Ga naar inhoud

Matthéüs 2

  1. TOEN nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judéa, in de dagen van den koning Herodes, zie, enige wijzen van het oosten zijn te Jeruzalem aangekomen,
  2. Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? Want wij hebben gezien Zijn ster in het oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden.
  3. De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem met hem;
  4. En bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en schriftgeleerden des volks, vraagde van hen waar de Christus zou geboren worden.
  5. En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem, in Judéa gelegen; want alzo is geschreven door den profeet:
  6. En gij Bethlehem, gij land van Juda, zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël weiden zal.
  7. Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd wanneer de ster verschenen was;
  8. En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken, en als gij Het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en Datzelve aanbidde.
  9. En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats waar het Kindeken was.
  10. Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde.
  11. En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden. En hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook en mirre.
  12. En door Goddelijke openbaring vermaand zijnde in den droom, dat zij niet zouden wederkeren tot Herodes, vertrokken zij door een anderen weg weder naar hun land.
  13. Toen zij nu vertrokken waren, zie, de engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, zeggende: Sta op, en neem tot u het Kindeken en Zijn moeder, en vlied in Egypte, en wees aldaar, totdat ik het u zeggen zal; want Herodes zal het Kindeken zoeken om Hetzelve te doden.
  14. Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeken en Zijn moeder tot zich in den nacht, en vertrok naar Egypte,
  15. En was aldaar tot den dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen.
  16. Als Herodes zag dat hij van de wijzen bedrogen was, toen werd hij zeer toornig, en enigen afgezonden hebbende, heeft omgebracht al de kinderen die binnen Bethlehem en in al deszelfs landpalen waren, van twee jaren oud en daaronder, naar den tijd dien hij van de wijzen naarstiglijk onderzocht had.
  17. Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door den profeet Jeremía, zeggende:
  18. Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm; Rachel beweende haar kinderen, en wilde niet getroost wezen, omdat zij niet zijn.
  19. Toen Herodes nu gestorven was, zie, de engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, in Egypte,
  20. Zeggende: Sta op, neem het Kindeken en Zijn moeder tot u, en trek in het land Israëls; want zij zijn gestorven die de ziel van het Kindeken zochten.
  21. Hij dan, opgestaan zijnde, heeft tot zich genomen het Kindeken en Zijn moeder en is gekomen in het land Israëls.
  22. Maar als hij hoorde dat Archeláüs in Judéa koning was, in de plaats van zijn vader Herodes, vreesde hij daarheen te gaan; maar door Goddelijke openbaring vermaand in den droom, is hij vertrokken in de delen van Galiléa.
  23. En daar gekomen zijnde, nam hij zijn woonplaats in de stad genaamd Nazareth; opdat vervuld zou worden wat door de profeten gezegd is, dat Hij Nazaréner zal geheten worden.

Inleiding🔗

In dit hoofdstuk hebben wij de geschiedenis der kindsheid onzes Zaligmakers, waarin wij zien hoe vroeg Hij reeds begon te lijden, en dat in Hem het woord der gerechtigheid vervuld werd, eer Hij zelf alle gerechtigheid begon te vervullen. Hier is:
I. Het ijverig onderzoek naar Christus door de wijzen van het Oosten, vers 1-8.
II. Hun Godvruchtig dienen van Hem, toen zij ontdekten waar Hij was, vers 9-12.
III. Christus’ vlucht naar Egypte, om aan de wreedheid van Herodes te ontkomen, vers 13-15.
IV. De barbaarsen kindermoord te Bethlehem, vers 16-18.
V. Christus’ terugkeer uit Egypte in het land Israëls, vers 19-23.

Matthéüs 2:1-8🔗

Het was een teken van vernedering, aan de Heere Jezus gesteld, dat Hij, hoewel Hij de Wens aller Heidenen is, toch bij zijn komst in de wereld weinig opgemerkt was, er werd, zoals men zegt, weinig notitie van Hem genomen. Zijn geboorte was onbekend, er werd geen acht op geslagen. Hierin heeft Hij zich ontledigd en zichzelf vernietigd. Als de Zoon van God in de wereld moest gebracht worden, zou men met recht hebben kunnen verwachten, dat Hij met het grootst mogelijke ceremonieel ontvangen zou worden, dat onmiddellijk kronen en scepters aan zijn voeten zouden worden gelegd. En dat de hoge en machtige vorsten der wereld zijn nederige dienaren zouden zijn geweest. Zulk een Messias hebben de Joden verwacht, maar niets van dit alles zien wij, Hij is in de wereld gekomen, en de wereld heeft Hem niet gekend, ja wat meer is: Hij is gekomen tot het zijn en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Want, op zich hebbende genomen om voldoening te geven aan Zijn Vader voor het onrecht, dat Hem in zijn eer door de zonde des mensen was aangedaan, heeft Hij dit gedaan door zichzelf te verloochenen in, en zichzelf te beroven van, de eer, die Hem ongetwijfeld als God, verschenen in het vlees, toekwam. Evenwel, gelijk naderhand, zo zijn ook bij zijn geboorte enkele stralen van het licht Zijner heerlijkheid door de duisternis van zijn grootste vernedering naar buiten doorgebroken. Hoewel er een verbergen was van zijn sterkte, zo had Hij toch hoornen genoeg aan zijn hand. Habakuk 3:4, om de wereld, en inzonderheid de Joden, wegens hun stompzinnigheid te veroordelen. De eersten, die na Christus’ geboorte acht op Hem gaven, waren de herders Lukas 2:15, enz. Die heerlijke dingen omtrent Hem hoorden en zagen, en ze alom bekend maakten, tot verbazing van allen, die ze hoorden, vers 17 en 18. Daarna hebben Simeon en Anna door de Geest van Hem gesproken tot allen, die acht wilden geven op hetgeen zij zeiden, Lukas 2:38. Nu zou men zo denken, dat deze wenken door de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem ter harte genomen zouden worden, en dat zij de lang verwachten Messias met beide armen zouden hebben omhelsd, maar voor zoveel blijkt, is Hij nog bijna twee jaren te Bethlehem gebleven, en er werd niet verder notitie van Hem genomen, totdat deze wijzen uit het Oosten kwamen. Zij, die op de dingen geen acht willen geven, zullen door niets opgewekt of wakker geschud kunnen worden. O, hoe ontzettend groot was de stompzinnigheid dier Joden! Niet minder groot is zij bij velen, die zich Christenen noemen!

Merk op:

I. Wanneer dit onderzoek omtrent Christus werd ingesteld. Het was in de dagen van de koning Herodes. Deze Herodes was een Edomiet, die door Augustus en Antonius, de toenmalige voornaamste beheersers van de Romeinse staat, tot koning over Judea was aangesteld. Hij was een man, wiens karakter bestond uit valsheid en wreedheid, en die toch de vleiende titel van Herodes de Grote ontving. Christus was geboren in het vijf en dertigste jaar zijner regering, en hierop wordt de aandacht gevestigd om aan te tonen, dat de scepter nu van Juda was geweken, en de wetgever van tussen zijn voeten, en daarom was het nu voor de Silo de tijd om te komen en tot Hem zullen de volken vergaderd worden: getuigen deze wijzen uit het Oosten, Genesis 49:10.

II. Wie en wat deze wijzen waren: zij worden hier Magi genoemd. Sommigen nemen dit in goeden zin, de Magi onder de Perzen waren hun wijsgeren en priesters: ook wilde men onder hen niemand als hun koning erkennen, die niet eerst tot de Magi had behoord. Anderen zijn van mening, dat zij zich met ongeoorloofde kunsten bezig hielden, het woord wordt ook gebruikt voor Simon de tovenaar (Handelingen 8:9, 11), en voor Elymas de tovenaar (Handelingen 13:6), ook wordt het in de Schrift in gene andere betekenis gebruikt, en zo was het dus reeds vroeg een voorbeeld en voorteken van Christus’ overwinning over de duivel, toen zij, die zulke ijverige vereerders en aanhangers van hem geweest zijn, tot de vroegste aanbidders van het Kind Jezus hebben behoord, zo spoedig reeds werden de zegetekenen opgericht van zijn overwinning over de machten der duisternis. Welke soort van wijzen dezen nu ook vroeger geweest mogen zijn, nu begonnen zij inderdaad wijs te worden, toen zij er zich toe begaven om een onderzoek naar Christus in te stellen. Zeker is:

1. Dat zij Heidenen waren, niet behorende tot het burgerschap Israëls. De Joden sloegen geen acht op Christus, maar deze Heidenen zochten en vonden Hem. Dikwijls zijn zij, die zich het dichtst bij het middel bevinden, het verst verwijderd van het doel. Zie hoofdstuk 8:11, 12. De eerbied, door deze Heidenen aan Christus betoond, was een gelukkig teken en voorbeeld van hetgeen volgen zou, als zij, die verre waren, door Christus nabij gebracht zullen worden.

2. Dat zij geleerden waren. Zij beoefenden kunsten, merkwaardige kunsten, grote geleerden moeten grote Christenen zijn, en dan eerst vervolledigen zij hun geleerdheid, als zij Christus leren kennen.

