Matthéüs 24
- EN Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem om Hem de gebouwen des tempels te tonen.
- En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik u: Hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.
- En als Hij op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? En welk zal het teken zijn van Uw toekomst en van de voleinding der wereld?
- En Jezus antwoordende zeide tot hen: Ziet toe dat niemand u verleide.
- Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden.
- En gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; ziet toe, wordt niet verschrikt; want al die dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet.
- Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen zijn hongersnoden, en pestilentiën, en aardbevingen in verscheidene plaatsen.
- Doch al die dingen zijn maar een beginsel der smarten.
- Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking en zullen u doden, en gij zult gehaat worden van alle volken om Mijns Naams wil.
- En dan zullen er velen geërgerd worden en zullen elkander overleveren en elkander haten.
- En vele valse profeten zullen opstaan en zullen er velen verleiden.
- En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkouden.
- Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
- En dit Evangelie des Koninkrijks zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volken; en dan zal het einde komen.
- Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats (die het leest, die merke daarop),
- Dat alsdan die in Judéa zijn, vlieden op de bergen;
- Die op het dak is, kome niet af om iets uit zijn huis weg te nemen;
- En die op den akker is, kere niet weder terug om zijn klederen weg te nemen.
- Maar wee den bevruchten en den zogenden vrouwen in die dagen.
- Doch bidt dat uw vlucht niet geschiede des winters, noch op een sabbat.
- Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal.
- En zo die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden; maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden.
- Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Zie, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet.
- Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden.
- Zie, Ik heb het u voorzegd.
- Zo zij dan tot u zullen zeggen: Zie, Hij is in de woestijn, gaat niet uit; zie, Hij is in de binnenkamers, gelooft het niet.
- Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot het westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen.
- Want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden.
- En terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden.
- En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid.
- En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve.
- En leert van den vijgenboom deze gelijkenis: Wanneer zijn tak nu teer wordt en de bladeren uitspruiten, zo weet gij dat de zomer nabij is.
- Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet dat het nabij is, voor de deur.
- Voorwaar Ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn.
- De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.
- Doch van dien dag en ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen.
- En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen.
- Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe in welken Noach in de ark ging;
- En bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam: alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen.
- Alsdan zullen er twee op den akker zijn, de een zal aangenomen en de ander zal verlaten worden.
- Er zullen twee vrouwen malen in den molen, de ene zal aangenomen en de andere zal verlaten worden.
- Waakt dan, want gij weet niet in welke ure uw Heere komen zal.
- Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven.
- Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen.
- Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft om hunlieden hun voedsel te geven te rechter tijd?
- Zalig is die dienstknecht welken zijn heer, komende, zal vinden alzo doende.
- Voorwaar Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen.
- Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen;
- En zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan en te eten en te drinken met de dronkaards;
- Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen ten dage in welken hij hem niet verwacht, en ter ure die hij niet weet;
- En zal hem afscheiden en zijn deel zetten met de geveinsden. Daar zal wening zijn en knersing der tanden.
Inleiding🔗
Christus’ prediking was meestal praktisch, maar in dit hoofdstuk hebben wij een profetische rede, een voorzegging van toekomende dingen, maar waarin toch een praktische strekking is, bestemd, niet om aan de nieuwsgierigheid Zijner discipelen te voldoen, maar om hun geweten en hun wandel te besturen, en daarom besluit zij met een praktische toepassing. Ten allen tijde heeft de kerk, naast algemene beloften, bijzondere profetieën gehad, zowel tot leiding als tot bemoediging der gelovigen. Maar het moet opgemerkt worden, dat Christus deze profetische rede gehouden heeft aan het einde Zijner bediening, gelijk de Openbaring het laatste boek is van het Nieuwe Testament, en de profetische boeken van het Oude Testament dáár het laatst geplaatst zijn, om ons te kennen te geven, dat wij wèl gegrond en gefundeerd moeten zijn in eenvoudige waarheden en plichten, en dezen eerst wèl begrepen moeten worden, eer wij ons begeven in de dingen, die duister en moeilijk zijn. Velen brengen zichzelf in de war door de lectuur van hun Bijbel aan het verkeerde einde te beginnen.
In dit hoofdstuk nu hebben wij:
I. De gelegenheid of aanleiding tot deze rede, vers 1-3.
II. De rede zelf, waarin wij hebben:
1. De profetie van verschillende gebeurtenissen, inzonderheid betrekking hebbende op de verwoesting van Jeruzalem en het algehele verderf der Joodse kerk en natie, welke gebeurtenissen nu weldra zouden plaatshebben, namelijk ongeveer veertig jaren later, de inleiding tot die verwoesting, hetgeen er mede samenviel en hetgeen er op volgde. En nog verder ziende, naar de komst van Christus aan het einde der tijden en de voleinding aller dingen, waarvan dit een type en afschaduwing was, vers 4-31.
2. De praktische toepassing van deze profetie tot opwekking en verlevendiging der discipelen, om zich op grote dingen voor te bereiden, vers 32-51.
Matthéüs 24:1-3🔗
Hier is:
I. Christus’ verlaten van de tempel en Zijn openbaren arbeid aldaar. Aan het einde van het vorige hoofdstuk had Hij gezegd: Uw huis wordt u woest gelaten, en hier vervulde Hij Zijn woord, Hij ging uit en vertrok van de tempel. De wijze van uitdrukking is opmerkelijk, Hij ging niet slechts uit de tempel, maar vertrok van de tempel, nam er voor goed afscheid van. Hij vertrok om nimmer terug te keren, en dan volgt onmiddellijk de voorzegging van zijn verwoesting. Dat huis wordt in waarheid woest gelaten, waaruit Christus vertrokken is. Wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn, Hoséa 9:12, Jeremia 6:8. Het was nu tijd om hun Ikabod, de eer is weggevoerd, de bescherming is weggevoerd, uit te zuchten. Drie dagen daarna werd de voorhang des tempels gescheurd, toen Christus hem verliet, is alles gemeen en onrein geworden. Maar Christus is niet vertrokken, voordat zij Hem hadden verdreven, Hij heeft hen niet verworpen, voordat zij Hem hadden verworpen.
II. Zijn rede voor de discipelen. Hij verliet de tempel, maar de twaalven heeft Hij niet verlaten. Zij waren het zaad van de Evangeliekerk, die verrijkt zou worden door de verwerping der Joden. Toen Hij de tempel verliet, hebben ook Zijn discipelen hem verlaten, en zij kwamen tot Hem. Het is goed te wezen waar Christus is, en te verlaten wat door Hem verlaten wordt. Zij kwamen tot Hem om in het verborgen door Hem onderwezen te worden, nadat Zijn openbare prediking had opgehouden, want de verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vrezen. Hij had gesproken van de ondergang der Joodse kerk in gelijkenissen toen Hij tot de schare sprak, en, als gewoonlijk, heeft Hij die gelijkenissen hier voor Zijn discipelen verklaard.
1. Zijn discipelen kwamen bij Hem, om Hem de gebouwen des tempels te tonen. Het was een statig, schoon gebouw, een van de wonderen der wereld, geen kosten waren gespaard, geen kunst ongebruikt gelaten om hem prachtig en heerlijk te maken. Hoewel hij minder schoon was dan Salomo’s tempel, en zijn begin gering was, was toch zijn laatste zeer vermeerderd geworden. Hij was rijkelijk voorzien van gaven en offeranden, die nog voortdurend toenamen. Zij toonden Christus deze dingen, en verlangden dat Hij ze zou opmerken, wellicht, omdat zij zelf er grotelijks behagen in hadden, en dit ook van Hem verwachtten. Zij hadden meestal in Galiléa gewoond, ver van de tempel, hadden hem slechts zelden gezien, en waren dus des te meer getroffen van bewondering op het gezicht er van, en zij dachten, dat Hij al deze heerlijkheid evenzeer zou bewonderen als zij, en zij wilden Hem afleiden van zijn smart, die Hem wellicht overstelpte. Zelfs goede en Godvruchtige mensen kunnen wel eens al te veel ingenomen zijn met uiterlijke pracht en haar overschatten, zelfs in de dingen Gods, terwijl wij, evenals Christus, daaraan gestorven moesten zijn, en er met minachting op moesten neerzien.
De tempel was inderdaad heerlijk, maar
a. Zijn glans was beneveld en bevlekt door de zonde van de priesters en het volk, de goddeloze leer der Farizeeën, die het goud hoger stelde dan de tempel, die het heiligde, was genoeg om al de schoonheid der tempelsieraden te bederven.
b. Zijn heerlijkheid was in de schaduw gesteld door de tegenwoordigheid van Christus, die zelf de heerlijkheid was van dit laatste huis, Haggaï 2:10, zodat de gebouwen, in vergelijking met die grotere heerlijkheid, geen heerlijkheid hadden. Of wel, als treurende er over, dat dit huis woest gelaten zou worden. Zij toonden Hem de gebouwen, als wilden zij Hem bewegen het vonnis te herroepen: Heere, laat dit heilig en heerlijk huis, waarin onze vaders U geprezen en verheerlijkt hebben, niet tot verwoesting worden. Zij vergaten hoe vele omstandigheden ten opzichte van Salomo’s tempel getoond hadden, hoe weinig God die uitwendige heerlijkheid telde, waarmee zij zoveel ophadden, toen het volk goddeloos was, 2 Kronieken 7:21. Dit hoge huis zal door de zonde laag naar beneden worden gebracht. Christus had onlangs gezien op kostelijke zielen en er over geweend, Lukas 19:41. De discipelen zien op de prachtige gebouwen, en zijn geneigd er over te wenen. Hierin, evenals in andere dingen, zijn zijn gedachten niet als onze gedachten. Het was kleingeestig van de discipelen om zoveel op te hebben met fraaie gebouwen, het was iets kinderachtigs in hen.
2. Hierop voorzegt Christus de algehele verwoesting, die over deze plaats zou komen, vers 2. Een gelovig voorzien van het verval en te gronde gaan van alle wereldse heerlijkheid zal ons helpen om haar niet te overschatten, en er ons hart niet op te stellen. Het schoonste lichaam valt weldra de wormen ten prooi, en het fraaiste gebouw zal spoedig niets dan een puinhoop zijn. En zullen wij dan onze ogen gericht houden op datgene, hetwelk zo spoedig niet meer zijn zal, en met zoveel bewondering zien op hetgeen wij eerlang ongetwijfeld met minachting zullen beschouwen? Ziet gij niet al deze dingen? Zij wilden, dat Christus ze zou aanzien, en er even ingenomen mede zou zijn, als zij zelf dit waren, Hij wilde, dat zij ze zouden aanzien en er even koud en onverschillig voor zouden zijn, als Hij dit was. Er is een zien op deze dingen, dat ons goed kan doen, als wij ze zo zien, dat wij ze doorzien en er het einde van zien. In plaats nu van het raadsbesluit te vernietigen, bevestigt Christus het, Voorwaar zeg Ik u, hier zal niet een steen op de anderen steen gelaten worden.
Hij spreekt er van als van een stellige, gewisse ondergang: Ik zeg, Ik, die weet wat Ik zeg, en weet waar te maken wat Ik zeg, neemt er Mijn woord voor, dat het zo zijn zal. Ik, de Amen, de getrouwe Getuige, zeg. Alle oordeel de Zoon overgegeven zijnde, zijn de bedreigingen, zowel als de beloften, allen ja en amen in Hem, Hebreeën 6:17, 18. Hij spreekt er van als van een algehele ondergang. De tempel zal niet slechts beroofd, geplunderd en ontsierd worden, maar gans en al afgebroken en in puin gelegd worden. Niet een steen zal op de anderen steen gelaten worden.
Bij het bouwen van de tweede tempel werd er acht op gegeven hoe steen op steen gelegd werd, Haggai 2:16, en hier, bij zijn ondergang, hoe er niet een steen op de anderen steen gelaten zal worden. De geschiedenis deelt ons mede, dat dit vervuld werd, want, hoewel Titus, toen hij de stad innam, alles deed wat hij kon om de tempel te sparen, heeft hij de verwoede krijgslieden er toch niet van kunnen terughouden, om hem gans en al te verwoesten, en dit geschiedde zo volkomen, dat Turnus Rufus de grond omploegde, waarop hij gestaan heeft, waardoor dus deze Schriftuurplaats vervuld werd: Om uwentwil zal Sion als een akker geploegd worden, Micha 3:12. En toen later, in de tijd van Julianus de Afvallige, de Joden door hem aangemoedigd werden om, als tegenstand tegen de Christelijke Godsdienst, hun tempel weer op te bouwen, werd, hetgeen er van de ruïne nog was overgebleven, geheel en al neergeworpen, om de grond effen te maken voor een nieuw fondament. Maar die poging werd verijdeld door de wonderdadige uitbarsting van vuur uit de grond, waardoor het fondament, dat zij legden, werd verwoest en de bouwers weggeschrikt werden. Nu ligt in deze voorzegging van de tempel tevens de voorzegging opgesloten van het einde der ceremoniële wet en het Levitische priesterschap.
3. De discipelen betwistten noch de waarheid noch de rechtvaardigheid van dit oordeel, evenmin als de vervulling er van, maar zij vroegen naar de tijd, wanneer dit zal geschieden, en naar de tekenen, die er de nadering van zullen aankondigen, vers 3. Merk op
a. Waar zij dit vroegen, in de afzondering, als Hij op de Olijfberg gezeten was. Waarschijnlijk was Hij op de terugweg van Bethanië, en zat Hij daar neer om uit te rusten. De Olijfberg was vlak tegenover de tempel, zodat Hij van daar het volle gezicht er op had van uit de verte. Dáár zat Hij neer, als een rechter op de rechterstoel, de tempel en de stad voor Hem, als voor de balie, en aldus heeft Hij het vonnis er over geveld. Wij lezen, Ezechiël 11:23, dat de heerlijkheid des Heeren oprees van het midden der stad, en stond op de berg, en zo is Christus, de grote Shechina, naar dezen berg gegaan.
b. De vraag zelf. Wanneer zullen deze dingen zijn? En welk zal het teken zijn van uw toekomst en van de voleinding der wereld? Dus eigenlijk drie vragen. Sommigen denken, dat deze vragen allen betrekking hebben op een en dezelfde zaak, de verwoesting van de tempel, en het einde van de Joodse kerk en natie, waarvan Christus zelf had gesproken, als van zijn komst, Hoofdstuk 16:28, en die de voleinding zou wezen der eeuw (want aldus kan het gelezen worden), het einde van deze bedeling. Of wel, zij dachten dat de verwoesting van de tempel het einde der wereld moest zijn. Indien dat huis verwoest wordt, dan kan de wereld niet meer blijven bestaan, want de rabbijnen plachten te zeggen, dat het huis des heiligdoms een der zeven dingen was, om wier wil de wereld was gemaakt, en zij denken dat, indien dit zo is, de wereld de tempel dan ook niet zal overleven.
Anderen denken, dat hun vraag: Wanneer zullen deze dingen zijn? betrekking heeft op de verwoesting van Jeruzalem, en de twee andere op het einde der wereld, of wel, dat Christus’ komst betrekking kan hebben op zijn oprichting van Zijn Evangelie-koninkrijk, en het einde der wereld op de oordeelsdag. Ik ben veeleer geneigd te denken, dat hun vraag niet verder ging dan tot op de gebeurtenis, die Christus thans voorzegde. Maar uit andere Schriftuurplaatsen blijkt, dat zij zeer verwarde denkbeelden hadden omtrent toekomstige gebeurtenissen, zodat het misschien niet mogelijk is, om een bepaalden zin aan hun vraag te geven. Maar hoewel Christus in Zijn antwoord de vergissingen Zijner discipelen niet in zo vele woorden herstelt of verbetert (dat moet geschieden door de uitstorting des Geestes), ziet Hij toch verder dan hun vraag gaat, en onderricht Hij zijn kerk, niet slechts omtrent de grote gebeurtenissen van die eeuw, de verwoesting van Jeruzalem, maar ook betreffende zijn wederkomst aan het einde des tijds, waarover Hij nu in zijn rede gaat spreken, en het is duidelijk, dat Hij daar ook in het volgende hoofdstuk van spreekt, daar dit het vervolg Zijner rede bevat.
Matthéüs 24:4-31🔗
De discipelen hadden gevraagd betreffende de tijd: Wanneer zullen deze dingen zijn? Christus geeft hun hierop geen antwoord, Hij zegt niet na hoeveel dagen en jaren zijn voorzegging uit zou komen, want het komt ons niet toe te weten de tijden of gelegenheden, Handelingen 1:7. Maar zij hadden ook gevraagd: Wat zal het teken zijn? En op die vraag geeft Hij een volledig antwoord, want wij hebben er belang bij de tekenen der tijden te onderscheiden, Hoofdstuk 16:3.
Nu betreft de profetie in de eerste plaats de gebeurtenissen, die nabij zijn, de verwoesting van Jeruzalem, het einde van de Joodse kerk en staat, de roeping der heidenen, en de oprichting van Christus’ koninkrijk in de wereld. Maar gelijk de profetieën van het Oude Testament, die onmiddellijk en in de eerste plaats betrekking hebben op de zaken der Joden en de revoluties in hun staat, toch voorzeker onder hun type verder zien, namelijk op de Evangeliekerk en het rijk van de Messias, en aldus in het Nieuwe Testament verklaard worden, en in deze voorzeggingen uitdrukkingen worden gevonden, die daaraan eigen zijn, en op niets anders van toepassing kunnen wezen, zo ziet ook deze profetie onder het type van de verwoesting van Jeruzalem, ver in de toekomst, namelijk op het algemene oordeel. En zoals dit gewoonlijk het geval is met profetieën, sommige plaatsen er van zijn het meest van toepassing op het type, en anderen op het antitype, en, als gewoonlijk, wijst zij bij het einde meer bijzonder op het antitype.
Het is opmerkelijk, dat hetgeen Christus hier aan Zijn discipelen zegt, meer strekt om hen op hun hoede te doen zijn, dan om hun nieuwsgierigheid te voldoen, meer om hen voor te bereiden op de komende gebeurtenissen, dan om hun een bepaald denkbeeld van die gebeurtenissen te geven. Dat is het goede verstaan van de tijden, dat wij allen moeten begeren, om daaruit op te maken wat Israël behoort te doen.
En zo is deze profetie van blijvend nut voor de kerk, want hetgeen dat er geweest is, hetzelfde zal er zijn, Prediker 1:5, 6, 7 9, en de reeks, het verband en de voortekenen der gebeurtenissen, zijn heden nog tamelijk gelijk aan hetgeen zij toen waren, zodat er van de profetie in dit hoofdstuk, heenwijzende naar die gebeurtenis, zulke zedelijke aanduidingen en zodanige betekenis van de tekenen der tijden afgeleid kunnen worden, als het hart van de wijze zal weten te gebruiken om er voordeel mede te doen voor zijn ziel.
