Ga naar inhoud

Micha 4

  1. Maar in het laatste der dagen zal het geschieden, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op de top der bergen; en hij zal verheven zijn boven de heuvelen, en de volken zullen tot hem toevloeien.
  2. En vele heidenen zullen heengaan, en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot de berg des HEEREN, en ten huize van de God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem.
  3. En Hij zal onder grote volken richten, en machtige heidenen straffen, tot verre toe; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen; het een volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen de krijg niet meer leren.
  4. Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok, en onder zijn vijgenboom, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke; want de mond des HEEREN der heirscharen heeft het gesproken.
  5. Want alle volken zullen wandelen, elk in de naam zijns gods; maar wij zullen wandelen in de Naam des HEEREN, onzes Gods, eeuwiglijk en altoos.
  6. Te dien dage, spreekt de HEERE, zal Ik haar, die hinkende was, verzamelen, en haar, die verdreven was, vergaderen, en die Ik geplaagd had.
  7. En Ik zal haar, die hinkende was, maken tot een overblijfsel, en haar die verre heen verstoten was, tot een machtig volk; en de HEERE zal Koning over hen zijn op de berg Sions, van nu aan tot in eeuwigheid.
  8. En gij Schaapstoren, gij Ofel der dochter Sions! tot u zal komen, ja, daar zal komen de vorige heerschappij, het koninkrijk der dochteren van Jeruzalem.
  9. Nu, waarom zoudt gij zo groot geschrei maken? Is er geen koning onder u? Is uw Raadgever vergaan, dat u smart, als van een barende vrouw, heeft aangegrepen?
  10. Lijd smart en arbeid om voort te brengen, o dochter Sions! als een barende vrouw; want nu zult gij wel uit de stad heen uitgaan, en op het veld wonen, en tot in Babel komen, maar aldaar zult gij gered worden; aldaar zal u de HEERE verlossen uit de hand uwer vijanden.
  11. Nu zijn wel vele heidenen tegen u verzameld, die daar zeggen: Laat ze ontheiligd worden, en laat ons oog schouwen aan Sion.
  12. Maar zij weten de gedachten des HEEREN niet, en verstaan Zijn raadslag niet; dat Hij hen vergaderd heeft als garven tot de dorsvloer.
  13. Maak u op en dors, o dochter Sions! Want Ik zal uw hoorn ijzer maken, en uw klauwen koper maken, en gij zult vele volken verpletteren; en Ik zal hunlieder gewin de HEERE verbannen, en hun vermogen de Heere der ganse aarde.
  14. Nu, rot u met benden, gij dochter der bende, hij zal een belegering tegen ons stellen; zij zullen de rechter Israëls met de roede op het kinnebakken slaan.

Inleiding🔗

Als we dit hoofdstuk met het slot van het vorige vergelijken, de troostvolle beloften hier met de vreselijke bedreigingen daar, dan kunnen wij met de Apostel zeggen: "Aanschouwt de goedertierenheid en de strengheid Gods", Romeinen 11:22. Gestrengheid jegens de Joodse kerk, die viel, Sion geploegd als een akker, maar goedertierenheid jegens de Christelijke kerk, die op haar puinhopen gebouwd is. Want hier wordt beloofd,

I. Dat ze bloeien zal en uitgebreid worden door de toevloeiing van de volken, vers 1, 2.
II. Dat ze in rust en vrede zal beschermd worden, vers 3, 4.
III. Dat ze bestendig dicht bij en getrouw aan God zal gehouden worden, vers 5.
IV. Dat onder Christus’ heerschappij, al haar ellende zal weggenomen worden, vers 6, 7.
V. Dat ze een ruime er, bloeiende regering zal hebben vers 8.
VI. Dat haar tegenspoed ten laatste tot een gelukkig einde zal gebracht worden, vers 9, 10.
VII. Dat haar vijanden zullen vernederd worden ja, ondergaan in hun aanvallen tegen haar. vers 11-13.

