Ga naar inhoud

Markus 13

  1. EN als Hij uit den tempel ging, zeide een van Zijn discipelen tot Hem: Meester, zie, hoedanige stenen en hoedanige gebouwen!
  2. En Jezus antwoordende zeide tot hem: Ziet gij deze grote gebouwen? Er zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.
  3. En als Hij gezeten was op den Olijfberg, tegenover den tempel, vraagden Hem Petrus en Jakobus en Johannes en Andréas alleen:
  4. Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? En welk is het teken wanneer deze dingen alle voleindigd zullen worden?
  5. En Jezus hun antwoordende, begon te zeggen: Ziet toe dat niemand u verleide.
  6. Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus, en zullen velen verleiden.
  7. En wanneer gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen, zo wordt niet verschrikt; want dit moet geschieden; maar nog is het einde niet.
  8. Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen aardbevingen zijn in verscheidene plaatsen, en er zullen hongersnoden wezen en beroerten. Deze dingen zijn maar beginselen der smarten.
  9. Maar ziet gij voor uzelven toe; want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen en in de synagogen; gij zult geslagen worden, en voor stadhouders en koningen zult gij gesteld worden om Mijnentwil, hun tot een getuigenis.
  10. En het Evangelie moet eerst gepredikt worden onder al de volken.
  11. Doch wanneer zij u leiden zullen om u over te leveren, zo zijt tevoren niet bezorgd wat gij spreken zult, en bedenkt het niet; maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, spreekt dat; want gij zijt het niet die spreekt, maar de Heilige Geest.
  12. En de ene broeder zal den anderen broeder overleveren tot den dood, en de vader het kind; en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders en zullen hen doden.
  13. En gij zult gehaat worden van allen om Mijns Naams wil; maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
  14. Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan door den profeet Daniël gesproken is, staande waar het niet behoort (die het leest, die merke daarop), alsdan die in Judéa zijn, dat zij vlieden op de bergen.
  15. En die op het dak is, kome niet af in het huis, en ga niet in om iets uit zijn huis weg te nemen.
  16. En die op den akker is, kere niet weder terug om zijn kleed te nemen.
  17. Maar wee den bevruchten en den zogenden vrouwen in die dagen.
  18. Doch bidt dat uw vlucht niet geschiede des winters.
  19. Want die dagen zullen zulke verdrukking zijn, welker gelijke niet geweest is van het begin der schepselen, die God geschapen heeft, tot nu toe, en ook niet zijn zal.
  20. En indien de Heere de dagen niet verkort had, geen vlees zou behouden worden; maar om der uitverkorenen wil, die Hij heeft uitverkoren, heeft Hij de dagen verkort.
  21. En alsdan zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus; of: Zie, Hij is daar; gelooft het niet.
  22. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen tekenen en wonderen doen, om te verleiden, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen.
  23. Maar gijlieden, ziet toe; zie, Ik heb u alles voorzegd.
  24. Maar in die dagen, na die verdrukking, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven.
  25. En de sterren des hemels zullen daaruit vallen, en de krachten die in de hemelen zijn, zullen bewogen worden.
  26. En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien, komende in de wolken met grote kracht en heerlijkheid.
  27. En alsdan zal Hij Zijn engelen uitzenden en zal Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het uiterste der aarde tot het uiterste des hemels.
  28. En leert van den vijgenboom deze gelijkenis: Wanneer nu zijn tak teer wordt en de bladeren uitspruiten, zo weet gij dat de zomer nabij is.
  29. Alzo ook gij, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet dat het nabij, voor de deur is.
  30. Voorwaar Ik zeg u, dat dit geslacht niet zal voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn.
  31. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.
  32. Maar van dien dag en die ure weet niemand, noch de engelen die in den hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vader.
  33. Ziet toe, waakt en bidt; want gij weet niet wanneer de tijd is.
  34. Gelijk een mens buitenslands reizende, zijn huis verliet, en zijn dienstknechten macht gaf en elk zijn werk, en den deurwachter gebood dat hij zou waken.
  35. Zo waakt dan (want gij weet niet wanneer de heer des huizes komen zal, des avonds laat of te middernacht of met het hanengekraai of in den morgenstond),
  36. Opdat hij niet onvoorziens kome en u slapende vinde.
  37. En hetgeen Ik u zeg, dat zeg Ik allen: Waakt.

Inleiding🔗

Wij hebben hier de substantie van de profetische rede, die onze Heere Jezus heeft uitgesproken, doelende op de verwoesting van Jeruzalem en de voleinding aller dingen. Het was een van Zijn laatste redevoeringen, gericht, niet tegen het volk maar tegen de priesters, de schriftgeleerden en de ouderlingen, niet uitgesproken in het openbaar, maar voor slechts vier van Zijn discipelen, voor wie zijn verborgenheid geweest is.

Hier is:
I. De gelegenheid tot zijn voorzegging - toen Zijn discipelen de gebouwen des tempels bewonderden, vers 1, 2, en Hem vroegen naar de tijd, wanneer zij verwoest zullen worden, vers 3, 4.
II. De voorzeggingen zelven.
1. Betreffende het komen van bedriegers, vers 5, 6, 21-23.
2. Betreffende de krijg der volken, vers 7, 8.
3. Betreffende de vervolging der Christenen, vers 9-13.
4. Betreffende de verwoesting van Jeruzalem, vers 14.
5. Betreffende het einde der wereld, vers 24-27.
III. Enige algemene aanduidingen betreffende de tijd van deze dingen, vers 28-32.
IV. Enige praktische gevolgtrekkingen uit dit alles, vers 33-37.