I. Christus voorzegt het uitgaan van bedriegers. Hij begint met een waarschuwing: Ziet toe, dat u niemand verleide. Zij verwachtten, dat hun gezegd zou worden, wanneer deze dingen zijn zullen, in dat geheim ingewijd te worden, maar deze waarschuwing is een sterke beteugeling van hun nieuwsgierigheid. Wat gaat het u aan? Denkt aan uw plicht, volgt Mij, en laat u niet verleiden om af te laten van Mij te volgen. Zij die het meest nieuwsgierig zijn naar de verborgen dingen, die het hun niet toekomt te weten, worden het gemakkelijkst door bedriegers misleid, 2 Thessalonicensen 2:3. De discipelen, horende dat de Joden, hun onverzoenlijkste vijanden, verdaan zullen worden, zouden in gevaar kunnen zijn van zich aan al te grote gerustheid over te geven. Nee, zegt Christus, gij zijt nog aan andere gevaren blootgesteld. Verleiders zijn gevaarlijker vijanden voor de kerk dan vervolgers.
Drie maal maakt Hij in deze rede melding van het verschijnen van valse profeten, hetgeen was:
1. Een voorteken van Jeruzalems ondergang. Rechtvaardig zijn zij, die ware profeten hebben gedood, overgelaten om verstrikt te worden door valse profeten, en zij, die de waren Messias hebben gekruisigd, overgelaten om door valse Christussen te worden bedrogen en verbroken. De verschijning van dezen was de aanleiding tot de verdeling des volks in partijen en facties, waardoor hun val werd bespoedigd, en de zonde van velen, die door hen terzijde afgeleid werden, droeg er toe bij om de maat vol te laten worden. Het was een toetsing voor de discipelen en dus in overeenstemming met hun proeftijd, opdat degenen, die oprecht zijn, openbaar mogen worden. Betreffende deze verleiders hebben wij te letten op:
a. Hun schoonschijnend voorgeven. Satans handelingen doen het meeste kwaad als hij zich voordoet als een engel des lichts. De schijn van het grootste goed is dikwijls een dekmantel voor het grootste kwaad. Er zullen valse profeten komen, vers 11-24. De verleiders zullen voorgeven, dat zij spreken en handelen onder de ingeving van Gods Geest, dat zij een onmiddellijke opdracht hebben van boven, en de geest der profetie hebben, terwijl dit alles een leugen is. De zodanige zijn er vroeger geweest, Jeremia 23:16, Ezechiël 13:6, gelijk dit voorzegd was, Deuteronomium 13:3. Sommigen denken dat de verleiders, die hier bedoeld zijn, gevestigde leraars der kerk waren, en als zodanig naam hadden gemaakt, maar later de waarheid, die zij hadden geleerd, hebben verraden en zich aan dwaling hebben overgegeven. Van de zodanige dreigt te meer gevaar, naarmate het minder wordt vermoed. Een verrader in het garnizoen kan meer onheil teweegbrengen, dan duizend bekende vijanden van buiten. Er zullen valse Christussen opstaan, onder de naam van Christus, vers 5, de naam voerende, die Hem alleen toekomt, en zeggende, Ik ben Christus, vers 24. In die tijd werd de verschijning van de Messias algemeen verwacht, zij spraken van Hem als van de Komende. Maar toen Hij gekomen is, heeft de meerderheid des volks Hem verworpen, en daarvan werd gebruik gemaakt door hen, die de eerzucht hadden om zich een naam te maken, door zich als christussen voor te doen.
Josephus maakt melding van verscheidene zodanige bedriegers in dien tijd, zoals een zekere Theudas, die verslagen werd door Cospius Fadus, een ander door Felix, en nog een ander door Festus. Dosetheüs zei, dat hij de Christus was, voorzegd door Mozes. (Origen adversus Celsum). Zie Handelingen 5:36, 37. Simon de tovenaar beweerde de grote kracht Gods te zijn, Handelingen 8:10. In latere eeuwen zijn er meer van zulke bedriegers geweest.
Ongeveer honderd jaren na Christus was er een, die zich Bar-Kochba, de zoon der ster, noemde, maar bleek Bar-Kochba, de zoon van een leugen te zijn. Ongeveer vijftig jaren geleden heeft Sabbatai Levi zich in het Turkse rijk als de Messias opgeworpen, en werd door de Joden hoog vereerd, maar het duurde niet lang, of zijn uitzinnigheid is openbaar geworden. De Roomse Godsdienst heeft in waarheid, onder Christus’ naam, een valsen Christus gesteld. De paus dient zich aan, in Christus’ naam, als Zijn stedehouder, maar matigt zich wederrechtelijk al zijn ambten aan, en dus is hij Zijn mededinger, en als zodanig Zijn vijand, een bedrieger en antichrist.
Deze valse christussen en valse profeten zullen hun agenten en zendelingen hebben aan alle plaatsen, ijverig in de weer om de mensen tot hen te trekken, vers 23. Alsdan, als openbare rampen beroering brengen, en de mensen alles zullen aangrijpen wat hun uitzicht op verlossing schijnt te geven, zal Satan daar zijn voordeel mede doen om hen te bedriegen. Dan zullen zij zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar. Maar geeft geen acht hen, de ware Christus heeft niet getwist, noch geroepen, en van Hem werd ook niet gezegd: Ziet hier! of ziet daar! Lukas 17:21. Indien dus iemand alzo van Hem spreekt, beschouwt dit dan als een verzoeking of verleiding. De kluizenaars, die de Godsdienst zoeken in een klooster - of kluizenaarsleven, zeggen: Hij is in de woestijn. De priesters, die de gewijde ouwel tot Christus maken, zeggen: Hij is: en tois tameiois, in de verborgen kamers: ziet, Hij is in dit verborgen kastje, in dat beeld. Aldus eigenen sommigen de tegenwoordigheid van Christus toe aan een partij, een gezindte, alsof zij het monopolie hadden van Christus en het Christendom, en alsof met hen het koninkrijk van Christus moet staan of vallen, leven of sterven. Ziet, Hij is in deze kerk, in dat concilie, terwijl toch Christus alles is in allen, niet hier of dáár is, maar tot Zijn volk komt om hen te zegenen aan alle plaats, waar Hij Zijns naams gedachtenis stichten zal.
b. Het bewijs, dat zij zullen bijbrengen voor hun voorgeven: Zij zullen grote tekenen en wonderheden doen, vers 24. Geen ware wonderen, dezen hebben het Goddelijk zegel, en door dezen wordt de leer van Christus bevestigd. Daarom moeten wij, indien iemand ons door tekenen en wonderheden daarvan zoekt af te trekken, ons houden aan de regel, vanouds gegeven, Deuteronomium 13:1-3, Als dat teken of dat wonder komt, zo volgt toch hem niet, die u zou willen overhalen om andere goden te dienen, of in andere christussen te geloven, want de Heere uw God verzoekt ulieden, dat is: stelt u op de proef. Maar dit waren wonderen der leugen, 2 Thessalonicensen 2:9, gewerkt door Satan, (onder de toelating Gods), die de overste van de macht der lucht is. Er wordt niet gezegd: Zij zullen wonderen doen, maar zij zullen grote tekenen tonen. Zij zijn slechts een vertoning, hetzij zij op der mensen lichtgelovigheid werken door leugenachtige verhalen, of hun zinnen bedriegen door goocheltoeren of kunstenarijen, zoals de Egyptische tovenaars gedaan hadden.
c. Hun succes hierin. Zij zullen velen verleiden, vers 5, en wederom in vers 11. De duivel en zijn medestanders kunnen het ver brengen in het bedriegen van arme zielen. Weinigen vinden de enge poort, maar velen worden heengetrokken naar de brede weg. Velen zullen misleid worden door hun tekenen en wonderheden, en velen overgehaald door de hoop op verlossing uit hun verdrukking. Maar noch wonderheden, noch grote scharen zijn stellige tekenen van een ware kerk: want de gehele aarde verwonderde zich achter het beest, Openbaring 13:3. Zij zouden, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen verleiden.
Dit duidt aan.
Ten eerste. De kracht van hun begoocheling, zij is zo groot, die stroom is zo sterk, dat velen medegevoerd zullen worden, zelfs diegenen, van wie men gedacht zou hebben, dat zij vaststonden. Der mensen kennis of wetenschap, hun gaven en talenten, hun geleerdheid en hoge positie en veeljarig belijden van de Godsdienst zal hen niet beveiligen, integendeel, in weerwil van dit alles zullen velen verleid worden. Niets dan de almachtige genade Gods ter volvoering van Zijn eeuwig raadsbesluit, zal beveiligen of beschermen.
Ten tweede. De veiligheid der uitverkorenen te midden van dit gevaar, die als vaststaand wordt aangemerkt in dezen tussenzin: Indien het mogelijk ware, welke duidelijk te kennen geeft dat het niet mogelijk is, want zij worden in de kracht Gods bewaard, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast blijve. Het is mogelijk, dat degenen, die eens verlicht zijn geweest, afvallig worden, Hebreeën 6:4, 5, 6, maar niet degenen, die uitverkoren zijn. Indien Gods uitverkorenen bedrogen zouden worden, dan zou Gods uitverkiezing teniet gemaakt worden, hetgeen ondenkbaar is, want die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd en verheerlijkt, Romeinen 8:30. Zij zijn aan Christus gegeven, en van allen, die Hem gegeven zijn, zal Hij er geen verliezen, Johannes 10:28. Grotius denkt, dat hiermede de grote moeilijkheid bedoeld wordt om de eerste Christenen van hun geloof af te trekken, en haalt het aan als spreekwoordelijk gebezigd door Galen, als hij van iets wil spreken, dat zeer moeilijk of zedelijk onmogelijk is, dan zegt hij: Eerder zoudt gij een Christen van Christus kunnen aftrekken.
d. De herhaalde waarschuwingen van onze Heiland aan Zijn discipelen om op hun hoede tegen hen te zijn. Hij waarschuwde hen, opdat zij zouden waken, vers 25, Ziet, Ik heb het u voorzegd. Wie tevoren is ingelicht waar hij zal worden aangevallen, kan zich redden, zoals de koning van Israël gedaan heeft, 2 Koningen 6:9, 10. Christus’ waarschuwingen zijn bestemd om ons te doen waken, en hoewel de uitverkorenen er voor bewaard zullen worden om bedrogen of verleid te worden, zullen zij dit slechts door het gebruik der bestemde middelen en een behoorlijk acht geven op de waarschuwingen van het woord. Wij worden bewaard door het geloof, geloof in het woord van Christus, dat Hij ons voorzegd heeft. Wij moeten hen niet geloven, die zeggen: Ziet, hier is de Christus, of Ziet, Hij is daar, vers 23. Wij geloven, dat de ware Christus aan de rechterhand Gods is, en dat Hij geestelijk tegenwoordig is, waar twee of drie in Zijn Naam vergaderd zijn. Gelooft dus hen niet, die u willen aftrekken van een Christus in de hemel, door u te zeggen dat Hij ergens op aarde is, of u willen aftrekken van de algemene kerk op aarde, door u te zeggen: Hij is hier, of dáár, gelooft het niet. Niets is vijandiger aan het ware geloof dan lichtgelovigheid. De onnozelen geloven ieder woord, en lopen ieder geroep na. Memnêso apistein - Wacht u van te geloven. Wij moeten niet uitgaan met hen, die zeggen: Hij is in de woestijn, of, in de binnenkamers, vers 26. Wij moeten niet luisteren naar iedere geestelijke kwakzalver, of ieder volgen, die met zijn vinger wijst naar een nieuwen Christus en een nieuw Evangelie. Gaat niet uit, want zo gij het wèl doet, dan loopt gij gevaar van door hen gevangen te worden, blijft dus het gevaar uit de weg, wordt niet medegevoerd met iedere wind.
Menigeen is door zijn ijdele nieuwsgierigheid om uit te gaan tot algehelen afval gekomen. In zulke tijden is uw kracht gelegen in stil te zitten, en het hart gesterkt te laten worden door genade.
II. Hij voorspelt oorlogen en grote beroeringen onder de volken, vers 6, 7. Bij de geboorte van Christus heerste algemeen vrede in het rijk, de tempel van Janus was gesloten, maar denkt niet, dat Christus gekomen is, om vrede te geven, of zulk een vrede te doen voortduren, Lukas 12:51. Nee, zijn stad en zijn muur zullen gebouwd worden in benauwdheid der tijden, en zelfs oorlogen zullen Zijn werk bespoedigen. Van de tijd, dat de Joden Christus hebben verworpen en Hij hun huis woest heeft gelaten, is het zwaard nimmer van hun huis afgewend, het zwaard des Heeren was nooit rustig, omdat Hij er bevel aan had gegeven tegen een huichelachtige natie en het volk van Zijn toorn, en hierdoor is het verderf over hen gekomen. Hier is:
1. Een voorzegging van de gebeurtenis van de dag. Gij zult nu weldra horen van oorlogen en geruchten van oorlogen. Als er oorlogen zijn, wordt er van gehoord, want de strijd dergenen, die streden, geschiedde met gedruis, Jesaja 9:4. Zie hoe vreeslijk hij is, O, mijn ziel, gij hoort het krijgsgeschrei, Jeremia 4:19. Zelfs de rustigen in de lande, en de minst-nieuwsgierigen, kunnen niet anders dan het rumoer van de krijg horen. Zie wat het gevolg is van de verwerping des Evangelies. Zij, die de boden des vredes niet willen horen, zullen de boden des krijgs horen. God heeft een zwaard gereed om de twist Zijns verbonds te wreken, de twist Zijns nieuwen verbonds. Het een volk zal tegen het andere volk opstaan, dat is: een deel of gewest van het Joodse volk tegen het andere, de een stad tegen de andere, 2 Kronieken 15:5, 6, en in hetzelfde gewest en dezelfde stad zal de een partij tegen de andere opstaan, zodat zij elkaar zullen verteren en verpletteren, Jesaja 9:18-20.
2. Een gebod voor de plicht van de dag, Ziet toe, wordt niet verschrikt. Is het mogelijk zulke treurige tijdingen te horen, en niet verschrikt te worden? Maar, als het hart bereid is en op God vertrouwt, wordt het bewaard in vrede, en is het niet bevreesd, Nee, niet voor de alarmkreet van Te wapen! te wapen! Weest niet ontroerd, Mê throeithe. Wordt niet in verwarring gebracht, wordt door geen barensweeën bevangen, zoals een zwangere vrouw door schrik, ziet toe. Er is voortdurende zorg en waakzaamheid nodig, om beroering uit het hart te houden als er oorlogen gaande zijn, en het is tegen de wil van Christus, dat zelfs in benauwde tijden het hart Zijns volks ontroerd is.
Wij moeten niet verschrikt of ontroerd wezen en dat wel om twee redenen,
a. Daar ons gezegd is dit te verwachten. De Joden moeten gestraft worden, er moet verderf over hen komen, hierdoor moet de gerechtigheid Gods en de eer des Verlossers gehandhaafd worden, en daarom moeten al die dingen geschieden. Het woord is uit Gods mond uitgegaan en zal ter zijner tijd vervuld worden. De gedachte aan de onveranderlijkheid der raadsbesluiten Gods, die alle gebeurtenissen beheersen en regelen, moet ons hart tot rust brengen, wat er ook moge gebeuren. God volvoert slechts hetgeen voor ons bestemd is, en ons bovenmate ontroerd zijn is slechts een weerstreven van die beschikking Gods. Laat ons daarom berusten, omdat die dingen moeten geschieden, niet slechts als gevolg van het raadsbesluit Gods, maar als een middel tot een ander doel. Het oude huis moet afgebroken worden (hoewel dit niet kan geschieden zonder gedruis, stof en gevaar) eer het nieuwe gebouw opgetrokken kan worden. De dingen, die beweeglijk zijn, die wankelen, moeten weggeruimd worden, opdat blijven zouden de dingen, die niet beweeglijk zijn, Hebreeën 12:27.
b. Omdat wij nog erger te wachten hebben. Nog is het einde niet, het einde des tijds is er nog niet, en zolang de tijd duurt, moeten wij benauwdheid en onrust verwachten, verwachten, dat het einde van de een beproeving slechts het begin van een andere beproeving zijn zal.
Of wel: Het einde van deze benauwdheid is er nog niet, " er moet van meer dan een oordeel gebruik gemaakt worden, om de Joodse macht naar beneden te brengen, meer fiolen des toorns moeten uitgestort worden, slechts een wee is voorbij, er moeten nog meerdere komen, meer pijlen uit Gods pijlkoker moeten tegen hen gebruikt worden, weest dus niet verschrikt, bezwijkt niet onder de tegenwoordigen last, verzamelt veeleer al de kracht en de moed, die gij hebt, om tegen te gaan hetgeen nog komen moet. Weest niet verschrikt door het horen van oorlogen en geruchten van oorlogen, want wat zou er dan van u worden als hongersnoden en pestilentiën komen? Als het enkel beroering zal zijn het gerucht te verstaan, Jesaja 28:19, wat zal het dan wezen de slag te gevoelen, als hij het gebeente en het vlees raakt? Indien het lopen met de voetknechten ons vermoeit, hoe zullen wij ons dan mengen met de paarden? En als wij verschrikt zijn voor een beekje op onze weg, hoe zullen wij het dan maken in de verheffing van de Jordaan? Jeremia 12:5.
III. Hij voorzegt andere oordelen, die meer onmiddellijk door God gezonden worden, hongersnoden, pestilentiën en aardbevingen. Hongersnood is dikwijls het gevolg van oorlog, en pestilentie van hongersnood. Dat waren de drie oordelen, waaruit David een te kiezen had, en hij was er in grote benauwdheid om, want hij wist niet wat het ergste was.
Maar hoe ontzettende verwoestingen zullen zij aanrichten, als zij allen over een volk worden uitgestort! Behalve oorlog (en dat is reeds genoeg) zal er zijn:
1. Hongersnood, aangeduid door het zwarte paard onder het derde zegel. Openbaring 6:5, 6. Wij lezen van een hongersnood in Judea, niet lang na Christus, en die grote armoede teweegbracht. Handelingen 11:28, maar de ergste hongersnood heeft in Jeruzalem geheerst gedurende het beleg, zie Klaagliederen 4:9, 10.
2. Pestilentiën, aangeduid door het vale paard, waarop de dood was gezeten, en dat gevolgd werd door de hel, of het graf, onder het vierde zegel, Openbaring 6:7, 8. Deze verwoest zonder onderscheid te maken, en legt, binnen weinig tijds, hopen op hopen.
3. Aardbevingen in verscheidene plaatsen, of van plaats tot plaats, hen vervolgende, die er voor vlieden, zoals voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, Zacharia 14:5. Grote verwoestingen zijn door aardbevingen aangericht, zij hebben van velen de dood veroorzaakt, en de schrik van nog meerderen. In de visioenen der Openbaring is het opmerkelijk, dat aardbevingen goed, maar geen kwaad aanduiden voor de kerk, Openbaring 6:12, 15, 11:12-13, 19, 16:17-19. Als God de aarde geweldig schudt, Jesaja 2:21), dan is het om er de goddelozen van uit te schudden, Job 38:13, en de wens aller volken in te leiden, Haggaï 2:7-8. Maar hier wordt er van gesproken als van verschrikkelijke oordelen, die toch slechts een beginsel der smarten zijn, oodinoon - van barensweeën, snel en heftig, en toch ook vervelend, langdradig. Als God oordeelt, zal Hij de overhand hebben, als Hij begint in toorn, zal Hij voleinden, 1 Samuel 3:12. Als wij zien op de eeuwigheid der ellende, die aan de hardnekkige verwerpers van Christus en Zijn Evangelie te wachten staat, dan kunnen wij betreffende de grootste tijdelijke oordelen in waarheid zeggen: Zij zijn maar het beginsel der smarten, hoe erg de zaken ook voor hen uitzien, er wacht hun nog erger.
