij kunnen niet veilig zijn, als wij ons aan vleselijke gerustheid overgeven. Het is ten allen tijde, maar inzonderheid in sommige tijden, zeer nodig om zeer voorzichtig te zijn. Zie hier:
1. Wat ons gevaar is: dat de dag des doods en des oordeels ons onverhoeds zal overvallen, als wij hem niet verwachten en er niet voor bereid zijn, - opdat, als wij geroepen worden om onze Heere te ontmoeten, datgene niet het verst van onze gedachten zal zijn, hetwelk ten allen tijde ons het naast aan het hart moest wezen, en hij ons niet als een strik zal overkomen, want aldus zal hij de meeste mensen overkomen, die op de gansen aardbodem gezeten zijn, en slechts de dingen der aarde bedenken, en geen gemeenschap hebben met de hemel, over hen zal hij komen als een strik, Prediker 9:12. Hij zal hun een verschrikking en verwoesting zijn, hij zal hen in onuitsprekelijke angst brengen en hen tot nog verschrikkelijker oordeel vasthouden.
2. Wat onze plicht is - uit aanmerking van dat gevaar: wij moeten ons wachten, dat onze harten niet te eniger tijd bezwaard worden, overladen worden door allerlei lasten, waardoor wij ongeschikt en onbekwaam worden om te doen hetgeen wij moeten doen, om ons voor de dood en het oordeel te bereiden. Er zijn twee dingen, tegen welke wij op onze hoede moeten zijn, om er onze harten niet door te laten bezwaren:
a. Het toegeven aan de lusten des lichaams: Wacht uzelf, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, het onmatig gebruik van spijs en drank, die het hart bezwaren, niet slechts met de schuld, die men er zich door oplaadt, maar met de kwade gevolgen, die zulke wanordelijkheden teweegbrengen op de ziel, zij maken de mens stompzinnig en zonder leven voor zijn plicht, dood en lusteloos in zijn plicht, zij verdoven de consciëntie, en maken dat de geest onaandoenlijk blijft voor de dingen, die het aandoenlijkst zijn.
b. Het bovenmate najagen van de goederen dezer wereld. Het hart wordt overladen, bezwaard met de zorgvuldigheden dezes levens. Het eerste is de strik, waarin diegenen vallen, die zich overgeven aan zingenot, het laatste is de strik, waarin de mannen van zaken verward raken, die rijk willen worden. Het is ons nodig om voor beiden op onze hoede te zijn, niet slechts opdat niet, als de tijd van onze dood komt, maar opdat niet te eniger tijd, onze harten aldus bezwaard worden. Ons waken tegen de zonde en onze zorg over onze ziel moeten voortdurend zijn, wij moeten er nooit van aflaten.
IV. Hij raadt hun zich te bereiden voor dien groten dag, vers 36. Zie hier:
1. Wat ons doel moet wezen: dat wij waardig geacht mogen worden te ontvlieden al deze dingen, opdat wij, als Gods oordelen zijn uitgegaan, voor het kwade bewaard mogen blijven, en of niet door de algemene rampen getroffen zullen worden, of dat die rampen voor ons niet zullen wezen wat zij voor anderen zijn, dat wij ten dage des doods aan de prikkel er van mogen ontkomen, welke is de toorn Gods en de verdoemenis der hel. Maar het moet ons streven zijn, niet slechts om daaraan te ontkomen, maar ook om te staan voor de Zoon des mensen, niet slechts als vrijgesproken door onze Rechter, Psalm 1:5, vrijmoedigheid te hebben in de dag van Christus (dat wordt verondersteld in ons ontkomen of ontvlieden van al deze dingen) maar om te staan voor Zijn aangezicht, Hem dienende op te wachten als onze Meester, voortdurend te staan voor Zijn troon, en Hem dag en nacht te dienen in Zijn tempel, Openbaring 7:15, altijd, evenals de engelen, Zijn aangezicht te zien, Mattheüs 18:10. Evenals vroeger, Hoofdstuk 20:35, wordt hier van de heiligen gezegd, dat zij waardig geacht zijn. Door het goede werk Zijner genade in hen maakt God hen geschikt voor deze zaligheid, en door de welwillendheld en liefde Zijner genade jegens hen, acht Hij hen er voor waardig, maar, zoals Hugo de Groot hier zegt, een groot deel van onze waardigheid ligt in de erkenning van onze onwaardigheid.
2. Wat wij bij het najagen van dat doel hebben te doen: Waakt dan te aller tijd, biddende. Waakzaamheid en gebed moeten samengaan, Nehemia 4:9. Zij, die de toekomenden toorn willen ontvlieden, en zich van de toekomende gelukzaligheid willen verzekeren, moeten waken en bidden, en moeten dat altijd doen, het tot het voortdurend werk huns levens maken.
a. Om over zich zelf te waken. "Waakt tegen de zonde, waakt voor iedere plicht, waakt om gebruik te maken van iedere gelegenheid om goed te doen. Waakt, en blijft wakker in de verwachting van de komst uws Heeren, opdat gij in de rechte gezindheid moogt zijn om Hem te ontvangen en welkom te heten."
b. Om gemeenschap te blijven oefenen met God: wees dan te allen tijde biddende, wees immer in de gezindheid hiertoe, houdt er geregelde tijden voor aan, wees er overvloedig in, bidt bij alle gelegenheden. Diegenen zullen waardig geacht worden een leven van lof te leiden in de andere wereld, die in deze wereld een leven leiden van gebed.
V. In de laatste twee verzen hebben wij een bericht, hoe Christus de drie of vier dagen heeft doorgebracht tussen Zijn intocht in Jeruzalem en de nacht, in welken Hij werd verraden.
1. Des daags was Hij lerende in de tempel. Christus predikte op werkdagen zowel als op sabbatdagen. Hij was een onvermoeid prediker, Hij predikte in weerwil van tegenstand, en in het midden dergenen, die, naar Hij wist, gelegenheid tegen Hem zochten.
2. Des nachts ging Hij uit, om in het huis van een vriend op de Olijfberg te vernachten, ongeveer twintig minuten buiten de stad. Waarschijnlijk had Hij ook vrienden in de stad, die Hem graag geherbergd zouden hebben, maar des avonds trok Hij zich graag terug uit het gewoel en gedruis der stad, ten einde meer tijd te hebben voor stille afzondering tot gebed, nu zijn ure nabij kwam.
3. Vroeg in de morgen was Hij wederom in de tempel, waar Hij een rede hield voor hen, die Hem wilden horen, en het volk was ijverig om naar iemand te horen, die ijverig was om voor hen te prediken, vers 38. Al het volk kwam des morgens vroeg, heen stromende naar de tempel om Hem te horen, hoewel de overpriesters en schriftgeleerden alles deden wat zij konden, om het volk tegen Hem in te nemen. Soms moet de smaak, dien ernstige, eerlijke en eenvoudige mensen aan de dag leggen voor een goede prediking, meer gewaardeerd worden dan die van de vernuftige en geleerden, die met aanzien en macht bekleed zijn.