Markus 13:1-4🔗

Wij kunnen hier zien:
I. Hoe geneigd velen van Christus’ eigen discipelen geweest zijn, om de dingen te vergoden, die een groot en groots aanzien hadden, en gedurende lange tijd als heilig beschouwd werden. Zij hadden Christus horen klagen over hen, die de tempel tot een moordenaarshol hadden gemaakt, en toch hebben zij, toen Hij er van vertrok, wegens de goddeloosheid, die er in bleef, Hem aangezocht om met het statige gebouw en de versierselen er van even ingenomen te zijn als zij dit waren. Een hunner zei tot Hem: "Meester! zie hoedanige stenen en hoedanige gebouwen! vers 1. Nooit hebben wij in Galiléa iets dergelijks gezien, O, verlaat deze heerlijke plaats toch niet."

II. Hoe weinig waarde Christus hecht aan uiterlijke pracht, waar geen wezenlijke reinheid is. Ziet gij deze grote gebouwen, zegt Christus, en bewondert gij ze? Ik zeg u, de tijd is nabij wanneer niet een steen op de anderen steen gelaten zal worden, die niet afgebroken zal worden, vers 2. De pracht van dit gebouw zal het niet beveiligen, en in de Heere Jezus geen medelijden er voor opwekken. Hij ziet met ontferming neer op het verderf van kostelijke zielen, en weent over haar, want op dezen stelt Hij een zeer hogen prijs, maar wij bevinden niet dat Hij met enigerlei leedwezen het verderf aanschouwt van een prachtig huis, als Hij er door de zonde is uitgedreven, want zulk een huis heeft weinig waarde in Zijn oog. Met hoe weinig kommer of leedgevoel zegt Hij: Er zal niet een steen op de anderen steen gelaten worden. De sterkte en soliditeit van de tempel bestond grotendeels in de grootte der stenen, en als dezen neergeworpen zijn, zal er spoor noch herinnering van overblijven. Zolang er nog een gedeelte van bleef staan, kon er nog hoop gevoed worden voor een herstelling, maar welke hoop is er, als niet een steen op de anderen gelaten zal worden?

III. Hoe natuurlijk het voor ons is, te willen weten wat er in de toekomst zal geschieden, en er ook het tijdstip van te willen weten. Wij zullen dikwijls meer verlanged zijn deze dingen te weten, dan te weten wat onze plicht is. Zijn discipelen wisten niet hoe zij deze leer van de ondergang des tempels moesten opnemen. Zij beschouwden de tempel als het koninklijk paleis van hun Meester, waarin zij verwachtten tot hoge ambten bevorderd te zullen worden, daarom waren zij in bekommernis, totdat zij met Hem alleen waren en omtrent deze zaak meer van Hem zouden vernemen. Toen Hij dus terugkeerde naar Bethanië, zat Hij neer op de Olijfberg, tegenover de tempel, vanwaar Hij er het volle gezicht op had, en aldaar zijn vier van hen overeengekomen Hem alleen, dat is in een bijzonder onderhoud, te vragen, wat Hij bedoelde met de verwoesting van de tempel, die zij evenmin begrepen als zij de voorzeggingen van Zijn dood begrepen hebben, zo weinig paste dit in hun plannen en denkbeelden. Hoewel nu slechts deze vier de vraag gedaan hadden, heeft Christus toch zijn rede ter beantwoording dier vraag waarschijnlijk ten aanhore van al de discipelen uitgesproken, maar toch in het bijzonder, dat is: niet ten aanhore der schare. Hun vraag luidt: Wanneer zullen deze dingen zijn? Zij willen niet in twijfel trekken - of tenminste daar niet de schijn van hebben - of deze dingen al of niet zijn zullen (want hun Meester had hun gezegd, dat zij zijn zullen) maar zij willen hopen, dat dit nog in de verre toekomst ligt. Toch vragen zij niet nauwkeurig naar de dag en het jaar (hierin waren zij bescheiden) maar zij zeggen: Zeg ons: welk is het teken, wanneer deze dingen allen voleindigd zullen worden? Door welke voortekenen zullen zij voorafgegaan worden?

Markus 13:5-13🔗

In antwoord op hun vraag bedoelt onze Heere Jezus niet zozeer hun nieuwsgierigheid te bevredigen, als wel hun geweten voor te lichten. Hij laat hen nog in het duister ten opzichte van de tijden en gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft, en die het hun niet toekwam te weten, maar Hij geeft hun de nodige waarschuwingen met betrekking tot de gebeurtenissen, die nu weldra zullen plaatshebben.

I. Zij moeten er zorg voor dragen niet misleid te worden door verleiders en bedriegers, die nu weldra zullen opstaan, vers 5 en 6. "Ziet toe dat u niemand verleide, opdat gij, de waren Messias gevonden hebbende, Hem niet weer verliest onder de menigte van valse Christussen, of verlokt wordt om anderen in mededinging met Hem aan te nemen. Velen zullen komen in Mijn naam (niet in de naam Jezus), maar zeggende: Ik ben de Christus, dus aanspraak makende op de waardigheid, die alleen Mij toekomt. Nadat de Joden de waren Christus verworpen hadden, zijn zij door vele valse Christussen bedrogen geworden, maar nooit tevoren. Deze valse Christussen hebben velen verleid, ziet dus toe dat zij ook u niet verleiden. Als velen bedrogen worden, dan moet dit ons aansporen om voor ons zelven toe te zien.