IV. Hij voorzegt de vervolging van Zijn eigen volk en zijn dienstknechten, waarop dan een algemene afval, een verval in de Godsdienst, volgen zal.
1. Het kruis zelf wordt voorspeld, vers 9. Van alle toekomstige gebeurtenissen gaat ons het meest ons eigen lijden aan, hoewel wij gewoonlijk het minst verlangen om dit te weten. Alsdan, wanneer hongersnoden en pestilentiën heersen, zullen zij ze toeschrijven aan de Christenen, en dit tot een voorwendsel maken om hen te vervolgen, "de Christenen voor de leeuwen!" Toen Christus voor h et eerst Zijn discipelen uitzond, had Hij hun gezegd, wat harde dingen zij zullen hebben te verduren, maar tot nu toe hadden zij daar nog weinig van ervaren, en daarom herinnert Hij hen er nogmaals aan, dat hoe minder zij hadden geleden, hoe meer er te vervullen overbleef, Kolossensen 1:24. Zij zullen verdrukt worden, banden en gevangenis hebben te verduren, wrede spotternijen en geselingen, zoals Paulus, 2 Corinthiërs 11:23-25, niet terstond gedood, maar de ganse dag gedood, in doodsgevaar menigmaal, gedood op zulk een wijze, dat zij zich voelen sterven, tot een schouwspel der wereld gemaakt, 1 Corinthiërs 4:9-11. Zij zullen gedood worden. Zo wreed zijn de vijanden der kerk, dat zij met niets minder bevredigd kunnen worden dan met het bloed der heiligen, waarnaar zij dorsten, dat zij zuigen, vergieten als water. Zij zullen gehaat worden van alle volken om Zijns Naams wil, zoals Hij hun reeds tevoren gezegd had, Hoofdstuk 10:22. De wereld in het algemeen was doorzuurd van vijandschap en kwaadwilligheid jegens de Christenen.
De Joden, hoewel boosaardig gezind jegens de heidenen, zijn toch nooit zo door hen vervolgd als de Christenen. Zij werden gehaat door de Joden, die verstrooid waren onder de volken, en waren het mikpunt van de boosaardigheid der wereld. Wat zullen wij denken van deze wereld, als de beste en voortreffelijkste mensen er de ergste behandeling van ondervonden? Het is de oorzaak, die de martelaar maakt en hem vertroost. Het was om Christus’ wil, dat zij aldus gehaat werden. Hun belijden en prediken van Zijn Naam heeft de volken in zodanige woede tegen hen ontstoken. De duivel, bevindende dat hierdoor een noodlottige slag aan zijn rijk werd toegebracht, en dat zijn tijd waarschijnlijk kort zou zijn, is afgekomen, hebbende groten toorn.
2. De ergernis van het kruis, vers 10-12. Satan blijft zijn invloed oefenen door geweld van wapenen, hoewel Christus zich ten laatste toch zal verheerlijken door het lijden van Zijn volk en zijn dienstknechten. Drie boze uitwerkselen der vervolging worden hier voorspeld.
a. De afval van sommigen. Als het belijden van het Christendom aan de mensen duur te staan begint te komen, dan zullen er velen geërgerd worden, dan zullen zij eerst het oNees worden met hun belijdenis, en dan afvallen van hun belijdenis. Zij zullen beginnen met hun Godsdienst te twisten, er los van worden, hem moede worden, om dan ten laatste in opstand er tegen te komen. Het is niets nieuws, - ofschoon het wel zeer vreemd is - dat mensen, die de weg der gerechtigheid hebben gekend, er van afwijken. Paulus klaagt meermalen over hen, die goed begonnen zijn, maar zich hebben laten verhinderen om voort te gaan. Zij waren bij ons, maar zijn van ons uitgegaan, omdat zij niet waarlijk uit ons waren, 1 Johannes 2:19. Het is ons voorzegd. Tijden van lijden zijn tijden van schudding, en die bij fraai weer staande bleven, vallen in de storm, zoals de steenachtige plaatsenhoorders, Hoofdstuk 13:21. Velen zullen Christus volgen in de zonneschijn, maar zullen voor zichzelf gaan zorgen, en Hem voor zichzelf laten zorgen, in de donkeren, bewolkten dag. Zij houden van hun Godsdienst, zolang zij er goedkoop aan kunnen komen, maar zodra hun belijdenis hun iets kost, zullen zij haar terstond laten varen.
b. De boosaardigheid van anderen. Als vervolging in zwang is, zijn nijd, vijandschap en boosheid als een besmettelijke ziekte verspreid onder de mensen, terwijl barmhartigheid, tederheid en gematigdheid als iets vreemds worden aangezien. Zij zullen elkaar overleveren, dat is: Zij, die verraderlijk hun Godsdienst hebben verlaten, zullen hen haten en verraden, die hem blijven aankleven, en voor wie zij vriendschap hebben voorgewend. Afvalligen zijn gewoonlijk de bitterste en heftigste vervolgers. Tijden van vervolging zijn hartontdekkende tijden. Wolven in schaapsklederen werpen dan hun vermomming af en verschijnen als wolven. Zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten. Die tijden moeten wel gevaarlijk zijn, wanneer haat en verraad, twee van de ergste dingen, die bestaan kunnen, omdat zij lijnrecht in strijd zijn met twee van de beste, liefde en waarheid, de overhand hebben. Dit schijnt te wijzen op de barbaarse behandeling, die onderscheidene factiën onder de Joden elkaar aandeden, en rechtvaardig werden zij, die Gods volk opaten alsof zij brood aten, aldus overgelaten om elkaar te verbijten en te vereten. Of het kan ook zien op het kwaad, dat aan de discipelen van Christus gedaan zou worden door hen, die hun het naast waren, zoals in Hoofdstuk 10:21. De een broeder zal de anderen broeder overleveren tot de dood.
c. Het algemene verval en het verkouden der meesten, vers 12. In tijden van verleiding, als er valse profeten opstaan, in tijden van vervolging, als de heiligen gehaat worden, dan zijn deze twee dingen te verwachten. Het vermenigvuldigen der ongerechtigheid. Hoewel de wereld altijd in het boze ligt, zijn er toch tijden, wanneer gezegd kan worden, dat de ongerechtigheid op zeer bijzondere wijze vermenigvuldigd wordt, wanneer zij meer dan gewoonlijk verspreid is, zoals in de oude wereld, toen al het vlees zijn weg verdorven had op de aarde, en wanneer zij meer dan gewoon verregaand of buitensporig is, als het geweld is opgerezen tot een roede der goddeloosheid, Ezechiël 7:11, zodat de hel losgebroken schijnt in Godslasteringen en vijandschap tegen de heiligen. Het afnemen der liefde, dit is het gevolg van het voorgaande, omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkouden. Versta dit in het algemeen van ware, ernstige Godsvrucht, die als geconcentreerd is in liefde. Het is maar al te algemeen, dat belijders van de Godsdienst koel en koud worden in hun belijdenis, wanneer de goddelozen heet worden in hun goddeloosheid, zoals de kerk van Efeziërs in slechte tijden haar eerste liefde heeft verlaten. Openbaring 2:4. Of het kan meer bijzonder verstaan worden van broederlijke liefde. Als de ongerechtigheid toeneemt, verleidende ongerechtigheid, vervolgende ongerechtigheid, dan zal deze genade gemeenlijk afnemen. De Christenen beginnen elkaar te wantrouwen, de genegenheid wordt vervreemd, afstand in het leven geroepen, partijen geformeerd, en zo gaat dan de liefde teloor. De duivel is de beschuldiger der broederen, niet slechts bij hun vijanden, waardoor de vervolgende ongerechtigheid vermenigvuldigd wordt, maar ook bij elkaar, waardoor de liefde van velen zal verkouden.
Dit geeft een treurig gezicht op de tijden, dat er zulk een afneming zal zijn in de liefde. Maar,
Ten eerste. Het is de liefde van velen, niet van allen. In de ergste tijden heeft God nog een overblijfsel, die vasthouden aan hun oprechtheid, en hun ijver behouden, zoals in de dagen van Elia, toen hij zich alleen overgebleven waande.
Ten tweede. Deze liefde is verkoud, maar niet dood, zij neemt af, maar zij is niet afgeworpen. Er is leven in de wortel, dat zich tonen zal als de winter voorbij is. De nieuwe natuur kan verkouden, maar zal niet verouderen, want dan zou zij verwelken en sterven.
3. Vertroosting gegeven met betrekking tot deze ergernis van het kruis, om het volk des Heeren er onder te ondersteunen, vers 13. Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
a. Het is troostrijk voor hen, die het goede wensen voor de zaak van Christus in het algemeen, dat, hoewel velen geërgerd worden, sommigen toch volharden zullen tot het einde. Als wij zo velen terug zien gaan, dan zullen wij allicht vrezen, dat de zaak van Christus teniet zal gaan uit gebrek aan hen, die haar moesten steunen, dat Zijn Naam der vergetelheid prijsgegeven zal worden uit gebrek aan belijders van dien naam, maar zelfs dan is er een overblijfsel naar de verkiezing der genade, Romeinen 11:5. Dit wordt gezegd van dezelfde tijd, waarop deze profetie betrekking heeft, een overblijfsel van mensen, die niet zijn van hen, die zich onttrekken ten verderve, maar die geloven en volharden tot behoudenis der ziel. Zij volharden tot het einde, tot het einde huns levens, tot het einde van hun tegenwoordige staat van hun beproeving of toetsing, of wel tot het einde van deze tijden van lijden en beproeving, tot de laatsten strijd, hoewel zij geroepen worden om ten bloede toe te weerstaan.
b. Het is troostrijk voor hen, die aldus volharden tot het einde, en lijden vanwege hun standvastigheid, dat zij zalig zullen worden. De volharding verwerft de kroon, door vrije genade, en zal haar dragen. Zij zullen zalig worden, wellicht reeds in deze wereld verlost worden uit hun benauwdheden, maar het is toch de eeuwige zaligheid, die hier bedoeld wordt. Zij, die volharden tot het einde hunner dagen, zullen dan het einde huns geloofs en hunner hope verkrijgen, namelijk de zaligheid hunner zielen, 1 Petrus 1:9, Romeinen 2:7, Openbaring 3:21. De erekroon zal alles vergoeden, en een gelovig zien op deze erekroon zal ons in staat stellen liever op de brandstapel te sterven met de vervolgden, dan in een paleis te leven met de vervolgers.
V. Hij voorzegt de prediking van het Evangelie in de gehele wereld, vers 14. Dit Evangelie des Koninkrijks zal in de gehele wereld gepredikt worden, en dan zal het einde komen. Merk hier op:
1. Dat het het Evangelie des Koninkrijks genoemd wordt, omdat het het koninkrijk der genade ontsluiert hetwelk heenvoert naar het koninkrijk der heerlijkheid, het koninkrijk van Christus opricht in deze wereld, en ons het onze verzekert in de andere wereld.
2. Dit Evangelie zal vroeg of laat in de gehele wereld gepredikt worden, aan alle schepsel, alle natiën moeten er door onderwezen, tot discipelen gemaakt worden, want in het Evangelie zal Christus gezien worden als het heil Gods. Te dien einde is de gave der talen de eersteling des Geestes geweest.
3. Het Evangelie wordt gepredikt tot een getuigenis allen volken, dat is: een getrouwe bekendmaking van de zin en de wil van God betreffende de plicht, dien God van de mens eist, en het loon, dat de mens van God kan verwachten. Het is een getuigenis voor hen, die geloven, 1 Johannes 5:11, dat zij zalig zullen worden, en tegen hen, die in hun ongeloof volharden, dat zij verdoemd zullen worden, Markus 16:16. Voorts wordt hier te kennen gegeven, dat voor de verwoesting van Jeruzalem dit Evangelie door de gehele wereld, zo al niet gehoord, maar dan toch besproken zal worden, men zal er van horen. De Oud Testamentische kerk zal niet geheel en al opgelost worden, voordat de Nieuw Testamentische kerk tamelijk goed gevestigd zal zijn. Het aanzien van een verdorven, ontaarde kerk is toch nog beter dan in ‘t geheel geen kerk. Binnen veertig jaren na de dood van Christus is het geluid des Evangelies uitgegaan over de gehele aarde, Romeinen 10:18. Paulus heeft het Evangelie van Christus vervuld van Jeruzalem af, en rondom, tot Illyricum toe, en ook de andere apostelen zaten niet stil. De vervolging der heiligen te Jeruzalem heeft er toe bijgedragen om hen te verspreiden, zodat zij het land doorgingen en het woord verkondigden, Handelingen 8:1-4.
En als de boodschap van de Verlosser heengezonden is in alle delen der wereld, dan zal het einde komen van de Joodse staat. Aldus is datgene, hetwelk zij dachten te voorkomen door Christus ter dood te brengen, juist er door teweeggebracht, allen geloofden in Hem, en de Romeinen zijn gekomen en hebben hun plaats en volk weggenomen, Johannes 11:48. Paulus zegt, dat het Evangelie in de gehele wereld gekomen is, en onder al de creatuur gepredikt is, Kolossensen 1:6-23. Er wordt tevens te kennen gegeven, dat zelfs in tijden van verzoeking, benauwdheid en vervolging het Evangelie des Koninkrijks gepredikt en verbreid zal worden, en zich ook door de grootste tegenstand een weg zal banen. Al is het ook, dat de vijanden der kerk zeer heet zullen worden in hun toorn, en velen van hare vrienden zullen verkouden, toch zal het Evangelie worden gepredikt. En zelfs dan, als velen zullen vallen door het zwaard en door de vlammen, en velen goddeloos zullen handelen, verdorven door vleierijen, zal het volk, dat zijn God kent, bekrachtigd worden tot de grootste daden door velen te onderwijzen, Daniël 11:32, 33, zie hier een voorbeeld van in Filippensen 1:12-14.
Hetgeen hier voornamelijk bedoeld schijnt is, dat dan, en niet eerder, het einde der wereld zal komen, wanneer het Evangelie zijn werk in de wereld gedaan zal hebben. Het Evangelie zal worden gepredikt, en met dat werk zal worden voortgegaan na uw dood, zodat alle volken of het genot zullen hebben van het Evangelie, of het zullen hebben afgewezen en dan zal het einde komen, waarvan Hij tevoren gezegd had, vers 6, 7, nog is het niet, niet voordat deze tussenliggende raadsbesluiten volvoerd zullen zijn. De wereld zal blijven bestaan zolang er nog uitverkorenen Gods zijn, die niet zijn geroepen, maar als zij allen zijn ingezameld, dan zal zij terstond met vuur verbrand worden.
VI. Hij voorzegt meer bijzonder het verderf, dat stond te komen over het volk der Joden, hun stad, hun tempel en natie, vers 15, en verder. Hier nadert Hij dichter tot het antwoord op hun vraag betreffende de verwoesting van de tempel, en wat Hij hier zegt, zal Zijn discipelen nuttig zijn zowel tot regeling van hun gedrag als tot hun vertroosting met betrekking tot die grote gebeurtenis. Hij beschrijft de voortgang dier ramp, zoals die gewoonlijk in de oorlog wordt gezien.
1. De Romeinen, die de gruwel der verwoesting in de heilige plaats aanrichten, vers 15. Sommigen denken, dat die gruwel een beeld was, dat door sommige Romeinse stadhouders in de tempel werd geplaatst, en een grote ergernis was voor de Joden, waardoor zij tot opstand werden geprikkeld, en aldus de verwoesting over hen gebracht werd. Het beeld van Jupiter Olympus, dat Antiochus op het altaar Gods liet plaatsen, wordt Bdelugma crêmooseoos - De gruwel der verwoesting genoemd, dus hetzelfde woord als hier door de geschiedschrijver gebruikt, 1 Mac. 1:54. Sedert de Babylonische gevangenschap was er niets - en kon er niets zijn - dat de Joden meer tegen de borst was dan een beeld in de heilige plaats, gelijk blijkt uit de krachtige tegenstand, die zij boden, toen Caligula er zijn standbeeld wilde plaatsen, hetgeen noodlottige gevolgen gehad zou hebben, indien dit niet voorkomen ware, en de zaak ware bijgelegd door het gedrag van Petronius. Maar toch heeft Herodes een adelaar boven de tempelpoort doen aanbrengen, en sommigen zeggen, dat het standbeeld van Titus in de tempel geplaatst werd. Anderen verklaren dit liever door de parallelplaats, Lukas 21:20 :Wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt. Jeruzalem was de heilige stad: de berg Moria, dicht bij Jeruzalem, werd om zijn nabijheid tot de tempel, zeer bijzonder heilige grond geacht. Nu lag het Romeinse leger rondom Jeruzalem, en dat was nu de gruwel der verwoesting. Van het land eens vijands wordt gezegd, dat het het land is, waarover gij verdrietig zijt, Jesaja 7:16, en zo kan dan het leger eens vijands van een zwak, doch eigenzinnig volk wel de gruwel genoemd worden.
Nu wordt gezegd, dat hiervan gesproken is door Daniël, de profeet, die duidelijker dan alle andere profeten van het Oude Testament van de Messias en Zijn koninkrijk gesproken heeft. Hij spreekt van een verwoestende gruwel, die gesteld zal worden door Antiochus, Daniël 11:31, 12:11, maar hetgeen waarop onze Heiland hier zinspeelt, hebben wij in de boodschap, die hem gebracht werd door de engel, van hetgeen komen zou aan het einde der zeventig weken, lang na het vorige: over de gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn. Heirlegers van afgodendienaars kunnen wèl gruwelijke legers genoemd worden, en sommigen denken dat de beroeringen, de opstanden en de afschuwelijke partijen en oproeren in de stad en de tempel tenminste wel als een deel van de gruwel kunnen beschouwd worden, die verwoesting bracht. Christus wijst hun op deze profetie van Daniël, opdat zij zouden zien hoe van het verderf van hun stad en tempel in het Oude Testament werd gesproken, hetgeen zijn voorzegging zou bevestigen, en er tevens het hatelijke van zou wegnemen. Evenzo konden zij daaruit ook de tijd er van afleiden en bepalen, spoedig nadat de Messias uitgeroeid zou zijn, de zonde die dit teweegbracht,hun verwerping van Hem, en de zekerheid er van,het zijn vastelijk besloten verwoestingen.
Gelijk Christus door zijn geboden de wet bevestigde, zo heeft Hij door zijn voorzeggingen de profetieën van het Oude Testament bevestigd, en het zal nuttig zijn ze beide met elkaar te vergelijken. Daar hier verwezen wordt naar een profetie, welke gewoonlijk duister is, voegt Christus er deze aantekening bij: die het leest, die merke daarop, die de profetie van Daniël leest, die merke er op, dat zij nu binnenkort vervuld zal worden in de verwoesting van Jeruzalem. Zij, die de Schrift lezen, moeten er naar streven haar te verstaan, want anders is hun lezen van generlei nut, wat wij niet verstaan, kunnen wij niet gebruiken, Johannes 5:39, Handelingen 8:30.
