Matthéüs 1
- HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham.
- Abraham gewon Izak, en Izak gewon Jakob, en Jakob gewon Juda en zijn broeders;
- En Juda gewon Fares en Zara bij Thamar; en Fares gewon Esrom, en Esrom gewon Aram;
- En Aram gewon Aminádab, en Aminádab gewon Naässon, en Naässon gewon Salmon;
- En Salmon gewon Boöz bij Rachab, en Boöz gewon Obed bij Ruth, en Obed gewon Jesse;
- En Jesse gewon David, den koning; en David, de koning, gewon Salomon bij degene die Uría's vrouw was geweest;
- En Salomon gewon Róboam, en Róboam gewon Abía, en Abía gewon Asa;
- En Asa gewon Jósafat, en Jósafat gewon Joram, en Joram gewon Ozías;
- En Ozías gewon Jóatham, en Jóatham gewon Achaz, en Achaz gewon Ezekías;
- En Ezekías gewon Manasse, en Manasse gewon Amon, en Amon gewon Josías;
- En Josías gewon Jechónias en zijn broeders, omtrent de Babylonische overvoering;
- En na de Babylonische overvoering gewon Jechónias Saláthiël, en Saláthiël gewon Zorobábel;
- En Zorobábel gewon Abiud, en Abiud gewon Eljakim, en Eljakim gewon Azor;
- En Azor gewon Sadok, en Sadok gewon Achim, en Achim gewon Eliud;
- En Eliud gewon Eleázar, en Eleázar gewon Mattan, en Mattan gewon Jakob;
- En Jakob gewon Jozef, den man van Maria, uit welke geboren is JEZUS, gezegd Christus.
- Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten, en van David tot de Babylonische overvoering zijn veertien geslachten, en van de Babylonische overvoering tot Christus zijn veertien geslachten.
- De geboorte van Jezus Christus was nu aldus: Want als Maria, Zijn moeder, met Jozef ondertrouwd was, eer zij samengekomen waren, werd zij zwanger bevonden uit den Heiligen Geest.
- Jozef nu, haar man, alzo hij rechtvaardig was, en haar niet wilde openbaarlijk te schande maken, was van wil haar heimelijk te verlaten.
- En alzo hij deze dingen in den zin had, zie, de engel des Heeren verscheen hem in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids, zijt niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want Hetgeen in haar ontvangen is, Dat is uit den Heiligen Geest.
- En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.
- En dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende:
- Zie, de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten Immánuël; hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons.
- Jozef dan, opgewekt zijnde van den slaap, deed gelijk de engel des Heeren hem 24*bevolen had, en heeft zijn vrouw tot zich genomen,
- En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had, en heette Zijn Naam JEZUS.
Inleiding🔗
Deze evangelist vangt aan met het verslag omtrent Christus’ afkomst en geboorte, de voorouders van wie Hij afstamde en de wijze waarop Hij in de wereld is gekomen (om duidelijk te maken, dat Hij inderdaad de beloofde Messias was). Want het was voorzegd, dat Hij de Zoon van David zou zijn en geboren zou worden uit een maagd. Dat Hij dit was wordt hier duidelijk aangetoond, want hier is:
I. Zijn stamboom van Abraham af in driemaal veertien, dat is tweeënveertig geslachten, vers 1-17.
II. Een verslag van de omstandigheden rondom Zijn geboorte, zover dit nodig was om aan te tonen, dat Hij uit een maagd geboren was, vers 18-25. Zo is het leven van onze gezegende Zaligmaker methodisch beschreven, gelijk een leven beschreven behoort te worden, zodat het voorbeeld er van des te helderder blijkt.
Matthéüs 1:1-17🔗
Betreffende het geslachtsregister van onze Zaligmaker:
I. De titel ervan. Het is het boek (of het bericht, de opgave, zoals soms de betekenis is van het Hebreeuwse woord Sefer, een boek) des geslachts van Jezus Christus, of Zijn voorouders naar het vlees, of: Het is het verhaal van Zijn geboorte. Het is een boek Genesis. Het Oude Testament begint met het boek van de wording der wereld, maar de heerlijkheid van het Nieuwe Testament is hierin voortreffelijker, dat het begint met het boek der voortbrenging van Hem, die de wereld gemaakt heeft. Als God zijn Zijn uitgangen van ouds, van de dagen der eeuwigheid (Micha 5:1) en kan niemand die voortbrenging verklaren, maar als mens, is Hij in de volheid des tijds uitgezonden, geworden uit een vrouw. Het is deze voortbrenging (of wording) die hier verhaald wordt.
II. Het voornaamste doel er van. Het is geen eindeloze, onnodige ijdele of snoevende stamboom, zoals bij grote mannen normaal is. Stemmata, quid faciunt? Van welk nut zijn oude stambomen? Het is als een stamboom, die als bewijs wordt aangevoerd van een recht of aanspraak op iets. Het doel is: te bewijzen, dat onze Heere Jezus, de Zoon van David en de zoon van Abraham is, tot het volk en geslacht behoort, waaruit de Messias zou voortkomen. Abraham en David waren in hun tijd de grote bewaarders van de belofte betreffende de Messias. De belofte van de zegen was gegeven aan Abraham en zijn zaad, van de heerschappij aan David en zijn zaad, en zij die deel willen hebben in Christus, als de Zoon van Abraham in wie alle geslachten der aarde gezegend zullen worden, moeten getrouwe, aanhankelijke onderdanen zijn van Hem als Zoon van David, door wie alle geslachten der aarde geregeerd zullen worden. Aan Abraham was beloofd, dat Christus uit hem zou voortkomen (Genesis 12:3, 22:18) en aan David, dat Hij, van hem zou afstammen (2 Samuel 7:12, Psalm 89:4 enz., 132:11). Tenzij bewezen kan worden, dat Jezus een Zoon van David en een Zoon van Abraham is, kunnen wij Hem niet als de Messias erkennen. Dit is bewezen uit de authentieke registers van de wapenkoning. De Joden waren uiterst nauwkeurig in het bewaren en bijhouden van hun geslachtsregisters.
