Ga naar inhoud

Nahum 3

  1. Wee der bloedstad, die gans vol leugen, en verscheuring is! de roof houdt niet op.
  2. Er is het geklap der zweep, en het geluid van het bulderen der raderen; en de paarden stampen, en de wagens springen op.
  3. De ruiter steekt omhoog, zo het vlammende zwaard, als de bliksemende spies, en er zal veelheid der verslagenen zijn, en een zware menigte der dode lichamen; ja, er zal geen einde zijn der lichamen, men zal over hun lichamen struikelen;
  4. Om der grote hoererijen wil der zeer bevallige hoer, der meesteres der toverijen, die met haar hoererijen volken verkocht heeft, en geslachten met haar toverijen.
  5. Ziet, Ik wil aan u, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal uw zomen ontdekken boven uw aangezicht, en Ik zal de heidenen uw naaktheid, en de koninkrijken uw schande wijzen.
  6. En Ik zal verfoeilijke dingen op u werpen, en u tot schande maken, en Ik zal u als een spiegel stellen.
  7. En het zal geschieden, dat allen, die u zien, van u wegvlieden zullen en zeggen: Nineve is verstoord, wie zal medelijden met haar hebben? Van waar zal ik u troosters zoeken?
  8. Zijt gij beter dan No, de volkrijke, gelegen in de rivieren? die rondom heen water heeft, welker voormuur de zee is, haar muur is van zee.
  9. Morenland en Egypte waren haar macht, en er was geen einde; Put en Lybea waren tot uw hulp.
  10. Nog is zij gevankelijk gegaan in de gevangenis; ook zijn haar kinderen op het hoofd van alle straten verpletterd geworden; en over haar geeerden hebben zij het lot geworpen, en al haar groten zijn in boeien gebonden geworden.
  11. Ook zult gij dronken worden, gij zult u verbergen; ook zult gij een sterkte zoeken vanwege de vijand.
  12. Al uw vastigheden zijn vijgebomen met de eerste vruchten; indien zij geschud worden, zo vallen zij dien op de mond, die ze eten wil.
  13. Ziet, uw volk zal in het midden van u tot vrouwen worden; de poorten uws lands zullen uw vijanden wijd geopend worden; het vuur zal uw grendelen verteren.
  14. Schep u water ter belegering; versterk uw vastigheden; ga in de klei, en treed in het leem; verbeter de ticheloven.
  15. Het vuur zal u aldaar verteren; het zwaard zal u uitroeien, het zal u afeten, als de kevers; vermeerder u als kevers, vermeerder u als sprinkhanen.
  16. Gij hebt meer handelaars, dan er sterren aan de hemel zijn; de kevers zullen invallen, en ervan vliegen.
  17. Uw gekroonden zijn als de sprinkhanen, en uw krijgsoversten als de grote kevers, die zich in de heiningmuren legeren in de koude der dagen; wanneer de zon opgaat, zo vliegen zij weg, alzo dat hun plaats onbekend is, waar zij geweest zijn.
  18. Uw herders zullen sluimeren, o koning van Assur! uw voortreffelijken zullen zich leggen, uw volk zal zich op de bergen wijd uitbreiden, en niemand zal ze verzamelen.
  19. Er is geen samentrekking voor uw breuk, uw plage is smartelijk; allen, die het gerucht van u horen, zullen de handen over u klappen; want over wien is uw boosheid niet geduriglijk gegaan?

Inleiding🔗

Dit hoofdstuk is een voortzetting van de last van Ninevé en het slot er van.

I. De zonden van die grote stad worden haar ten laste gelegd, doodslag, vers 1, hoererij en tovenarij, vers 4, en een algemene beschuldiging van goddeloosheid, vers 19.
II. Zij wordt hier bedreigd met oordelen, bloed om bloed, vers 2, 3, en met schande om schandelijke zonden vers 5-7.
III. Voorbeelden worden gegeven van dergelijke verwoestingen, over andere plaatsen gebracht, om dergelijke zonden, vers 8-11.
IV. De vernietiging van al die dingen, waarop zij vertrouwden, en waarin zij vertrouwen stelden, wordt voorspeld, vers 12-19.

Nahum 3:1-7🔗

I. Hier wordt Ninevé voor het gerecht gedaagd en in staat van beschuldiging gesteld. Het is een beschuldiging van hoogverraad tegen die grote stad, en noch het aantal van haar inwoners, noch haar grootheid zullen haar beveiligen tegen vervolging.

1. Het is een bloedstad, waarin zeer veel onschuldig bloed vergoten is door onrechtvaardige oorlogen, of onder de schijn en het voorwendsel van openbaar recht, of door toe te laten, dat barbaarse moordenaars ongestraft bleven, hiernaar zal de rechtvaardige God onderzoek doen.

2. Zij is helemaal vol leugens, de waarheid is onder hen verbannen, zo iets als eerlijkheid bestaat bij hen niet, men weet niet meer wie men geloven en vertrouwen kan.