De engel, die deze profetie aan Daniël overleverde, wekte hem op om te weten en te verstaan, Daniël 9:25. En wij moeten er niet aan wanhopen om zelfs duistere profetieën te verstaan, de grote Nieuw Testamentische profetie wordt openbaring, niet verborgenheid genoemd. Hetgeen nu geopenbaard is, behoort ons, en daarom moeten wij het ootmoedig en naarstig onderzoeken. Of wel: Hij lette er op, of hij versta, niet slechts de Schriften, die van deze dingen spreken, maar hij versta door de Schriften de tijden, 1 Kronieken 12:32. Laat hem opmerken en er van verzekerd wezen, dat, niettegenstaande de ijdele hoop, waarmee het misleide volk zich vleit, de gruwelijke legers zullen verwoesten. 2. De middelen tot behoud, tot welke nadenkende mensen de toevlucht moeten nemen, vers 16, 20.
Dat alsdan die in Judea zijn, vlieden op de bergen. Dan moet gij tot het besluit komen, dat er voor u niet anders redding is dan in de vlucht. Wij kunnen dit nemen
a. Als een voorzegging van het verderf zelf, en dat dit onweerstaanbaar zal wezen, zodat het ook de kloekmoedigste niet mogelijk zijn zal er het hoofd aan te bieden of er tegen te strijden, maar zij het laatste redmiddel zullen moeten aangrijpen, namelijk de vlucht. Het duidt aan hetgeen Jeremia zozeer en zo herhaaldelijk betuigd heeft - hoewel tevergeefs - toen Jeruzalem belegerd werd door de Chaldeeën, namelijk dat het doelloos zou zijn weerstand te bieden, maar dat het verstandig van hen zijn zou om te capituleren. En zo toont hier ook Christus, hoe vruchteloos het zijn zou om stand te houden, en daarom zegt Hij tot ieder, dat de vlucht het verkieslijkst is.
b. Wij kunnen het ook beschouwen als een aanwijzing aan de volgelingen van Christus wat zij doen moeten. Zij moeten zich niet verbinden met hen, die tegen de Romeinen strijden, maar berusten in het raadsbesluit, dat was uitgegaan, en in allerijl de stad en het land verlaten, zoals zij uit een instortend huis of uit een zinkend schip zouden weggaan, zoals Lot Sodom heeft verlaten, en Israël de tenten van Dathan en Abiram. Hij toont hun: Waarheen zij moeten vluchten, van Judea naar het gebergte, niet naar de bergen rondom Jeruzalem, maar die in een afgelegen deel des lands zijn, en hun tot een schuilplaats kunnen dienen, niet zozeer omdat het natuurlijke vestingen waren, maar omdat zij ver weg en als verborgen waren.
Van Israël wordt gezegd, dat het verstrooid is op de bergen, 2 Kronieken 18:16, zie ook Hebreeën 11:38. In het hol der leeuwen en de bergen der luipaarden zou het veiliger voor hen zijn dan onder de oproerige Joden of de verwoede Romeinen. In tijden van onmiddellijk gevaar is het niet slechts wettig, maar plichtmatig om door alle goede en eerlijke middelen ons lijfsbehoud te verzekeren, en zo God ons een deur ter ontkoming opent, dan behoren wij er gebruik van te maken, want anders vertrouwen wij niet op God, maar verzoeken Hem. Er kan een tijd wezen, wanneer zelfs zij, die in Judea zijn waar God bekend is en Zijn Naam groot is, naar de bergen moeten vlieden, en zolang wij slechts het gevaar, niet de plicht, uit de weg gaan, kunnen wij op God vertrouwen om een schuilplaats te voorzien voor zijn verdrevenen, Jesaja 16:45. In tijden van openbare rampen, als het duidelijk blijkt, dat wij in het vaderland van generlei dienst of nut, maar daar buiten veilig kunnen wezen, dan worden wij door de voorzienigheid Gods geroepen om weg te gaan. Wie vlucht, kan later weer strijden. Dat zij zich moeten haasten, vers 17, 18.
Het leven zal in gevaar zijn, in onmiddellijk gevaar, de gesel zal plotseling slaan, en daarom, die op het dak is, wanneer het alarmsein komt, kome niet af om iets uit zijn huis weg te nemen, maar klimme af langs de naasten weg, ten einde te ontkomen, en evenzo, die op de akker is, zal bevinden dat het de wijste partij is om onmiddellijk te vluchten, en niet weer te keren om klederen weg te nemen, of de schatten van zijn huis, en dat wel om twee redenen.
Ten eerste. Omdat de tijd, die nodig is tot het inpakken zijner zaken, zijn vlucht zou vertragen. Als de dood aan de deur is, is oponthoud of uitstel gevaarlijk. Het was het bevel aan Lot: Zie niet achter u om. Zij, die overtuigd zijn van de ellende van een zondigen toestand, en van het verderf, dat hun in dien toestand wacht, en bijgevolg van de noodzakelijkheid om tot Christus te vluchten, moeten wèl acht geven, opdat zij, na alzo overtuigd te zijn, toch niet door dralen en uitstellen voor eeuwig omkomen.
Ten tweede. Omdat het meenemen van klederen en andere roerende goederen en kostbaarheden slechts een last voor hem zou zijn, en hem zou belemmeren in zijn vlucht. Toen de Syriërs gevlucht zijn, 2 Koningen 7:15, hebben zij hun klederen weggeworpen. In zulke tijden moeten wij dankbaar zijn, als ons leven ons gegeven wordt tot een buit, al kunnen wij dan ook niets anders redden, Jeremia 45:4, 5. Want het leven is meer dan het voedsel. Zij, die het minst meedroegen, waren het veiligst op hun vlucht. De reiziger, die geen penning bezit, kan door rovers niets verliezen. Het was aan Zijn eigen discipelen dat Christus dit vergeten van huis en goed heeft aanbevolen, zij hadden een woning in de hemel, dáár was hun schat, dáár waren hun duurzame klederen, waarvan de vijand hen niet kon beroven. Ik heb al mijn bezittingen bij mij, zei Bias, de wijsgeer, in zijn vlucht met ledige handen. Die genade in het hart heeft, draagt alles met zich, als hij van alles ontbloot is. Nu hebben zij, tot wie Christus dit persoonlijk gezegd heeft, dien treurige dag niet beleefd, geen der twaalven, behalve Johannes. Zij behoefden zich niet schuil te houden in de bergen (Christus heeft hen verborgen in de hemel), maar zij lieten die aanwijzingen na aan hun opvolgers, en zij waren hun nuttig, want toen de Christenen in Jeruzalem en in Judea het verderf zagen komen, trokken zij zich allen terug naar een stad, genaamd Pella, aan geen zijde van de Jordaan, waar zij veilig waren, zodat onder de vele duizenden, die bij de verwoesting van Jeruzalem zijn omgekomen, er geen enkel Christen was. Aldus ziet een kloekzinnig mens het kwaad en verbergt zich, Prediker 22:3, Hebreeën 11:7.
Deze waarschuwing werd niet geheim gehouden. Matthéüs’ Evangelie werd lang voor deze verwoesting bekend en verspreid, zodat ook anderen er hun voordeel mede hadden kunnen doen, maar hun omkomen doordat zij er niet aan geloofden, was een beeld en type van hun omkomen voor eeuwig doordat zij geen geloof sloegen aan de waarschuwingen van Christus betreffende de toekomende toorn.
Voor wie in die tijd de ellende zeer groot zal zijn, vers 19. Wee de bevruchten en de zogenden vrouwen in die dagen! Dat gezegde van Christus bij Zijn dood verwijst naar dezelfde gebeurtenis, Lukas 23:29. Er komen dagen, in welke men zeggen zal: Zalig zijn de onvruchtbaren, en de buiken, die niet gebaard hebben, en de borsten. die niet gezoogd hebben. Zalig zijn zij, die geen kinderen hebben, om ze te zien vermoorden, maar rampzalig zijn zij, die dan kinderen baren en zogen, van alle anderen zijn dezen in de treurigste omstandigheden.
Ten eerste. Voor dezen zal de hongersnood het smartelijkst zijn, als zij zien hoe de tong van het zoogkind kleeft aan zijn gehemelte van dorst, en zij zelf wreder zijn geworden dan de zeekalveren, Klaagliederen 4:3, 4.
Ten tweede. Voor haar zal het zwaard het verschrikkelijkst wezen, als het met erger dan dierlijke woede wordt gehanteerd. Het is een ontzettende verloskunst, die geoefend wordt, als de zwangere vrouwen door de verwoeden overwinnaar worden opengesneden, 2 Koningen 15:16, Hoséa 14:1, Amos 1:13, of de kinderen uitgebracht worden tot de doodslager, Hoséa 9:13.
Ten derde. Voor haar zal ook de vlucht een grote beproeving zijn. De zwangere vrouw kan zich niet haasten en kan niet ver lopen, het zoogkind kan niet achtergelaten worden, of, zo dit wèl gedaan wordt: Kan ook een vrouw haren zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon haars buiks? Wordt het kind medegenomen, dan vertraagt het de vlucht der moeder en stelt dus haar leven bloot aan gevaar, en het loopt zelf gevaar van in Mefiboseths lot te delen, die kreupel werd door een val, toen zijn voedster haastte om te vluchten, 2 Samuel 4:4.
Waar zij te dien dage om moesten bidden: Bidt, dat uw vlucht niet geschiede des winters, noch op een sabbat, vers 20. Het betaamt de discipelen van Christus in het algemeen, om in tijden van beroering en ramp veel te bidden, dat is een balsem voor elke wond, het is nooit ontijdig, maar zeer bijzonder tijdig, wanneer wij van alle kanten worden benauwd. Er is niets aan te doen, gij moet vluchten, het raadsbesluit is uitgegaan, zodat God zich niet zal laten verbidden om Zijn toorn weg te nemen, Nee, al zouden zelfs Noach, Daniël en Job in hun midden zijn. Het is genoeg, spreekt Mij niet meer van deze zaak, maar doet wat gij kunt om u zo goed mogelijk te redden, en als gij niet in het geloof kunt bidden, dat gij niet genoodzaakt zult worden te vluchten, zo bidt, dat de omstandigheden er voor in genade beschikt mogen worden, dat, hoewel de drinkbeker niet van u voorbij kan gaan, het uiterste van het oordeel toch afgewend moge worden. God beschikt over de omstandigheden en gebeurtenissen, die soms op de een of andere wijze een grote verandering teweegbrengen, en daarom moet in dezen ons oog altijd op Hem gericht wezen.
Als Christus hun zegt om die gunst te bidden, dan geeft dit Zijn voornemen te kennen, om hun bede toe te staan, en bij een algemene ramp moeten wij geen vriendelijkheid in de een of andere bijzonderheid voorbijzien, maar zien en erkennen hoe en waarin het nog erger had kunnen wezen. Christus zegt nog tot Zijn discipelen te bidden voor zichzelf en voor hun vrienden, dat, wanneer zij genoodzaakt mochten worden te vluchten het op de meest geschikte en gunstige tijd moge zijn. Als rampen en benauwdheden wel te wachten, maar toch nog verre zijn, dan is het goed om reeds vooraf veel te bidden.
Zij moeten bidden.
Ten eerste. Dat hun vlucht, indien dit de wil van God over hen is, niet des winters geschiede, wanneer de dagen kort zijn en het weer koud is, en de wegen vuil en slijkerig zijn, en het reizen, inzonderheid voor een geheel gezin, bemoeilijkt wordt. Paulus maant Timotheüs tot spoed aan om voor de winter tot hem te komen, 2 Timotheüs 4:21. Hoewel het gemak en genoegen van het lichaam niet in de eerste plaats in aanmerking moeten komen, behoort er toch betamelijke aandacht aan gewijd te worden. Hoewel wij moeten aannemen wat God ons zendt, en wanneer Hij het ons zendt, mogen wij toch bidden tegen lichamelijke ongemakken, en wij worden hiertoe aangemoedigd door dat de Heere voor het lichaam is.
Ten tweede. Dat het niet zij op een sabbat, niet op de Joodse sabbat, omdat het reizen dan aanstoot zou geven aan hen, die reeds misnoegd waren op de discipelen vanwege hun aren plukken op dien dag, niet op de Christelijke sabbat, omdat het voor henzelf een smart zou wezen om op dien dag te moeten reizen. Dit geeft Christus’ bedoeling te kennen, dat er na de prediking van het Evangelie in de gehele wereld een wekelijkse sabbat gehouden zou worden in zijn kerk. Het geeft ook te kennen, dat de sabbat gehouden moet worden als een dag van rust, waarop men zich te onthouden heeft van wereldlijken arbeid en van reizen, maar overeenkomstig Zijn eigen verklaring van het vierde gebod, werken van noodzakelijkheid op de sabbat toch geoorloofd zijn, zoals dit vlieden voor een vijand om ons leven te redden. Indien dit niet geoorloofd ware, Hij zou gezegd hebben: Wat er ook met u moge gebeuren, vlucht niet op de sabbat, maar blijft, al zoudt gij dan daardoor ook moeten sterven. Want wij mogen ook de geringste zonde niet doen om aan het grootste gevaar te ontkomen. Tevens wordt er door aangeduid, dat het voor een Godvruchtige zeer onbehaaglijk en onaangenaam is, om voor een werk der noodzakelijkheid afgehouden te worden van de plechtige viering van de eredienst op de sabbat.
Wij moeten bidden, dat wij rustige, ongestoorde sabbatten mogen hebben, en er geen ander dan sabbatswerk op behoeven te doen, opdat wij zonder afgeleid te worden ons tot de aanbidding des Heeren kunnen begeven. Het was wenselijk, dat zij, zo zij moesten vluchten, het voorrecht en de troost van nog een sabbat mochten hebben, om hen te helpen hun lasten te dragen. In de winter te vluchten is onbehaaglijk voor het lichaam, maar op de sabbat te vluchten is verdrietelijk voor de ziel, en dat temeer, wanneer men daarbij aan vroegere sabbatten gedenkt, Psalm 42:5. 3. De grootheid, het zware, van de benauwdheden, die onmiddellijk volgen zullen, vers 21. Alsdan zal grote verdrukking wezen, alsdan, wanneer de maat der ongerechtigheid vol is, alsdan, wanneer de dienstknechten Gods verzegeld en veilig zijn, dan zullen de verdrukkingen komen.
Niets kan tegen Sodom gedaan worden, voordat Lot te Zoar is, maar zie dan terstond uit naar vuur en zwavel. Er zal grote verdrukking wezen. Groot, voorzeker, zullen de verdrukkingen geweest zijn, toen pest en hongersnood woedden in de stad, en (erger dan die beiden) partijschappen en verdeeldheid, zodat het zwaard van een ieder tegen zijn metgezel was gericht, toen en aan die plaats was het, dat de handen der armzalige vrouwen haar eigen kinderen hebben gedood.
Buiten de stad stond het Romeinse leger gereed hen te verslinden, vervuld van woede tegen hen, niet slechts omdat zij Joden waren, maar omdat zij oproerige Joden waren. Oorlog was een van de drie rampen, waarvoor David teruggeschrikt is, maar het was de oorlog, waardoor de Joden te gronde gingen, en daarenboven heersten nog hongersnood en pestilentie in de hevigste mate.
In Josephus’ Geschiedenis der Joodse oorlogen komen wellicht meer tragische bladzijden voor dan in enige andere geschiedenis.
a. Het was een ongeëvenaarde verwoesting, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal. Menige stad en menig koninkrijk is verwoest geworden, maar nooit met een verwoesting gelijk aan deze. Laat nu geen vermetel zondaar denken, dat God zijn ergst gedaan heeft. Hij kan de oven zevenmaal heter doen worden, en nog zeven maal heter, en dat zal Hij, als Hij grotere en nog grotere gruwelen zal zien. De Romeinen waren, toen zij Jeruzalem verwoestten, ontaard van de eer en de deugd hunner vaderen, die zelfs hun overwinningen draaglijk hadden gemaakt voor de overwonnenen. En de hardnekkigheid der Joden zelf heeft grotelijks bijgedragen tot de verdrukking. Geen wonder, dat de verwoesting van Jeruzalem ongeëvenaard was, daar de zonde van Jeruzalem een ongeëvenaarde zonde was, hun kruisigen namelijk van Christus. Hoe dichter een volk tot God genaderd is in belijdenis en door ontvangen voorrechten, hoe groter en zwaarder Zijn oordeel over hen wezen zal indien zij van deze voorrechten misbruik maken en aan die belijdenis ontrouw zijn, Amos 3:2.
b. Het was een verwoesting, die, zo zij lang bleef aanhouden, ondraaglijk zijn zou, zodat geen vlees zou behouden worden, vers 22. Zo triomfantelijk zou de dood rondwaren, in zo sombere akelige gestalten, en van zo veel verschrikkelijks vergezeld, dat er geen ontkomen aan zou zijn, maar vroeg of laat allen afgesneden zouden worden. Die aan het een zwaard ontkwam, viel door een ander zwaard, Jesaja 24, 17, 18. Josephus schat het aantal dergenen, die in de onderscheidene plaatsen gedood werden, op meer dan twee miljoen.
Geen vlees zal behouden worden, Hij zegt niet: geen ziel zal behouden worden, want de vernietiging van het vlees kan dienen tot behoudenis der ziel in de dag van de Heere Jezus, maar het aardse leven zal in zo overvloedige mate opgeofferd worden, dat men zou denken, dat, indien dit voor een wijle aanhield, er een volkomen voleinding zou zijn. Maar te midden van al deze verschrikkingen is hier een woord van troost, namelijk dat om der uitverkorenen wil die dagen verkort zullen worden, niet korter gemaakt dan God bepaald en verordineerd heeft, (de voleinding, vast besloten zijnde, zal uitgestort worden over de verwoeste, Daniël 9:27), maar korter dan verordineerd had kunnen zijn, indien Hij met hen had gehandeld naar hun zonden, korter dan de vijanden bedoeld hebben, die allen uitgeroeid zouden hebben, indien God, die hen als werktuigen had gebruikt om Zijn eigen bedoelingen stand te brengen, geen perk had gesteld aan hun toorn, korter dan iemand, die naar menselijke waarschijnlijkheid oordeelde, zich zou hebben kunnen voorstellen.