3. Dat zij Oosterlingen waren, die bekend stonden wegens hun waarzeggerij, Jesaja 2:6. De geschenken, welke zij brachten, waren voortbrengselen van dat land, de Arabieren hadden hulde gedaan aan David en Salomo als typen van Christus. Jethro en Job waren uit die landstreek. Meer dan dit hebben wij niet van hen te zeggen. De overleveringen der Roomse kerk, dat zij drie in aantal waren (een der ouden zegt, dat hun getal veertien bedroeg) dat zij koningen waren, en dat zij begraven liggen in Colen, (Keulen) en daarom de drie koningen van Colen genoemd worden, zijn beuzelachtig, wij begeren niet wijs te zijn boven hetgeen geschreven is.

III. Wat hen er toe gebracht heeft om dit onderzoek in te stellen. In hun land, dat in het Oosten gelegen was, hadden zij een buitengewone ster gezien, zoals zij nooit te voren gezien hadden, en dit hielden zij voor een aanduiding, dat een buitengewoon Persoon was geboren in het land van Judea, daar de ster van de aard van een komeet, of liever van een meteoor, in de lagere luchtlagen over dit land zweefde. Dit week zozeer af van het gewone, dat zij tot de gevolgtrekking kwamen, dat het iets buitengewoons moest betekenen. Buitengewone verschijnselen van God in de schepselen moeten ons altijd doen vragen wat hierin Zijn wil en welbehagen is. Christus heeft tekenen aan de hemel voorzegd. De geboorte van Christus was aan de Joodse herders bekend gemaakt door een engel, aan de Heidense wijsgeren door een ster. Tot beide heeft God in hun eigen taal gesproken, en op de manier, waarmee zij het best bekend waren. Sommigen, denken, dat het licht, hetwelk de herders om zich heen zagen schijnen in de nacht, toen Christus geboren werd, hetzelfde licht was, hetwelk aan de wijzen, die zich op zo grote afstand bevonden, als een ster was toegeschenen: maar hiermede kunnen wij niet geredelijk instemmen, omdat zij dezelfde ster, die zij in het Oosten gezien hadden, nog lang daarna hebben waargenomen, daar zij hen leidde tot aan het huis, waar Christus was, het was een kaars, die ontstoken was met het doel hen tot Christus te leiden. De afgodendienaars aanbaden de sterren als het heir des hemels, inzonderheid de Oosterse volken, weshalve de planeten ook de namen dragen hunner afgoden, wij lezen van een bijzondere ster, waarvoor zij verering koesterden in Amos 5:26. En zo zijn de sterren, die misbruikt werden, nu tot een recht gebruik gekomen, n.l. De mensen tot Christus te leiden, de goden der Heidenen werden zijn dienaren. Sommigen denken, dat deze ster hun de profetie van Bileam in de herinnering had gebracht, n.l. Dat een ster voort zou komen uit Jakob, doelende op een scepter, die zal opkomen uit Israël, Zie Numeri 24:17). Bileam kwam van de bergen van het Oosten, en was een hunner wijzen. Anderen schrijven hun onderzoek toe aan de algemene verwachting dat een groot en machtig vorst stond te verschijnen, die toenmaals in deze Oosterse landstreken gekoesterd werd. Tacitus spreekt hiervan in zijn geschiedenis (lib. V), Pluribus persuasio inerat, antiquis sacerdotum literis contineri, en ipso temore fore, ut valesceret oriens profectique Judaea rerum potirentur" - Er bestond in het gemoed van velen de overtuiging dat enige aloude geschriften der priesters een voorzegging bevatten, dat omstreeks die tijd een Oosterse macht de bovenhand zou hebben, en dat personen, voortkomende uit Judea, heerschappij zouden voeren. Ook Suetonius spreekt hiervan in het leven van Vespasianus, zodat dit buitengewone luchtverschijnsel verklaard werd als wijzende op dien Koning. Ook kunnen wij veronderstellen, dat een Goddelijke indruk was te weeg gebracht in hun gemoed, die hen in staat stelde om tot de uitlegging te komen, dat deze ster als een teken des Hemels was gegeven, aanduidende de geboorte van Christus.

IV. Hoe zij bij dit onderzoek te werk gingen. Zij kwamen van het Oosten naar Jeruzalem om verder naar dien vorst te zoeken. Waarheen zouden zij anders gaan om navraag te doen naar de Koning der Joden dan naar Jeruzalem, de moeder-stad, waarheen de stammen opgaan, de stammen des Heeren? Zij konden gezegd hebben: "Indien zulk een vorst geboren is, dan zullen wij weldra in ons eigen land van hem horen, en dan zal het nog tijd genoeg wezen om Hem hulde te gaan doen." Maar zij waren zo verlangend om beter met Hem bekend te worden, dat zij een lange reis ondernamen om onderzoek naar Hem te doen. Merk op, dat zij, die waarlijk de begeerte hebben Christus te kennen en Hem te vinden, moeite noch gevaar zullen ontzien om Hem te zoeken. Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen om de Heere te kennen. Hun vraag luidt: Waar is de geboren Koning der Joden? Zij vragen niet, of er zo iemand geboren is? (Daar zijn zij zeker van, en zij spreken met beslistheid van overtuiging, zo sterk was dit tot hun hart gekomen), Waar is Hij geboren? Merk op, dat zij, die iets van Christus weten, niet anders kunnen dan begeren meer van Hem te weten. Zij noemen Christus de Koning der Joden, want aldus verwachtte men de Messias, en Hij is de Beschermer en Heerser van geheel het geestelijk Israël, Hij is Koning geboren. Zij twijfelden niet, of zij zouden op deze vraag een gereed antwoord ontvangen, en gans Jeruzalem in aanbidding aan de voeten van dezen nieuw Koning zien, maar van huis tot huis komen zij met die vraag, en er is niemand, die hun enigerlei inlichting kan geven. Er is in de wereld, ja ook in de kerk, meer grove onwetendheid dan wij vermoeden. Velen, van wie wij zouden verwachten, dat zij ons tot Christus zullen brengen, zijn zelf vreemdelingen voor Hem. Zij vragen, gelijk de bruid aan de wachters van Jeruzalem: Hebt gij dien gezien, dien mijn ziel liefheeft, maar zij zijn er niet wijzer door geworden. Evenwel gelijk de bruid, zetten zij hun onderzoek voort: Waar is de geboren Koning der Joden? Vraagt men hun: "Waarom onderzoekt gij hiernaar?" Het is omdat zij zijn ster gezien hebben in het Oosten. Vraagt men hun: Wat hebt gij hiermede van doen? Wat hebben de mannen van het Oosten met de Koning der Joden van doen?" Hun antwoord is gereed: Wij zijn gekomen om Hem te aanbidden. Zij komen tot de gevolgtrekking, dat Hij in het vervolg van tijd hun Koning zal zijn, en daarom willen zij intijds bij Hem en bij zijn omgeving in gunst zien te komen. Zij, in wier hart de morgenster is opgegaan om hun iets van de kennis van Christus te geven, moeten er zich ijverig toe begeven om Hem te aanbidden. Hebben wij de ster van Christus gezien? Zo laten wij er ons op toe leggen Hem te eren.

V. Hoe dit onderzoek te Jeruzalem beschouwd en behandeld werd. De tijding hiervan heeft ten laatste het hof bereikt: en de koning Herodes, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, vers 3. De profetieën van het Oude Testament betreffende de Messias en zijn verschijning, aangeduid door de wenken van de profeet Daniël, konden hem niet onbekend zijn, daar hij echter zelf zo lang en zo voorspoedig geregeerd had, begon hij de hoop te koesteren, dat die beloften wel nooit in vervulling zouden gaan, en dat zijn rijk, in weerwil van die beloften, bevestigd en eeuwig in stand gehouden zou worden. Welk een teleurstelling moet het hem dus geweest zijn om te horen dat deze Koning geboren was, dat de tijd, bepaald voor zijn komst, nu was aangebroken! Boze vleselijk gezinde harten vrezen niets zo zeer als de vervulling der Schriften. Maar hoewel Herodes, een Edomiet, ontroerd was, zou men toch gedacht hebben, dat Jeruzalem zich grotelijks zou verheugen op de tijding, dat haar Koning komt. Het schijnt evenwel, dat geheel Jeruzalem, uitgezonderd de enkelen, die de vertroosting Israëls hebben verwacht, met Herodes ontroerd werd, in vreze van, ik weet niet welke, boze gevolgen, die uit de geboorte van dezen nieuw koning zouden voortkomen, dat het hun in een krijg zou wikkelen, of een beslag zou leggen op hun lusten - wat hun aanging, zij begeerden geen anderen koning dan Herodes, zelfs de Messias niet. Door velen wordt aan de slavernij der zonde de voorkeur gegeven boven de heerlijke vrijheid der kinderen Gods, alleen maar omdat zij de een of andere moeilijkheid vrezen, die noodwendig uit deze omwenteling van de regering in de ziel voort moet komen. Herodes en Jeruzalem werden dus ontroerd door het valse denkbeeld, dat het koninkrijk van de Messias in botsing zou komen met de wereldlijke machten, terwijl toch de ster, die Hem als Koning bekend maakte, duidelijk te kennen gaf, dat Zijn rijk hemels, en niet van deze lagere wereld was. De reden, waarom de koningen der aarde, en de volken, het koninkrijk van Christus tegenstaan, is, dat zij het niet kennen, maar in dwaling omtrent hetzelve verkeren.