Door Gods voorzienigheid is dit geleid, teneinde de afstamming van de Messias van de vaderen duidelijk in het licht te stellen. Sedert Zijn komst is dat volk zo verstrooid en vermengd, dat het de vraag is of iemand ter wereld het wettig bewijs kan leveren een Zoon van Abraham te zijn, hoe dit zij, zeker is het, dat niemand kan bewijzen een zoon van Aäron of een Zoon van David te zijn, zodat het ambt van priester en van koning of opgegeven moet worden, als voor altijd verloren, of in de handen van onze Heere Jezus worden gelegd. Christus wordt hier voor de eerste maal de Zoon van David genoemd, omdat van Hem gewoonlijk onder die benaming gesproken werd en Hij als zodanig onder de Joden werd verwacht. Zij, die Hem erkennen als de Christus, hebben Hem de Zoon van David genoemd, Hoofdstuk 15:22, 20:31, 21:15. Dit nu is het wat de evangelist op zich neemt te bewijzen, n.l. Dat Hij niet alleen een Zoon van David is, maar die Zoon van David, op Wiens schouders de heerschappij zal zijn. Niet slechts een zoon van Abraham, maar die Zoon van Abraham, die de Vader van vele volken zal worden. Door Christus de Zoon van David en de Zoon van Abraham te noemen, toont hij, dat God getrouw is aan Zijn belofte en ieder woord, dat Hij gesproken heeft, waar zal zijn. En dat:
I. Hoewel de vervulling lang uitgesteld is. Toen God aan Abraham een zoon beloofde, die de grote zegen, het heil der wereld wezen zou, had hij misschien verwacht, dat dit de zoon zou zijn, die hem stond geboren te worden, maar het bleek dat in een tijdsverloop van omstreeks 2000 jaren tweeënveertig geslachten zouden komen en gaan eer die Zoon geboren werd. Zo lang vooruit kan God voorzeggen wat er geschieden zal en zo lang duurt het soms eer God de belofte vervult. Het lange vertoeven eer de beloofde zegeningen daar zijn, kan dus wel ons geduld op de proef stellen, maar Gods belofte niet verzwakken
II. Hoewel het wanhopig schijnt, dat ze ooit vervuld zal worden. Deze Zoon van David en Zoon van Abraham, die de glorie zou zijn van het huis Zijns Vaders, werd geboren, toen het zaad van Abraham een veracht volk was, kort te voren onderworpen en schatplichtig gemaakt aan Rome, Het huis van David stond in geen aanzien meer, want Christus moest een wortel uit dorre aarde zijn. Gods tijd voor de vervulling van de belofte is daar, als het, naar de mens gesproken, totaal onwaarschijnlijk is geworden.
III. De bijzondere reeksen ervan, in rechte lijn van Abraham af, overeenkomstig de geslachtsregisters, vermeld in het begin van de Boeken Kronieken (zover als die gaan) en waarvan wij hier het nut zien. Er zijn in deze geslachtslijst enige bijzonderheden op te merken.
1. Onder de voorvaderen van Christus, die broeders hadden, was het meestal de jongste broeder, van wie Hij afstamde, zoals Abraham zelf, Jacob, Juda, David, Nathan, en Rhesa jongere broeders waren, om aan te tonen, dat de voortreffelijkheid en voorrang van Christus niet bestaat in het eerstgeboorterecht van Zijn voorouders, zoals dit bij aardse vorsten het geval is, maar in de wil van God, die, overeenkomstig de methode van Zijn voorzienigheid nederigen verhoogt, en overvloediger eer geeft aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft.
2. Onder de zonen van Jacob, wordt behalve nog aan Juda, uit wie de Silo is voortgekomen, aandacht geschonken aan zijn broeders: Judas en zijn broeders. Geen melding wordt gemaakt van Ismael, de zoon van Abraham, of van Ezau, de zoon van Izaak, omdat zij buiten de kerk gesloten waren, alhoewel al de kinderen van Jacob er in opgenomen waren en hoewel zij geen stamvaders van Christus zijn geweest, waren zij toch patriarchen van de kerk (Handelingen 7:8), zodat zij in deze geslachtslijst genoemd worden ter bemoediging van de twaalf stammen in de verstrooiing, te kennen gevende dat zij deel hebben aan Christus en evengoed als Juda in betrekking tot Hem staan.
3. Evenzo zijn ook Fares en Zara, de tweelingzonen van Juda, beiden genoemd (hoewel alleen Fares een voorvader van Christus is geweest) om dezelfde reden als waarom de broeders van Juda vermeld worden. Sommigen denken, dat dit ook was, omdat in de geboorte van Fares en Zara iets allegorisch geweest is. Zara heeft eerst zijn hand uitgestoken, maar trok haar weer terug, en daarom verkreeg Fares het eerstgeboorterecht. Evenals Zara heeft de Joodse Kerk het eerst de hand naar het recht van eerstgeboorte uitgestrekt, maar door ongeloof die hand terugtrekkende, brak de kerk der volken, evenals Zara, door, en verkreeg het geboorterecht, en aldus is de verharding voor een deel over Israël gekomen, tot de volheid der Heidenen zal ingegaan zijn en dan zal Zara geboren worden, en zal geheel Israël zalig worden. Romeinen 11:25, 26.