Micha 4:1-7🔗

Het is een troostvol maar, waarmede dit hoofdstuk aanvangt, en vol opwekking voor degenen, wie het heil van Gods kerk na aan het hart ligt en derzelver welvaren liefhebben. Wanneer wij het bederf in de kerk zien, vooral onder degenen, die haar besturen: vorsten priesters en profeten, die het hunne zoeken en niet de dingen Gods, en spoedig daarna de verwoesting in de kerk, Sion geploegd als een akker, dan kunnen wij soms door vreze bevangen worden, dat ze te enigertijd tussen die twee kwaden zal doodgedrukt worden, dat de naam Israël zal vergaan zonder gedachtenis na te laten. Wij kunnen dan wel eens op het punt staan, alles verloren te achten en te besluiten, dat van de kerk noch wortel noch tak op aarde gelaten wordt. Maar laat ons geloof ons dan begeven, uit de as van de kerk zal haar phoenix herrijzen. In de laatste woorden van het voorgaande hoofdstuk lieten wij de berg van dit huis even woest als de hoogten van een woud, is het dan mogelijk dat zulk een woestijn ooit weer een vruchtbaar veld zal worden? Ja, de eerste woorden van dit hoofdstuk vermelden van de berg van het huis des Heeren, even vereerd door veelvuldig bezoek als tevoren berucht vanwege zijn verlatenheid. Ofschoon Sion als een akker geploegd wordt, heeft God Zijn volk niet verstoten, maar door de val van de Joden is de zaligheid de heidenen geworden, zodat hun val de rijkdom van de wereld is, Romeinen 11:11, 12. Dit is de verborgenheid, die God ons reeds hier door de profeet toont, in deze eerste drie verzen zegt de profeet hetzelfde als een andere profeet ter zelfder tijd door het woord des Heeren, Jesaja 2:2-4, opdat in de mond van deze twee getuigen deze profetie besta. Zeer kostelijke beloften zijn het, betrekking hebbende op de Evangelische kerk, die al ten dele vervuld zijn en nog verder vervuld zullen worden, want die het beloofd heeft, is getrouw.

I. Dat God een kerk in de wereld zal stichter, na het bederf en de verwoesting van de Joodse kerk, en wel in het laatste van de dagen, dat is: gelijk sommige rabbijnen zelf erkennen, in de dagen van de Messias. Het volk van God zal een nieuwe grondwet ontvangen, een nieuwe, geestelijke wijze van eredienst zal ingesteld worden, en nieuwe ambten geschapen. Betere voorrechten zal deze nieuwe grondwet bevatten, en betere voorzorgen genomen om het koninkrijk Gods onder de mensen te bevestigen en uit te breiden, dan onder de Oudtestamentische bedeling: de berg van het huis des Heeren zal wederom vastgesteld worden voor Gods getrouwe aanbidders, om er te wonen en te wandelen en Hem te dienen, vers 1. het zal het middelpunt van haar eenheid zijn, een kerk zal gevestigd worden in de wereld, waartoe de Heere dagelijks zal toedoen die zalig worden.

II. Dat deze kerk stevig gegrondvest en welgebouwd zal worden, namelijk op de top van de bergen. Christus zelf zal ze op die rots bouwen, ze zal een onneembare sterkte zijn op onwrikbare fundamenten, zodat de poorten van de hel ze nimmer zullen overweldigen, Mattheüs 16:18. Haar fundamenten zijn nog de bergen van de heiligheid, Psalm 87:1, die niet kunnen en dus ook niet zullen bewogen worden. Ze zal gevestigd worden, niet gelijk de tempel, op een berg, maar op vele bergen, want de grondslagen van de kerk zijn hecht en breed.

III. Dat ze hogelijk bevorderd, en verheven en geëerd zal worden: Hij zal verheven worden boven de heuvelen, met bewondering aanschouwd worden vanwege haar toenemende grootheid uit een klein begin. Het koninkrijk van Christus zal met groter luister schijnen dan ooit enig van de aardse koninkrijken. Het zal zijn een stad op een berg, die niet kan verborgen zijn, Mattheüs 5:14. De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter zijn dan die van het eerste, Hagg. 2: 9. Zie 2 Korinthe 3: 7, 8 enz.