In tijden van algemene rampen betoont God zijn gunst jegens het uitverkoren overblijfsel, zijn juwelen, Zijn bijzondere schat, dien Hij in zekerheid zal brengen, als Hij het minderwaardige, de prullen, aan de plunderaars overlaat. Het verkorten van rampen is een vriendelijkheid, die God dikwijls bewijst om der uitverkorenen wil. in plaats van te klagen, dat onze beproevingen zo lang duren, zullen wij, als wij onze gebreken en tekortkomingen inzien, redenen bespeuren om dankbaar te zijn, dat zij niet altijd duren. Als het ons slecht gaat, betaamt het ons te zeggen: Gode zij dank, dat het niet erger is, Gode zij dank, dat het de hel niet is, dat het geen eindeloze, onherstelbare ellende is. Het was een treurende, weeklagende kerk, die gezegd heeft: Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn, en het is om de wille der uitverkorenen, opdat hun geest niet van voor Zijn aangezicht overstelpt zou worden, indien Hij eeuwiglijk zou twisten, en zij niet in verzoeking zouden komen, om zo al niet hun hart, dan toch hun handen uit te strekken naar onrecht. En nu komt de herhaalde waarschuwing om zich te wachten van verstrikt te worden door valse christussen en valse profeten, vers 23, die hun redding en verlossing zouden beloven, zoals de leugenprofeten in de tijd van Jeremia, Jeremia 14:13, 23:16, 17, 27:16, 28:2, maar hen zouden misleiden.
Tijden van grote benauwdheid zijn tijden van grote verzoeking, en daarom moeten wij dan dubbel op onze hoede zijn. Indien zij zullen zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, die ons zal verlossen van de Romeinen, slaat geen acht op hen, het is alles slechts ijdele praat. Zulk een verlossing is niet te wachten, en dus ook niet zulk een verlosser.
VII. Hij voorzegt de plotselinge verspreiding van het Evangelie in de wereld omtrent de tijd van deze grote gebeurtenissen. vers 27, 28. Gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, alzo zal ook de toekomst van de Zoon des mensen wezen. Dit wordt hier gegeven als tegengift tegen het vergift van deze verleiders, die zeiden: Ziet, hier is de Christus, of daar, Lukas 17:23-24. Luistert niet naar hen, want de komst van de Zoon des mensen zal wezen als de bliksem.
1. Het schijnt in de eerste plaats bedoeld te zijn van zijn komst om Zijn geestelijk koninkrijk op te richten in de wereld. Waar het Evangelie kwam in zijn licht en kracht, dáár kwam de Zoon des mensen, en wel op een gans tegenovergestelde wijze als die van de verleiders en valse christussen, die in de huizen insluipen, 2 Timotheüs 3:6, terwijl Christus niet komt met zulk een geest der vreesachtigheid, maar der kracht, en der liefde, en der gematigdheid. Het Evangelie zal opmerkelijk zijn wegens twee zaken.
a. Zijn snelle verspreiding, het zal uitgaan als de bliksem, zo zal het Evangelie gepredikt en verbreid worden. Het Evangelie is licht, Johannes 3:19, en hierin is het niet gelijk aan de bliksem, die een plotseling verschijnende en even snel weer verdwijnende lichtstraal is, want het is zonlicht, en daglicht, maar het is als het bliksemlicht in deze opzichten: Het is, evenals de bliksem, licht van de hemel. Het is God, en niet de mens, die de bliksemen uitzendt en ze roept, opdat zij heen varen en zeggen: Zie, hier zijn wij. Job 38:35. Het is God, die ze leidt, Job 37:3. Voor de mens zijn zij een der wonderen van de natuur, boven zijn macht om ze voort te brengen, en een van de geheimenissen der natuur, die hij niet kan verklaren, maar zij zijn van boven, zijn bliksemen verlichten de wereld, Psalm 97:4. Het Evangelie is zichtbaar, in het oog vallend, als de bliksem. De verleiders gingen met hun diepten van Satan in de woestijn en in de binnenkamers, het licht schuwende, ketters werden lucifugae, lichtschuwers genoemd. Maar de waarheid zoekt geen hoeken, al wordt zij daar soms in gedrongen en in geduwd, zoals de vrouw in de woestijn, hoewel zij met de on was bekleed, Openbaring 12:1. Christus heeft het Evangelie openlijk gepredikt, Johannes 18:20, en zijn apostelen op de daken, Hoofdstuk 10:27, niet in een hoek, Handelingen 26:26, Psalm 98:2. Het was voor de wereld plotseling en verrassend, als de bliksem. de Joden was het wel voorzegd, maar voor de heidenen was het gans en al ongedacht en onverwacht, en het kwam tot hen met een onverklaarbare kracht, eer zij het wisten. Het was licht uit de duisternis, Hoofdstuk 4:16, 2 Corinthiërs 4:6. Wij lezen, dat door de bliksem legers werden verslagen, 2 Samuel 22:15, Psalm 144:6.
De machten der duisternis werden verstrooid en verslagen door de bliksem van het Evangelie. Het heeft zich ver en wijd verspreid, snel en onweerstaanbaar, als de bliksem, die uitgaat, veronderstel eens van het oosten (van Christus wordt gezegd, dat Hij opkomt van het oosten, Openbaring 7:2, Jesaja 41:2) en schijnt tot het westen. De verbreiding van het Christendom in zoveel ver gelegen landen, met verschillende talen, door werktuigen, waarvan zo weinig welslagen te wachten scheen, ontbloot van alle wereldlijke hulpmiddelen en tegenover zoveel tegenstand, en in zo korten tijd, was een der grootste wonderen, die ooit gewrocht zijn ter bevestiging er van. Hier was Christus, gezeten op Zijn wit paard, spoed aanduidende zowel als kracht, en uitgaande overwinnende en opdat Hij overwonne, Openbaring 6:2. Het licht des Evangelies ging op met de zon, en ging er ook mede onder, zodat de stralen er van de einden der aarde bereikten, Romeinen 10:18, Psalm 19:4, 5. Hoewel er tegen gestreden werd, kon het toch nimmer opgesloten worden in een woestijn of in een binnenkamer, zoals de verleiders dit waren, maar, overeenkomstig het woord van Gamaliël, bewees het zich van God te zijn, doordat het niet verbroken kon worden, Handelingen 5:38, 39. Christus spreekt van schijnen tot het westen, omdat het zeer voorspoedig verspreid werd in de landen westwaarts van Jeruzalem, gelijk Herbert zegt in zijn "strijdende kerk".
Hoe spoedig heeft de Evangeliebliksem dit eiland, Groot-Brittannië, bereikt! Tertullianus, die in de tweede eeuw geschreven heeft, neemt er notitie van, dat de sterkten van Brittannië, ontoegankelijk voor de Romeinen, door Jezus Christus werden ingenomen. Dit is van de Heere geschied.
b. Een tweede merkwaardigheid betreffende het Evangelie was zijn verwonderlijke voorspoed in die plaatsen, waarin het verbreid werd. Het heeft grote scharen toegebracht, niet door uitwendige dwang, maar door een natuurlijke neiging en aandrang, als het ware, als die de roofvogels tot hun prooi brengt, want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden, vers 28. Waar Christus gepredikt wordt, zullen zielen tot Hem vergaderd worden. De verhoging van Christus van de aarde, dat is: de prediking van Christus gekruist, die, naar men zou denken, alle mensen van Hem weg zou drijven, zal alle mensen tot Hem trekken, Johannes 12:32, overeenkomstig de profetie van Jakob, dat tot Hem de volkeren vergaderd zullen worden, Genesis 49:10, Jesaja 60:8. De arenden zullen zijn waar het dode lichaam is, want het is voedsel voor hen, een feestmaal, waar de verslagenen zijn, daar is hij, Job 39:33.
Men zegt, dat de arenden een verwonderlijke schranderheid en scherpte van reukorganen bezitten om aas te ontdekken, en dat zij er dan snellijk heen vliegen, Job 9:26. Zo zullen de zielen, die door God worden opgewekt, krachtig heengetrokken worden naar Jezus Christus, om zich met Hem te voeden. Waarheen zal de arend gaan dan naar het aas? Waarheen zal de ziel gaan dan naar Jezus Christus, die de woorden heeft des eeuwigen levens? De arenden zullen onderscheiden hetgeen geschikt voor hen is of niet, en zo zullen zij, wier geestelijke zintuigen geoefend zijn, de stem des goeden Herders kennen, en haar onderscheiden van die van de dief of moordenaar. De heiligen zullen zijn, waar de ware Christus is, niet waar valse christussen zijn. Dit is toepasselijk op het verlangen naar Christus en gemeenschap met Hem, dat gewrocht is in iedere godvruchtige ziel. Waar Hij is in zijn instellingen, in de door Hem verordineerde genademiddelen, daar zullen zijn dienstknechten willen zijn. Een levend beginsel van genade is een soort van natuurlijk instinct in al de heiligen, dat hen naar Christus heen drijft om zich met Hem te voeden.
2. Sommigen verstaan die verzen van de komst van de Zoon des mensen om Jeruzalem te verwoesten, Maleáchi 3:1, 2, 5. Er was in deze gebeurtenis zulk een buitengewone tentoonspreiding van Goddelijke macht en gerechtigheid, dat zij de komst van Christus genoemd wordt. Nu worden dienaangaande hier twee dingen aangeduid.
a. Dat zij voor de meesten even plotseling zou wezen als een bliksemstraal, die wel de donderslag aankondigt, waardoor hij gevolgd wordt, maar zelf onverwacht en dus verrassend is. De verleiders zeggen: Zie hier is de Christus om ons te verlossen, of daar, een schepsel hunner verbeelding, maar eer zij het weten, zal een toorn des Lams, de toorn van de waren Christus, hen staande houden, en zij zullen niet ontkomen.
b. Dat zij even terecht verwacht kon worden, als dat de arend naar het dode lichaam heen vliegt, hoewel zij de bozen dag van zich afschuiven, zal hij toch even zeker komen als de roofvogels bij het aas, dat open en bloot in het veld ligt. De Joden waren zo verdorven en ontaard, zo laag en zo slecht, dat zij als een dood lichaam waren geworden, onderworpen aan het rechtvaardige oordeel Gods.
Zij waren ook zo onrust stokend en oproerig, en op allerlei wijze zo tergend en prikkelend voor de Romeinen, dat zij zich bloot hebben gesteld aan hun toorn en wraak, en als een uitlokkende prooi voor hen waren. De Romeinen waren als een arend, en de arend was ook afgebeeld op de veldtekenen van hun leger. Van het leger der Chaldeeën werd gezegd, dat het vloog als een arend, zich spoedende om te eten, Habakuk 1:8. De verwoesting van het Nieuw Testamentische Babylon wordt voorgesteld door een oproeping, gericht tot de roofvogels om te komen en het vlees der verslagenen te eten, Openbaring 17:17, 18. Aan openbare boosdoeners wordt het oog uitgepikt door de raven, en des arends jongen zullen het eten, Prediker 30:17. De Joden werden opgehangen in ketenen, Jeremia 7:33, 16:4.
De Joden konden zich niet meer beveiligen tegen de Romeinen dan een dood lichaam zich kan verweren tegen de arenden. De verwoesting zal de Joden ontdekken overal waar zij zijn, zoals de arend het aas ruikt. Als een volk zich door zijn zonde tot stinkend, walglijk aas maakt, kan men niet anders verwachten, dan dat God arenden onder hen zendt, om hen te verdelgen en te verslinden.
3. Het is zeer toepasselijk op de dag des oordeels, de komst van onze Heere Jezus Christus op dien dag, en onze toe vergadering tot Hem, 2 Thessalonicensen 2:1.
Zie hier nu
a. Hoe zij zullen komen, als de bliksem. De tijd was nu nabij, wanneer Hij uit deze wereld zou overgaan tot de Vader. Daarom moeten zij, die naar Christus vragen, niet uitgaan in de woestijn of gaan in de binnenkamers, niet luisteren naar iedereen, die de vinger opheft om hen uit te nodigen tot een aanschouwen van Christus, maar laat hen opwaarts zien, want de hemelen moeten Hem bevatten, en van daar verwachten wij de Zaligmaker, Filippensen 3:20. Hij zal komen met de wolken, zoals ook de bliksem komt en alle oog zal Hem zien, gelijk men zegt, dat het voor alle levende schepselen natuurlijk is, om hun aangezicht naar de bliksem te keren, Openbaring 1:7. Christus zal verschijnen aan de gehele wereld, van het een einde des hemels tot het andere, en geen ding zal voor het licht en van de hitte van dien dag verborgen zijn.
b. Hoe de heiligen tot Hem zullen vergaderd worden, zoals de arenden door hun natuurlijk instinct en met de grootst-mogelijke snelheid tot het dode lichaam vergaderd worden. Als de heiligen naar de heerlijkheid gehaald worden, zullen zij als op vleugelen der arenden gedragen worden, Exodus 19:4, als op vleugelen der engelen. Zij zullen opvaren met vleugelen gelijk de arenden, en, evenals zij, zullen zij de kracht vernieuwen.
VIII. Hij voorzegt zijn wederkomst aan het einde des tijds, vers 29-31. De zon zal verduisterd worden, enz.
1. Sommigen denken, dat dit alleen van de verwoesting van Jeruzalem en de ondergang van het Joodse volk verstaan moet worden. Het verduisteren van zon, maan en sterren duidt de verduistering aan van de heerlijkheid van die staat, zijn schokkingen, en de algemene verwarring, waarmee deze verwoesting gepaard gaat. Grote slachtingen en verwoestingen worden in het Oude Testament aldus voorgesteld, zoals in Jesaja 13:10, 34:4, Ezechiël 32:7, Joël 2:31.
Of wel: door de zon, maan en sterren kunnen bedoeld zijn de tempel, Jeruzalem en de steden van Juda, die allen verwoest zullen worden. Het teken van de Zoon des mensen kan beduiden een kennelijke verschijning van de macht en de gerechtigheid van de Heere Jezus, wraak doende over Zijn bloed, waarvan zij de schuld over zich en hun kinderen hebben ingeroepen, en de bijeen vergadering Zijner uitverkorenen, vers 31 duidt de verlossing aan van een overblijfsel van deze zonde en dat verderf.
2. Het schijnt veeleer te verwijzen naar Christus’ wederkomst. De vernietiging van de bijzondere vijanden der kerk was een type van de overwinning over hen allen, en daarom kan hetgeen werkelijk op de groten dag gedaan zal worden in overdrachtelijke zin toegepast worden op die verwoestingen, maar toch moeten wij wèl acht geven op het eerste en voornaamste doel ervan. En daar wij het allen eens zijn om de wederkomst van Christus te verwachten, waartoe is het dan nodig om van deze verzen zulk een gedwongen verklaring te geven, als sommigen gedaan hebben, daar die verzen toch zo duidelijk zijn en zo overeenkomen met andere Schriftuurplaatsen, inzonderheid als Christus hier antwoordt op een vraag betreffende zijn komst aan het einde der wereld, waarvan Christus nooit geschroomd heeft om er met Zijn discipelen over te spreken? Het enig bezwaar hiertegen is, dat er gezegd wordt, dat dit terstond na de verdrukking dier dagen zijn zal. Maar wat dat betreft:
a. Het is iets zeer gewoons, dat in profetische stijl van grote en stellige dingen gesproken wordt als gans nabij zijnde, en dit geschiedt om er de grootheid en de stelligheid van uit te drukken. Henoch sprak van Christus’ wederkomst als van iets dat binnen het gezicht valt: Ziet, de Heere is gekomen, Judas 14.
b. Een dag is bij de Heere als duizend jaren, 2 Petrus 3:8. Dit wordt daar aangevoerd met betrekking tot deze zelfde zaak, en zo kan er van gezegd worden, dat het terstond daarna zou zijn. De verdrukking van deze dagen sluit niet slechts de verwoesting van Jeruzalem in, maar al de andere verdrukkingen, die over de kerk zullen komen, niet slechts haar deel in de rampen der natiën, maar de verdrukkingen die meer bijzonder over haar komen. Zolang de volken vaNee gereten worden door krijg, en de kerk door scheuringen, verleiding en vervolging, kunnen wij niet zeggen, dat de verdrukking van dien dag voorbij is. Geheel de toestand van de kerk op aarde is een toestand van strijd, daar moeten wij op rekenen. Maar als de verdrukking der kerk voorbij is, haar strijd vervuld is, en de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus vervuld zullen zijn, zie dan uit naar het einde.
c. Betreffende de wederkomst van Christus wordt hier voorzegd, dat er alsdan een grote en verbazingwekkende verandering in de schepselen zal plaatshebben, inzonderheid in de hemellichamen, vers 29. De zon zal verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven. De maan schijnt met een ontleend licht, indien dus de zon, waaraan zij haar licht ontleent, in duisternis is verkeerd, dan moet zij vanzelf falen. De sterren zullen van de hemel vallen. Zij zullen haar licht verliezen en verdwijnen, en zijn, alsof zij gevallen waren, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden. Dit duidt aan:
Ten eerste. Dat er een grote verandering zal plaatshebben, ten einde alle dingen nieuw te maken. Dan zal de wederoprichting aller dingen zijn, als de hemelen niet weggeworpen zullen worden als een wegwerpelijk kleed, maar veranderd als een gewaad om op betere wijze gedragen te worden. Zij zullen voorbijgaan met een gedruis, 2 Petrus 3:10, opdat er nieuwe hemelen zullen komen.
Ten tweede. Het zal een zichtbare verandering zijn, zodat de wereld er acht op moet slaan, want zodanig moet de verduistering van zon en maan wel wezen, en het zal een verbazingwekkende verandering zijn, want de hemellichamen zijn niet zo onderhevig aan verandering als de schepselen van deze lagere wereld. De dagen der hemelen en de duur van zon en maan worden gebruikt om aan te duiden hetgeen duurzaam en onveranderlijk is, zoals in Psalm 89:30. Toch zullen zij aldus bewogen worden.
Ten derde. Het zal een algemene verandering zijn. Als de zon verduisterd is en de krachten der hemelen bewogen worden, dan kan het niet anders, of de aarde zal in een kerkerhol worden verkeerd, en hare grondslagen zullen beven. Huilt, gij dennen, dewijl de cederen gevallen zijn. Als de sterren van de hemel vallen, dan is het geen wonder, dat de bergen beven en de heuvelen versmelten. De ganse natuur zal geschokt worden, en toch zal dit de blijdschap niet verhinderen en het juichen van hemel en aarde voor het aangezicht des Heeren, als Hij komt om de aarde te richten, Psalm 96:11, 13, zij zullen, als het ware, roemen in de verdrukking.
Ten vierde. De verduistering van zon, maan en sterren, die gesteld waren tot heerschappij over dag en nacht, Genesis 1:16-18 (de eerste heerschappij vermeld van enig schepsel) betekent het tenietdoen van alle heerschappij en alle macht en kracht (zelfs die van de hoogste oudheid en het grootste nut schijnen te zijn) opdat het koninkrijk aan God en de Vader zal overgegeven worden, en Hij alles zij in allen, 1 Corinthiërs 15:24, 28. De zon werd verduisterd bij het sterven van Christus, want toen was er, in een opzicht, het oordeel dezer wereld, Johannes 12:31, een aanduiding van hetgeen er zijn zou bij het algemene oordeel.
Ten vijfde. De glorierijke verschijning van onze Heere Jezus, die zich zal tonen als het afschijnsel van de heerlijkheid des Vaders en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, zal zon en maan verduisteren, zoals kaarslicht verduisterd is in de stralen van de middagzon, zij zullen geen heerlijkheid hebben ten aanzien van deze uitnemende heerlijkheid, 2 Corinthiërs 3:10. De maan zal schaamrood worden, en de zon zal beschaamd wezen, als God zal verschijnen, Jesaja 24:23.