4. Er worden vier vrouw - slechts vier - in deze geslachtslijst genoemd. Twee van hen waren oorspronkelijk vervreemd van het burgerschap Israëls, Rachab (een Kanaänietische en tevens een hoer) en Ruth (de Moabietische). Want in Jezus Christus is er noch Griek noch Jood. De vreemdelingen en bijwoners zijn in Christus welkom tot het burgerschap der heiligen. De andere twee waren overspelers, Thamar en Bathseba, hetgeen wederom een teken van vernedering was dat aan onze Heere Jezus was gesteld, immers niet alleen is Hij van deze afgestamd, maar wordt ook nog eens zeer in het bijzonder gewezen in Zijn geslachtslijst. Er wordt geen sluier over geworpen. Hij is in de gelijkheid des zondigen vleses gekomen (Romeinen 8:3) en doet zelfs grote zondaars, op berouw en bekering, in innige betrekking tot Zich komen. Hierbij merken wij op, dat wij de mensen nooit de schande van hun voorouders moeten verwijten. Het is iets, waaraan zij onschuldig zijn en niet kunnen verhelpen. Het is het lot geweest van de besten, ook van onze Heere en Meester zelf. David gewon Salomon bij degene, die Uria’s vrouw was geweest, dit wordt vermeld om aan te tonen, dat het er zo ver vandaan was, dat Davids misdaad, waarvan hij berouw had en waarover hij zich voor de Heere had verootmoedigd, verhinderde, dat hem de belofte gegeven werd, dat het de Heere behaagd heeft haar juist door deze vrouw te vervullen.
5. Hoewel hier diverse koningen vermeld worden, wordt geen van allen, behalve David, uitdrukkelijk koning genoemd (vers 6). David de koning, omdat met hem het verbond van het koningschap gemaakt was en aan hem de belofte van het koninkrijk van de Messias gegeven werd, die daarom gezegd wordt, de troon Zijns vaders Davids te beërven, Lukas 1:32.
6. In de stamboom van de koningen van Juda zijn er tussen Joram en Ozias (vers 8) drie uitgelaten, n.l. Ahazia, Joas en Amazia. Daarom, als er gezegd wordt: Joram gewon Ozías, dan wordt overeenkomstig het Hebreeuwse taaleigen bedoeld dat Ozías in rechte lijn van hem afstamde. Gelijk gezegd is tot Hizkia, dat de zonen, die uit hem zouden voortkomen, naar Babel gevoerd zouden worden, terwijl er toch tussen hem en hen nog enkele geslachten waren. Het was geen vergissing of vergeetachtigheid, dat deze drie werden weggelaten. Waarschijnlijk waren zij al reeds weggelaten uit de geslachtsregisters, die de evangelist had geraadpleegd en toen als authentiek hebben gegolden. Sommigen verklaren: - Daar het Matthéüs’ bedoeling was om, ter wille van het geheugen, het getal van Christus’ voorouders op driemaal veertien terug te brengen, was het nodig, dat er uit dit tijdperk drie weggelaten zouden worden en daartoe waren zij, die de onmiddellijke afstammelingen van de vervloekte Athalia waren het meest geschikt. Athalia had de afgoderij van Achab in het huis van David ingevoerd, zodat dit brandmerk op het geslacht was gedrukt. De ongerechtigheid wordt bezocht tot in het derde en vierde geslacht. Twee van deze drie waren afvalligen en op zulke plaatst God gewoonlijk het teken van Zijn misnoegen in deze wereld. Alle drie zijn een geweldadige dood gestorven.
7. Sommigen merken op welk een vermenging van goed en kwaad er in deze reeks van elkaar opvolgende koningen is geweest. Bijv. (vers 7-8): De goddeloze Rehabeam gewon de goddeloze Abia, de goddeloze Abia gewon de godvruchtigen Asa, de Godvruchtige Asa gewon de Godvruchtige Josafat, de Godvruchtige Josafat gewon de goddeloze Joram. Genade is geen erfgoed, evenmin als heersende zonde. De genade is van God en Hij schenkt of onthoudt haar naar het Hem behaagt.
8. Als een merkwaardig tijdperk wordt van de Babylonische gevangenschap melding gemaakt, vers 11 en 12. Als men alles nagaat, was het een wonder dat de Joden in de ballingschap niet verloren zijn geraakt, zoals dit met andere natiën is geschied. Dit geeft de reden te kennen, waarom de stroom van dit volk rein en zuiver door die dode zee zou blijven vloeien, n.l. Dat uit hen, wat het vlees aangaat, Christus zou komen. Verderf ze niet, want er is een zegen in, die zegen der zegeningen n.l. Christus zelf, Jesaja 65:8.
9. Het was met het oog op Hem, dat zij weer hersteld zijn en dat Gods aangezicht lichtte over het heiligdom, dat verwoest was, om des Heeren wil. Daniël 9:17. 9. Van Josias wordt gezegd, dat hij gewon Jechonias, en zijn broeders (vers 11). Met Jechonias wordt hier Jojakim bedoeld, die de eerstgeborene was van Josias. Als (in vers 12) gezegd wordt, dat Jechonias gewon Saláthiël dan was deze Jechonias de zoon van die Jojakim, die naar Babel werd gevoerd en aldaar gewon hij Salathiël, en als Jechonias gezegd wordt kinderloos te zijn aangeschreven (Jeremia 22:30), dan wordt dit aldus verklaard: Niemand uit zijn zaad zal voorspoedig zijn. Van Salathiël wordt hier gezegd Zorobabel te hebben gewonnen, terwijl Salathiël Padája gewon en deze Zorobabel gewon (1 Kronieken 3:19). Maar, gelijk te voren, wordt de kleinzoon dikwijls zoon genoemd. Waarschijnlijk is Padája nog tijdens het leven van zijn vader gestorven en zo werd zijn zoon Zorobabel de zoon van Salathiël genoemd.
10. De stamboom daalt af, niet tot aan Maria, de moeder van onze Heere, maar tot Jozef, de man van Maria (vers 16), want de Joden hebben altijd hun geslachtsregisters in de mannelijke lijn gehouden. Doch Maria was van dezelfde stam en hetzelfde geslacht als Jozef, zodat Hij zowel door Zijn moeder als door Zijn vermeende vader uit het huis van David was. Hier wordt Jozef vermeld, tot wie Hij naar het vlees in geen betrekking stond, ten einde aan te tonen, dat het rijk van de Messias niet op natuurlijke afkomst van David gegrond is.