II. Zij moeten ook wel toezien om niet verschrikt te worden door de geruchten van oorlogen, vers 7, 8. De zonde heeft de oorlogen in de wereld gebracht, en zij ontstaan uit der mensen begeerlijkheden. Maar in sommige tijden worden de volken meer gekweld en geteisterd door oorlogen dan in andere tijden, en zo zal het nu wezen. Toen Christus in de wereld kwam, heerste er algemene vrede, maar kort nadat Hij de wereld verlaten had, woedde overal krijg, Het een volk zal tegen het andere volk opstaan, en het een koninkrijk tegen het andere koninkrijk. En wat zal er dan worden van hen, die aan alle volken het Evangelie moeten prediken? Temidden van het krijgsgedruis wordt de stem der wet niet gehoord. Maar weest niet verschrikt.

1. "Laat het geen verrassing voor u zijn: gij moet dit verwachten, en zulke dingen moeten geschieden, want God heeft ze verordineerd om zijn raadsbesluiten tot stand te brengen. En door de Joodse oorlogen (waarvan Josephus ons een uitvoerig verhaal heeft gegeven) zal God de goddeloosheid der Joden straffen."

2. "Laat het u niet verschrikken, alsof uw belange door deze oorlogen in gevaar kwamen, of uw werk er door belemmerd werd, gij hebt er niet mede van doen, en dus behoeft gij ook niet te vrezen er door geschaad te worden." Zij, die de goedkeuring der wereld verachten, haar niet begeren of zoeken, kunnen ook het dreigen der wereld verachten, en behoeven het niet te vrezen. Indien wij ons niet zoeken te verheffen met hen, die hoog en aanzienlijk worden in de wereld, waarom zouden wij dan vrezen te vallen met hen, die in de wereld zijn?

3. "Laat dit niet beschouwd worden als een voorteken van het naderend einde der wereld, want nog is het einde niet, vers 7. Denkt niet dat deze oorlogen de wereld tot haar einde zullen brengen, nee, er zijn andere tussen komende raadsbesluiten, die tussen dit einde en het einde aller dingen vervuld moeten worden, die bestemd zijn om u voor te bereiden op het einde, maar niet om het voor de tijd te verhaasten."

4. "Laat dit niet beschouwd worden als de grootste straf, het zwaarste oordeel Gods, nee, Hij heeft meer pijlen in Zijn pijlkoker, en zij zijn bestemd voor de vervolgers. Zijt niet ontroerd door de geruchten van oorlogen, want zij zijn slechts de beginselen der smarten, daarom behoort gij, in plaats van er door ontroerd te worden, op erger voorbereid te zijn, want er zullen ook aardbevingen zijn in verscheidene plaatsen, die grote menigten onder het puin van hun eigen huizen zullen begraven, en er zullen hongersnoden wezen, waardoor vele armen zullen omkomen uit gebrek aan brood, en beroerten, zodat er voor de in- en uitgaande geen vrede zal wezen. De wereld zal vol wezen van beroerten, maar zijt gijlieden niet ontroerd, van buiten is er krijg, van binnen vrees, maar vreest gijlieden hun vrees niet." De discipelen van Christus kunnen, tenzij het door hun eigen schuld anders is, een heilige gerustheid en kalmte van geest genieten, ook wanneer alles om hen heen in de grootste wanorde en beroering is.

III. Zij moeten wel toezien om niet van Christus te worden afgetrokken en van hun plicht jegens Hem, door het lijden, dat zij om Zijnentwil zullen hebben te verduren. Wederom zegt Hij: Ziet voor uzelven toe, vers 9. Hoewel gij aan het zwaard van de krijg beter zult kunnen ontkomen dan uw naburen, omdat gij u met de openbare twisten en geschillen niet inlaat, zo weest toch niet al te gerust, want gij zult meer dan anderen blootstaan voor het zwaard der gerechtigheid, en de partijen, die onderling in strijd zijn tegen elkaar, zullen zich verenigen tegen ulieden. Ziet dus toe, dat gij u niet vleit met de hoop op uitwendige welvaart en zulk een aards koninkrijk, als waarvan gijlieden gedroomd hebt, want het is door vele verdrukkingen, dat gij in het koninkrijk Gods moet ingaan. Ziet toe dat gij u niet blootstelt aan moeite en gevaar, en ze uzelven dus niet berokkent. Ziet toe op hetgeen gij zegt en doet, want veler ogen zullen op u gevestigd zijn. Merk nu op:

1. Waarin de kwellingen bestaan, die zij hebben te wachten.

a. Zij zullen van allen gehaat worden, kwelling genoeg! Het denkbeeld van gehaat te zijn is voor een teer gemoed zeer smartelijk, en de vruchten van dien haat moeten een voortdurende kwelling wezen, zij, die kwaadaardig zijn, stichten onheil. Het was niet wegens iets verkeerds in hen, of iets verkeerds door hen gedaan, dat zij gehaat werden, maar om de naam van Christus, omdat zij naar Zijn naam waren genoemd, Zijn naam aanriepen, Zijn naam predikten en in Zijn naam wonderen deden. De wereld haatte hen, omdat Hij hen liefhad.