VI. Welke hulp of bijstand zij voor hun onderzoek ontvingen van de Schriftgeleerden en de priesters, vers 4-6. Niemand zou weten te zeggen waar de Koning der Joden is, maar Herodes vraagt, waar men verwacht, dat Hij geboren zal worden. De personen, die hij raadpleegt, zijn: de overpriesters, die naar hun ambt leraren waren, en de Schriftgeleerden, wier werk en roeping bestond in het bestuderen der wet, hun lippen zullen wetenschap bewaren, maar dan moet het volk uit hun mond de wet zoeken, Maleáchi 2:7. Het was van algemene bekendheid, dat de Christus te Bethlehem geboren zou worden. (Johannes 7:42), maar Herodes wilde er de mening van deskundigen over weten, en daarom wendt hij zich tot de hiertoe bevoegde personen, en, teneinde volkomen zekerheid te hebben, roept hij allen samen, al de overpriesters en Schriftgeleerden, en hun vraagt hij, waar volgens de Schriften van het Oude Testament de Christus zou geboren worden? Menige goede vraag wordt gedaan met boze bedoeling, zo was het ook met Herodes. De priesters en Schriftgeleerden hebben niet veel tijd nodig om op deze vraag een antwoord te geven, ook verschillen zij hieromtrent niet van mening, allen zijn het er over eens, dat de Messias geboren moest worden te Bethlehem, de stad Davids, hier Bethlehem in Judea genoemd, om het te onderscheiden van een andere stad van die naam, gelegen in het land van Zebulon. Jozua 19:15. Bethlehem betekent broodhuis, de geschiktste plaats om er geboren te worden voor Hem, die het ware manna is, het brood, dat van de hemel neer is gekomen, en gegeven werd voor het leven der wereld. Het bewijs, dat zij er voor geven, is ontleend aan Micha 5:1, waar voorzegd is, dat, hoewel Bethlehem klein is onder de duizenden van Juda (zo heet het in Micha) geen zeer volkrijke stad, toch bevonden zal worden niet de minste te zijn onder de vorsten van Juda (zo staat het hier, want Bethlehems eer bestond niet, zoals die van andere steden, in de menigte des volks, maar in de heerlijkheid en majesteit der vorsten, die er uit zijn voortgekomen). Hoewel Bethlehem in sommige opzichten klein was, had het hierin toch de voorrang boven al de steden van Israël, dat de Heere zal rekenen in het opschrijven der volken, dat deze, nl. Christus Jezus, aldaar geboren is, Psalm 87:6. Uit u zal een Heerser voortkomen, de Koning der Joden.

Merk op, dat Christus alleen voor hen een Zaligmaker zijn zal, die bereid zijn Hem als hun Heerser aan te nemen. Bethlehem was de stad Davids, en David was de eer en roem van Bethlehem, daarom moet ook aldaar Davids Zoon en Opvolger geboren worden. Er was te Bethlehem, aan de poort, een vermaarde bron, uit welke David begeerde te drinken (2 Samuel 23:15), in Christus hebben wij niet slechts overvloed van brood, maar wij mogen ook komen en nemen van het water des levens om niet.

Let er op hoe Joden en Heidenen samenwerken ten opzichte van Jezus Christus. De Heidenen kennen de tijd Zijner geboorte door een ster, de Joden kennen de plaats Zijner geboorte door de Schrift, en aldus zijn zij in staat om elkaar in te lichten. Het zou veel bijdragen tot de vermeerdering van kennis, indien wij op die wijze elkaar mededeelden wat wij weten. De mensen worden rijk door ruilhandel, als wij nu kennis hebben om aan anderen mede te delen, dan zullen zij ook bereid zijn, om ons mede te delen wat zij weten, en aldus zullen velen het naspeuren, en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden.

VII. Het bloeddorstige plan van Herodes, dat door dit onderzoek gevormd werd, vers 7, 8. Herodes was nu een oud man en had reeds vijf en dertig jaren geregeerd, deze Koning was pas geboren, en zou waarschijnlijk nog gedurende verscheidene jaren niets tegen hem kunnen ondernemen, toch is Herodes ijverzuchtig op hem. Gekroonde hoofden denken niet gaarne aan hun opvolgers, en veel minder nog aan hun mededingers. Daarom kan hem niets minder tevreden stellen dan het bloed van dezen pasgeboren koning, en daarom wil hij er niet aan denken, dat zo dit pasgeboren Kindeke inderdaad de Messias was, hij, door Hem tegen te staan, of een aanslag tegen Hem te beproeven, zou bevonden worden tegen God te strijden, en er toch niets is, dat meer ijdel of meer gevaarlijk zou zijn. De hartstocht heeft over verstand en geweten de overhand verkregen. Zie nu

1. hoe listig hij zijn plan aanlegt (vers 7, 8). Hij heeft de wijzen heimelijk geroepen, om over deze zaak met hen te spreken. Hij wilde niet openlijk voor zijn vrees en afgunst uitkomen, het zou hem onteren, zo hij die aan de wijzen liet blijken, en het zou gevaarlijk voor hem wezen, zo het volk er kennis van droeg. Zondaren zijn dikwijls gekweld door geheime angsten, die zij aan niemand mededelen. Herodes verneemt van de wijzen de tijd wanneer de ster verschenen was, ten einde dienovereenkomstig zijn maatregelen te nemen, en daarna gebruikt hij hen om met hun onderzoek voort te gaan, en hem verslag te doen. Dit alles zou wel geschikt zijn geweest om de achterdocht op te wekken, indien hij er geen schijn van godsdienstigheid aan had gegeven: opdat ik ook kome en dat zelve aanbidde. De grootste slechtheid verbergt zich dikwijls onder een masker van vroomheid. Absalom bedekt zijn oproerig plan met de mantel van een gelofte.

2. Zie hoe vreemd hij hierin misleid en verdwaasd is, daar hij zich op de wijzen verliet, en niet liever anderen aannam, die trouw zouden geweest zijn aan zijn belangen. Bethlehem lag op slechts zeven mijlen afstand van Jeruzalem, hoe licht zou hij er spionnen hebben kunnen zenden om de wijzen in het oog te houden, en die daar even spoedig zouden geweest zijn om het kind te doden, als de wijzen om het te aanbidden! God kan voor de ogen van de vijanden Zijner kerk de methode verborgen houden, waarmee zij zo gemakkelijk de kerk zouden kunnen verderven. Als Hij voornemens is de oversten beroofd weg te voeren, dan maakt Hij de rechters uitzinnig.

Matthéüs 2:9-12🔗

Hier hebben wij het nederig dienstbetoon der wijzen jegens dezen pas geboren Koning der Joden, en de eer, die zij Hem toebrachten. Van Jeruzalem gingen zij naar Bethlehem, vastbesloten om te zoeken totdat zij zouden gevonden hebben, maar het is zeer vreemd, dat zij alleen gingen, dat niemand van het hof, van de kerk, of uit de stad hen vergezelde. Indien zij al niet door hun geweten hiertoe gedrongen werden, dan had toch beleefdheid jegens deze vreemdelingen, of wel nieuwsgierigheid om die jongen vorst te zien, hen hiertoe moeten bewegen. Gelijk de koningin van het Zuiden, zo zullen deze wijzen uit het Oosten in het gericht opstaan tegen dat geslacht, en hen veroordelen, want zij kwamen van een ver land, om Christus te aanbidden, terwijl de Joden, zijn nabestaanden, geen voetstap wilden doen, zich niet naar de naastbij gelegen stad wilden begeven, om Hem welkom te heten. Het zou voor deze wijzen wel een ontmoediging hebben kunnen zijn, om Hem, dien zij zochten, in Zijn eigen land zo veronachtzaamd te zien. Zijn wij van zo verre gekomen om de Koning der Joden te eren, en behandelen de Joden zelf Hem en ons met zoveel minachting? Toch volharden zij in hun voornemen. Wij moeten in ons dienen van Christus volharden, al zouden wij hierin ook alleen staan, wat anderen ook mogen doen, wij moeten de Heere dienen. Willen zij niet met ons naar de hemel gaan, wij moeten met hen niet naar de hel gaan. Ziet nu:

Hoe zij Christus vonden door diezelfde ster, welke zij in hun eigen land gezien hadden, vers 9, 10.