11. Het middelpunt, waarin al de lijnen samenkomen, is Jezus, gezegd Christus, vers 16. Dat is Hij, die zo vurig begeerd en met zoveel ongeduld verwacht werd. Op wie de patriarchen het oog hadden toen zij naar kinderen verlangden, ten einde de eer te hebben van in die heilige geslachtslijn te worden opgenomen. Geloofd zij God, wij bevinden ons thans niet in zulk een donkere, nevelachtige toestand als zij, maar helder en duidelijk aanschouw wij wat deze profeten en koningen als door een spiegel in een duistere rede gezien hebben. Wij kunnen, indien wij het niet door onze eigen schuld beletten, een grotere eer deelachtig worden, dan die zij zo zeer begeerd hebben, want zij, die de wil van God doen, staan in eervoller betrekking tot Christus dan zij, die naar het vlees aan Hem verwant waren, 12:50. Jezus wordt Christus genoemd, dat is: de Gezalfde. De Hebreeuwse naam Messias heeft dezelfde betekenis. Hij wordt Messias, de Vorst genoemd (Daniël 9:25) en ook dikwijls Gods Gezalfde (Psalm 2:2). In die hoedanigheid werd Hij verwacht: Zijt Gij de Christus - de Gezalfde? David, de koning, werd gezalfd (1 Samuel 16:13). Evenals ook Aäron de priester (Leviticus 8:12 en Elisa, de profeet (1 Koningen 19:16) en Jesaja, de profeet (Jesaja 61:1). Christus, gesteld en bevoegd tot al deze ambten, wordt daarom de Gezalfde genoemd - gezalfd met vreugdeolie boven Zijn medegenoten en naar deze Zijn Naam, die als een uitgestorte zalf is, worden al Zijn volgelingen Christenen genoemd, want ook zij hebben de zalving ontvangen. Tot slot. Het kort begrip van geheel dit geslachtsregister hebben wij in vers 17, waar het is samengevat in drie maal veertien, die elk een merkwaardig tijdperk aanduiden. In het eerste veertiental hebben wij de opkomst van het geslacht van David, als de morgenstond. In het tweede veertiental, zien wij het bloeien en schitteren in middagglans. In het derde veertiental hebben wij het verval en voortdurende afname, totdat dit geslacht geslonken is tot het gezin van een arme timmerman. Dan komt Christus te voorschijn als de heerlijkheid van Zijn volk Israël.
Matthéüs 1:18-25🔗
Wij moeten de verborgenheid van Christus’ menswording aanbidden, maar niet napluizen. Als wij niet weten welke de weg des Geestes zij in de formering van gewone mensen, noch hoedanig de beenderen zijn in de buik van een zwangere vrouw (Prediker 11:5) hoeveel te minder weten wij dan, hoe de gezegende Jezus in de buik van de gezegende maagd werd geformeerd. Als David bewondert hoe hij in het verborgen gemaakt en als een borduursel gewrocht is, Psalm 139:13, 16), spreekt hij wellicht in de geest van Christus’ menswording. Wij vinden hier sommige omstandigheden van Christus’ geboorte, die wij niet bij Lukas vinden, hoewel zij door hem uitvoeriger verteld wordt.
Hier hebben wij:
I. Maria’s ondertrouwd zijn met Jozef. Maria, de moeder van onze Heere was met Jozef ondertrouwd, niet getrouwd, maar in contract met hem. Door een plechtige verklaring de futuro met betrekking tot de toekomst, en daarvan werd, zo God het veroorloofde, de belofte afgelegd. Wij lezen van een man, die een vrouw ondertrouwd heeft en haar niet tot zich heeft genomen, Deuteronomium 20:7. Christus was geboren uit een maagd, maar een ondertrouwde maagd,
1. Om de huwelijksstaat te eren en aan te bevelen als eerlijk onder allen tegen de duivelse leer, welke het huwelijk verbiedt en in de ongehuwde staat volmaaktheid stelt. Wie was er hoger bevoorrecht dan Maria in haar ondertrouw?
2. Om de goede naam van de gezegende maagd te bewaren, die anders aan smaad of laster zou zijn blootgesteld. Het was betamelijk dat haar zwangerschap door een huwelijk beschermd en in de ogen van de wereld gerechtvaardigd zou worden. Een van de ouden zegt: Het was beter, dat men zou vragen: Is deze niet de zoon van de timmerman? dan: Is deze niet de zoon van een hoer?
3. Opdat de gezegende maagd iemand zou hebben om haar te leiden in haar jeugd, de metgezel zou zijn in haar eenzaamheid en op haar reizen, iemand, die deelde in haar zorgen, een hulp, die voor haar geschikt was. Sommigen denken dat Jozef weduwnaar was en dat zij die de broeders van Christus genoemd worden (13:55), Jozefs kinderen waren uit een vorig huwelijk. Dat is een gissing van vele ouden. Jozef was een rechtvaardig man, zij een deugdzame vrouw. De gelovigen moeten niet een ander juk aantrekken met de ongelovigen, maar laten de Godvrezenden huw met hen, die dit ook zijn, zodat zij het liefelijke van de huwelijksbetrekking smaken en Gods zegen deelachtig worden. Ook kunnen wij uit dit voorbeeld leren, dat het goed is, om niet haastig, maar met overleg in het huwelijk te treden en de bruiloft door een contract te laten voorafgaan. Het is beter tijd te nemen om zich te beraden, dan later tijd te vinden om berouw te hebben.