b. Hun eigen bloedverwanten zullen hen overleveren, zij, aan wie zij het nauwst waren verbonden, en van wier bescherming zij dus afhankelijk waren, Zij zullen u overleveren, u aangeven, en uw vervolgers zijn. Als een vader een kind heeft, en dat kind is een Christen, dan zal hij van alle natuurlijke liefde worden ontbloot, of zijn natuurlijke liefde zal verzwonden worden door dweepzucht, en zo zal hij zijn eigen kind aan de vervolgers overleveren, alsof hij andere goden diende, Deuteronomium 13:6-10.

c. Hun kerkregeerders zullen de censuur op hen toepassen: "Zij zullen u overleveren aan het grote sanhedrin te Jeruzalem en aan de mindere kerkelijke rechtbanken in andere steden en gij zult geslagen worden in de synagogen met veertig slagen als overtreders van de wet, die in de synagoge werd gelezen". Het is niets nieuws, dat door het verraad der ambtsdragers de wapenen der kerk tegen haar beste vrienden gericht worden.

d. Stadhouders en koningen zullen hun macht tegen hen aanwenden. Daar de Joden de macht niet hadden hen ter dood te brengen, zullen zij de toorn der Romeinse overheden tegen hen gaande maken, zoals zij Herodes tegen Jakobus en Petrus hebben opgezet, en zij zullen u ter dood doen brengen als vijanden van het rijk. Zij moeten ten bloede toe weerstaan, en blijven weerstaan.

2. Wat hun temidden van deze grote benauwdheden tot troost zal wezen.

a. Dat de arbeid, waartoe zij geroepen waren, zal blijven voortgaan en voorspoed zal hebben, in weerwil van al de tegenstand, dien zij zullen ontmoeten, vers 10. Niettegenstaande dit alles, zal het Evangelie aan alle volken gepredikt worden, en voor de verwoesting van Jeruzalem zal er het geklank van uitgaan over de gehele aarde, niet slechts tot het gehele volk der Joden, maar tot alle volken der aarde. Het is voor hen, die om des Evangelies wil lijden, troostrijk dat, hoewel zij verpletterd en terneder geworpen worden, het Evangelie niet vernietigd kan worden, het zal stand houden en de overwinning behalen.

b. Dat hun lijden, in plaats van hun werk te belemmeren, het zal bevorderen. "Als gij voor stadhouders en koningen gesteld wordt, dan zal dit wezen tot een getuigenis voor hen (aldus wordt vers 9 door sommigen gelezen). Het zal u de gelegenheid geven om het Evangelie te prediken aan hen, voor wie gij als misdadigers gebracht zult worden, en tot wie gij anders geen toegang zoudt kunnen verkrijgen." Zo is het een getuigenis voor hen geweest, dat Paulus voor Felix en Festus, en Agrippa en Nero werd gesteld, een getuigenis voor hen betreffende Christus en Zijn Evangelie. Of, zoals wij de tekst lezen: "Het zal wezen een getuigenis tegen hen, tegen de rechters en de vervolgers, die met de uiterste woede hen vervolgen, die na een grondig onderzoek of verhoor, niet slechts onschuldige, maar zeer voortreffelijke personen blijken te zijn. Het Evangelie is voor ons een getuigenis betreffende Christus en de hemel. Indien wij het ontvangen, dan zal het een getuigenis voor ons zijn, het zal ons rechtvaardig maken en behouden, maar zo niet, dan zal het in dien groten dag een getuigenis tegen ons wezen.

c. Dat zij, als zij voor koningen en stadhouders gesteld zullen worden om Christus wil, bijzondere hulp van de hemel zullen ontvangen, om voor Christus’ zaak en hun eigen zaak te pleiten, vers 11. "Zijt tevoren niet bezorgd, wat gij spreken zult, hebt er geen zorg over hoe gij tot aanzienlijke personen het woord zult richten, om hun gunst te verwerven. uw zaak is rechtvaardig en heerlijk, en behoeft niet ondersteund te worden door vooraf - weloverdachte redevoeringen, maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, wat u ingegeven en in de herinnering gebracht zal worden, wat u op het eigen ogenblik in de mond zal gelegd worden, dat spreekt. En vreest niet voor de goeden uitslag er van, omdat het aldus voor de vuist is gesproken, want gij zijt het niet, die spreekt door de kracht van uw eigen wijsheid, van uw overleg en besluit, maar het is de Heilige Geest." Zij, die door Christus worden geroepen om zijn voorspraak te wezen, zullen van volledige instructies worden voorzien, en als wij in de dienst van Christus bezig zijn, dan kunnen wij op de hulp van de Geest van Christus rekenen.

d. Dat, ten laatste, de hemel vergoeding zal bieden voor alles. "Gij zult op uwen weg velerlei moeite en ontbering hebben te verduren, maar zijt goedsmoeds, uw strijd zal dan vervuld wezen, en uw getuigenis voleindigd, en wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden," vers 13. Volharding wint de kroon: De zaligheid, die hier beloofd is, is meer dan een bevrijding van kwaad, het is een eeuwige zaligheid, die een overvloedige beloning zal wezen voor al hun arbeid en lijden. Dit alles hebben wij in Matthéüs 10:17 en verder.

Markus 13:14-23🔗

In hun rebelleren tegen de Romeinen en hun vervolgen van de Christenen hebben de Joden hun eigen ondergang verhaast, met kracht en naar verdienste hebben zij God en de mensen tegen zich gewapend, 1 Thessalonicenzen 2:15. Nu hebben wij hier een voorzegging van dat verderf, dat binnen minder dan veertig jaren over hen gekomen is. Wij hadden dit reeds in Matthéüs 24:15 enz. Merk op.