IV. Dat er zal zijn een grote toevloed en opeenvolging van bekeerden. De volken zullen tot hem toevloeien, gelijk de wateren naar een rivier, er zal een aanhoudende stroom van gelovigen van alle kanten de kerk binnenvallen, gelijk de Joden de tempel binnenstroomden, toen die stond, om daar te aanbidden. Toen kwamen vele stammen naar de berg van het huis, om God te verheerlijken. Maar onder de nieuwe bedeling zullen volken toevloeien, de kerk binnen, zij zullen gevlogen komen als een wolk, en als duiven tot haar vensters, Jesaja 60: 8. Predikers zullen worden uitgezonden om alle volken te onderwijzen, en zij zullen niet tevergeefs arbeiden, want menigten zullen worden gewonnen om het Evangelie te geloven en het Christendom te omhelzen, en elkander opwekken en aanmoedigen, zeggende: komt, en laat ons opgaan tot de berg des Heeren, die nu vastgesteld is op de top van de bergen, en ten huize van de God Jacobs. Dat is de geestelijke tempel, die geen verre reis vordert, want die is voor onze deur gebracht en staat in ons midden. Zo zal het volk gewillig gemaakt worden op de dag van Zijn heerkracht, Psalm 110:3, en zal doen wat het kan om ook anderen over te halen, gelijk Andreas Petrus, en Filippus Nathanaël uitnodigden om Christus te leren kennen. Zij zullen de volken tot de berg roepen, Deuteronomium 33:19, want in Christus is genoeg, genoeg voor allen en iedereen.

Merk nu op wat het is,

1. Dat deze bekeerden in het huis van de God Jacobs verwachten te vinden. Zij komen er om onderricht, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, dit is van de weg, waarin wij aan Zijn hand moeten wandelen, en waar wij Hem en Zijn genade zullen ontmoeten. Zie, waar wij komen om God te aanbidden, daar komen wij, opdat Hij ons lere.

2. Dat zij op zich nemen te doen, wanneer Hij ze geleerd heeft: en wij in Zijn paden wandelen. Zie, zij mogen vertrouwend verwachten, dat God hen, die vast besloten zijn door Zijn genade te doen wat hun geleerd is, hen daartoe ook bekwamen zal.

V. Dat daartoe van de wereld een nieuwe openbaring zal geschonken worden, om daarop de kerk te bouwen, en waardoor duizenden zullen binnengeleid worden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem. Het Evangelie heet hier het woord des Heeren, want de Heere heeft het woord gegeven, de Heere gaf te spreken, van de boodschappers van goede tijdingen was een grote heerschaar, Psalm 68:12. Het had een goddelijke oorsprong, een goddelijk gezag, het werd eerst door Christus zelf gesproken, Hebreeën 2:3. En het is een wet, een wet van het geloof, wij staan onder de wet van Christus. Die zou uitgaan van Jeruzalem, van Sion, de hoofdstad van de oudtestamentische bedeling, waar de tempel, de altaren en de godsspraken waren, en waarheen de Joden van alle plaatsen samenkwamen om te aanbidden. Daar moest het Evangelie zijn aanvang nemen om het innige verbond tussen oude en nieuwe bedeling aan te tonen, niet tegenover de wet, maar een uitlegging en bevestiging van de wet en een scheut, oprijzende uit haar wortelen. In Jeruzalem was het, dat Jezus predikte en Zijn wonderen verrichtte, daar leed en stierf Hij, stond Hij op en vandaar voer Hij ten hemel, daar werd de Heilige Geest uitgestort, en zij, die bekering en vergeving van de zonden aan alle vorken zouden prediken, moesten beginnen van Jeruzalem, zo dat vandaar de heilstroom naar de woestijn van de wereld uitvloeide.

VI. Dat een overtuigende macht het Evangelie van Christus zou vergezellen, overal waar het gepredikt zou worden, vers 3. Hij zal onder grote volken richten. Messias, de Wetgever vers 2, is hier de Rechter, want Hem heeft de Vader al het oordeel overgegeven, en Hij is in de wereld gekomen om te oordelen. Zijn woord, het woord van Zijn Evangelie, dat uit Jeruzalem zou uitgaan, was de gouden scepter, waarmede Hij zou regeren en oordelen, wanneer Hij zit als koning op Sion, de berg van Zijn heiligheid, Psalm 2: 6. Daarmede zou Hij machtige heidenen straffen, want de Geest, die met het Woord medewerkt, zou de wereld overtuigen Johannes 16: 8. Het is de Zone Davids toegezegd dat Hij recht zal doen onder de heidenen, Psalm 110: 6. En dat doet Hij, wanneer Hij op de wagen van Zijn eeuwig Evangelie voortgaat en voortgaat, overwinnende en opdat Hij overwint.