Ten zesde. De zon en de maan zullen dan verduisterd worden, omdat zij niet meer nodig zijn. Aan zondaren, die hun deel verkiezen in dit leven, zal alle genoeglijkheid en behaaglijkheid voor eeuwig ontzegd worden. Gelijk zij geen droppel waters zullen hebben, zo zullen zij ook geen straal van licht hebben. Nu doet God zijn zon opgaan over de aarde, maar dan: "Ik ontzeg u het licht der zon en der maan." Duisternis moet hun deel wezen. Aan de heiligen, die hun schat in de hemel hadden, zal zoveel licht, en blijdschap en vertroosting worden gegeven, dat het licht van zon en maan er door overtroffen en nodeloos zal worden gemaakt. Welke behoefte is er aan lichtvaten, als wij komen tot de Bron en Vader des lichts? Jesaja 60:19, Openbaring 22:5.
d. Dat alsdan in de hemel zal verschijnen het teken ven de Zoon des mensen, vers 30, de Zoon des mensen zelf, zoals hier volgt: Zij zullen de Zoon des mensen zien, komende op de wolken. Bij Zijn eerste komst was Hij gezet tot een teken, dat wedersproken zal worden, Lukas 2:34, maar bij zijn wederkomst tot een teken, dat bewonderd zal worden. Ezechiël was een mensenkind, gegeven tot een wonderteken, Ezechiël 12:6. Sommigen maken dit tot een voorzegging van de voorboden en voorlopers van zijn komst, kennis gevende van Zijn nadering, een licht schijnende voor Hem, een vuur voor Zijn aangezicht, dat verteert, Psalm 50:3, 1 Koningen 19:11, 12. Het is een ongegronde waan der ouden, dat dit teken van de Zoon des mensen het teken des kruizes zal zijn, ontplooid als een banier. Maar het zal gewis zulk een overtuigend teken zijn, dat het ongeloof er door beschaamd en verslagen zal staan van hen, die zeiden: Waar is de belofte Zijner toekomst?
Dat alsdan al de geslachten der aarde zullen wenen, vers 30, Openbaring 1:7. Alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven. Sommigen van al de geslachten der aarde zullen rouw bedrijven, want de meesten zullen sidderen bij zijn komst, terwijl het verkoren overblijfsel het hoofd zal opheffen van vreugde, wetende dat hun verlossing en hun Verlosser nadert. Vroeg of laat zullen alle zondaren rouw bedrijven: boetvaardige zondaars zien op Christus en treuren met een droefheid naar God, en zij, die met deze tranen zaaien, zullen weldra met gejuich maaien, onboetvaardige zondaren zullen Hem zien, dien zij doorstoken hebben, en hoewel zij thans lachen, zullen zij dan wenen en treuren met een duivelse smart, en eindeloos afgrijzen en wanhoop. Dat zij alsdan de Zoon des mensen zullen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid. Het oordeel van de groten dag zal de Zoon des mensen overgegeven worden, ingevolge en ter beloning van Zijn groot werk voor ons als Middelaar, Johannes 5:22, 27.
De Zoon des mensen zal te dien dage komen op de wolken des hemels. Veel van de waarneembare gemeenschap tussen de hemel en de aarde geschiedt door de wolken, zij zijn, als het ware, het middel van deelneming of deelhebbing er tussen, opgetrokken door de hemel van de aarde, afdruipende van de hemel op de aarde. Christus is met een wolk ten hemel gevaren, en zal evenzo wederkomen. Handelingen 1:9, 11. Ziet, Hij komt met de wolken, Openbaring 1:7. Een wolk zal des Rechters wagen zijn, Psalm 104:3, Zijn kleed, Openbaring 10:1, zijn tent, Psalm 18:12, Zijn troon, Openbaring 14:14. Toen de wereld door water verwoest werd, kwam het oordeel in de wolken des hemels, want de vensters des hemels werden geopend, en zo zal het ook wezen, als zij verwoest zal worden door vuur. Christus is voor Israël heengegaan in een wolk, die een heldere en een donkere zijde had, zo zal de wolk een heldere en een donkere zijde hebben, waarin Christus op de groten dag zal komen, zij zal vertroosting en verschrikking brengen. Hij zal komen met grote kracht en heerlijkheid. Zijn eerste komst was in zwakheid, maar Zijn wederkomst zal met grote kracht en heerlijkheid zijn in overeenstemming met de majesteit van Zijn persoon en het doel Zijner komst. Hij zal bij zijn komst met lichamelijke ogen gezien worden: de Zoon des mensen zal de Rechter wezen, opdat Hij gezien worde, en de zondaars des te meer beschaamd en schaamrood zullen worden, die Hem zullen zien zoals Bileam Hem zien zal, niet nabij, Numeri 24:17, Hem zien, maar niet als de hun.
Het heeft de pijniging verzwaard van dien zondaar in de hel, dat hij Abraham zag van verre. Is Hij dit, dien wij hebben geminacht en verworpen, en tegen wie wij hebben gerebelleerd, dien wij opnieuw hebben gekruisigd, die onze Verlosser had kunnen zijn, maar onze Rechter is, en voor eeuwig onze Vijand zijn zal? De Wens aller volken zal dan hun verschrikking wezen.
e. Dat Hij zijn engelen zal uitzenden met een bazuin van groot geluid, vers 31. De engelen zullen Christus dienende vergezellen bij zijn wederkomst. Zij worden zijn engelen genoemd, hetgeen bewijst dat Hij God is en Heere der engelen. Zij zullen verplicht zijn Hem te dienen. Deze dienende metgezellen zullen door Hem gebruikt worden als beambten van het hof bij het oordeel op dien dag. Zij zijn thans gedienstige geesten door Hem uitgezonden, Hebreeën 1:14, en dat zullen zij dan ook wezen. Hun dienst zal ingeleid worden met een bazuin van groot geluid, om de slapende wereld wakker te maken en op te schrikken. Van deze bazuin wordt gesproken, 1 Corinthiërs 15:52 en 1 Thess. 4:16. Bij de wetgeving op Sinaï was het geluid der bazuin zeer bijzonder sterk, Exodus 19:13, 16, maar veel verschrikkelijker nog zal het op de groten dag zijn. Onder de wet moest er op de bazuin geblazen worden ter bijeenroeping der vergaderingen, Numeri 10:2, om God te loven, Psalm 81:4, bij het offeren van brandoffers, Numeri 10:10, en bij de uitroeping van het jubeljaar, Leviticus 25:9.
Zeer gepast dus zal het geluid der bazuin gehoord worden op de laatsten dag, als de algemene vergadering bijeengeroepen zal worden, als de lof Gods heerlijk zal gevierd worden, als de zondaren vallen als offers der Goddelijke gerechtigheid, en de heiligen hun eeuwigdurend jubeljaar zullen ingaan. Dat zij zijn uitverkorenen zullen bijeen vergaderen uit de vier winden. Bij de wederkomst van Jezus Christus zal er een algemene bijeenkomst wezen van al de heiligen. Alleen de uitverkorenen zullen vergaderd worden, het uitverkoren overblijfsel, slechts weinigen in aantal, vergeleken bij de velen, die slechts geroepen zijn. Dit is de grondslag van de eeuwige gelukzaligheid der heiligen, dat zij de uitverkorenen Gods zijn. Tot aan de eeuwigheid volgen de gaven der liefde van eeuwigheid: en de Heere kent degenen, die de Zijnen zijn. De engelen zullen gebruikt worden om hen te vergaderen, als dienaren van Christus en als vrienden der heiligen. Wij hebben de last, of de opdracht, die hun gegeven is, Psalm 50:5, Verzamelt Mij mijn gunstgenoten. Ja er zal tot hen gezegd worden: Dezen zijn uw broederen, want de uitverkorenen zullen dan de engelen gelijk zijn, Lukas 20:36. Zij zullen vergaderd worden van het een uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve. De uitverkorenen Gods zijn verstrooid, Johannes 11:52, er zijn er aan alle plaatsen, onder alle volken, Openbaring 7:9, maar wanneer die grote vergaderingsdag komt, zal niet een hunner ontbreken, afstand van plaats zal niemand uit de hemel houden, als zij er niet door afstand van genegenheid uitgehouden worden. De hemel is van overal gelijkelijk bereikbaar, Hoofdstuk 8:11, Jesaja 43:6, 49:12.
Matthéüs 24:32-51🔗
Wij hebben hier de praktische toepassing van de voorgaande voorzegging: in het algemeen moeten wij de gebeurtenissen, die hier voorzegd zijn, verwachten en er ons op voorbereiden.
I. Wij moeten ze verwachten, Leert van de vijgenboom deze gelijkenis, vers 32, 33. Leert welk gebruik er gemaakt moet worden van de dingen, die gij gehoord hebt, merkt op en verstaat de tekenen der tijden, en vergelijkt ze met de voorzeggingen van het woord, om daaruit te voorzien wat te wachten is, opdat gij dienovereenkomstig uw maatregelen kunt nemen. De gelijkenis van de vijgenboom is niets meer dan dit: dat het uitbotten van knoppen en bloesems een voorteken is van de zomer, want gelijk de ooievaar aan de hemel, zo weten ook de bomen des velds hun gezette tijden. Het begin der werking van de tweede oorzaken verzekert er ons de voortgang en de voleindiging van. Zo zal God, als Hij begint de profetieën te vervullen, ze ook voleindigen. Evenals in de werken der natuur, is er ook in de werken der voorzienigheid een zekere reeks of volgorde. De tekenen der tijden worden vergeleken bij de voortekenen in het aanschijn des hemels, Hoofdstuk 16:3, en zo hier met het gelaat der aarde, als dit vernieuwd wordt, dan voorzien wij dat de zomer komt, niet terstond, maar na enigen tijd. Wanneer zijn tak teder wordt, dan verwachten wij Maartse winden en Aprilregens eer de zomer komt, maar toch zijn wij er zeker van dat hij komt. Evenzo ook gij: als de Evangeliedag aanbreekt, rekent er op, dat door de verschillende gebeurtenissen, waarvan Ik u gesproken heb, de volmaakte dag komen zal. De dingen, die geopenbaard zijn, moeten haast geschieden, Openbaring 1:1. Zij moeten komen naar hun volgorde, die er voor bestemd is. Weet, dat het nabij is. Hij zegt hier niet wat nabij is, maar het is datgene, waarop het hart Zijner discipelen gezet is, dat zij begerig zijn te weten, waarnaar zij verlangen, het koninkrijk Gods is nabijgekomen, aldus wordt het uitgedrukt in de parallelplaats, Lukas 21:31. Als de bomen der gerechtigheid beginnen uit te botten en te bloeien, als Gods kinderen trouw beloven, dan is dit een gelukkig voorteken van goede tijden. In hen begint God Zijn werk, eerst bereidt Hij hun hart, en dan zal Hij er mede voortgaan. Gods werk is volmaakt, en Hij zal het in het leven behouden in het midden der jaren.
Wat nu aangaat de gebeurtenissen, die hier voorzegd zijn, en die wij hebben te verwachten:
1. Christus verzekert ons hier van de zekerheid er van, vers 35. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, zij duren voorzeker nog wel heden, overeenkomstig Gods ordening, maar zij zullen niet eeuwig duren. Psalm 102:26, 27, 2 Petrus 4:10, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. Het woord van Christus is vaster en duurzamer dan hemel en aarde. Heeft Hij gesproken? En zal Hij het niet doen? Wij kunnen met meer zekerheid bouwen op het woord van Christus dan op de pilaren des hemels, of op de sterke fondamenten der aarde, want als dezen zullen wankelen en verdwijnen, zal het woord van Christus blijven en in volle kracht zijn, 1 Petrus 1:24, 25. Het is lichter, dat de hemel en de aarde voorbijgaan dan het woord van Christus, aldus is het uitgedrukt in Lukas 16:17, vergelijk Jesaja 54:10. De vervulling dezer profetieën kan vertraagd schijnen, en tussenkomende voorvallen kunnen in strijd er mede schijnen, maar denkt daarom niet, dat het woord van Christus ter aarde is gevallen, want dat zal nooit voorbijgaan, al wordt het niet vervuld in de tijd of op de wijze, die wij gedacht hebben, op Gods tijd, die de beste tijd is, zal het gewis vervuld worden. Elk woord van Christus is zeer rein, en daarom ook zeer vast.
2. Hier onderricht Hij ons omtrent de tijd er van, vers 34, 36. Wat dat betreft, de geleerde Hugo de Groot heeft terecht opgemerkt, dat er blijkbaar een onderscheiding is gemaakt tussen de tauta, vers 34, en de ekeinê, vers 36, deze dingen, en die dag en ure, hetgeen zal helpen om deze profetie te verduidelijken.
a. Aangaande deze dingen, de oorlogen, verleidingen en vervolgingen, die hier voorzegd zijn, en inzonderheid het verderf van het Joodse volk. Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn, vers 34. Er zijn thans levenden, die Jeruzalem verwoest zullen zien, en de Joodse kerk tot een einde gebracht. Omdat dit vreemd of ongelooflijk zou kunnen schijnen, ondersteunt Hij het met een plechtige verzekering: Voorwaar, Ik zeg u. Gij kunt er Mijn woord voor nemen, deze dingen zijn voor de deur. Christus spreekt dikwijls van het nabij zijn dezer verwoesting, ten einde op het hart des volks te werken en hen op te wekken om er zich voor te bereiden. Er kunnen grotere beproevingen en benauwdheden aanstaande zijn dan wij denken. Die oud zijn, weten niet met welke kinderen Enaks zij hun laatsten strijd zullen hebben te strijden b. Maar wat betreft dien dag en ure, die een einde zal maken aan de tijd, van dien dag en ure weet niemand, vers 36. Wacht u dus van deze twee zaken met elkaar te verwarren, zoals zij gedaan hebben, die uit de woorden van Christus en de brieven der apostelen hebben afgeleid, dat de dag van Christus aanstaande is, 2 Thessalonicensen 2:2. Nee, die dag was niet aanstaande, dit geslacht, en nog menig ander geslacht, zal voorbijgaan, eer die dag en ure komen. Er is een zekere dag bepaald en vastgesteld voor het toekomende oordeel, hij wordt genoemd de dag des Heeren, omdat hij zo onveranderlijk is vastgesteld. Geen van Gods oordelen zijn uitgesteld sine die, zonder de bepaling van een vastgestelde dag.
b. Die dag en ure zijn een grote geheimenis. Niemand weet van die dag en ure; niet de wijsten door hun schranderheid, niet de besten of vroomsten door enigerlei Goddelijke ontdekking. Allen weten wij, dat er zulk een dag zijn zal, maar niemand weet wanneer hij zijn zal, Nee, niet de engelen, hoewel hun kennis en hun bevattingsvermogen groot zijn, en hun gelegenheid om te kunnen weten - immers wonen zij bij de Bron des lichts - en hoewel zij bij de plechtigheid van die dag dienst zullen doen, toch wordt hun niet gezegd wanneer hij zijn zal, van dien dag en ure weet niemand dan Mijn Vader alleen. Dat is een van die verborgen dingen, die voor de Heere onze God zijn. De onzekerheid van de tijd van Christus’ komst is voor hen, die waken, een reuk des levens ten leven, en maakt hen nog meer waakzaam, maar voor de zorgelozen is zij een reuk des doods ten dode, en maakt hen nog zorgelozer.
II. Wij moeten deze gebeurtenissen verwachten, ten einde er op voorbereid te zijn, en hier hebben wij een waarschuwing tegen valse gerustheid en zinnelijkheid, waardoor die dag inderdaad een sombere, treurige dag zou worden, vers 37-41. Er wordt ons in die verzen zulk een denkbeeld van de oordeelsdag gegeven, als wel instaat is om ons te verschrikken en te doen opwaken, opdat wij niet gelijk de anderen inslapen. Het zal een dag zijn van verrassing en van afscheiding.
1. Een dag van verrassing, zoals de zondvloed voor de oude wereld geweest is, vers 37-39. Wat Hij hier wil voorstellen of beschrijven, is de houding, de gesteldheid der wereld bij de komst van de Zoon des mensen, behalve Zijn eerste komst om te behouden, is er nog een andere komst, om te oordelen. Ik ben tot een oordeel gekomen, zei Hij, Johannes 9:39, en tot oordelen zal Hij komen, want Hem is alle oordeel overgegeven, zowel van het woord als van het zwaard.
Nu is dit hier toepasselijk
a. Op tijdelijke oordelen, inzonderheid op dat, hetwelk nu weldra over het Joodse volk zou komen. Hoewel zij er behoorlijk voor gewaarschuwd werden, en er vele wondertekenen waren, die er de voortekenen van zijn geweest, vond het hen toch gans gerust, roepende: Vrede, en zonder gevaar, 1 Thessalonicensen 5:3. Het beleg werd door Titus Vespasianus om Jeruzalem geslagen, toen zij in alle vrolijkheid ter viering van het Paasfeest bijeen waren gekomen. Evenals het volk te Laïs woonden zij in zekerheid, waren zij zorgeloos toen het verderf hen overviel, Richteren 18:7, 27. De verwoesting van Babylon, van het Oud Testamentische en van het Nieuw Testamentische, komt, als zij zegt: Ik zal koningin zijn in eeuwigheid, Jesaja 47:7-9, Openbaring 18:7. Daarom komen de plagen in een ogenblik, op een dag. Het ongeloof der mensen zal Gods bedreigingen niet tenietdoen.
b. Op het eeuwig oordeel, zo wordt het oordeel van de groten Dag genoemd, Hebreeën 6:2. Hoewel er van Henoch af kennis van was gegeven, zal het toch, als het komt, voor de meeste mensen onverwacht zijn. Het laatste der dagen, dat het dichtst bij die dag zal zijn, zal spotters voortbrengen, die zeggen: Waar is de belofte Zijner toekomst? 2 Petrus 3:3, 4, Lukas 18:8. Zo zal het wezen als de wereld, die nu is, door vuur zal vergaan, want zo was het toen de oude wereld, van de zondvloed bedekt zijnde, vergaan is, 2 Petrus 3:6, 7.
Nu toont Christus hier wat de gezindheid en gesteldheid der oude wereld was, toen de zondvloed kwam. Zij waren zinnelijk en wereldsgezind, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende. Er wordt niet gezegd: Zij waren moordende en stelende, ontucht bedrijvende en vloekende (dat waren inderdaad de ontzettende misdaden van sommigen van de ergsten onder hen: de aarde was vervuld met wrevel), maar allen, behalve Noach, waren door en door wereldsgezind, met hart en ziel in de wereld, zonder acht te slaan op het woord van God, en dit was hun verderf.
Een algemene veronachtzaming van de Godsdienst is een gevaarlijker teken voor een volk dan bijzondere voorbeelden hier en daar van vermetele ongodsdienstigheid. Eten en drinken zijn noodzakelijk tot behoud van des mensen leven, trouwen en ten huwelijk uitgeven zijn noodzakelijk ter voortplanting van het menselijk geslacht, maar deze geoorloofde dingen voeren ons ten verderve, als zij op ongeoorloofde wijze gedaan worden.