I. Wat desbetreffende hier voorzegd is.

1. Dat de Romeinse heirlegers een inval zullen doen in Judea, en Jeruzalem, de heilige stad, zullen belegeren. Dat was de gruwel der verwoesting, waarvan de Joden gegruwd hebben, en waardoor zij verwoest zijn geworden. Het land van uwen vijand wordt genoemd het land, waarover gij verdrietig zijt, Jesaja 7:16. Het was een gruwel, omdat het niets dan verwoesting met zich bracht. Zij hadden Christus verworpen als een verfoeisel, die hun heil en hun verlossing zou geweest zijn, en nu bracht God een gruwel over hen, die hun verwoesting wezen zal, waarvan aldus gesproken is door Daniël de profeet, Hoofdstuk 9:27, als hetgeen, waardoor het slachtoffer en het spijsoffer ophouden. Dit leger stond waar het niet behoorde, in en rondom de heilige stad, waar de heidenen niet hadden behoren te naderen, en het zou hun ook niet toegelaten zijn tot daar te naderen, indien Jeruzalem niet eerst de kroon hunner heiligheid had ontwijd. Hierover klaagt de kerk, Klaagliederen 1:10. De heidenen gingen in haar heiligdom, waarvan Gij geboden had, dat zij in uw gemeenten niet komen zouden. Maar de zonde heeft de bres gemaakt, door welke de heerlijkheid uitging en de gruwel der verwoesting inkwam, en stond waar het niet behoort. Laat nu hij, die dit leest, dit verstaan en trachten het recht te vatten. Profetieën moeten niet al te duidelijk wezen, maar toch wel verstaanbaar voor hen, die ze onderzoeken, en zij worden het best verstaan, door ze eerst met elkaar en daarna met de gebeurtenis te vergelijken.

2. Dat er, als het Romeinse heirleger in het land zou komen, nergens veiligheid of behoudenis zou zijn, behalve door het land te verlaten, en dat wel met allen mogelijken spoed. Het zal niet baten te strijden, de vijanden zullen hun te sterk zijn, of zich te verbergen, want de vijanden zullen hen ontdekken, of te capituleren, de vijanden zullen hun geen kwartier geven. Men zal niet eens zijn leven tot een buit hebben dan door te vluchten naar de bergen buiten Judea, dit behoort dan reeds op het eerste schrikgerucht te worden gedaan om zo goed mogelijk weg te komen. Indien iemand op het dak is, beproevende om van daar de bewegingen des vijands te bespeuren, en hen ziet komen, zo laat hem niet ingaan om iets uit zijn huis weg te nemen, want dit zal slechts tijdverlies voor hem zijn, en tijd is kostbaarder voor hem dan de beste goederen, en het zou hem slechts bezwaren en belemmeren in zijn vlucht. En als hij op de akker is, en vandaar de nadering des vijands ontdekt, hij ga weg, zoals hij is en kere niet weer terug om zijn kleed te nemen, vers 16. Indien hij zijn leven kan redden, laat hem dit als een grote winst beschouwen, al kan hij dan ook niets anders redden, en laat hem God danken, dat hij, hoewel hij zijn aardse bezittingen verloren heeft, toch niet uit het land der levenden is weggenomen.

3. Dat het dan een zeer zware tijd zal zijn voor moeders en zogende vrouwen, vers 17. Wee de bevruchte vrouwen, die zich naar geen vreemde plaats durven begeven, zich niet met zoveel spoed kunnen bewegen als anderen en hulpeloos zijn. En wee de zogende vrouwen, die niet weten hoe zij hare kinderkens zouden kunnen achterlaten en evenmin hoe ze mede te nemen. De onbeduidendheid, het ongenoegzame van het schepsel is zo groot, dat er dikwijls een tijd kan wezen, wanneer de grootste gerieflijkheden de grootste lasten en bezwaren worden. Het zou ook zeer bezwaarlijk voor hen zijn, als zij genoodzaakt waren te vluchten in de winter, vers 18, als het weer ongunstig is en de wegen slecht en schier onbegaanbaar zijn, inzonderheid in de bergen, waarheen zij vlieden moesten. Indien er niets tegen te doen is en zware tijden moeten komen, dan is het ons toch geoorloofd te wensen, en er om te bidden, dat, indien het met Gods wil overeenkomt, de omstandigheden zo geregeld en geschikt zijn, dat het lijden er door verzacht wordt, en als de zaken slecht zijn, dan behoren wij te bedenken, dat zij nog erger hadden kunnen wezen. Het is erg tot vluchten genoodzaakt te zijn, maar nog erger zou het wezen als het in de winter ware geweest.