VII. Dat een gezindheid tot wederkerige vrede en liefde het gelukkig gevolg zal zijn van het koninkrijk van de Messias: Zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen. Dit is: driftige, opvliegende mensen, die woest en ruw geweest zijn, zullen wonder zacht en ootmoedig worden Titus 3:2, 3. Zij, die voor hun bekering iedereen beledigden en niemand konden verdragen, kunnen na hun bekering iedere belediging verdragen en doen niemand leed. Zoover het Evangelie heerst, worden de mensen vreedzaam, want zo is de wijsheid, die van boven is, bescheiden en gezeglijk, Jakobus 3:17. Wanneer de volken daarvan maar doordrongen waren, dan heerste er algemene vrede. Toen Christus geboren werd, heerste er in het Romeinse keizerrijk vrede, zij, die het eerst tot de Evangeliekerk waren toegebracht, waren allen een hart en een ziel, Handelingen 4:32, en men merkte bij de eerste Christenen op hoe lief zij elkaar hadden. In de hemel zal dit zijn volkomen vervulling erlangen. Er is beloofd,

1. Dat niemand twistziek zal zijn. De krijgskunst, die sommigen de eer van een rijk achten, zal, inplaats van beoefend, vergeten en als nutteloos ter zijde gelegd worden. Zij zullen de strijd niet meer leren, gelijk vroeger, want zij zullen zich niet meer behoeven te verdedigen en geen lust meer hebben om hun buren te beledigen. Het een volk zal tegen het andere volk geen zwaard meer opheffen. Het Evangelie zal geen lafaards kweken, maar vreedzame mensen.

2. Allen zullen rust genieten, zowel van het kwade als van de vrees voor het kwade vers 4. Zij zullen veilig zitten, en niemand zal hen verstoren, zij zullen zeker zitten en zich zelfs geen angst laten aanjagen, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, van haar vrucht genietende en beschut door haar schaduw. Er zal niemand zijn, die ze verschrikke, niet alleen zal er niets zijn, dat hen bang maken kan, maar ze zullen ook niet vreesachtig zijn. Onder de heerschappij van Christus, als onder die van Salomo, zal er grote vrede zijn, Psalm 37:11. Ofschoon die rechtvaardig willen leven, in deze wereld verdrukking hebben, in Hem genieten ze grote rust. Al schijnt dit onwaarschijnlijk, toch mogen wij er op vertrouwen want de mond des Heeren der heerscharen heeft het gesproken, en geen van Zijn woorden zal op de aarde vallen, wat Hij met Zijn woord heeft gesproken, zal Hij door Zijn genade en heerschappij ten uitvoer brengen. Hij, de God van de legerscharen, wil de God des vredes zijn, en zij kunnen gerust zijn die de Heere van de legerscharen, aller legerscharen, beschermt.

VIII. Dat de kerken volharden zullen in haar plicht, van haar rust een goed gebruik maken en de Heere niet vertoornen om ze haar te ontnemen, vers 5. Wanneer de kerken rust hebben, worden zij gebouwd en bevestigd en getroost, en nemen zich voor, even trouw bij hun Heere te blijven, als de volken bij hun goden, al zijn die geen goden. Waar wij de voorafgaande beloften vinden, Jesaja 2:2. enz. daar volgt, vers 5: komt, gij huis van Jacob en laat ons wandelen in het licht des Heeren en hier: Maar wij zullen wandelen in de Naam van de Heere, onze God. Zie, vrede is inderdaad een zegen, wanneer hij ons besluit om de Heere aan te kleven versterkt. Merk op,

1. Hoe standvastig andere volken bij hun goden bleven: alle volken zullen wandelen, elk in de naam van zijn god, zij zullen hun god aanhangen en erkennen, hem eren en dienen, op hem vertrouwen en steunen. Waarvan de mens ook zijn god maakt, daarop vertrouwt hij en stelt hij zijn hoop, daarmede rekent hij in al zijn doen en laten. De zeelieden riepen in de storm een ieder tot zijn god, Jona 1: 5. En er was geen voorbeeld, dat een volk de goden veranderd had, Jeremia 2:11. Indien het Heere des hemels hun goden waren, hadden zij die lief en dienden hen en wandelden hen na, Jeremia 8:2.