Ten eerste. Zij waren er onredelijk in, onmatig en gans en al overgegeven aan het najagen van zingenot en werelds gewin. Zij waren gans ingenomen door deze dingen, êsan troogontes, zij waren etende, zij waren er in, als in hun element, alsof zij voor niets anders het bestaan hadden ontvangen dan om te eten en te drinken, Jesaja 56:12.
Ten tweede. Zij waren er ontijdig in, zij waren een en al voor de wereld en het vlees, toen het verderf voor de deur was, waarvoor zij zozeer gewaarschuwd waren. Zij waren etende en drinkende, toen zij zich aan berouw en bekering hadden behoren te wijden, toen zij biddende hadden moeten zijn, toen God door de dienst van Noach tot wenen en rouwbedrijven riep, en daarna tot blijdschap en verheuging. Dit was voor hen, gelijk daarna voor Israël, de onvergeeflijke zonde, Jesaja 22:12, 14, inzonderheid wijl het was in trotsering van de waarschuwingen, waardoor zij wakker geschud hadden moeten worden. Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. Is ons leven slechts kort, zo laat het tenminste een vrolijk leven zijn. De apostel Jakobus spreekt hiervan als van de algemene manier van leven der rijke Joden voor de verwoesting van Jeruzalem, toen zij hadden moeten wenen over de ellendigheden, die over hen zouden komen, hebben zij lekker geleefd en hun harten gevoed als in een dag der slachting, Jakobus 5:1, 5.
Zij waren gerust en zonder zorg, Zij bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam, vers 39. Zij bekenden het niet, d.i. Zij wisten het niet! Maar voorzeker, zij konden niet anders dan het weten. Heeft God hen door Noach niet laten waarschuwen? Heeft Hij hen niet geroepen tot bekering zolang de lankmoedigheid Gods verwachtte? 1 Petrus 3:19, 20.
Ten eerste. Maar zij bekenden niet, dat is, zij geloofden niet. Zij zouden hebben kunnen weten, maar zij wilden niet weten. Als wij weten de dingen, die tot onze eeuwigen vrede dienen, en wij voegen daar geen geloof aan toe, en laten dat weten ongebruikt, dan is dit hetzelfde, alsof wij ze niet wisten. Hun niet weten wordt samengevoegd met hun eten en drinken en trouwen, want, ten eerste, zij zijn zo zinnelijk geweest, omdat zij zo gerust waren.
De reden, waarom de mensen zo ijverig zijn in het najagen van, en zo verstrikt zijn in, de genoegens dezer wereld, is: dat zij niet weten, niet geloven, niet denken aan de eeuwigheid, aan welker ingang zij staan. Indien wij goed, en op de rechte wijze, wisten, dat deze dingen weldra teniet zullen gaan, en wij ze gewis zullen overleven, dan zouden wij er ons hart niet zo op stellen. Ten tweede. Zij waren gerust, omdat zij zinnelijk waren, daarom wisten zij niet, dat de zondvloed kwam, wijl zij zich zo bezighielden met eten en drinken, zo geheel vervuld waren van de tegenwoordige en zienlijke dingen, dat zij tijd noch hart hadden om zich bezig te houden met de dingen, die nog niet gezien werden, maar hun waren aangekondigd. Gelijk gerustheid de mensen stijft in hun dierlijke zinnelijkheid, zo wiegt de zinnelijkheid hen in slaap in hun vleselijke gerustheid.
Zij bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam.
1. De zondvloed kwam, al wilden zij hem niet voorzien. Zij, die niet willen weten door geloof, zullen er toe gebracht worden om door voelen te weten, of te kennen de toorn Gods, die geopenbaard is van de hemel over hun goddeloosheid en ongerechtigheid. De boze dag is er nooit verder om af, dat de mensen hem zo ver van zich af schuiven.
2. Zij wisten het niet voor het te laat was om het te voorkomen, zoals zij hadden kunnen doen, indien zij het intijds geweten hadden, en waardoor het zo veel te smartelijker werd. Oordelen zijn ontzettend en verbijsterend voor de gerusten en voor hen, die er mede gespot hebben. Betreffende de oude wereld hebben wij de toepassing hiervan in de woorden: Alzo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen. Dat is
a. In zulk een houding, zulk een toestand, zal Hij de mensen vinden, etende en drinkende, en Hem niet verwachtende. Gerustheid en zinnelijkheid zullen waarschijnlijk de epidemische ziekten zijn van de laatste dagen. Allen zijn sluimerig en slapen, en ter middernacht komt de bruidegom. Niemand waakte, allen bevonden zij zich behaaglijk en op hun gemak.
b. Met zulk een macht en zulk een doel zal Hij tot hen komen. Gelijk de vloed de zondaars der oude wereld wegnam, onweerstaanbaar en onherstelbaar, zo zullen de geruste zondaars, die spotten met Christus en zijn toekomst, weggenomen worden door de toorn des Lams, als de grote dag Zijns toorns komt, die zal zijn als het komen van de zondvloed, een verwoesting, waaraan geen ontkomen is.
2. Het zal een dag der afscheiding wezen, vers 40, 41. Er zullen twee op de akker zijn. Dit kan op tweeërlei wijze worden toegepast.
a. Wij kunnen het toepassen op de voorspoed van het Evangelie, inzonderheid bij de eerste prediking er van. De wereld werd er door verdeeld. Sommigen geloofden wel hetgeen gezegd werd, en werden tot Christus gebracht, maar sommigen geloofden niet, en werden overgelaten om in hun ongeloof om te komen. Zij, die van dezelfden leeftijd zijn, van dezelfde plaats, van dezelfde bekwaamheid, hetzelfde beroep en dezelfden staat in de wereld, malende in dezelfden molen, zij, die van eenzelfde gezin zijn, ja, die samen door de huwelijksband werden verenigd, van hen werd de een krachtdadig geroepen, de ander voorbijgegaan en in de gal der bitterheid gelaten. Dat is die verdeeldheid, dat scheidende vuur, waartoe Christus gekomen is om het op de aarde te werpen, Lukas 12:49, 51.
Dit maakt, dat de vrije genade des te meer verplichting oplegt, daar zij onderscheidend is, aan ons, niet aan de wereld, Johannes 14:22, ja zelfs aan ons, en niet aan die van dezelfden akker, dezelfden molen, hetzelfde huis. Toen het verderf over Jeruzalem kwam is er door de Goddelijke voorzienigheid een onderscheiding gemaakt overeenkomstig die, welke tevoren gemaakt was door de Goddelijke genade, want al de Christenen onder hen werden door de bijzondere zorg des hemels er voor bewaard, om in die ramp om te komen. Als twee tezamen aan het werk waren op de akker, en een was een Christen, dan werd hij naar een schuilplaats heengevoerd, en werd hem het leven gegeven tot een buit, terwijl de ander aan het zwaard des vijands werd overgelaten. Ja, als twee vrouwen maalden in de molen, en een van haar Christus toebehoorde, al was zij slechts een vrouw, een arme vrouw, een dienstmaagd, dan werd zij in veiligheid gebracht, en de andere werd verlaten. Aldus zullen de zachtmoedigen des lands verborgen worden in de dag des toorns des Heeren, Habakuk 2:3, hetzij in de hemel, of onder de hemel. Onderscheidende bewaring in tijden van algemene verwoesting is een bijzonder teken van Gods gunst, en behoort dankbaar erkend te worden. Als wij veilig zijn, terwijl er duizenden vallen aan onze rechterzijde en onze linkerzijde, als wij niet verteerd worden, terwijl rondom ons anderen verteerd worden, zodat wij zijn als brandhouten uit het vuur gerukt, dan is er voor ons reden om te zeggen: Het is de goedertierenheid des Heeren, en het is een grote goedertierenheid.
b. Wij kunnen het toepassen op de wederkomst van Jezus Christus, en de scheiding, welke op dien dag gemaakt zal worden. Tevoren, vers 31, had Hij gezegd, dat de uitverkorenen bijeen vergaderd zullen worden. Hier zegt Hij ons, dat zij te dien einde onderscheiden zullen worden van hen, die hun het naast waren in de wereld, de uitverkorenen opgenomen in de heerlijkheid, de anderen overgelaten om voor eeuwig om te komen. Zij, die slapen in het stof der aarde, twee in hetzelfde graf, terwijl hun as dooreen gemengd is, zullen toch opstaan, de een ten eeuwigen leven, de ander tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing, Daniël 12:2.
Hier wordt het toegepast op hen, die nog in leven zijn. Christus zal onverwacht komen, zal de mensen bezig vinden aan hun gewonen arbeid, op de akker, in de molen, en dan zal het met hen zijn al naar zij vaten der barmhartigheid waren, bereid voor de heerlijkheid, of vaten des toorns, bereid voor het verderf, de een, opgenomen in de wolken, de Heere tegemoet, om altijd met de Heere te wezen, de ander overgelaten aan de duivel en zijn engelen, die, als Christus de Zijnen uitgelezen zal hebben van onder hen, de overigen weg zal vagen. Het zal de verdoemenis van zondaren verzwaren, dat anderen van uit hun midden weggevoerd zullen worden naar de heerlijkheid, terwijl zij achtergelaten worden. En het spreekt van grote, overvloedige vertroosting voor het volk des Heeren. Zijn zij gering en veracht in de wereld, zoals de knecht op de akker, of de dienstmaagd achter de molen, Exodus 11:5?
Toch zullen zij op dien dag niet vergeten of voorbijgezien worden. De armen in de wereld, zo zij rijk zijn in geloof, zijn erfgenamen des koninkrijks. Zijn zij verstrooid op afgelegen plaatsen, of daar waar men niet zou verwachten de erfgenamen der heerlijkheid te zullen vinden, op de akker, in de molen? Toch zullen de engelen er hen vinden (verborgen, gelijk Saul tussen de vaten, als zij ten troon verheven gaan worden), en er hen vandaan halen, en wèl kan er van gezegd worden, dat zij veranderd zijn, want het zal een zeer grote verandering zijn om van het ploegen op de akker of het malen in de molen naar de hemel te gaan. Zijn zij zwak en uit zichzelf onbekwaam, onmachtig om zich hemelwaarts te bewegen? Zij zullen opgenomen worden, of aangegrepen, zoals Lot uit Sodom gevoerd werd, door genaderijk geweld, Genesis 19:16. Zij, die eens door Christus aangegrepen werden, blijven in zijn hand, Hij zal hen nooit loslaten. Zijn zij vermengd met anderen, samenverbonden met hen in dezelfde woning, hetzelfde gezelschap, hetzelfde werk? Laat geen waar Christen hierdoor ontmoedigd worden, God weet het kostbare van het snode te onderscheiden en te scheiden, het goud van het schuim in dezelfde klomp, de tarwe van het kaf op dezelfden dorsvloer.
III. Hier is een algemene vermaning, gericht tot ons om te waken, en bereid te zijn tegen dat die dag komt, aangedrongen en bekrachtigd door verschillende gewichtige overwegingen, vers 42 en verder. Merk op:
1. de plicht, die geëist wordt: Waakt, en weest bereid, vers 42, 44.
a. Waakt dan, vers 42. Het is de grote plicht en het belang van al de discipelen van Christus om te waken, wakker te zijn, en wakker te blijven, opdat zij op hun zaken letten. Gelijk een zondige toestand of weg vergeleken wordt bij slaap, bewusteloos en werkeloos, 1 Thessalonicensen 5:6, zo wordt een Godvruchtige toestand of weg vergeleken bij waken en nuchter zijn. Wij moeten uitzien naar de komst onzes Heeren tot ons in het bijzonder bij onze dood, waarna het oordeel is, dat is voor ons de grote dag, het einde van onze tijd, en zijn komst aan het einde van allen tijd, om de wereld te oordelen, de grote dag voor geheel de mensheid.
Het waken, het uitzien, duidt niet slechts het geloven aan, dat onze Heere komen zal, maar ook het verlangen naar zijn komst, en het veelvuldig denken aan zijn komst, een gedurig uitzien er naar als zeker en nabij, en dat het tijdstip er van onzeker is. Uit te zien naar de komst van Christus is in de Godvruchtige gemoedsstemming te blijven, waarin wij wensen, dat de Heere ons bij zijn komst zal vinden. Te waken, uit te zien, is zich bewust te zijn van de eerste tekenen Zijner nadering, opdat wij onmiddellijk acht geven op zijn bewegingen, en ons begeven tot de plicht van Hem te ontmoeten. Waken wordt verondersteld in de nacht plaats te hebben, die de tijd is van slapen, terwijl wij in deze wereld zijn, is het nacht voor ons, en moeten wij moeite doen om wakker te blijven.
b. Zijt ook gij bereid. Wij waken tevergeefs, indien wij niet bereid, niet gereed, worden. Het is niet genoeg naar zulke dingen uit te zien, wij moeten ons ook benaarstigen, 2 Petrus 3:11, 14. Wij hebben dan dienst bij de Heere, en wij moeten onze lampen brandende hebben. Wij hebben een zaak, die onderzocht moet worden, en onze pleitrede moet gereed zijn, opgemaakt en getekend door onze Voorspraak. Wij hebben een rekening, die opgemaakt moet worden, en onze verschillende posten of opgaven voor die rekening moeten in goede orde zijn, er is een erfdeel, waarvan wij dan hopen bezit te nemen, en wij moeten er voor bereid zijn, bekwaam gemaakt om er deel in te hebben, Colossenzen 1:12.
2. De redenen om ons te brengen tot die waakzaamheid en naarstige toebereiding voor dien dag. Zij zijn twee in getal.
a. Omdat de tijd van onzes Heeren komst zeer onzeker is. Dit is de reden, die onmiddellijk toegevoegd wordt aan de dubbele vermaning, vers 42, 44, en zij wordt opgehelderd door een vergelijking, vers 43. Laat ons dan bedenken
(1). Dat wij niet weten in welke ure Hij komen zal, vers 42. Wij weten de dag onzes doods niet, Genesis 27:2. Wij kunnen weten, dat wij nog slechts weinig tijd hebben om te leven (de tijd mijner ontbinding is aanstaande, 2 Timotheüs 4:6), maar wij kunnen niet weten, dat wij nog lang leven zullen, want onze ziel is gedurig in onze hand, en evenmin kunnen wij weten hoe weinig tijds ons nog te leven overig blijft, want die tijd kan nog korter zijn dan wij denken, en nog veel minder weten wij de tijd, die bepaald is voor het algemene oordeel. Betreffende die beide zaken worden wij in onzekerheid gehouden, opdat wij iedere dag verwachten wat op iedere dag komen kan, en nooit op de duur van een jaar zullen roemen, Jakobus 4:13, ja zelfs niet op een terugkeren van morgen, alsof dit onzer ware, Prediker 27:1, Lukas 12:20.
(2) Dat Hij komen kan in de ure, welke wij niet menen vers 44. Hoewel er zoveel onzekerheid is omtrent de tijd, is er volstrekt geen onzekerheid ten opzichte van de zaak zelf, ofschoon wij niet weten wanneer Hij zal komen, zijn wij er toch zeker van, dat Hij zal komen. Zijn scheidend woord was: Ja, Ik kom haastelijk, en dit stelt het ons ten plicht om Hem steeds te verwachten, want het houdt ons in een toestand van wachten. In welke ure gij het niet meent, dat is: in zulk een ure als zij, die niet waken en niet bereid zijn, niet menen. vers 50, ja, in zulk een ure als de meest waakzame wellicht het onwaarschijnlijkst dacht. De bruidegom kwam toen de wijze maagden sluimerig waren. Het is in overeenstemming met onze tegenwoordigen toestand, om onder de invloed te zijn van een voortdurende en algemene verwachting, en dit is beter dan om naar bijzondere voortekenen uit te zien, waartoe wij ons allicht laten verleiden. Dat de kinderen dezer wereld zo voorzichtig zijn in hun geslacht, dat zij, als zij weten dat gevaar dreigt, wakker blijven, ten einde op hun hoede er tegen te zijn.
b. Dit toont Hij in een bijzonder geval, vers 43. Indien de heer des huizes er kennis van had, dat in zulk een nacht een dief zou komen, en in zulk een nachtwake, (want zij verdeelden de nacht in vier nachtwaken, elk van drie uren) en een aanslag op zijn huis zou beproeven, al was dit dan ook te middernacht, wanneer hij het slaperigst zou zijn, zou hij toch op wezen, en luisteren naar ieder geluid in een hoek, en gereed zijn om de dief te weren. Daar wij nu niet precies weten wanneer onze Heere komt, maar wèl weten, dat Hij zal komen, en haastelijk zal komen, zonder andere waarschuwing dan Hij ons in Zijn woord heeft gegeven, is het voor ons van het grootste belang om altijd wakende te zijn. Een iegelijk onzer heeft een huis om te bewaren, een huis, dat bloot ligt, en waarin zich alles bevindt wat wij bezitten. Dat huis is onze ziel, dat wij naarstig moeten bewaren.
De dag des Heeren komt bij verrassing, als een dief in de nacht. Christus verkiest te komen, als Hij het minst verwacht wordt, opdat de triomf Zijner vijanden in des te groter schande verkeerd zal worden, en de vrees Zijner vrienden in des te groter blijdschap. Indien Christus ons, als Hij komt, slapende vindt en onvoorbereid, dan zal ons huis doorgraven worden, en wij zullen alles wat wij hebben verliezen, niet onrechtmatig, als door een dief, maar als door een wettige en rechtvaardige handeling. De dood en het oordeel zullen beslag leggen op alles wat wij hebben, en dat wel tot onze onherstelbare schade en eeuwig ongeluk. Daarom wees bereid, ten allen tijde even bereid als de heer des huizes zijn zou in de ure wanneer hij de dief verwacht. Wij moeten de wapenrusting Gods aandoen, opdat wij niet alleen mogen weerstaan in de bozen dag, maar, als meer dan overwinnaars zijnde, de roof mogen delen.
Omdat het gevolg van des Heeren komst zeer gelukkig en troostrijk zal zijn voor hen, die bereid worden bevonden, maar zeer treurig en ontzettend voor hen, die het niet zijn, vers 45, enz. Dit wordt voorgesteld door de verschillenden staat of toestand van de goede en de boze dienstknechten, als hun heer komt om met hen te rekenen. Waarschijnlijk zal het met ons goed of kwalijk gesteld zijn voor de eeuwigheid, al naarmate wij op dien dag bereid of niet bereid bevonden worden, want Christus komt om een iegelijk te vergelden naar zijn doen. De gelijkenis, waarmee het hoofdstuk besluit, is toepasselijk op alle Christenen, die naar hun belijdenis en hun verplichting Gods dienstknechten zijn, maar zij schijnt inzonderheid bedoeld als een waarschuwing aan leraars, want de dienstknecht, van wie hier gesproken wordt, is een rentmeester. Let nu op hetgeen door Christus hier gezegd wordt.
Betreffende de goede dienstknecht, Hij toont wat hij is: een beheerder van het huisgezin, en als zodanig is hij wat hij wezen moet: getrouw en voorzichtig, en wat hij, zo hij dit is, eeuwiglijk zijn zal, namelijk zalig. Hier zijn goede instructies en bemoedigingen voor de dienstknechten van Christus.