4. Dat er in geheel het Joodse land zulk een vernieling en verwoesting zal plaatshebben, als waarvan de weerga in geen geschiedenis gevonden wordt, vers 19. Die dagen zullen zulke verdrukking zijn, welker gelijke niet geweest is van het begin der schepselen, die God geschapen heeft, tot nu toe, en ook niet zijn zal, namelijk zulk een samenstel van lijden en van zo lange duur. De verwoesting van Jeruzalem door de Chaldeeën was ontzettend, maar zij wordt door deze verwoesting nog overtroffen. Het dreigde een algemene slachting te worden van het Joodse volk, zo barbaars hebben zij elkaar omgebracht, en de Romeinen verslonden hen allen, zodat, indien hun oorlogen nog een weinig langer hadden geduurd, geen vlees zou behouden zijn geworden. Geen enkele Jood zou in het leven gebleven zijn, maar temidden van Zijn toorn is God gedachtig geweest. Zijner ontferming, en

a. heeft Hij de dagen verkort. Hij liet af van Zijn twist met hen, eer er een algeheel einde met hen gemaakt was. Als kerk en natie was het verderf, dat over hen kwam, volkomen, maar aan vele particuliere personen werd het leven gegeven als een buit, toen de storm voorbij was.

b. Het geschiedde om der uitverkorenen wil, dat die dagen verkort werden, velen van hen zijn er, om de wille der weinigen, die in Christus geloofden en Hem getrouw bleven, te beter om gevaren. Er was een belofte, dat een overblijfsel behouden zou worden, Jesaja 10:22, en dat God om de wille Zijner knechten hen niet allen zal verderven, Jesaja 65:8, en deze beloften moeten vervuld worden. Gods eigen uitverkorenen roepen dag en nacht tot Hem, en hun gebed moet verhoord worden, Lukas 18:7.

II. Welke aanwijzingen aan de discipelen gegeven worden ten opzichte hiervan.

1. Zij moeten zorg dragen voor hun eigen leven. "Als gij het land ingenomen en de stad belegerd zult zien, dan moet gij u niet vleien met de hoop, dat de vijand zich terug zal trekken, of dat gij gunst in zijn ogen zult vinden, maar zonder verder beraad of uitstel moeten zij, die in Judea zijn, vlieden op de bergen, vers 14. Mengt u niet in de strijd, die u niet aangaat, laat de potscherf twisten met aarden potscherven, maar gij, verlaat het schip, als gij ziet dat het zinkt, zodat gij de dood der onbesnedenen van hart niet sterft.".

2. Zij moeten zorgen voor de behoudenis hunner ziel. "In die tijd zullen verleiders aan het werk zijn, want zij beminnen het in troebel water te vissen, daarom moet gij alsdan dubbel op uw hoede zijn. Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of ziet, Hij is daar, gelooft het niet, want gij weet, dat Hij in de hemel is, en aan het einde der tijden wederkomen zal om de wereld te oordelen. Christus aangenomen hebbende, zo laat u niet heentrekken in de strikken van enigerlei antichrist, want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan", vers 22. Toen het Evangeliekoninkrijk werd opgericht, heeft Satan al zijn krachten verzameld om het tegen te staan, en heeft daarbij al zijn listen en lagen in het werk gesteld. God heeft dit toegelaten om de oprechtheid van sommigen op de proef te stellen en de geveinsdheid van anderen bloot te leggen, alsmede tot beschaming van hen, die Christus hebben verworpen, toen Hij hun aangeboden werd. Valse christussen zullen opstaan en valse profeten, die hen in hun prediking zullen aanprijzen, of wel de zodanige, die, hoewel zij niet voorgeven christussen te zijn, zich toch voor profeten zullen uitgeven, beproeven zullen de toekomst te voorspellen, en zij zullen tekenen en (leugen) wonderen doen. Zo vroeg reeds is de verborgenheid der ongerechtigheid begonnen te werken, 2 Thessalonicenzen 2:9. Zij zouden, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen verleiden. Zo schoonschijnend zullen hun woorden wezen, en met zoveel ijver zullen zij er zich op toeleggen om de lieden te bedriegen, dat zij velen zullen aftrekken, die ijverige belijders van de godsdienst zijn geweest, velen van wie men goede hoop scheen te kunnen koesteren, dat zij zouden volharden, want niets zal de kracht hebben om de mensen standvastig te maken, behalve dat fondament Gods, dat onbeweeglijk is: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, welke bewaard zullen blijven, als het geloof van anderen aan het wankelen is gebracht, 2 Timotheüs 2:18, 19. Zij zouden, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen verleiden, maar het is niet mogelijk hen te verleiden, wie er ook verhard worden, de uitverkorenen zullen het verkrijgen, Romeinen 11:7. Maar laat de discipelen, uit aanmerking hiervan, wèl toezien, aan wie zij geloof schenken, vers 23. Maar gijlieden, ziet toe. een verzekering van te zullen volharden en een waarschuwing tegen afval kunnen zeer goed samengaan. Hoewel Christus tot hen zei: Ziet toe, volgt daar toch niet uit, dat hun volharding in twijfel getrokken moest worden, want zij werden bewaard door de kracht Gods, en hoewel hun volharding verzekerd was, volgt hier toch niet uit, dat de waarschuwing nodeloos was, want zij moeten bewaard worden door het gebruik van de bestemde middelen. God zal hen bewaren, maar zij moeten zichzelf bewaren. "Ik heb u alles voorzegd, Ik heb u die gevaren voorzegd, opdat gij, door gewaarschuwd te zijn, gewapend kunt wezen, Ik heb u alles voorzegd, wat u nodig was vooruit te weten, en daarom hoedt u van te luisteren naar hen, die voorgeven profeten te zijn en u meer voorzeggen dan Ik u voorzegd heb". De genoegzaamheid der Schrift is een kostelijk argument tegen het luisteren naar hen, die voorgeven geïnspireerd te zijn.