2. Hoe vast Gods volk besloten is Hem toe te behoren: Wij zullen wandelen in de Naam des Heeren. Dat is billijk en rechtvaardig, want Hij is onze God. En het is een besluit voor altoos en immer: wij zullen dat doen eeuwig en altoos en Hem nimmer verlaten. Hij zal voor eeuwig de Onze zijn, daarom zullen wij eeuwig de Zijnen zijn, en die keuze zal ons nimmer berouwen.

IX. Dat de kerk, ondanks de verstrooiing, ellende en gebreken, gebouwd en bevestigd zal worden, en tot aanzien komen, vers 6-7.

1. De positie van de kerk is zeer laag zwak en hulpeloos geweest, in de laatste dagen van de oude bedeling, ten dele door de verbastering van het Jodendom en ten dele door de verdrukking, waardoor Israël gebukt gegaan heeft. Zij waren gelijk een kudde schapen, die verminkt, verbijsterd en verjaagd waren, Ezechiël 34:16, Jeremia 50: 6, 17. De goeden onder hen, In Kanaän en andere landen, waren verstrooid krachteloos en in zekere zin verloren en afgesneden.

2. Er is beloofd, dat al deze rampen zullen weggenomen, en alle ziekte genezen worden. Christus zelf zal komen, Mattheüs 15:24 en Zijn discipelen zenden tot de verloren schapen van het huis Israëls, Mattheüs 10: 6. Van de Joden, die kreupel gingen of, door zwakte, niet recht konden wandelen, had God Zich een overblijfsel behouden, vers 7, een overblijfsel naar de verkiezing van de genade, waarvan gesproken wordt m Romeinen 11: 7, en dat het Evangelie van Christus aanneemt. En van de heidenen, die verre weggeworpen waren, gelijk ze in Eféze 2:13, Handelingen 2:39 beschreven worden, zou Hij een sterk volk vergaderen, van hen zou een groter getal dan van het volk Israëls tot de kerk verzameld worden, Galaten 4:27, Openbaring 7:3-9. En zo sterk zal die nieuwtestamentische kerk zijn, dat de poorten van de hel ze nimmer zullen overweldigen. De kerk van Christus is talrijker dan enige natie en sterk in de Heere en in de sterkte van Zijn macht.

X. Dat de Messias de Koning van dit koninkrijk zal zijn, het zal beschermen en regeren en al zijn zaken op het best schikken, tot aan het einde van de eeuwen. De Heere Jezus zal over hen regeren op de berg Sion, door Zijn Woord, Zijn Geest en Zijn inzettingen, en dit voortaan en tot in eeuwigheid, want van de grootheid van deze heerschappij en des vredes zal geen einde zijn, Jesaja 9: 6.

Micha 4:8-13🔗

Deze verzen hebben betrekking op Sion en Jeruzalem, hier Schaapstoren genoemd, vers 8, of toren van Edor. Wij lezen van zulk een plaats in Genesis 35:21, nabij Bethlehem, en sommigen veronderstellen, dat dit dezelfde plaats is, waar de herders de wacht hielden over hun kudden, toen de engelen hun de boodschap van de geboorte van Christus brachten, anderen menen, dat Bethlehem zelf hier bedoeld is, gelijk in Hoofdstuk 5:2. Sommigen menen dat het de toren aan die poort van Jeruzalem is, die in Nehemia 3:32 Schaapspoort heet, en beweren, dat Christus door deze poort Zijn koninklijke intocht in Jeruzalem gehouden heeft. Toch schijnt het eer op Jeruzalem zelf te slaan of op Sion, de toren van David Alle schapen Israëls stroomden daar drie maal ‘s jaars samen, het was de sterkte (Ofel, dat ook de naam van een plaats in Jeruzalem was, Nehemia 3:27) of het kasteel van de dochter Sions. Hier nu