II. Haar zwanger zijn met het beloofde Zaad. Eer zij samengekomen waren, werd zij zwanger bevonden uit de Heilige Geest. Na het sluiten van het contract werd het huwelijk uitgesteld. In de tijd voor dat de plechtige huwelijksvoltrekking daar was bleek zij zwanger te zijn. Zij was verloofd voor zij zwanger werd. Waarschijnlijk was het na haar terugkomst van haar bezoek aan haar nicht Elisabeth, bij wie zij drie maanden was gebleven (Lukas 1:56) dat Jozef bemerkte, dat zij zwanger was en zij dit zelf ook niet ontkende. Zij, in wie Christus een gestalte heeft gekregen, zullen dit tonen. Het zal bevonden worden te zijn een werk van God, dat door Hem erkend zal worden. Nu kunnen wij ons wel voorstellen hoe groot de verlegenheid was, welke dit met recht aan de gezegende maagd heeft veroorzaakt. Zij zelf kende de Goddelijke oorsprong van deze ontvangenis, maar hoe zal zij dit kunnen bewijzen? Er zal met haar gehandeld worden als met een hoer. Hier valt bij op te merken, dat wij na een hoge bevoorrechting het een of ander kunnen verwachten, dat ons verootmoedigt, enige smaad, als een doorn in het vlees, ja als een zwaard in het gebeente. Nooit werd een dochter van Eva met zulk een eer bekleed als de maagd Maria. Toch was zij in gevaar om van een der ergste misdaden beschuldigd te worden. Maar wij bemerken niet, dat zij zichzelf ermee gekweld heeft, maar zich bewust van haar onschuld bleef zij kalm en gaf haar zaak over aan Hem, die rechtvaardig oordeelt. Zij, die hun geweten rein bewaren, kunnen blijmoedig en gerust vertrouwen, dat God hun goede naam zal bewaren en zij hebben reden te hopen, dat Hij niet slechts hun oprechtheid, maar ook hun eer zal doen blijken, als de zon aan de middag.
III. Jozefs verlegenheid en zorg omtrent de vraag hoe hij in dit geval had te handelen. Wij kunnen ons voorstellen, hoe groot het verdriet en de teleurstelling voor hem was, toen hij ontdekte, dat zij, van wie hij zo’n hoge dunk had gehad en die hij zo zeer had gewaardeerd, onder verdenking kwam van zo’n grote misdaad. "Is dit Maria?" dacht hij bij zichzelf, "hoe wij ons toch kunnen bedriegen in hen, van wie wij de hoogste gedachten hebben gekoesterd! Hoe worden wij teleurgesteld in personen, van wie wij de beste verwachtingen hadden!" Hij wil niet van deze Godvruchtige vrouw zo iets slechts geloven. Toch is de zaak te slecht om genegeerd te kunnen worden. Het is te zichtbaar om te kunnen worden ontkend. Welk een strijd ontstaat in zijn binnenste tussen zijn jaloersheid (die een grimmigheid is van de man en hard is als het graf) enerzijds en de genegenheid, welke hij voor Maria koestert, anderzijds! Merk op:
1. Het uiterste, dat hij zocht te vermijden. Hij wilde haar niet openbaar te schande maken. Hij zou dit hebben kunnen doen, want, volgens de wet moest een ondertrouwde maagd, die zich aan hoererij had schuldig gemaakt, gestenigd worden. Deuteronomium 22:23, 24. Hij wilde zich de wet niet tegen haar ten nutte maken. Indien zij schuldig is, dan is dit toch niet bekend en door hem zal het ook niet bekend worden. Hoe verschillend was de geest en gezindheid, die Jozef aan de dag legde, van die van Juda, die in een gelijksoortig geval, haastig het strenge vonnis uitsprak: Breng ze hiervoor dat ze verbrand worde! Genesis 38:24. Hoe goed is het om na te denken, zoals Jozef hier gedaan heeft! Als er meer van dit nadenken en overwegen was bij ons oordelen en ons berispen, zou er ook meer barmhartigheid en gematigdheid in zijn. Haar te doen straffen wordt hier genoemd haar openlijk ten afschrikkend voorbeeld te stellen, hetgeen aantoont wat het doel is der straf - het waarschuw van anderen: het is in terrorem opdat allen van rondom zullen horen en vrezen Sommige mensen met streng en hard karakter zouden die goedertierenheid van Jozef kunnen afkeuren. Toch wordt zij hier tot zijn lof vermeld, omdat hij rechtvaardig was, wilde hij haar niet te schande maken. Hij was een godsdienstig, vroom man en daarom geneigd om barmhartig te zijn, gelijk God barmhartig is, en te vergeven als iemand, die ook zelf vergeving ontvangen heeft. Als een ondertrouwde jonge dochter in het veld verkracht werd, dan ging de wet van de barmhartige onderstelling uit, dat zij geroepen heeft (Deuteronomium 22:26) en dan bleef zij ongestraft. Zo zal ook Jozef een liefdevolle, barmhartige uitleg aan de zaak gegeven hebben. Hierin is hij rechtvaardig, teergevoelig omtrent de goede naam van iemand, die nooit te voren iets gedaan had om er een smet op te werpen. In veel gevallen betaamt het ons zachtmoedig te wezen tegenover hen, die onder verdenking staan van te hebben gezondigd, het beste omtrent hen te hopen en het beste te denken van hetgeen zulk een slecht aanzien heeft, in de hoop, dat het blijken zal beter te zijn dan het schijnt. De rechtbank van het geweten, die de strengheid der wet verzacht noemen wij de rechtbank der billijkheid Zij, die schuldig worden bevonden aan een misdaad, waren wellicht overvallen door de misdaad en behoren dus met de geest van zachtmoedigheid terecht gebracht te worden.
2. De uitweg die hij vond om dit uiterste te vermijden. Hij was van wil haar heimelijk te verlaten, dat is: haar in tegenwoordigheid van twee getuigen een scheidbrief te geven en aldus de zaak onder elkaar stil te houden. Een rechtvaardig man zijnde (een man, die zich streng aan de wet hield), wilde hij er niet toe overgaan haar te huw, maar besloot hij haar te ontbinden. Uit teder medelijden met haar, zo stil mogelijk te doen en zonder opzien te verwekken. Merk hierbij op, dat de noodzakelijke berisping van hen, die overtreden hebben, zoveel mogelijk zonder gerucht te maken moet geschieden. De woorden der wijzen moeten in stilheid aangehoord worden. Christus zelf zal niet twisten noch roepen. Christelijke liefde en Christelijke voorzichtigheid zullen een menigte van zonden bedekken, zelfs grote zonden, voor zover dit kan geschieden zonder er gemeenschap mee te hebben.