3. Zij is vol roof en verscheuring, niemand vraagt er naar of hij ook iemand benadeelt, of wie hij benadeelt: De roof houdt niet op, dat wil zeggen zij hebben nooit genoeg van roof en onderdrukking. Zij vergoten bloed, en spraken leugentaal, als zij hun prooi vervolgden om zich te verrijken.

4. Er zijn grote hoererijen, dat wil zeggen afgoderij, geestelijke hoererij, waardoor zij zich verontreinigde, en waartoe zij de naburige volken verleidde, als eene begunstigde hoer, met haar hoererijen heeft zij volken verkocht.

5. Zij is een meesteresse van de tooverijen, en daarmede verkoopt zij geslachten, vers 4. Het doel van Ninevé was de wereldheerschappij, zij wilde de hoofdstad van de wereld zijn en al haar naburen onder haar voeten zien, om dit tot stand te brengen gebruikte zij niet alleen de wapens, maar ook kunstgrepen, sommigen dwong zij anderen misleidde zij, om hen aan zich te onderwerpen, en verlokte hen door haar bekoorlijkheden als hoer om hun nek onder haar juk te leggen, en maakte hun wijs, dat het tot hun voordeel zou zijn. Zij vleide hen om zich bij haar te voegen in haar afgodischen dienst, om hen te vaster aan haar belangen te verbinden, en maakte gebruik van haar rijkdom, macht en grootheid, om de volken tot een verbond met haar te bewegen, waardoor zij in ‘t voordeel kwam en hen ten onder bracht. Dat waren haar hoererijen, evenals die van Tyrus, Jesaja 23:15, 17. Dat waren haar toverijen, waarmede zij op onverklaarbare wijze de heerschappij verkreeg. En hierom heeft God een twist met haar, Die uit één bloede het ganse geslacht van de mensen gemaakt heeft, en nooit bedoelde, dat het een een volk van tirannen en het andere een volk van slaven zou zijn, en die de wereldheerschappij, als Zijn koninklijk voorrecht voor Zich alleen opeist.

II. Op deze aanklacht wordt Ninevé tot de ondergang veroordeeld. Wee van de bloedstad! vers 1. Zie, wat dit wee is:

1. Ninevé was met haar wreedheden de schrik en het verderf van anderen geweest, en daarom zal schrik en verderf over haar gebracht worden. Die gewoon zijn, allen, die in hun weg staan, neer te werpen, zullen vroeger of later hun meerdere vinden.

a. Hoor het bericht, waarmee Ninevé verschrikt zal worden, vers 2. Het is een geducht leger, dat tegen haar optrekt, gij kunt het al van ver horen, het geklap van de zweep, die de wagenpaarden in razende vaart voortdrijft, gij kunt het geluid horen, dat gemaakt worde door het bolderen van de raderen, de paarden stampen de wagens springen op, het geluid is vreesaanjagend, maar nog veel meer, als zij weten, dat deze strijdmacht tegen hen oprukt met al dat geraas, en, dat zij niet in staat zijn, die het hoofd te bieden.

b. Zie de slachting, waardoor Ninevé verwoest zal worden, vers 3, het zwaard is getrokken om de straf te voltrekken, het vlammende zwaard en de bliksemende spies steken omhoog, wier schitterende glans verschrikkelijk is voor hen, tegen wie zij omhoog gestoken zijn. Zie welk eene verwoesting deze aanrichten, als zij de opdracht hebben om te doden: daar is veelheid van de verslagenen want de verslagenen des lands zullen velen zijn, daar is geen einde van de lichamen, er is zulk een menigte van de dode lichamen dat het onmogelijk is ze te tellen, er liggen er zoveel, dat de voorbijgangers ieder ogenblik struikelen. De vernietiging van Sanheribs leger, toen het in de morgenstond allen dode lichamen waren, is hier misschien het voorbeeld voor een gelijke vernietiging, die later in Ninevé zou plaats hebben, want die zich niet laten waarschuwen door oordelen op een afstand, zullen zien, dat ze tot hen zullen genaken.