I. Hebben wij een belofte van de heerlijkheid van het geestelijk Jeruzalem, van de Evangeliekerk, die de toren van de kudde is, die een schaapskooi, waarin alle schapen van Christus onder enen Herder gehoed worden. "Tot u zal komen, wat gij lang begeerd en gewenst hebt, de vorige heerschappij, een waardigheid en macht gelijk die van David en Salomo, door wie Jeruzalem eerst verheven is. Dat koninkrijk zal wederkomen tot de dochters van Jeruzalem, die er tijdens de ballingschap van verstoken waren. Het zal even groot optreden en met gelijke luister te midden van de volkeren pralen en evenveel invloed uitoefenen als ooit, dat is, als de vorige heerschappij." Deze belofte heeft ten tijde van Zerubbabel geenszins haar volle vervulling gehad, de zijne was niets, vergeleken bij de vorige heerschappij, noch wat betreft de glans en de grootheid inwendig, noch wat aangaat de uitgebreidheid van haar macht naar buiten. Daarom moest ze doelen op het koninkrijk van de Messias, (en zo luidt ook de Chaldeeuwse parafrase) en haar vervulling vinden, toen God onze Heere Jezus de troon van Zijn vader David gaf, Lukas 1:32, Hem tot Koning zette over Sion, de berg van de heiligheid, en Hem de heidenen gaf tot Zijn erfenis, Hem, de Eerstgeborene aller creaturen, hoger maakte dan de koningen van de aarde, Psalm 89:28, Daniel 7:14. David noemde Hem, in de Geest, zijn Heere, en (gelijk Dr. Pocock opmerkt), Hij getuigde van Zichzelf en nochtans was Zijn getuigenis waar, dat Hij meerder was dan Salomo, daar geen van de vroegere regeringen bij de Zijne te vergelijken was, wat omvang en duur betreft. Het volk verwelkomde Christus bij Zijn intocht in Jeruzalem met zijn Hozanna’s de Zone Davids, om aan te tonen, dat Hij de vorige heerschappij herstelde, die kwam tot de dochter van Jeruzalem. De Evangelist past dit toe op de belofte van Sions koning, die tot haar komen zou, Mattheüs 21: 5, Zacharia 9: 9. Sommigen geven deze zin aan de woorden: Naar Sion en Jeruzalem, die Schaapstoren, tot het volk van de Joden, kwam de vorige heerschappij, dat is, daar werd het eerste koninkrijk gevestigd, het werd daar het eerst gepredikt, Lukas 24: 47- daar werd Christus het eerst Koning van de Joden genoemd.

II. Dit wordt geïllustreerd door een profetie van de rampen van het aards Jeruzalem, waaraan enige gunst en verrichting zou geschonken worden, als een type en voorbeeld van wat God voor Zijn hemels Jeruzalem zou doen in de laatste dagen, trots al haar ellenden. Wij hebben hier 1. Jeruzalem smart aangedaan door Gods leiding. Zij maakt groot geschrei, vers 9, opdat al haar naburen er acht op zouden slaan, omdat er geen koning onder haar is, niemand. die haar vroegere eer en macht kan ophouden. In plaats van de koninkrijken te regeren, zoals ze deed toen ze als koningin zat, wordt ze door hen geregeerd en is hun slavin. Haar raadgevers zijn vergaan, zij beschikt niet meer over zichzelf, maar is overgegeven aan de wil van haar vijanden en wordt door die raadgevers bestuurd. Smart heeft haar aangegrepen.

a. Zij is gevankelijk naar Babel weggevoerd, en lijdt daar smarten. Ze is uit de stad heen uitgegaan en gedwongen op het veld te wonen, aan allerlei ontbering prijsgegeven, ze gaat zelfs uit naar Babel en verduurt daar zeventig lange jaren van ellendige slavernij. Al die tijd is ze als een vrouw in barensnood, wachtende op haar verlossing en de tijd ontzettend lang vindende.