Merk op, I. Hoe genadiglijk God hen heeft geleid. Door de eerste verschijning der ster werd hun te verstaan gegeven, waar zij naar dezen Koning onderzoek konden doen, en toen verdween zij, en werden zij overgelaten aan de gewone wijze van doen, die bij zulk een onderzoek wordt gevolgd. Merk op, dat geen buitengewone hulp verwacht moet worden, waar de gewone middelen volstaan kunnen. Zij hadden nu de zaak zo ver zij konden nagespeurd. Zij waren op weg naar Jeruzalem, maar dat is een volkrijke stad, waar zullen zij Hem vinden, als zij daar zullen zijn aangekomen? Zij weten niet wat te doen, zij staan verlegen, maar Zij geloven, dat God, die hen door Zijn woord tot hiertoe geleid heeft, hen nu niet zal verlaten, en dat deed Hij ook niet, want ziet, de ster, die zij in het Oosten gezien hadden, ging hun voor. Als wij op de weg van plicht gaan zo ver als wij kunnen, dan zal God ons leiden en ons in staat stellen te doen, wat wij uit onszelf niet zouden hebben kunnen doen. Sta op, en werk, en de Heere zal met u zijn. Vigilantibus, non dormientibus, succurrit lex - Niet aan de vadsigen, maar aan de ijverigen verleent de wet hare hulp. De ster had hen voor een lange tijd verlaten, maar keert nu terug. Zij, die God volgen in het duister, zullen bevinden, dat licht gezaaid, en voor hen bewaard is. Israël werd door een vuurkolom naar het Beloofde Land geleid, de wijzen werden door een ster naar het beloofde Zaad geleid, die zelf de blinkende Morgenster is, Openbaring 22:16. God zou veeleer iets nieuws scheppen dan hen in verlegenheid te laten, die Hem naarstig en getrouwelijk hebben gezocht. Deze ster was het teken, dat God met hen was, want Hij is licht, en gaat als Gids voor Zijn volk uit. Indien wij door het geloof God zien op al onze wegen, dan kunnen wij onszelf zien onder Zijn geleide. Zijn oog is op ons, en Hij zegt: Dit is de weg, wandelt in dezelve, en er is een morgenster, die opgaat in het hart van hen, die naar Christus vragen, 2 Petrus 1:19.

Merk op hoe vreugdevol zij Gods leiding volgen, (vers 10). Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met grote vreugde. Nu zagen zij, dat zij zich niet bedrogen hadden, en deze lange reis niet te vergeefs hadden ondernomen. De begeerte, die komt, is een boom des levens. Nu waren zij er zeker van, dat God met hen was, en het kan niet anders, of de tekenen van zijn tegenwoordigheid en gunst moeten de ziel van hen, die ze weten te waarderen, met onuitsprekelijke blijdschap vervullen. Nu konden zij de Joden te Jeruzalem belachen, die zeer waarschijnlijk om hen gelachen hadden als op een dwaze onderneming uit zijnde. De wachters kunnen aan de bruid gene tijding geven van haren geliefde, toch is zij slechts een weinigje van hen weggegaan en zij vindt Hem reeds. Hooglied 3:3, 4. Wij kunnen niet te weinig verwachten van de mens, en niet te veel van God. In welk een vervoering van blijdschap deze wijzen op het gezicht dezer ster waren, weet niemand zo goed als diegenen, welke na een lange, treurige nacht van verzoeking en verlating onder de macht van een geest der dienstbaarheid, eindelijk de geest der aanneming ontvangen, die getuigt met hun geest, dat zij kinderen Gods zijn, dit is het licht uit de duisternis, dit is het leven uit de doden. Nu hadden zij reden om te hopen, dat zij weldra de Christus des Heeren zouden zien, de Zon der Gerechtigheid, want zij zien de Morgenster. Wij behoren blijde te zijn met alles wat ons de weg wijst naar Christus. Deze ster was gezonden om de wijzen naar de audiëntie-zaal des Konings te geleiden, door dezen ceremoniemeester werden zij binnen geleid voor hun audiëntie. Nu vervult God zijn belofte om de vrolijke te ontmoeten en die gerechtigheid doet. (Jesaja 64:5), en zij doen naar Zijn voorschrift: Het hart dergenen, die de Heere zoeken, verblijde zich , Psalm 105:3. Het behaagt God somwijlen pas bekeerden te bevoorrechten met zulke tekenen van zijn liefde, die zo zeer geschikt zijn om hen te bemoedigen met betrekking tot de moeilijkheden, die zij ontmoeten, zodra zij zich op de weg Gods begeven.

II. Let op de wijze, waarop zij zich tot Hem richten nadat zij Hem hadden gevonden, vers 11. Wij kunnen ons voorstellen, dat zij verwachten, dat dit Koninklijke Kindeken, hoewel veronachtzaamd door het volk, te huis toch vorstelijk omringd en bediend zou zijn. Welk een teleurstelling was het hun dus te bevinden, dat een armelijke woning Zijn paleis was, en Zijn gehele gevolg slechts uit zijn arme moeder bestond! Is dit de Zaligmaker der wereld? Is dit de Koning der Joden? ja meer, is dit de Koning van de koningen der aarde? Ja, dat is Hij, die, hoewel Hij rijk was, om onzentwil dus arm is geworden. Deze wijzen waren echter wijs genoeg om door dezen sluier heen te zien, en in dit geminachte Kindeke de heerlijkheid te onderkennen als des eniggeborenen van de Vader. Zij achtten niet teleurgesteld te zijn in hun onderzoek, maar de Koning, dien zij zochten, gevonden hebbende, hebben zij Hem eerst zichzelf voorgesteld, en daarna hun geschenken Hem aangeboden.

1. Zij hebben Hem zichzelf voorgesteld, zij vielen neer, en aanbaden Hem. Wij lezen niet, dat zij Herodes deze eer hebben bewezen, hoewel hij op het toppunt was van koninklijke macht en majesteit, maar aan dit Kindeken betoonden zij die eer, niet slechts als aan een koning (want dan zouden zij ook evenzo bij Herodes gehandeld hebben), maar als aan God. Merk op, dat allen, die Christus hebben gevonden, voor Hem neervallen, zij aanbidden Hem. Dewijl Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neer. Het zal de wijsheid zijn van de wijsten der mensen, en hieruit zal blijken, dat zij Christus kennen, en zichzelf en hun ware belange begrijpen, als zij de ootmoedige, getrouwe aanbidders van de Heere Jezus zijn.

2. Zij boden Hem hun gaven aan. Als Oosterse volken hun koningen hulde doen, geven zij hun geschenken, op die wijze wordt van de onderwerping der koningen van Scheba aan Christus gesproken, (Psalm 72:10). Zij zullen geschenken aanbrengen en vereringen toevoeren. Zie Jesaja 60:6. Wij moeten onszelf met alles wat wij hebben aan Jezus Christus overgeven, en zo wij oprecht zijn in onze overgave aan Hem, dan zullen wij gewillig afstand doen van wat ons het dierbaarst is en het kostelijkst, aan Hem en voor Hem, maar onze gaven zijn Hem niet welbehaaglijk, en worden niet door Hem aangenomen, indien wij niet eerst onszelf Hem als levende offeranden hebben aangeboden. God zag Habel aan, en toen zag Hij ook zijn offer aan. De geschenken, die zij aanboden, waren goud, wierook en mirre, geld en geldswaarde. De voorzienigheid zond dit als een tijdige hulp aan Jozef en Maria in hun tegenwoordige armoedige toestand. Het waren de voortbrengselen van hun eigen land, waar God ons mede bevoorrecht, daar moeten wij Hem mede eren. Sommigen denken, dat er betekenis school in hun gaven, zij boden Hem goud als koning, Hem schatting betalende, de keizer, wat des keizers is, wierook als God, want zij eerden God met de rook van reukwerk, en mirre, als een Mens, die zou sterven, want mirre werd gebruikt voor het balsemen van lijken. III. Zie, hoe zij Hem verlieten, na zich tot Hem te hebben gewend, vers 12. Herodes had hun gezegd hem te boodschappen wat zij ontdekt hadden, en waarschijnlijk zouden zij dit ook gedaan hebben, indien zij geen tegenbevel hadden ontvangen, want zij vermoedden niet, dat Herodes hen als werktuigen voor zijn boze plannen wilde gebruiken. Aan hen, die zelf eerlijke bedoelingen hebben, kan men licht doen geloven, dat anderen even eerlijk zijn, zij kunnen niet denken, dat de wereld zo slecht is, als zij werkelijk is, maar de Heere weet de Godzaligen in de verzoeking te verlossen. Wij zien niet, dat de wijzen aan Herodes beloofd hebben terug te zullen komen, en indien zij dit al gedaan hadden, dan zou dit toch met het gewone voorbehoud zijn geweest: Zo God wil. God heeft het niet gewild, en Hij voorkwam het kwaad, dat Herodes tegen het Kind Jezus beraamd had, en de moeilijkheid, die er voor de wijzen uit voortgekomen zou zijn, indien zij er de onwillekeurige werktuigen voor geweest waren. Zij werden door God gewaarschuwd - oraculo vel responso accepto, door een Godsspraak vermaand. Sommigen denken, dat hierin ligt opgesloten, dat zij God om raad vroegen, en dat dit Zijn antwoord was. Zij, die omzichtig handelen, en bevreesd zijn voor zonde en voor valstrikken, kunnen, als zij zich tot God wenden om leiding en voorlichting, verwachten, dat zij op de rechten weg geleid zullen worden. Zij werden door Goddelijke openbaring vermaand, dat zij niet zouden wederkeren tot Herodes, noch naar Jeruzalem. Zij, die met hun eigen ogen hadden kunnen zien, maar niet wilden zien, waren niet waardig berichten omtrent Christus te ontvangen. Zij vertrokken door een anderen weg weer naar hun land, om de tijding aan hun landslieden te brengen, maar het is vreemd, dat wij nooit meer van hen horen, en dat noch zij, noch de hun Hem nooit in de tempel hebben vergezeld, dien zij in de kribbe hebben aangebeden. Evenwel, de leiding, die zij van God ontvingen voor hun terugkeer, was een bevestiging van hun geloof in dit Kindeken, als de Heere van de hemel.