Markus 13:24-27🔗

Deze verzen schijnen te doelen op Christus’ wederkomst om de wereld te oordelen. In hun vraag hadden de discipelen de verwoesting van Jeruzalem verward met het einde der wereld, Matthéüs 24:3, hetgeen gegrond was op een vergissing, alsof de tempel bestaan moest zolang de wereld bestaat. Christus herstelt deze vergissing, en toont dat het einde der wereld in die dagen, die andere dagen waarnaar gij vraagt, de dag van Christus’ komst en de dag des oordeels, zullen wezen na die verdrukking, en niet gelijktijdig er mede. Laat hen, die leven als het Joodse volk verwoest wordt, er zich voor wachten te denken, dat de Zoon des mensen, omdat Hij dan niet zichtbaar op de wolken verschijnt, ook daarna nooit aldus komen zal. Nee, daarna zal Hij komen. En hier voorzegt Hij:

1. De eindelijke ontbinding van het tegenwoordige samenstel der wereld, zelfs van dat gedeelte er van, dat het minst aan verandering onderhevig schijnt te zijn, het zuiverder en fijner deel er van, de zon zal verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet meer geven, want zij zullen overstraald en overschitterd worden door de heerlijkheid van de Zoon des mensen, Jesaja 24:23. De sterren des hemels, die van de beginne hare plaats en haar regelmatige bewegingen hebben behouden, zullen vallen als bladeren in de herfst, en de krachten, die in de hemelen zijn, de hemellichamen, de vaste sterren, zullen bewogen worden.

2. De zichtbare verschijning van de Heere Jezus, aan wie op dien dag het oordeel zal overgegeven worden, vers 26. Alsdan zullen zij de Zoon des mensen zien, komende in de wolken. Waarschijnlijk zal Hij komen boven de plaats, waar Hij zat, toen Hij deze woorden sprak, want de wolken zijn in de lagere delen der lucht. Hij zal komen met grote kracht en heerlijkheid gelijk passend is voor het doel, waarmee Hij komt. Dan zal alle oog Hem zien.

3. De bijeen vergadering tot Hem van al de uitverkorenen, vers 27, Hij zal zijn engelen uitzenden en zal zijn uitverkorenen bijeen vergaderen de Heere tegemoet in de lucht, 1 Thessalonicenzen 4:17. Zij zullen vergaderd worden van het een einde der wereld tot het andere, zodat van die algemene vergadering niemand gemist zal worden. Zij zullen vergaderd worden van het uiterste der aarde, het verst verwijderd van de plaats, waar Christus’ rechterstoel zal staan, en zij zullen bijeengebracht worden tot het uiterste des hemels, zo zeker, zo snel, zo gemakkelijk zal hun vervoer geschieden, dat niemand hunner verdwaald zal geraken, al worden zij ook van het uiterste der aarde langs een weg, en naar het uiterste des hemels langs een anderen weg gebracht. Een getrouw, gelovig Israëliet zal veilig geleid worden, al was het ook van de uiterste grens van het land der gevangenschap tot de verst verwijderde grens van het land der belofte.

Markus 13:28-37🔗

Wij hebben hier de toepassing van deze profetische leerrede, leert nu op de rechte wijze voorwaarts te zien.

I. "Wat betreft de verwoesting van Jeruzalem, verwacht haar binnen zeer korten tijd, zoals gij, wanneer de tak van de vijgenboom teder wordt en de bladeren uitspruiten, verwacht dat de zomer nabij is, vers 28. Als tweede oorzaken beginnen te werken, dan verwacht gij daar naar de rechte orde en tijd de uitwerkselen van te zien. Evenzo, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, als gij de Joodse natie in een oorlog gewikkeld ziet, verward en verbijsterd door valse christussen en profeten, en zich het ongenoegen der Romeinen op de hals halende, inzonderheid, als gij ziet, dat zij u om uws Meesters wil vervolgen, en daardoor volharden in hetgeen zij deden toen zij Hem ter dood hebben gebracht, en het dus herhalen, zodat zij de mate hunner ongerechtigheid vol doen worden, zegt dan, dat hun ondergang nabij is, ja voor de deur is, en zorgt dienovereenkomstig voor uzelven". Wèl waren al de discipelen, behalve Johannes, weggenomen voor de dag des kwaads, maar het volgende geslacht, dat zij moesten opleiden, zou dit alles beleven, en door de instructies, die Christus naliet, werden zij bewaard van er in te delen. "Dit geslacht, dat nu opkomt, zal niet voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn, waarvan Ik u gesproken heb met betrekking tot Jeruzalem, en weldra zullen zij beginnen te geschieden. En gelijk deze verwoesting nabij, en als het ware binnen het gezicht is, zo is zij ook zeker en gewis. Het raadsbesluit is uitgegaan, het is een voleinding, die vast besloten is." Daniël 9:27. Christus zegt deze dingen niet bloot en alleen om hen te verschrikken, nee, zij zijn de verklaring van het vaste voornemen Gods, De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, aan het einde des tijds, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan, vers 31. Geen enkele van deze voorzeggingen zal falen om letterlijk vervuld te worden.