IV. Jozefs uitredding uit deze verlegenheid door een ijlbode, gezonden van de hemel, vers 20-21. Alzo hij deze dingen in de zin had en niet wist wat te besluiten, heeft God hem genadig de weg gewezen, die hij had te gaan en hem gerust gesteld. Merk op, dat zij, die leiding van God wensen te ontvangen, ook zelf moeten nadenken over de dingen, met zichzelf te rade moeten gaan. Het zijn de nadenkenden, niet de gedachtelozen, die God wil leiden en sturen. Toen hij er verlegen mee was en zover hij kon de zaak had overwogen, toen kwam God met Zijn raad. Merk op, dat het Gods tijd is om met Zijn lering en leiding bij Zijn volk te komen, als zij zelf ten einde raad zijn en niet weten wat te doen. De boodschap werd aan Jozef gezonden door een engel des Heeren. Dezelfde engel waarschijnlijk, die aan Maria de tijding bracht van haar ontvangenis - de engel Gabriël. Nu begint door de engelen de gemeenschap weer met de hemel, waarmee de aartsvaders verwaardigd werden, maar die lang in onbruik was gekomen. Toen de Eerstgeborene in de wereld stond te komen kregen de engelen bevel Hem te vergezellen. In hoever God thans op onzichtbare wijze gebruik maakt van de bediening der engelen om Zijn volk uit moeilijkheden te redden, weten wij niet. Maar hiervan kunnen wij verzekerd zijn, dat zij dienende geesten zijn, hun ten goede. Deze engel verscheen Jozef in een droom, toen hij sliep (gelijk God soms tot de vaderen gesproken heeft). Als wij kalm en rustig zijn, dan zijn wij in de beste gemoedstoestand om de aanduidingen van de Goddelijke wil te ontvangen. De geest beweegt zich over kalme wateren. Deze droom heeft ongetwijfeld in zichzelf het kenmerk gehad, dat hij van God was en niet het voortbrengsel van een ijdele verbeelding. Nu
1. Jozef wordt hier geleid, de weg gewezen, hoe ten opzichte van zijn voorgenomen huwelijk te handelen. De engel noemt hem Jozef, Zoon van David. Hij herinnert hem aan zijn verwantschap met David, teneinde hem voor te bereiden op het verrassend bericht omtrent zijn betrekking tot de Messias, die, gelijk ieder wist, een afstammeling van David zou zijn. Soms gebeurt het, dat mensen van gering vermogen en weinig aanzien er niet op gesteld zijn, dat men hun hoge eer wil aandoen, zodat zij die weigeren. Daarom was het nodig om deze arme timmerman aan zijn hoge afkomst te herinneren: "Waardeer u zelf, Jozef, gij zijt die zoon van David door wie de lijn van de Messias heengaat". Zo mogen wij tot iedere gelovige zeggen: "Vrees niet, gij zoon van Abraham, gij kind van God. Vergeet de waardigheid van uw geboorte niet, uw nieuwe geboorte". Wees niet bevreesd Maria tot uw vrouw te nemen, aldus kan dit gelezen worden. Daar Jozef haar verdacht zwanger te zijn door hoererij, was hij bevreesd haar te nemen en zodoende schuld en smaad over zich te brengen. Nee, zegt God, vrees niet. De zaak is niet aldus gelegen. Maria heeft hem wellicht gezegd, dat zij zwanger was door de Heilige Geest. Hij zou ook gehoord kunnen hebben wat Elisabeth tot haar zei (Lukas 1:43) toen zij haar de moeder haars Heeren noemde, en, indien dit zo was, vreesde hij hoogmoedig of aanmatigend te zijn als hij iemand huwde, die zo ver boven hem stond. Maar waaruit zijn vrees nu ook mocht ontstaan zijn, zij werd tot zwijgen gebracht door dit woord: Wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen. Het is een grote zegen om van ons vrees verlost te worden en onze twijfelingen opgelost te zien, zodat wij gerust en tevreden met ons werk of met onze zaken voort kunnen gaan. Hij ontvangt hier inlichting omtrent dat heilige, waarvan zijn ondertrouwde vrouw nu zwanger was. Hetgeen in haar ontvangen is, is van Goddelijke oorsprong. Het is er zo ver vandaan, dat hij delen zou in of medeplichtig zijn aan, onreinheid door haar te huw, dat hij, in tegendeel, deelgenoot zal worden van de hoogste waardigheid, die geschonken kan worden.
Twee dingen worden hem meegedeeld.
1. Dat zij ontvangen had door de kracht van de Heilige Geest , niet door de kracht van de natuur. De Heilige Geest, die de wereld had voortgebracht, bracht nu de Zaligmaker van de wereld voort, en bereidde Hem een lichaam, zoals Hem beloofd was, toen Hij zei: Zie Ik kom. Vandaar dat Hij gezegd wordt geworden te zijn uit een vrouw (Galaten 4:4) en toch ook die tweede Adam te zijn, die de Heere is uit de hemel, 1 Corinthiërs 15:47. Hij is de Zoon van God, maar heeft toch in zo ver deel aan de natuur en zelfstandigheid van Zijn moeder, om de vrucht haars buiks genoemd te worden, Lukas 1:42. Het was nodig, dat deze ontvangenis op andere wijze zou geschieden dan door gewone voortteling, opdat Hij alzo deel zou hebben aan de menselijke natuur en toch aan het bederf en de besmetting ervan zou ontkomen, niet ontvangen en geboren zou zijn in ongerechtigheid. De geschiedenis verhaalt ons van sommigen, die ijdel voorgaven door goddelijke kracht te hebben ontvangen, zoals de moeder van Alexander, maar met niemand is dit ooit werkelijk geschied, dan met de moeder van onze Heere. Hierin, gelijk als in andere dingen, is Hij Wonderlijk. Wij lezen niet, dat de maagd Maria zelf zeer was aangedaan. Zij legde het alles weg in haar hart. Daarom heeft God een engel gezonden, om van het feit te getuigen. Zij, die hun eigen eer niet zoeken, zullen de eer hebben, die van God komt. Deze is bewaard en weggelegd voor de ootmoedigen.