Ten eerste. Wij hebben hier zijn plaats en ambt. Hij is iemand, dien zijn Heere over zijn dienstboden - Zijn huis - gesteld heeft, om hun lieden hun voedsel te geven ter rechter tijd. De kerk van Christus is Zijn huis, Zijn gezin, in betrekking staande tot Hem als de Vader en Heere er van. Het is het huisgezin Gods, uit Christus genoemd, Efeziërs 3:15. Evangeliedienaren zijn de aangestelde opzieners of verzorgers van dit gezin, niet als vorsten (daartegen heeft Christus een wacht u uitgesproken) maar als rentmeesters, of andere ondergeschikte beambten, niet als Heeren, maar als gidsen, niet om nieuwe wegen voor te schrijven, maar om de wegen van Christus aan te wijzen en er de mensen op te leiden.
Dat is de betekenis van het hêgoumenoi, dat wij vertalen door uw voorgangers, Hebreeën 13:17, als opzieners niet om nieuw werk te verzinnen, maar om in het werk, dat Christus verordineerd heeft te leiden, er toe aan te sporen, dat is de betekenis van episkopoi - bisschoppen. Zij zijn bestuurders door Christus, alle macht, die zij bezitten, is ontleend aan Hem, en niemand kan hun die macht ontnemen, of er hen in verkorten. Hij is iemand, dien de Heere over zijn dienstboden gesteld heeft, om hen te verzorgen. Christus is het, die de Evangeliedienaren maakt. Zij zijn opzieners onder Christus, en handelen in ondergeschiktheid aan Hem, en zij zijn opzieners voor Christus, ter bevordering van Zijn koninkrijk.
3. Het werk der Evangeliedienaren is om aan het huisgezin van Christus hun voedsel te geven ter rechter tijd, als rentmeesters, en daarom zijn hun de sleutelen gegeven.
Ten eerste. Hun werk is geven, niet voor zich nemen, Ezechiël 34:8, maar aan het gezin te geven wat de Meester gekocht heeft. En aan de leraren wordt gezegd: Het is zaliger te geven dan te ontvangen, Handelingen 20:35. Het is om voedsel te geven, niet om wetten te geven, (dat is Christus’ werk), maar om aan de kerk die leerstellingen over te leveren, die, zo zij behoorlijk geordend zijn het voedsel zullen wezen der ziel. Zij moeten geven, niet het vergift van valse leerstellingen, niet de stenen van harde en onnutte leerstellingen, maar de spijze, die goed en gezond is.
Het moet gegeven worden ter rechter tijd, en kairooi terwijl er tijd voor is. Als de eeuwigheid komt, zal het te laat zijn, wij moeten werken zolang het dag is, of intijds, dat is: telkenmale dat er zich de gelegenheid toe aanbiedt, of op de gezetten tijd, naar de plicht van iedere dag het eist.
Ten tweede. De rechte uitoefening van zijn ambt. De goede dienstknecht, aldus bevorderd zijnde, zal een goede rentmeester wezen, want
1. Hij is getrouw, rentmeesters moeten dit zijn, 1 Corinthiërs 4:2. Die vertrouwd wordt, moet betrouwbaar zijn, en hoe groter het vertrouwen en het aan vertrouwde is, hoe meer er van hem verwacht wordt. Het is een groot en goed pand, dat aan de Evangeliedienaren is toevertrouwd, 2 Timotheüs 1:14, en zij moeten getrouw zijn, gelijk Mozes geweest is, Hebreeën 3:2. Christus acht die leraren, en die alleen, die getrouw zijn, 1 Timotheüs 1:12.
Een getrouw dienstknecht van Jezus Christus is iemand, die oprecht zijns Meesters eer bedoelt, niet zijn eigen eer, de gehelen raad Gods verkondigt, niet zijn eigen bedenksels, Christus’ inzettingen volgt en er bij blijft, de geringste acht, de aanzienlijkste bestraft, en de persoon niet aanziet.
2. Hij is voorzichtig, of wijs, in het begrijpen van zijn plicht, en de rechten tijd er voor, en in het leiden en weiden der kudde is niet alleen oprechtheid en goede bedoeling des harten nodig, maar ook geschiktheid, bekwaamheid der handen. Eerlijkheid kan volstaan voor een goed dienstknecht, maar wijsheid is nodig voor een goed opziener, want zij is nuttig om te leiden en te besturen.
3. Hij is doende, alzo doende als door zijn ambt wordt vereist. Het leraarschap, de Evangeliebediening, is een goed werk, en zij, wier ambt het is, hebben altijd iets te doen. Zij moeten zich niet toegeven in gemakzucht, het werk niet ongedaan laten, noch het onverschillig en zorgeloos aan anderen overlaten, maar doende zijn, en ter zake doende zijn - alzo doende, voedsel gevende aan het gezin, lettende op hun eigen zaken, en zich niet bemoeiende met hetgeen daarbij niet te pas komt, alzo doende als de Meester het bedoeld heeft, het ambt het meebrengt, en als door de toestand van het gezin vereist wordt, niet pratende, maar doende. Het was het motto van een bekend predikant: Minister verbi es - Gij zijt een bedienaar des woords. Wees niet slechts doende - age - maar, hoc age, alzo doende.
4. Hij wordt als zijn Meester komt, doende gevonden, hetgeen aanduidt a. Standvastigheid in zijn werk. In welke ure zijn Meester ook komt, hij wordt bezig gevonden met het werk van de dag. Evangeliedienaars moeten geen ledige ruimte laten in hun tijd, opdat hun Heere niet juist in dien ledigen tijd komt. Gelijk bij de goeden God het einde van een goedertierenheid het begin is van een andere, zo is voor een goed man, een goed Evangeliedienaar, het einde van de enen plicht het begin van een anderen. Toen men Calvijn trachtte te bewegen om zijn arbeid in het Evangelie iets te verminderen, antwoordde hij met enige gevoeligheid: Hoe! wilt gij, dat mijn Meester mij ledig, niets doende, zal vinden?
5. Volharding in zijn werk, totdat zijn Heere komt. Houdt dat, totdat Ik zal komen. Openbaring 2:25. Volhardt daarin, 1 Timotheüs 4:16, 6:14. Volhardt tot de einde.
Ten derde, De vergelding, of het loon, hem hiervoor toegedacht, in drie dingen.
1. Hij zal opgemerkt worden. Dit wordt aangeduid door deze woorden: Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht? Hetgeen veronderstelt, dat er slechts weinigen zijn, die aan die hoedanigheden beantwoorden, het is er een uit duizend, die zulk een getrouw en voorzichtig huisbezorger is. Zij, die zich thans aldus onderscheiden door ootmoed, naarstigheid en ijver in het werk, zullen door Christus in de groten dag onderscheiden worden door de heerlijkheid, die hun deel zal zijn.
2. Hij zal zalig zijn. Zalig is de dienstknecht, Christus hem zalig noemende, maakt hem zalig. Al de doden zijn zalig, die in de Heere sterven. Openbaring 14:13. Maar er is een bijzondere zaligheid, weggelegd voor hen, die zich getrouwe rentmeesters en opzieners betonen, en gevonden worden alzo doende. Na de eer van hen, die op het slagveld sterven, lijdende voor Christus als martelaars, komt de eer van hen, die op het veld des dienaars sterven, ploegende en zaaiende en oogstende voor Christus.
3. Hij zal bevorderd, verhoogd worden, vers 47. Hij zal hem zetten over al zijn goederen. De toespeling is op de wijze van doen van aanzienlijke personen, die, zo de rentmeesters of opzieners van hun huis zich in die hoedanigheid goed gedragen, hen gewoonlijk bevorderen, door hen over al hun goederen aan te stellen. Aldus werd Jozef bevorderd in het huis van Potifar, Genesis 39:4, 6.
Maar de grootste eer, die de beste en vriendelijkste meester zijn beproefdste dienaren in deze wereld aandeed, is als niets, vergeleken bij het gewicht der heerlijkheid, die de getrouwe en waakzame dienstknechten van de Heere Jezus in de toekomende wereld van Hem zullen ontvangen. Wat hier gezegd wordt door een gelijkenis, is hetzelfde als wat eenvoudiger, of duidelijker, gezegd is in Johannes 12:26 : de Vader zal hem eren. En Gods dienstknechten, aldus bevorderd zijnde, zullen volmaakt zijn in wijsheid en heiligheid, om dat gewicht der heerlijkheid te dragen, zodat er van deze dienstknechten geen gevaar dreigt als zij zullen heersen.
Betreffende de bozen dienstknecht.
Hier hebben wij: Ten eerste. De beschrijving, die er van hem gegeven wordt, vers 48, 49, waar wij de ongelukkige geschilderd zien in zijn eigen kleuren. Het snoodste van alle schepselen is een boos man, de snoodste der mensen is een boos, een slecht Christen, en de snoodste van deze een boos, een slecht Evangeliedienaar. Corruptio optimi est pessima - Het beste wordt, als het verdorven is, het slechtste. Slechtheid in de profeten van Jeruzalem is inderdaad afschuwelijkheid, Jeremia 23:14. Hier is:
1. De oorzaak zijner slechtheid, namelijk in de praktijk ongeloof in Christus’ wederkomst. Hij zei in zijn hart: Mijn Heere vertoeft te komen, en daarom begint hij te denken, dat Hij in het geheel niet zal komen, maar dat Hij zijn kerk gans en al heeft verlaten. Christus weet wat zij zeggen in hun hart, die met hun lippen: Heere, Heere! roepen, zoals deze dienstknecht hier. Het uitstel van Christus’ komst, dat een genaderijk voorbeeld is van zijn lankmoedigheid, wordt grovelijk misbruikt door slechte mensen, wier hart er door verhard wordt in hun goddeloosheid. Als Christus’ komst als een twijfelachtige zaak wordt beschouwd, of als iets dat nog in de zeer verre toekomst ligt, dan wordt het hart van de kinderen der mensen in hen vol om kwaad te doen, Prediker 8:17, Ezechiël 12:27. Zij, die wandelen door aanschouwen, zijn bereid om van de ongeziene Jezus te zeggen, wat het volk zei van Mozes, toen hij op de berg vertoefde: Wij weten niet wat hem geschied zij, en daarom: Sta op, maak ons goden, de wereld een god, de buik een god, alles, behalve Hij, een god.
2. De bijzonderheden van zijn slechtheid, het zijn zonden van de eerste grootte, hij is een slaaf van zijn hartstochten en lusten.
Ten eerste. Vervolging wordt hem ten laste gelegd. Hij begint zijn mededienstknechten te slaan. Zelfs de rentmeesters, of opzieners van het huis, moeten al de dienstknechten van het huis als hun mededienstknechten beschouwen, en daarom is het hun verboden de meester over hen te spelen. Indien de engel zich aan Johannes zijn mededienstknecht noemt, Openbaring 19:10, dan is het niet te verwonderen, dat Johannes geleerd heeft zich broeder te noemen van de Christenen der Aziatische gemeenten, Openbaring 1:9. Het is niets nieuws boze dienstknechten hun mededienstknechten te zien slaan, zowel gewone, eenvoudige Christenen, als getrouwe leraren. Hij slaat hen, hetzij omdat zij hem bestraffen, of omdat zij zich niet voor hem willen buigen, niet willen spreken zoals hij spreekt, en doen zoals hij doet, tegen hun eigen geweten in. Hij slaat hen met de tong, zoals zij de profeet Jeremia geslagen hebben, Jeremia 18:18. En zo hij de macht in handen krijgt, of diegenen tot zijn dienst kan overhalen, die haar hebben, zoals de tien hoornen op het hoofd van het beest, dan gaat dit nog verder. Pashur, de priester, sloeg Jeremia, en stelde hem in de gevangenis, Jeremia 20:2. Als de rentmeester, of opziener, zijn mededienstknechten slaat, doet hij het onder schijn van het gezag zijns Meesters, en in Zijn Naam. Dat de Heere heerlijk worde, zegt hij, Jesaja 66:5, maar hij zal weten, dat hij zijn Meester geen groter smaad of belediging kon aandoen. b. Onheiligheid en onzedelijkheid, hij begint te eten en te drinken met de dronkaards. Hij vergezelt zich met de ergste zondaars, heeft gemeenschap met hen, is gemeenzaam vertrouwd met hen, hij wandelt in hun raad, staat op hun weg, zit in hun gestoelte, en zingt hun lied.
En aldus in hun goddeloosheid. Hij doet, zoals zij doen, eet en drinkt, en is dronken, zo heet het bij Lukas. Dit zet de deuren open voor allerlei zonden. Dronkenschap is een zonde, die tot andere zonde voert, die daar de slaven van zijn, zijn ook nergens anders hun eigen meester in. De vervolgers van Gods volk zijn gewoonlijk de slechtste en onzedelijkste mensen geweest. Vervolgende gewetens, onder welk voorwendsels zij dit ook waren, zijn ook gewoonlijk de ongebondenste en ontuchtigste gewetens. Waar zullen zij niet dronken van zijn, die dronken zijn van het bloed der heiligen? Dit nu is de schets van een slecht leraar, of Evangeliedienaar, die toch nog de gewone gaven van geleerdheid en welsprekendheid in hogere mate kan hebben dan anderen, en, gelijk van sommigen gezegd werd, zo goed kunnen prediken, als zij op de kansel zijn, dat het jammer is, dat zij er ooit afkomen, maar van de kansel afgekomen zijnde, zo slecht leven, dat het zeer te betreuren is, dat zij er ooit op komen.
Ten tweede. Zijn vonnis uitgesproken, vers 50, 51. Het kleed en de ambtelijke waardigheid van slechte Evangeliedienaren zullen niet slechts hen niet beveiligen tegen veroordeling, maar de veroordeling nog grotelijks verzwaren. Zij kunnen niet pleiten om van Christus’ rechtspraak vrijgesteld te worden, al is het ook dat zij, die tot de kerk van Rome behoren, er aanspraak op maken om aan geen burgerlijke rechtspraak onderworpen te worden. Voor Christus’ rechterstoel geldt geen voorrecht van geestelijken. Merk op:
1. De verrassing, die met dat oordeel gepaard gaat, vers 50, de heer van dezen dienstknecht zal komen. Als wij de gedachten aan Christus’ komst van ons afzetten, dan zal dit toch zijn komst niet beletten. Wat ook het denkbeeld zij, waarmee hij zich vleit, zijn Heere zal komen. Het ongeloof van de mens zal die grote belofte, of bedreiging (noem het zoals gij wilt) niet tenietdoen. De komst van Christus zal een zeer verschrikkelijke verrassing zijn voor de geruste en zorgeloze zondaars, inzonderheid voor goddeloze leraren. "Hij zal komen ten dage, in welken hij Hem niet verwacht. Zij, die geen acht sloegen op de waarschuwingen van het woord, en die van hun eigen geweten tot zwijgen brachten, betreffende het toekomende oordeel, kunnen niet verwachten nog andere waarschuwingen te zullen ontvangen. Er zal beslist worden voor het gerecht, dat hun genoegzaam wettelijk kennis is gegeven, of zij daar nu al of niet acht op sloegen, zodat aan Christus geen onbillijkheid ten laste gelegd kan worden, als Hij plotseling en zonder verdere waarschuwing, komt. Ziet, Hij heeft het ons tevoren gezegd.
2. De strengheid van zijn vonnis, vers 51. Het is niet strenger dan het rechtvaardig is, maar het is een vonnis, dat een algeheel verderf in zich sluit, en wel in deze twee woorden, dood en verdoemenis.
a. Dood. Zijn Heere zal hem afsnijden, dihotomesei auton, Hij zal hem afsnijden van het land der levenden, van de vergadering der rechtvaardigen, hem afscheiden ten kwade, hetgeen de bepaling of omschrijving is van een vloek, Deuteronomium 29:21, hem afhouwen, als een boom, die onnut de grond beslaat. Het is wellicht een toespeling op de woorden, die zo dikwijls voorkomen in de wet, die ziel zal uit het midden van haar volk uitgeroeid - of afgesneden - worden, waarmee een volstrekte en algehele vernietiging wordt aangeduid. De dood snijdt een goed man af, zoals een keurent wordt afgesneden om in een beteren stam te worden geënt, maar een goddeloos man snijdt hij af, zoals een verdorde tak wordt afgesneden voor het vuur, snijdt hem af van deze wereld, waar hij zijn hart zo op had gezet, en waarmee hij als het ware een was. Of gelijk wij lezen: snijdt hem vaNee, dat is: scheidt ziel en lichaam, zendt het lichaam naar het graf om een prooi te zijn der wormen, en de ziel naar de hel om een prooi te zijn der duivelen, en zo is dan de zondaar in tweeën gesneden. Bij de dood van een Godvruchtige worden ziel en lichaam zacht van elkaar gescheiden, de een blijmoedig opgeheven tot God, het andere overgelaten aan het stof, maar van een goddeloze worden bij zijn dood ziel en lichaam van elkaar gescheurd, want voor hem is de dood de koning der verschrikkingen, Job 18:14. De boze dienstknecht verdeelde zich tussen God en de wereld, Christus en Belial, zijn belijdenis en zijn lusten, daarom zal hij rechtvaardig aldus verdeeld, of van elkaar gesneden worden.
b. Verdoemenis. Hij zal zijn deel zetten met de geveinsden, en een treurig deel zal dit wezen. Er is een plaats en toestand van rampzaligheid in de andere wereld, waar niets anders is dan wening en knersing der tanden, hetgeen het verdriet en de benauwdheid aanduidt der ziel onder de toorn Gods. Het vonnis, door God uitgesproken, zal die plaats en dien toestand aanwijzen als het deel van hen, die er door hun eigen zonde geschikt voor zijn gemaakt. Hij, van wie Hij zei, dat Hij zijn Heer was, zal hem aldus zijn deel toewijzen. Hij, die thans de Zaligmaker, is, zal dan de Rechter zijn, en de eeuwige staat van de kinderen der mensen zal wezen zoals Hij dien bepaalt. Zij, die de wereld tot hun deel kiezen in dit leven, zullen de hel tot hun deel hebben in het toekomende leven. Dit is het deel des goddelozen mensen van God, Job 20:29. De hel is de geschiktste plaats voor de geveinsden. Deze boze dienstknecht heeft zijn deel met de geveinsden. Dezen zijn, als het ware, de bezitters van dit huis, andere zondaren wonen slechts bij hen in en hebben slechts een deel van hun rampzaligheid.
Als Christus de strengste straf in de andere wereld wilde aanduiden, dan noemt Hij haar het deel der geveinsden. Indien er in de hel een plaats is, heter dan enige andere plaats, gelijk dit waarschijnlijk het geval is, dan zal die toegewezen worden aan hen, die de gedaante der Godzaligheid hebben, maar er de kracht van haten. Slechte Evangeliedienaren zullen in de andere wereld hun deel hebben met de ergste zondaren, namelijk met de geveinsden. Het bloed van Christus, dat zij door hun goddeloosheid vertreden hebben, en het bloed der zielen, dat zij door hun ontrouw over zich gebracht hebben, zal hen zeer zwaar drukken in die plaats der pijniging. Kind, gedenk! zal voor een leraar, die verloren gaat, een even snijdend woord zijn als voor ieder ander zondaar. Laat hen dus, die voor anderen prediken, vrezen opdat zij niet zelf verwerpelijk worden.