b. Wanneer ze uit Babel bevrijd is en uit de hand van haar vijanden verlost, dan nog verkeert ze in vreze, het eind van de een smart is slechts het begin van een andere. Want ook nu Jeruzalem herbouwd wordt, zijn vele heidenen tegen haar verzameld om de bouw van de tempels en van de stad te verhinderen. Zo was het ook in de tijd van de Makkabeen, zij zeiden: Laat ze ontheiligd worden, vers 11, laat ze beschouwd worden als een plaats, door zonde verontreinigd en door God en mensen beide verlaten. Laat haar heilige plaatsen ontheiligd worden en al haar eer in het stof gelegd. Laat onze ogen Sion aanschouwen en zich vermaken met het gezicht van haar puinhopen, gelijk het van Edom gezegd was, Obadja 1:12. Toen zou gij niet gezien hebben op de dag van uw broeders. Laat ons oog onze lust aan Sion zien, de dag, die wij zo lang gewenst hebben. Wanneer zij hoort, dat haar vijanden zo tegen haar samenspannen en haar beledigen, geen wonder dat ze als in smart is en luide weent. Van buiten strijd, van binnen vrees.

2. Jeruzalem wordt gerust gesteld door Gods beloften: Waarom zoudt gij zo groot geschrei maken? Laat uw smart en pijn gestild worden geef er niet aan toe, want, al gaat het u slecht alles zal terecht komen. Uw smarten zijn groot, maar zij zijn als die van een barende vrouw, vers 9, die in arbeid is om voort te brengen, vers 10, het einde zal goed 2zijn. Laat het aards Jeruzalem zich hiermede troosten, dat, tot welke diepte van ellende ze ook verzonken zijn, ze blijven zal tot de komst van de Messias, want in haar midden zal Zijn koninkrijk gesticht worden, en ze zal niet verwoest worden, totdat dat koninkrijk bestaat en haar zijn zegen brengt. Wanneer dan ten laatste haar bodem als een akker geploegd wordt en in steenhopen verkeert (gelijk Hoofdstuk 3:12 gedreigd werd), dan gaan haar voorrechten over op het geestelijk Jeruzalem, daaraan zullen alle beloften volkomen vervuld worden. Laat Jeruzalem dus gerust zijn, want,

A. Haar ballingschap in Babel zal een gelukkig einde nemen, vers 10, Aldaar zult gij gered worden, aldaar zal u de hand des Heeren verlossen uit de hand uwer vijanden. Dit werd gewrocht door Cyrus, die daarin als Gods knecht handelde, en die verlossing was een type van onze verlossing door Jezus Christus, en van onze uitvoering uit de geestelijke slavernij, die welke in het eeuwig Evangelie wordt uitgeroepen, het aangename jaar des Heeren, waarin Christus prediken zou vrijheid van de gevangenen en opening van de gevangenis aan de gebondenen, Lukas 4:18, 19.

B. De plannen van haar vijanden tegen haar zullen daarna verijdeld worden, ja, tegen hen zelf gekeerd, vers 12, 13. Zij beloven zich zelf een dag, maar het zal blijken, Gods dag te zijn. Zij zijn vergaderd tegen Sion om te verwoesten, maar het zal op hun eigen verwoesting uitlopen, waarvan Israël en Israëls God de eer zal toekennen.

a. Hun saamvergaderen tegen Sion zal de aanleiding zijn van hun eigen ondergang. Zij vergezellen zich te zemen en omgorden zich, Jesaja 8: 9, opdat ze Jeruzalem mogen verbreken, maar zij zullen zelf verbroken worden, Jesaja 8: 9. Zij weten de gedachten des Heeren niet. Wanneer zij zich vergaderen en de Voorzienigheid begunstigt dat opzet, dan bedenken zij weinig, wat God daarmede voorheeft, en evenmin verstaan zij Zijn raadslag. Zij weten wat zij zelf met hun samenkomen bedoelen, maar zij weten niet wat God daarmede bedoelt, zij zinnen op Sions ondergang, maar God heeft de hun besloten. Zie, wanneer de Voorzienigheid van mensen gebruik maakt als werktuigen om Zijn plannen te volvoeren, dan gebeurt het menigmaal, dat zij heel wat anders voorhebben dan God bedoelt. De koning van Assyrië was een roede in Gods hand om Zijn volk te kastijden, om het tot bekering te brengen, hoewel hij het niet zo meende en zijn hart niet alzo dacht, Jesaja 10: 7. En zo is het ook hier, de volken zijn vergaderd tegen Sion als krijgslieden in het veld, maar God verzamelt ze als garven tot de dorsvloer, om stukgeslagen te worden, zij konden niet zo gemakkelijk en zo volledig vernietigd zijn als ze niet tegen Sion vergaderd waren. Zie, de plannen van de vijanden tegen de kerk blijken gewoonlijk het middel te zijn tot eigen verderf, daardoor bereiden zij hun eigen ondergang voor en hun voet is gevangen in het net, dat zij verborgen hadden.