2. Dat zij de Zaligmaker der wereld zou voortbrengen (vers 21). Zij zal een Zoon baren. Er wordt te kennen gegeven wat Hij wezen zal: a. In de naam, die aan haar Zoon gegeven moet worden: Gij zult Zijn Naam heten Jezus, een Zaligmaker. Jezus is dezelfde naam als Jozua, alleen de uitgang is veranderd omwille van de Griekse taalvormen. Jozua wordt Jezus genoemd (Handelingen 7:45, Hebreeën 4:8) in overeenstemming met de Septuaginta. Er waren twee personen met die naam in het Oude Testament, die beiden merkwaardige typen van Christus zijn geweest, Jozua, die de aanvoerder was van Israël bij hun eerste vestiging in Kanaän, en Jozua, hun hogepriester bij hun tweede vestiging na de ballingschap, Zacheria 6:11, 12 Christus is onze Jozua, de Overste Leidsman onzer Zaligheid, en de Hogepriester onzer belijdenis en in beide hoedanigheden onze Zaligmaker, een Jozua, die in de plaats komt van Mozes en datgene voor ons doet, wat de wet niet kon doen, dewijl zij krachteloos was. Jozua’s naam was vroeger Hoséa, maar Mozes heeft er de eerste lettergreep aan toegevoegd van de naam Jehovah en heeft er dus Jehoshua van gemaakt (Numeri 13:16), om aan te duiden, dat de Messias, Die die naam dragen zou, Jehovah zal zijn. Daarom kan Hij ook volkomen zalig maken, en is de zaligheid in geen ander. b. In de reden van die naam: Want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Niet slechts het volk der Joden (Hij is gekomen tot de Zijnen en zij hebben Hem niet aangenomen), maar allen, die Hem door de keuze des Vaders gegeven zullen worden en allen, die zich door hun eigen keuze aan Hem gegeven hebben. Hij is een Koning, die Zijn onderdanen beschermt en gelijk Israëls richteren van ouds verlossing voor hen werkt.
Merk op, dat zij, die door Christus zalig gemaakt worden, zalig gemaakt worden van hun zonden: van de schuld der zonde door de verdienste van Zijn dood, van de heerschappij der zonde door de Geest Zijner genade. Door hen zalig te maken van zonde, verlost Hij hen van de toorn en de vloek en al de rampzaligheid hier en hiernamaals. Christus is gekomen om Zijn volk zalig te maken niet in hun zonde, maar van hun zonde, vrijheid voor hen te verkrijgen, niet om te zondigen, maar vrijheid van de zonde, om hen te verlossen van alle ongerechtigheid (Titus 2:14) en hen te verlossen, vrij te kopen, uit de mensen (Openbaring 14:4) voor zich, die afgescheiden is van de zondaren. Zij zijn het dus, die aflaten van hun zonden en zich aan Christus geven als Zijn volk, deel hebben aan de Zaligmaker en de grote verlossing, die Hij gewrocht heeft. Romeinen 11:26.
V. De vervulling van de Schrift in dit alles. De evangelist, die onder de Joden schreef, wijst hier vaker op dan al de andere evangelisten. Hier hebben de Oud-Testamentische profetieën haar vervulling in onze Heere Jezus. Waardoor blijkt, dat Hij het was, die komen zou, en dat wij geen andere hebben te verwachten. Hij was degene, van wie al de profeten getuigenis geven. De Schrift nu, die in de geboorte van Christus vervuld werd, was die belofte van een teken, dat God aan koning Achaz heeft gegeven (Jesaja 7:14). Zie, een maagd zal zwanger worden, waar de profeet, het volk Gods aanmoedigende om te hopen op de beloofde verlossing van Sanheribs inval, hen er toe brengt om uit te zien naar de Messias, die uit het volk der Joden en het huis van David komen zou, Hieruit was het dus gemakkelijk af te leiden, dat, hoewel dat volk en dit huis nu zwaar beproefd werden, het een noch het ander evenwel het verderf overgegeven kon zijn, zo lang God nog zulk een zegen voor hen weggelegd had. De verlossingen, die God voor de Oudtestamentische kerk gewrocht heeft, waren typen en afschaduwingen van de grote verlossing door Christus gebracht. Als God het grotere wil doen, zal Hij niet falen ook het kleinere te doen. De profetie, welke hier is aangehaald, wordt zeer gepast ingeleid met een "Zie", dat dienen moet zowel om aandacht als ook bewondering op te wekken. Want wij hebben hier de verborgenheid der Godzaligheid, welke zeker wel zonder tegenspraak, groot is, nl. Dat God geopenbaard is in het vlees.
1. Het teken is, dat de Messias geboren zal worden uit een maagd. Een maagd zal zwanger worden en door haar zal Hij geopenbaard worden in het vlees. Het Hebreeuwse woord Almah betekent maagd in de strikste zin van het woord, zoals Maria betuigde te zijn (Lukas 1:34), ik bekende geen man, Ook zou het niet zulk een wondervol teken geweest zijn als bedoeld was, indien dit anders geweest was. Van de beginne aan was het te kennen gegeven, dat de Messias uit een maagd geboren zou worden, toen er gezegd was, dat Hij het zaad der vrouw zou wezen. Het zaad van de vrouw op zulk een wijze, dat het niet het zaad is van een man. Christus is uit een maagd geboren, niet slechts omdat Zijn geboorte bovennatuurlijk moest wezen, maar ook omdat zij vlekkeloos en rein, zonder enigerlei smet of zonde moest zijn. Christus moest geboren worden, niet uit een keizerin of koningin, want Hij is niet in uitwendige glans of praal verschenen, maar uit een maagd, ten einde ons geestelijke reinheid te leren, Ons te leren aan alle genietingen der zinnen te sterven en ons aldus onbevlekt te bewaren van de wereld en van het vlees, ten einde als reine maagden van Christus te worden voorgesteld.