Matthéüs 2:13-15🔗

Wij hebben hier Christus’ vlucht naar Egypte om aan de wreedheid van Herodes te ontkomen, en dit was het gevolg van het onderzoek door de wijzen naar Hem ingesteld, want te voren was Zijn onbekend zijn zijn bescherming. Zeer weinig achting of eerbied (in vergelijking met hetgeen betaamt zou hebben) werd aan Christus in zijn kindsheid betoond, maar dit weinigje achting en eerbied heeft Hem bij Zijn volk veeleer in gevaar dan in eer gebracht.

Merk hier op,

I. Het bevel hieromtrent gegeven aan Jozef, vers 13. Jozef kende het gevaar niet, waarin het Kind zich bevond, en wist er ook niet aan te ontkomen, maar God maakte hem door een engel in de droom met beide bekend, gelijk Hij hem te voren op dezelfde wijze gezegd heeft, wat Hij doen moest, hoofdstuk 1:20. Voor zijn verbintenis met Christus, was Jozef niet zo gewoon geweest met engelen om te gaan als nu. Zij, die door het geloof geestelijk aan Christus verwant zijn, hebben een gemeenschap met de hemel, die hun te voren vreemd geweest is.

1. Aan Jozef wordt hier meegedeeld welk gevaar hen bedreigde. Herodes zal het Kindeken zoeken, om hetzelve te doden. God is bekend met al de wrede raadslagen en plannen van de vijanden Zijner Kerk. Ik weet uw woeden tegen Mij, zegt God tot Sanherib, Jesaja 37:28. Hoe vroeg reeds was de gezegende Jezus als omringd van benauwdheden! Gewoonlijk hebben zelfs zij, die op rijpere leeftijd met moeite en gevaren hebben te worstelen, een vreedzame, rustige kindsheid: maar zo was het niet met de gezegende Jezus: Zijn leven en Zijn lijden hebben tezamen een aanvang genomen, Hij was geboren, evenals Jeremia, een man van twist (Jeremia 15:10), geheiligd eer Hij uit de baarmoeder was voortgekomen, Jeremia 1:5. Beide, Christus het Hoofd, en de kerk, Zijn lichaam, stemmen samen om te zeggen: Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af. Farao’s wreedheid werpt zich op de Hebreeuwse kinderen, en een grote rode draak staat gereed om het mannelijke kind te verslinden, zodra het gebaard zou zijn , Openbaring 12:4.

2. Hem wordt gezegd wat te doen om aan het gevaar te ontkomen: Neem tot u dat Kindeken en vlied in Egypte. Zo vroeg reeds moet Christus het voorbeeld geven voor Zijn eigen voorschrift (Hoofdstuk 10:23): Wanneer zij u in deze stad vervolgen, vlied in de andere. Hij, die gekomen is om voor ons te sterven, is, toen zijn ure nog niet gekomen was, gevlucht, om zich in veiligheid te stellen. Zelfbehoud, een tak zijnde van de wet der natuur, is bij uitnemendheid een deel van de wet Gods. Vlied, maar waarom in Egypte? Egypte was berucht wegens afgoderij, tirannie, en vijandschap jegens het volk van God, het was voor Israël een diensthuis geweest, zeer bijzonder wreed voor de kleine kinderen van Israël, in Egypte, zowel als in Rama, heeft Rachel hare kinderen beweend, toch is Egypte het bestemde toevluchtsoord voor het heilig Kind Jezus. Als het Gode behaagt, kan Hij de slechtste plaatsen gebruiken voor de beste doeleinden, want de aarde is des Heeren, Hij gebruikt haar naar het Hem belieft, soms komt de aarde de vrouw te hulp, Openbaring 12:16. God, die Moab tot een schuilplaats heeft gemaakt voor zijn verdrevenen, maakt Egypte tot een toevlucht voor Zijn Zoon.

Dit kan beschouwd worden:

(1.)Als een beproeving voor het geloof van Jozef en Maria. Zij zouden in de verzoeking kunnen zijn van te denken: "Indien dit Kind de Zoon van God is, zoals ons gezegd werd, heeft Hij dan geen ander middel om zich te beveiligen tegen een mens, die een worm is, dan door zulk een schandelijke vlucht? Kan Hij gene legioenen van engelen oproepen om Hem tot lijfwacht te dienen, of Cherubs met vlammend zwaard om dezen boom des levens te bewaken? Kan Hij Herodes niet neervellen, of de hand doen verdorren, die tegen Hem is uitgestrekt, en ons aldus de moeite en zorg van deze vlucht besparen?" Hun was onlangs gezegd, dat Hij de heerlijkheid zou zijn van Zijn volk Israël, en is dan het land Israëls reeds zo spoedig te heet geworden om Hem te houden?

Maar wij bevinden niet, dat deze vragen of tegenwerpingen bij hen zijn opgekomen. Hun geloof, beproefd zijnde, werd standvastig bevonden, en zij geloven dat dit de Zoon van God is, hoewel zij geen wonder zien gebeuren ter Zijner bewaring en redding, maar genoodzaakt zijn om tot gans gewone middelen hun toevlucht te nemen. Het was voor Jozef een hoge eer de man der gezegende maagd te zijn, maar die eer gaat vergezeld van moeite en gevaar, zoals dit met alle eer in deze wereld het geval is. Jozef moet het Kindeken nemen en het naar Egypte brengen, en nu blijkt het, hoe goed God voor het Kindeke en zijn moeder gezorgd heeft door Jozef in zo nauwe betrekking tot hen te brengen. Nu zal ook het goud, dat de wijzen gebracht hebben, hun goed te pas komen, om de onkosten te bestrijden. God voorziet de nood van Zijn volk, en zorgt er reeds van te voren voor. God geeft hun de voortduring Zijner zorg voor, en zijn leiding van, hen te kennen, als Hij zegt: Wees aldaar, totdat Ik het u zeggen zal, zodat hij moet verwachten wederom van God te zullen horen, en niets moet doen, voor hij nieuwe orders ontvangen heeft. Aldus wil God, dat Zijn volk afhankelijk van Hem zal blijven.

(2.) Als een voorbeeld van de vernedering van onze Heere Jezus. Gelijk er in de herberg te Bethlehem gene plaats voor Hem was, zo was er ook gene rustige verblijfplaats voor Hem in het land van Judea. Aldus werd Hij uit het aardse Kanaän gebannen, opdat wij, die vanwege onze zonde uit het hemelse Kanaän zijn gebannen, daar niet voor altijd buitengesloten zouden zijn. Als wij en onze kinderen ooit in moeite en verlegenheid zijn, zo laat ons gedenken aan de verlegenheid waarin Christus in zijn kindsheid gebracht werd, en er mede verzoend zijn.

(3.) Als een teken van het misnoegen Gods tegen de Joden, die zo weinig acht op Hem sloegen, zo verlaat Hij dan terecht hen, die Hem deze geringschatting betoonden. Ook hebben wij hier een voorproef van zijn gunst over de Heidenen, aan wie de apostelen het Evangelie zullen brengen, nadat het door de Joden verworpen werd. Indien Egypte Christus herbergt, nadat Hij gedwongen is uit Judea te wijken, dan zal het niet lang duren, eer er gezegd wordt: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars, Jesaja 19:25.

II. Jozefs gehoorzaamheid aan dit bevel, vers 14. De reis zal ongelegen komen, en gevaarlijk zijn, zowel voor het Kindeken als voor zijn moeder. Zij waren er slechts schaars voor toegerust, en zullen in Egypte waarschijnlijk een koud onthaal vinden: maar toch is Jozef het hemels gezicht niet ongehoorzaam geweest, hij heeft gene tegenwerpingen gemaakt, en was ook niet traag om te gehoorzamen. Niet zodra heeft hij zijn orders ontvangen, of hij stond dadelijk op, en vertrok in de nacht, in dezelfde nacht, naar het schijnt, toen hij het bevel had ontvangen. Zij, die met zekerheid te werk willen gaan in hun gehoorzaamheid, moeten er snel mede te werk gaan. Nu is Jozef, evenals zijn vader Abraham, uitgegaan in volstrekte afhankelijkheid van God, niet wetende, waar hij komen zou. Hebreeën 11:8. Jozef en zijn vrouw, weinig bezittende, hadden ook niet veel om voor te moeten zorgen bij dit heengaan. Veelheid van bezittingen belemmert een noodzakelijke vlucht. Als rijken boven armen bevoorrecht zijn door dat zij bezitten wat zij bezitten, dan hebben de armen dit voor boven de rijken, dat zij niet genoodzaakt zijn er afstand van te doen. Jozef nam het Kindeken en zijn moeder. Sommigen maken de opmerking, dat het Kindeken eerst genoemd wordt, als zijnde de voornaamste Persoon, en Maria wordt niet genoemd de huisvrouw van Jozef, maar de moeder van het Kindeken, dat hare hogere waardigheid was. Het was de eerste Jozef niet, die uit Kanaän werd verdreven om een toevlucht te vinden in Egypte tegen de toorn zijner broeders, deze Jozef moet om de wille van die Jozef er welkom zijn. Als wij de overlevering mogen geloven, dan is het gebeurd, dat zij eens een tempel binnen traden, en dat toen al de afgodsbeelden, die er in waren, door een onzichtbare hand neergeworpen werden, zoals Dagon voor de ark, overeenkomstig de profetie: De Heere zal in Egypte komen, en de afgoden van Egypte zullen bewogen worden van Zijn aangezicht, Jesaja 19:1. Zij verwijlden in Egypte tot aan de dood van Herodes, zodat, volgens sommigen, hun verblijf aldaar zeven jaren duurde, maar volgens anderen niet eens zo vele maanden. Dáár waren zij nu op verren afstand van de tempel en de tempeldiensten, en in het midden van afgodendienaars, maar God had hen derwaarts heen gezonden, en Hij wil barmhartigheid en gene offerande. Hoewel zij ver van de tempel des Heeren waren, was de Heer des tempels toch met hen. Een gedwongen afwezigheid van de genademiddelen, en een gedwongen tegenwoordigheid onder goddeloze mensen, kan wel eens het deel en lot zijn van de Godvruchtigen, zonder dat dit hun zonde is, maar altijd zal dit hun dan toch een grote smart wezen.