b. Sion zal de eer hebben, over hen te triomferen, vers 13. Wanneer zij als garven tot de dorsvloer vergaderd zijn, om vertreden te worden, gelijk het koren door de dorsende ossen maak u dan op en dors, o dochter Sions! in plaats van voor hen te vrezen of voor hen te vlieden. Stel u moedig tegen hen en maak gebruik van de gelegenheid, die de Voorzienigheid u biedt om ze te verbrijzelen. Spreek niet van het zwakke, en dat gij geen partij zijt voorzoveel vergaderde vijanden. God zal uw hoorn ijzer maken, om ze te verstoten, en uw klauwen koper om ze te vertrappen, en zo zult gij vele volken verpletteren, die u zolang vertreden hebben. Wanneer het dus Gode belieft, zal de dochter van Babel als een dorsvloer gemaakt worden, het is tijd dat men ze trede, Jeremia 51:33, en het wormpje Jakobs zal de dorsslede zijn waarmede God de bergen dorst en vermaalt, en de heuvelen stelt gelijk kaf, Jesaja 41:14, 15. Hoe wondervol, hoe gelukkig, als de kansen keren, nadat Jacob de dorsvloer en Babel de dorsslede geweest is, Jesaja 21:10. Zie, wanneer God een zegepraal voor Zijn volk bereidt, dan wapent Hij het ook met kracht en bekwaamheid, maakt Zijn hoorn ijzer en zijn klauwen koper, en als Hij dat doet, moet dat volk zijn uiterste hem van God gegeven kracht inspannen en de opdracht uitvoeren, zelfs de dochter Sions moet opstaan en dorsen.

c. De eer van de overwinning komt op God, Sion zal deze garven tot de dorsvloer dorsen, maar het uitgedorste koren zal een spijsoffer zijn op Gods altaar: Ik zal hun gewin de Heere verbannen en hun vermogen de Heere van de ganse aarde. De buit, door Sions overwinning behaald, zal in het heiligdom gebracht worden en Gode gewijd, hetzij ten dele als in het geval van Midian, Numeri 31:28, of geheel als te Jericho, Jozua 6:17. God is Jehova de fontein des levens, Hij is de Heere van de ganse aarde, de bron van kracht. Daarom heeft Hij geen winst of onderhoud nodig, maar Hij heeft recht op alles en kan vragen wat Hem welbehaaglijk is. En wij moeten, met onszelf Hem alles brengen wat Hij eist tot Zijn eer, en gebruiken gelijk Hij wil. Op alles wat wij hebben moet geschreven staan: heiligheid des Heeren, al ons hebben en verkrijgen moet de Heere van de ganse aarde geheiligd worden, Jesaja 23: 8. Buitengewone zegeningen roepen om buitengewone dank erkentenis, hetzij in de oorlog buitgemaakt of door de handel of op andere wijze verdiend. God is het, die ons kracht geeft om vermogen te verkrijgen, op welke wijze het ook, mits eerlijk, verkregen is, en daarom moet Hij met al wat wij verkrijgen, verheerlijkt worden. Sommigen zien in al deze woorden niets dan een profetie aangaande Sanherib, toen hij Jeruzalem belegerde, anderen menen, dat ze doelen op Babel, weer anderen op de voorspoed van de Makkabeen. Maar de geleerde Dr. Pocock en anderen houden het er voor, dat de algehele vervulling plaats zal vinden in de geestelijke overwinningen van het Evangelie van Christus over de machten van de duisternis, die ze bestrijden. De volken dachten het Christendom in zijn geboorte te verstikken, maar het overwon hen, zij, die desondanks volhielden, werden verbroken, Mattheüs 21: 44, vooral de Joodse natie. Maar door goddelijke genade werden menigten tot de kerk toegebracht, en zij en wet zij hadden werden de Heere Jezus, de Heere van de ganse aarde, toegewijd.