II. "Wat betreft het einde der wereld: vraagt niet wanneer dat komen zal, want het is niet betamelijk daarnaar onderzoek te doen, want van dien dag en die ure weet niemand, dit is een zaak, die nog op verren afstand is. De juiste tijd er van is vastgesteld in de raad Gods, maar is door generlei woord van God geopenbaard, hetzij aan mensen op aarde, of aan engelen in de hemel. De engelen zullen er bijtijds kennis van ontvangen ten einde zich te bereiden voor de dienst op dien dag, en hij zal bekend gemaakt worden aan de kinderen der mensen met het geklank der bazuin, maar voor het ogenblik worden mensen en engelen omtrent het juiste tijdstip hiervan nog in het duister gelaten, opdat zij aan het werk en de dienst van heden al hun aandacht zullen wijden." Maar nu volgt: noch de Zoon. Is er dan iets, dat aan de Zoon onbekend is? Wij lezen wel van een boek, dat verzegeld was, totdat het Lam de zegels opende, maar kende Hij er de inhoud niet van voordat de zegels geopend waren? Was het. niet met Zijn medeweten geschreven? In de eerste tijden der Christenheid zijn er personen geweest, die uit dezen tekst hebben afgeleid, dat er sommige dingen waren, die aan Christus als mens onbekend waren, en hierom Agnoetae werden genoemd. Het is niet ongerijmder om dit te zeggen, beweerden zij, dan te zeggen dat Zijn menselijke ziel smart en angst geleden heeft, en velen van de rechtzinnige kerkvaders hebben daar hun goedkeuring aan gehecht. Sommigen zouden de moeilijkheid willen ontwijken door te zeggen, dat Christus dit sprak met voorzichtig beleid, ten einde verdere vragen van de discipelen te voorkomen. Maar hierop antwoordt een der ouden: Het voegt niet, hier al te nauwkeurig op in te gaan, aldus Leontius bij Dr. Hammond. Het is zeker, zegt aartsbisschop Tillotson, "dat Christus, als God, omtrent generlei zaak onwetend kon zijn, maar de Goddelijke wijsheid, die in onze Heiland heeft gewoond, heeft zich meegedeeld aan Zijn menselijke ziel, naar het Goddelijk welbehagen, zodat Zijn menselijke natuur soms dingen niet geweten kan hebben, daarom wordt van Christus gezegd, dat Hij toenam in wijsheid, Lukas 2:52, hetgeen van Hem niet gezegd zou kunnen worden, indien de menselijke natuur van Christus noodzakelijkerwijs, krachtens hare vereniging met de Goddelijke natuur, alles weten moest. Dr. Lightfoot verklaart het aldus: Christus noemt zich de Zoon als de Messias. Nu is de Messias, als zodanig, de knecht des Vaders geweest. Jesaja 42:1, door Hem gezonden en afgevaardigd, en als zodanig beroept Hij zich dikwijls op Zijns Vaders wil en gebod, en erkent Hij, van zichzelf niets te kunnen doen, Johannes 5:19, en evenzo zou van Hem gezegd kunnen worden, dat Hij van of uit zichzelf niets wist. De openbaring van Jezus Christus was de openbaring, die God Hem gegeven heeft, Openbaring 1:1. Hij is dus van mening, dat wij hebben te onderscheiden tussen deze voortreffelijkheden en volmaaktheden, die het uitvloeisel waren van zijn persoonlijke vereniging met de Goddelijke en menselijke natuur, en die, welke het gevolg waren van de zalving des Geestes. Uit de eerste vloeide de oneindige waarheid voort van Zijn persoon en Zijn volmaakt vrij - zijn van alle zonde, maar uit de laatste vloeiden zijn macht voort om wonderen te doen en zijn wetenschap van toekomstige gebeurtenissen. Aldus (zegt hij) heeft het Hem behaagd om hetgeen Hij aan zijn kerk wilde openbaren, niet te ontlenen aan de vereniging van Zijn menselijke natuur met de Goddelijke, maar aan de openbaring des Geestes, waardoor Hij dit nochtans niet wist, maar alleen de Vader wist het, dat is alleen God, de Godheid, want (gelijk aartsbisschop Tillotson het verklaart) het wordt hier niet persoonlijk genomen, in onderscheiding van de Zoon en de Heilige Geest, maar als de Vader is, fons etprincipium Deitatis - de bron en oorsprong der Godheid.

III. Wat beiden betreft: uw plicht is het te waken en te bidden. Daarom wordt het tijdstip geheim gehouden, opdat gij steeds op uw hoede zijn zult, vers 33. Ziet toe, wacht u voor alles, dat u ongeschikt zou maken voor uws Meesters komst en waardoor uw geest zozeer in verlegenheid zou gebracht worden, dat gij geen goede rekenschap zoudt kunnen afleggen. Wacht u er voor dat zijn komst u bij verrassing zou overvallen, en bidt om de genade, die nodig is, om er u geschikt en bereid voor te maken, want gij weet niet wanneer de tijd is, en het is van het grootste belang voor u om iedere dag bereid te zijn op hetgeen iedere dag komen kan. Dit wordt door Hem aan het slot opgehelderd door een gelijkenis. Onze Meester is weggegaan, en heeft ons iets ter bewaring toevertrouwd, waarvan wij rekenschap moeten geven, vers 34. Hij is gelijk een mens, buitenslands reizende, want Hij is heengegaan om geruimen tijd weg te blijven. Hij heeft op aarde Zijn huis achtergelaten, en Zijn dienstknechten heeft Hij macht gegeven en elk zijn werk. Aan sommigen heeft Hij macht gegeven als opzieners, aan anderen Mij geloven: Waakt, waakt, verwacht mijn wederkomst, bereidt u, opdat gij onbevlekt en onbestraffelijk van Hem bevonden moogt worden in vrede.