III. De vervulling der Schrift in dit alles - deze Schrift nl. (Hoséa 11:1). Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen. Van alle evangelisten is het Matthéüs, die het meest wijst op de vervulling der Schrift met betrekking tot Christus, omdat zijn Evangelie eerst onder de Joden verbreid was, voor wie dit veel kracht en licht er aan moest bijzetten. Nu zag dit woord van de profeet ongetwijfeld op Israëls bevrijding uit Egypte, waardoor God hen als Zijn zoon, Zijn eerstgeborene erkende (Exodus 4:22), maar hier wordt dit bij wijze van analogie op Christus, het Hoofd der kerk, toegepast. De Schrift heeft velerlei vervulling, omdat zij vol en rijk en in alles zo wel geordend is. Elke dag vervult God de Schrift. Wij moeten aan de Schrift volle ruimte van toepassing geven. "Als Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad", en hoewel Ik hem liefhad, heb Ik hem toch lang in Egypte laten verwijlen, maar omdat Ik hem liefhad, heb Ik hem ter bestemder tijd uit Egypte geroepen. Zij, die dit lezen, moeten in hun gedachten niet slechts terugzien, maar voorwaarts zien, hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn (Prediker 1:9), en de wijze van uitdrukking geeft dit te kennen, want er wordt niet gezegd: Ik riep hem, maar, Ik riep Mijn zoon uit Egypte.

Merk op, dat het voor Gods zonen niets nieuws is in Egypte te zijn, in een vreemd land, in een diensthuis, maar zij zullen er uit verlost worden. Zij kunnen in Egypte verborgen zijn, maar zij zullen er niet gelaten worden. Al de uitverkorenen Gods, van nature kinderen des toorns zijnde, zijn in een geestelijk Egypte geboren, en in hun bekering worden zij er uit geroepen en er krachtdadig uit verlost. Het zou tegen Christus ingebracht zijn kunnen worden, dat Hij in Egypte geweest is. Moet de Zon der Gerechtigheid uit dit land der duisternis opgaan! Maar dit toont, dat het gene zo vreemde zaak was, Israël werd uitgevoerd uit Egypte, om bevorderd te worden tot de hoogste eer, en dit is het slechts wat nu wederom geschiedt.

Matthéüs 2:16-18🔗

Hier is:

I. De wrok van Herodes wegens het vertrek der wijzen. Hij heeft lang gewacht op hun terugkeer, hij hoopte, dat zij, hoewel langzaam in hun onderzoek, zeker van hun zaak zullen zijn bij de uitkomst er van, en dan zal hij dezen mededinger terstond bij zijn verschijning verpletteren. Op zijn navraag naar hen hoort hij echter, dat zij langs een anderen weg vertrokken zijn, hetgeen zijn afgunst nog doet toenemen, en hem doet vermoeden, dat zij het belang van de nieuw Koning dienen, en dit maakt hem zeer toornig, en wegens deze teleurstelling wordt hij gans in woede ontstoken. De vloed van ingekankerd bederf rijst hoger door de hinderpalen, die het ontmoet bij het najagen van een zondig plan. II. Zijn politieke kunstgreep, om desniettegenstaande dezen geboren Koning der Joden uit de weg te ruimen. Kon hij Hem afzonderlijk al niet bereiken, hij twijfelt niet, of hij zal Hem kunnen treffen door een algemenen maatregel van verderf, dat gelijk het oorlogszwaard, de een zowel als de ander zal verteren. Dit zal een afdoende maatregel zijn, en zo moeten zij, die hun eigen ongerechtigheid willen te niet doen, er zich van verzekeren, dat zij al hun ongerechtigheden te niet doen. Herodes was een Edomiet, vijandschap jegens Israël zat hem dus in merg en gebeente. Doëg was een Edomiet, die, vanwege David, al de priesters des Heeren ombracht. Het was vreemd, dat Herodes iemand kon vinden, die onmenselijk genoeg was, om zich tot zulk een bloedig en barbaars werk te laten gebruiken, maar boze handen hebben nooit gebrek aan boze werktuigen. Kleine kinderen zijn altijd onder de bijzondere bescherming geweest, niet slechts van menselijke wetten, maar van de menselijke natuur, toch worden zij nu opgeofferd aan de woede van dezen tiran, onder wie, evenals onder Nero, onschuld wel de minste waarborg is voor veiligheid. Gedurende zijn ganse regering was Herodes een bloeddorstig man, niet lang te voren had hij het ganse Sanhedrin omgebracht, maar voor de bloeddorstigen is bloed gelijk drank voor waterzuchtigen, quo plus sunt potae, plus sitiuntur aquae - hoe meer zij drinken, hoe groter hun dorst wordt. Herodes was nu ongeveer zeventig jaren oud, zodat een kind, dat toenmaals nog geen twee jaar oud was, hem wel nooit enigerlei moeite of onrust zou veroorzaken. Ook was hij geen man, die al te grote liefde had voor zijn eigen kinderen of hun belangen al te zeer ter harte nam, daar hij vroeger reeds twee zijner zonen, Alexander en Aristobulus, en daarna nog zijn zoon Antipater, slechts vijf dagen voor hij zelf stierf, had laten ter dood brengen, zo dat hij door niets anders dan door zijn eigen dierlijke lust tot wreedheid en hoogmoed hiertoe gedreven werd. Alles was vis wat in zijn net kwam. Let op de uitgebreide maatregelen, die hij nam:

1. Met betrekking tot de tijd, hij heeft omgebracht al de kinderen van twee jaren oud en daaronder. De gezegende Jezus was waarschijnlijk toen nog geen jaar oud, evenwel, Herodes neemt alle kinderkens van twee jaren oud en daaronder, ten einde er zeker van te zijn, dat zijn prooi hem niet zal ontsnappen. Hij bekreunt er zich niet om hoe vele hoofden, die hij zelf erkent onschuldig te zijn, zullen vallen, mits maar het ene, dat hij schuldig waant, getroffen wordt.

2. Met betrekking tot de plaats, hij doodt alle kinderen van het mannelijk geslacht, niet slechts in Bethlehem, maar in al des zelfs landpalen, in al de dorpen, die tot die stad behoorden. Dit was al te goddeloos. Prediker 7:17. Een ongebreidelde toorn, gewapend met een onwettige macht, vervoert de mensen dikwijls tot de ongehoordste wreedheid. Het was in God niet onrechtvaardig dit toe te laten, elk leven is, zodra het begint, reeds aan zijn gerechtigheid verbeurd. De zonde, die door de ongehoorzaamheid van enen mens is ingekomen, heeft de dood met zich gebracht, en wij hebben niet te denken aan iets nog boven en behalve deze algemene schuld, wij moeten niet denken, dat deze kinderen zondaars zijn geweest boven allen, die in Israël waren, omdat zij dit geleden hebben. Gods oordelen zijn een grote afgrond. De krankheden en de dood van kleine kinderen zijn een bewijs van de erfzonde. Maar wij moeten dezen kindermoord nog uit een ander oogpunt beschouw, het was hun martelaarschap, Hoe vroeg reeds is de vervolging van Christus en van Zijn koninkrijk begonnen! Meent gij, dat Hij gekomen is om vrede te brengen op de aarde? Nee, maar een zwaard, een zwaard gelijk aan dit zwaard, Hoofdstuk 10:34, 35. Hiermede werd een lijdelijke getuigenis aan de Heere Jezus gegeven. Evenals toen Hij nog in moeders lijf was, Hem getuigenis werd gegeven door het opspringen van vreugde eens kinds in moeders lijf bij zijn nadering, zo heeft Hij nu op tweejarige leeftijd het getuigenis van tijdgenoten van dezelfde leeftijd. Zij hebben hun bloed voor Hem gestort, die later Zijn bloed zou storten voor hen. Dit was de infanterie van het grote heir der martelaren. Indien deze kinderkens aldus met bloed gedoopt zijn (zij het ook hun eigen bloed) als ingang tot de triomferende Kerk, dan kan men niet anders zeggen dan dat zij in de hemel een heerlijke en overvloedige vergoeding ontvingen voor hetgeen zij hadden verloren op aarde. Uit de mond der kinderkens en der zuigelingen heeft God zich lof bereid. De overlevering der Griekse kerk (en wij hebben dit in het Ethiopische misboek) luidt, dat het aantal der omgebrachte kinderen 14.000 bedroeg, maar dit is ongerijmd. Ik geloof, dat zo men de geboorte der kinderen van het mannelijk geslacht in de wekelijkse opgave berekende, er in de volkrijkste steden der wereld niet zo velen van onder de twee jaren oud gevonden zouden worden, en veel minder nog in Bethlehem, een kleine stad, die er nog lang geen veertigste deel van was. Maar dit is een voorbeeld van het ijdele en nietswaardige der overlevering. Het is vreemd, dat Josephus deze gebeurtenis niet verhaalt, maar hij schreef lang na Matthéüs, en de waarschijnlijke reden, waarom hij er geen gewag van maakt, is, dat hij de Christelijke geschiedenis niet met zijn gezag wilde beschermen of ondersteunen, want hij was een ijverige Jood, maar indien zij niet waar en deugdelijk gestaafd was, dan zou hij haar voorzeker ontkend hebben.