2. De waarheid, welke door dit teken bewezen wordt, is, dat Hij de Zoon van God en de Middelaar tussen God en mens is: want men zal Zijn Naam noemen Emmanuel. Hij zal Emmanuel wezen, zoals wanneer gezegd wordt: Hij zal genaamd worden, bedoeld is: Hij zal zijn: de Heere onze gerechtigheid. Emmanuel betekent God met ons een naam vol geheimenis en zeer kostelijk. God vlees geworden onder ons en dus, God verzoenbaar met ons, in vrede met ons, ons opnemend in het verbond en ons toelatend tot gemeenschap met Hem. Het volk der Joden had God met hen in typen en schaduw, wonende tussen de cherubs, maar nooit zo, als toen het Woord vlees was geworden, dat was de gezegende Shechinah. Welk een goede maatregel was dit om tot vrede en gemeenschap te komen tussen God en mens, dat de twee naturen aldus in de Persoon van de Middelaar tezamen werden gebracht! Hierdoor werd Hij de onpartijdige Scheidsman, geschikt om Zijn hand te leggen op beiden, daar Hij in de natuur van beide deelt. Aanschouw hierin de grootste verborgenheid en de rijkste genade, die ooit geschonken werd. In het licht van de natuur zien wij God als een God boven ons. In het licht van de wet zien wij Hem als een God tegen ons, maar in het licht van het Evangelie zien wij Hem als Emmanuel, God met ons, in onze eigen natuur en in ons belang. Hierin heeft de Verlosser Zijn liefde bevestigd. Met Christus’ naam Emmanuel kunnen wij de naam vergelijken, die aan de Kerk is gegeven (Ezechiël 48:35) Jehovah Shammah, De Heere is aldaar. De Heere der heerscharen is met ons. Ook is het niet onjuist of ongepast te zeggen dat de profetie, welke voorzegde, dat Hij Emmanuel genoemd zou worden, vervuld werd in de bedoeling er van, toen Hij Jezus genoemd werd. Want indien Hij niet Emmanuel - God met ons - was geweest, Hij zou niet Jezus een Zaligmaker - hebben kunnen zijn, Hierin bestaat de zaligheid, die Hij gewrocht heeft nl. in het samenbrengen van God en de mens. Dit was het wat Hij bedoelde: God met ons te brengen, hetgeen onze grootste zaligheid is, en ons met God te brengen, dat onze duurste plicht is.
VI. Jozefs gehoorzaamheid aan het Goddelijk voorschrift (vers 24). Opgewekt zijnde van de slaap door de indruk die de droom bij hem had teweeggebracht, deed hij, gelijk de engel des Heeren hem bevolen had (hoewel dit tegen zijn vroegere gevoelens en voornemens inging) en heeft zijn vrouw tot zich genomen. Hij deed het spoedig, zonder uitstel, blijmoedig en zonder tegenspreken. Hij is het hemels gezicht niet ongehoorzaam geweest. Een buitengewone leiding en besturing, zo als deze was, hebben wij thans niet te verwachten. God heeft nog altijd wegen en middelen om ons in duistere of twijfelachtige gevallen Zijn’ wil bekend te maken, door wenken van Zijn voorzienigheid, door strijd in ons geweten en de raad van trouwe vrienden, waarbij dan altijd de algemene regel van het geschreven Woord toegepast moet worden. Daarom behoren wij bij elke stap van ons leven, bovenal bij grote en gewichtige aangelegenheden, zoals dit hier met Jozef het geval was, leiding van God te zoeken en dan zullen wij het veilig en lieflijk vinden om te doen wat Hij ons gebiedt.
VII. De vervulling van de Goddelijke belofte (vers 25). Zij had deze haar eerstgeboren Zoon gebaard. De omstandigheden staan beschreven in Lukas 2:1 enz. Merk op: datgene, wat uit de Heilige Geest ontvangen is, zal nooit ontijdig worden geboren, maar zal ter bestemder tijd worden voortgebracht. Hetgeen uit de wil van het vlees en uit de wil van de man is zal dikwijls mislukken, Zodra Christus geformeerd is in de ziel, dan heeft God zelf het goede werk begonnen, dat Hij zal voleindigen. Wat ontvangen is in genade, zal ongetwijfeld worden voortgebracht in heerlijkheid. Verder is hier op te merken:
1. Dat Jozef, hoewel hij het huwelijk met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, heeft voltrokken, zich toch op een afstand van haar hield, zo lang zij van dat Heilige zwanger is geweest, hij bekende haar niet, totdat zij haar eerstgeboren Zoon gebaard had. Er is veel gezegd over de altijddurende maagdelijke staat van de moeder van onze Heere. Hieronymus was in grote toorn ontstoken tegen Helvidius, omdat deze hem ontkende. Zeker is het, dat hij uit de Schrift niet kan bewezen worden.
2. Dat Christus de eerstgeborene was en aldus naar het taalgebruik van de Schrift zou Hij ook zo genoemd kunnen worden. Ook al zou Zijn moeder na Hem, geen kinderen meer gehad hebben. Het is niet zonder dat er een diepe verborgenheid in opgesloten ligt, dat Hij Eerstgeborene genoemd wordt, want Hij is de Eerstgeborene van alle schepselen, de Erfgenaam van alle dingen. Hij is de Eerstgeborene onder vele broederen, opdat Hij in alles de voorrang zou hebben.
3. Jozef heette Zijn Naam Jezus overeenkomstig de aanwijzing, die hem was gegeven. God had Hem gesteld om de Zaligmaker te zijn, hetgeen te kennen was gegeven middels de naam Jezus. Wij moeten Hem tot onze Zaligmaker aannemen en in overeenstemming hiermee Hem Jezus, onze Zaligmaker noemen.