Macrobius, een Heidens schrijver, verhaalt ons, dat Augustus Caesar, toen hij hoorde, dat Herodes, onder de kinderen beneden de twee jaren, die hij liet ombrengen, ook zijn eigen zoon doodde, schertsend van hem zei: Het is beter Herodes’ zwijn, dan Herodes’ zoon te wezen. De zede van het land verbood hem een zwijn te doden, maar niets kon hem weerhouden van zijn zoon te doden. Sommigen denken, dat hij een jong kind bij een voedster te Bethlehem had besteed, anderen denken, dat, bij vergissing, twee gebeurtenissen verward zijn - de kindermoord, en het vermoorden van zijn zoon Antipater. Maar als de kerk van Rome de Heilige onnozelen, zoals zij hen noemen, in hun kalender plaatsen, en een dag wijden aan hun nagedachtenis, terwijl zij zo dikwijls door hun barbaarse slachtingen Herodes gerechtvaardigd, ja hem nog overtroffen hebben in wreedheid, dan is dit wel zeer onzinnig, want zij doen slechts wat hun voorgangers gedaan hebben, die de graven der profeten opbouwden, terwijl zijzelf dezelfde mate vervulden. Sommigen zien nog een ander doeleinde der Voorzienigheid in de kindermoord te Bethlehem. Uit alle profetieën van het Oude Testament blijkt, dat Bethlehem de plaats, en dit de tijd was van de geboorte van de Messias, daar nu al de kinderen te Bethlehem, die toen geboren waren, vermoord werden, terwijl Jezus alleen ontkwam, kan ook niemand dan Jezus er aanspraak op maken de Messias te zijn. Door het land van dezen nieuw koning te hebben bevrijd, dacht Herodes nu al de Oud-Testamentische profetieën verijdeld te hebben, de aanwijzingen der ster te niet te hebben gedaan, en de vrome toewijding der wijzen op niets te hebben doen uitlopen. De bijenzwerm verbrand hebbende, komt hij tot de gevolgtrekking ook de bijenkoning te hebben gedood, maar God in de hemel belacht hem, de Heere bespot hem. Welke listige en wrede raadslagen er ook in ‘s mensen hart opkomen, de raad des Heeren zal bestaan.

III. De vervulling der Schrift hierin (vers 17, 18). Toen is vervuld geworden de profetie (Jeremia 31:15). Een stem is in Rama gehoord. Zie en bewonder de volheid der Schrift! Die voorzegging werd vervuld in Jeremia’s tijd, toen Nebuzaradan na Jeruzalem verwoest te hebben, al zijn gevangenen naar Rama bracht (Jeremia 40:1) en dáár naar welgevallen over hen beschikte, hetzij voor het zwaard of voor de gevangenschap. Toen werd het geschrei in Rama gehoord te Bethlehem (want deze twee steden, de een in Juda en de andere in Benjamin, waren niet ver van elkaar), maar nu is de profetie nogmaals vervuld in de grote smart, die er heerste over de dood dezer kinderen. De Schrift werd vervuld:

1. In de plaats van dit rouwbedrijf. Het gerucht er van werd gehoord van Bethlehem tot Rama, want de wreedheid van Herodes strekte zich uit tot al de landpalen van Bethlehem, tot in het land van Benjamin toe, onder de kinderen van Rachel. Sommigen denken, dat de landstreek rondom Bethlehem Rachel genoemd werd, omdat zij aldaar stierf en werd begraven. Rachels graf was dicht bij Bethlehem, Genesis 35:16, 19. Vergelijk 1 Samuel 10:2. Rachel had haar hart zeer sterk op hare kinderen gezet: de zoon, dien zij stervende gebaard heeft, noemde zij Benoni, de zoon van haar smart. Deze moeders waren gelijk aan Rachel, zij woonden dicht bij Rachels graf, en velen van haar zijn van Rachel afgestamd, daarom wordt hare rouwklage sierlijk voorgesteld als een wenen van Rachel.

2. In de mate van dit rouwbedrijf. Het was geklaag, geween en veel gekerm, en dit alles was nog weinig genoeg om uiting te geven aan haar gevoel wegens deze zware ramp. Er was een groot geschrei in Egypte toen de eerstgeborenen gedood werden, en zo was er hier een groot geschrei toen de jongsten werden omgebracht, voor welke wij natuurlijk een bijzondere teerheid gevoelen. Hier was een voorstelling van de wereld, waarin wij leven. Wij horen in die wereld geklaag, geween en veel gekerm, wij zien de tranen der verdrukten, nu eens veroorzaakt door dit, en dan weer door wat anders. Onze weg loopt door een tranendal. Die smart was zo groot, dat zij niet vertroost wilden worden. Zij verhardden er zich in, en vonden genot in hun droefheid. Geloofd zij God, er is in deze wereld gene oorzaak van smart, ja, zelfs niet als de zonde er de oorzaak van is, die ons gerechtigd om te weigeren vertroost te worden. Zij wilden niet vertroost worden, omdat zij niet zijn, dat is: zij zijn niet in het land der levenden, zij zijn niet zoals zij waren in de omhelzing hunner moeders. Indien zij werkelijk niet waren, dan zou er enige verontschuldiging zijn voor het treuren alsof wij gene hope hadden, maar wij weten, dat zij niet verloren zijn, maar ons zijn voorgegaan, indien wij vergeten, dat zij zijn, dan verliezen wij de besten grond onzer vertroosting, 1 Thessalonicensen 4:13. Sommigen maken deze grote smart der Bethlehemieten tot een oordeel over hen vanwege hun minachting van Christus. Zij, die zich niet wilden verblijden vanwege de geboorte van de Zoon van God, worden nu terecht tot wenen en rouwbedrijf gebracht over de dood hunner eigen zonen, want zij verwonderden zich slechts over de tijding, die hun door de herders werd gebracht, maar zij hebben Hem geen welkom geheten. De aanhaling dezer profetie kan dienen ter vermijding of voorkoming van een tegenwerping, die sommigen tegen Christus zouden kunnen inbrengen vanwege deze treurige geschiedenis. "Kan de Messias, die de Vertroosting Israëls moet wezen, als ingeleid worden met al dit geklaag en geween?" Ja, want aldus was het voorzegd, en de Schrift moet vervuld worden. En behalve dat, als wij deze profetie nog verder nagaan, dan zullen wij bevinden, dat het bittere wenen in Rama slechts het voorspel was van de grootste blijdschap, want er volgt op: Er is loon voor uw arbeid, en er is verwachting voor uw nakomelingen. Hoe erger het met de zaken staat, hoe eerder er verandering ten goede in zal komen. Hun was een Kind geboren, dat genoegzaam was om al hun verliezen goed te maken.

Matthéüs 2:19-23🔗

Hier hebben wij Christus’ terugkeer uit Egypte naar het land Israëls. Egypte kan dienen, om er tijdelijk te verblijven, of er een toevlucht te zoeken, maar niet om er altijd te wonen. Christus was gezonden tot de verlorene schapen van het huis Israëls, en daarom moet Hij tot hen terugkeren. Merk op,

I. Wat het was, dat Hem de weg baande om terug te keren, - de dood van Herodes, die niet lang na de kindermoord plaats had, sommigen denken, niet langer dan drie maanden. Zo snel heeft Gods wrake hem achterhaald! Herodes moet sterven, hovaardige tirannen, die in het land der levenden de schrik waren van de machtigen, en de verdrukkers der Godvruchtigen. hun dag moet komen wanneer zij vallen. Wie zijt gij, dat gij u vreest voor de mens, die sterven zal? (Jesaja 51:12, 13) inzonderheid bedenkende, dat bij hun dood niet slechts hun haat en hun nijdigheid vergaan (Prediker 9:6), en ophouden van te beroeren (Job 3:17), maar ook gestraft worden. Van alle zonden is het de schuld aan onschuldig bloed, die het snelst de mate vol maakt. Het bericht, dat Josephus geeft van de dood van dezen zelfde Herodes (Antiq. Judas lib. XVII. Cap. VI, VII), is ontzettend. Hij werd door een ziekte aangetast, die hem onder de hevigste folteringen inwendig verbrandde. Hij was onverzadelijk gulzig, had koliek, en zijn ziekte ging vergezeld van zulk een ondraaglijke stank, dat niemand tot hem kon naderen. Daarbij was hij zo driftig en ongeduldig, dat hij een kwelling was voor zichzelf en een schrik voor allen, die hem verzorgden. Zijn aangeboren wreedheid aldus geprikkeld zijnde, werd hij barbaarser dan ooit te voren. Hij gaf bevel zijn eigen zoon te doden, liet velen van de edelen en aanzienlijken in de gevangenis werpen, en ordonneerde, dat zij onmiddellijk, nadat hij gestorven was, ter dood gebracht moesten worden, de uitvoering van dat vonnis werd echter voorkomen. Zie wat soort van mensen het waren, die de vijanden en vervolgers zijn geweest van Christus en zijn volgelingen. Er zijn weinigen, die het Christendom hebben tegengestaan, die niet eerst elke menselijkheid hadden afgeschud, zoals wij zien kunnen in Nero en Domitianus.

II. De orders van de hemel gegeven voor hun terugkeer, en Jozefs gehoorzaamheid aan die orders, vers 18-21. God had Jozef naar Egypte gezonden, en dáár bleef hij, totdat Hij, die hem derwaarts had gebracht, hem beval om weer te vertrekken. Die orders werden hem overgebracht door een engel. Als wij de gemeenschap met God blijven aanhouden, dan zal Hij die aanhouden met ons, overal waar wij zijn geen plaats ter wereld kan Gods genaderijke bezoeken voor ons afsluiten. Engelen komen tot Jozef in Egypte, tot EZECHIËL in Babylon en tot Johannes op Patmos. Nu bericht de engel hem a. De dood van Herodes en zijn medeplichtigen: Zij zijn gestorven, die de ziel van het Kindeken zochten. Zij zijn dood, maar het Kindeke leeft. Vervolgde heiligen blijven soms in het leven om op de graven hunner vervolgers te treden. Aldus heeft de Koning der kerk de storm doorstaan, en menige storm heeft de kerk op gelijke wijze doorstaan. Zij zijn gestorven, namelijk, Herodes en zijn zoon Antipater, die, hoewel zij na-ijverig op elkaar waren, toch waarschijnlijk hierin samen stemden, om het verderf van dezen nieuw Koning te zoeken. Als nu Herodes eerst Antipater ombrengt, en dan zelf sterft, dan is het gevaar geweken, als het een boze instrument het verderf is van het andere, dan is de Heere bekend geworden, Hij heeft recht gedaan. b. Hij wijst hem aan wat hij doen moet. Hij moet trekken in het land Israëls, en hij deed het, zonder dralen of uitstel. Hij voerde niet als verontschuldiging aan, dat hij tamelijk goed gevestigd was in Egypte, hij sprak niet van de ongemakken op de reis, inzonderheid, indien het, zoals men veronderstelt, in het begin van de winter was dat Herodes is gestorven. Gods kinderen volgen, waar Hij hen leidt, en blijven, waar Hij hen doet wonen. Indien wij de wereld slechts beschouwden als ons Egypte, de plaats onzer dienstbaarheid en van onze ballingschap, en de hemel als ons Kanaän, ons vaderland, onze ruste, wij zouden wel gaarne en geredelijk opstaan en derwaarts gaan, als wij geroepen worden, zoals Jozef opstond en uit Egypte trok. III. De verdere leiding, die hij van God ontving, waarheen hij zich had te wenden, en waar zich in het land Israëls te vestigen, vers 22, 23. God kon hem tegelijk met de vorige deze instructies hebben gegeven, maar God openbaart Zijn wil aan Zijn volk trapsgewijze, opdat zij op Hem zullen blijven wachten, en verwachten zullen verder van Hem te horen. Jozef ontving deze orders in een droom, waarschijnlijk evenals de vorige, door de dienst van een engel. God kon aan Jozef Zijn wil kenbaar hebben gemaakt door het Kind Jezus, maar wij bevinden niet, dat Hij op deze bewegingen en dit heen en weer trekken, acht slaat, en dit was ongetwijfeld, omdat Hij in alles de broederen moest gelijk worden, een kind zijnde, sprak Hij als een kind, en deed Hij als een kind, en trok Hij een sluier over zijn oneindige kennis en macht, als een kind nam Hij toe in wijsheid.

De aanwijzing, die dan nu aan deze heilige, Koninklijke familie gegeven wordt, is:

1. Dat zij zich niet in Judea moet vestigen, vers 22. Jozef kon gedacht hebben, dat Jezus, te Bethlehem geboren zijnde, aldaar nu ook opgevoed moest worden, maar hij is voorzichtig en vreest voor het Kindeke, omdat hij hoort, dat Archelaüs in de plaats van zijn vader Herodes regeert, niet over het gehele koninkrijk, zoals zijn vader, maar alleen over Judea, de andere provincies in andere handen overgegaan zijnde. Ziet, welk een opeenvolging van vijanden er is, om tegen Christus en zijn kerk te strijden! Verdwijnt de een, zijn plaats wordt ingenomen door een ander om de oude vijandschap voort te zetten. Om die reden moet Jozef dan ook het Kindeken niet naar Judea brengen. God wil zijn kinderen niet in het gevaar doen komen, dan wanneer het is ter Zijner verheerlijking en ter hunner geloofsbeproeving, want kostelijk zijn in de ogen des Heeren het leven en de dood Zijner heiligen, hun bloed is Hem dierbaar.

2. Dat zij zich moeten vestigen in Galiléa, vers 22. Dáár heerste toen Filippus, die een kalm, zachtaardig man was. Gewoonlijk beschikt de voorzienigheid Gods het zo, dat er een rustige, veilige wijkplaats is voor Zijn volk tegen de storm, als het een klimaat te heet en te verschroeiend wordt, zal er een ander wezen, dat koeler en gematigder is. Galiléa lag ver naar het Noorden, tussen die provincie en Judea lag Samaria. Zij werden dus naar Galiléa gezonden, en wel naar Nazareth, een stad op een heuvel, in het centrum van het lot van Zebulon. Dáár heeft de moeder onzes Heeren gewoond, toen zij zwanger werd van dat Heilige, en waarschijnlijk heeft ook Jozef aldaar gewoond, Lukas 1:26, 27. Daarheen werden zij gezonden, en dáár waren zij welbekend, en bevonden zij zich onder hun bloedverwanten, de geschiktste plaats voor hen om er te wonen. Dáár bleven zij dan ook, en vandáár werd onze Zaligmaker Jezus van Nazareth genoemd, hetgeen voor de Joden een ergernis was, immers, Kan uit Nazareth iets goeds zijn. Hierin wordt gezegd vervuld te zijn wat gesproken was door de profeten, dat Hij Nazarener geheten zal worden, hetgeen beschouwd kan worden

a. Als een erenaam en waardigheid, hoewel het oorspronkelijke niets anders betekende dan een man van Nazareth, is er toch een toespeling of een verborgenheid in, zeggende Christus te zijn: De Man, de scheut, waarvan gesproken wordt in Jesaja 11:1. Het woord, dat aldaar gebruikt wordt, is Netzer, hetwelk of een scheut of tak, of twijg betekent, of de stad Nazareth, naar die stad genoemd zijnde, wordt Hij verklaard, die Scheut, of tak te wezen. Het duidt Hem aan als de grote Nazarener, van wie de wettelijke Nazareners typen en afschaduwingen zijn geweest (inzonderheid Simson, Richteren 13:5), en Jozef, die een afgezonderde onder zijn broederen wordt genoemd (Genesis 49:26) en op wie het voorschrift betreffende de nazireeër Numeri 6:2 en verder. betrekking heeft. Niet dat Christus, in letterlijke zin, een Nazareeër was, want Hij dronk wijn, en raakte dode lichamen aan, maar Hij was het bij uitnemendheid, d.i. in de hoogste zin, daar Hij zeer bijzonder heilig was, en door een plechtige aanwijzing en wijding afgezonderd was tot eer Gods in het werk onzer verlossing, gelijk Simson het geweest is om Israël te verlossen. En wij hebben alle reden om ons in dien naam te verheugen en er Hem bij te kennen. Of

b. als een naam der versmaadheid en minachting. Een Nazarener genoemd te worden, was hetzelfde als een verachtelijk man genoemd te worden, een man, van wie men niets goeds kon verwachten, en aan wie geen eerbied of achting bewezen moest worden. De duivel heeft het eerst dien naam op Christus toegepast, ten einde Hem te verkleinen en het volk tegen Hem in te nemen, en het is de scheldnaam gebleven voor Hem en voor zijn volgelingen. Nu is dit wel niet bijzonder door een profeet voorzegd, maar in het algemeen werd door de profeten gezegd, dat Hij veracht was en de onwaardigste onder de mensen Jesaja 53:2, 3, een worm en geen man, Psalm 22:7, 8, dat Hij Zijnen broederen vreemd is geworden, Psalm 69:9. Laat geen naam der versmaadheid, die ons om de wille van de Godsdienst gegeven wordt, ons hard toeschijnen, daar onze Meester zelf een Nazarener genoemd werd.