2. Ninevé had met haar hoererij en tovenarij anderen tot schandelijke goddeloosheid verlokt, en daarom zal God haar met schande en verachting beladen, vers 5-7: De Heere van de heerscharen wil aan haar, en daarom zal zij aan de grootste schande en verachting worden prijsgegeven, zij zal niet alleen al haar bekoorlijkheden verliezen, maar zal lelijk en hatelijk van uiterlijk worden. Als men ziet, dat, terwijl zij haar naburen vleide zij hun vrijheid en eigendom wilde vermeesteren, als al haar goddeloze kunstgrepen aan het licht gebracht zijn dan wordt de heidenen haar naaktheid gewezen. Als haar trotse aanmatiging teleurgesteld is, en haar ijdele, al te vermetele hoop op eene volstrekte heerschappij over alle landen te niet gegaan is, en het blijkt, dat zij niet zo sterk en ontzagwekkend was, als zij beschouwd wilde wezen, dan zullen zij komen om te zien, waar het land bloot is, en dan zal blijken, dat zij te bespotten is. Dan zullen zij verfoeilijke dingen op haar werpen als op eene slet achter de beulskar, en haar tot schande maken als aller afschrapsel, die grote stad, wie alle volken het hof hadden gemaakt en wier bondgenootschap zij begeerden, is een schouwspel, een belaching geworden. Die vroeger tot haar opzagen, en tot haar vluchtten in de hoop op bescherming van haar, zien nu op haar neer en vlieden van haar weg, uit vrees, dat zij in haar ondergang zullen delen. Die hun macht en invloed misbruiken zullen naar recht onteerd en te schande gemaakt worden en, als ongelukkig, zullen zij verachtelijk worden en daardoor te ongelukkiger. Als Ninevé verwoest is, wie zal medelijden met haar hebben? Haar benauwdheid zal zo groot zijn en haar smart zo diep, dat zij geen verlichting toelaat van medelijden, of troost uit andere overwegingen, of, indien wel, dan zal toch niemand haar die dienst bewijzen: Van waar zal Ik u troosters zoeken. Die geen medelijden toonden ten dage van hun macht kunnen geen medelijden verwachten ten dage van hun val. Als Ninevé’s naburen, die door haar listen bedrogen waren, door haar val ontgoocheld worden, zal iedereen over haar juichen, en niemand over haar wenen.

Dat was Ninevé’s lot, toen zij tot een schouwspel en een belaching was geworden. Hoe groter iemands aanzien was ten dage van zijn misbruikte voorspoed, zoveel groter zal zijn schande zijn ten dage van zijn verdiend verderf. "Ik zal u tot een voorbeeld stellen", leest Drusus. Als trotse zondaars verlaagd en vernederd worden gebeurt dat, opdat anderen er een voorbeeld aan zullen nemen, om zich niet op hun zekerheid onbeschaamd te verheffen, als zij voorspoed hebben in de wereld.

Nahum 3:8-19🔗

Ninevé is aangezegd, dat God haar oordeelen zal, en dat kan niemand beletten, niemand kan haar redden; toch stelt zij zich tegen God, Zijne macht, Zijne rechtvaardigheid, en zegt: Ik zal vrede hebben. Bedreigde lieden leven lang; daarom toont de profeet hier uitvoerig, hoe ijdel haar vertrouwen zal blijken, en hoe onvoldoende om het oordeel Gods af te wenden. Om hen hiervan te overtuigen,

I. Houdt hij hun voor, dat andere plaatsen, die even sterk en even zeker waren als zij, niet konden bestaan tegen Gods oordeelen. Ninevé zal vallen, onbeweend en ongetroost, want moeilijke vertroosters zullen blijken te zijn, die vrede verkondigen aan hen, welke God in benauwdheid brengt, en zij zal niet in staat zijn zichzelf te helpen: Zijt gij beter dan No, de volkrijke? vers 8. Hij ontneemt hun hun ijdel vertrouwen door voorbeelden aan te halen uit vroegeren tijd. De genoemde stad is No, een grote stad in het land van Egypte, Jeremia 46:25, No-Ammon, zoals sommigen het hier en ook daar lezen. Wij lezen er van in Ezechiël 30:14, 16. Sommigen menen, dat het Diospolis, anderen, dat het Alexandrië was. Evenals God tot Jeruzalem zeide: Gaat en ziet, wat Ik aan Silo gedaan heb, Jeremia 7:12, zo zegt Hij tot Ninevé, die grote stand: Ga en zie, wat Ik aan No gedaan heb. De overweging, dat wij niet beter zijn da degenen die onder die oordelen gevallen zijn vóór ons, kan nuttig zijn om ons met heilige vrees te vervullen voor de oordelen van God. Wij verdienen ze evenzeer, en zijn even weinig in staat ze te verdragen. Ook kan dat ons helpen, ons te verzoenen met onze beproevingen. Zijn wij beter dan die en die, die op dezelfde wijze geschoold werden? Ja, waren zij niet beter dan wij en minder strafbaar? Wat betreft No,

1. Hoe vast scheen zij te staan, vers 8. Zij was door natuur en kunst beide versterkt, zij was gelegen in de rivieren. Verschillende takken van de Nijl bevloeiden haar velden en verdedigeden haar muur. Haar voormuur was de zee, het meer Mareotis, een meer in Egypte, als de Zee van Tiberias. Haar muur was van de zee; zij was omringd door een muur, die voor onneembaar gehouden werd. Ook steunde zij op haar buitenlandse invloed en bondgenoten, vers 9. Moorenland was haar macht, dat wil zeggen Arabië, 't zij door den rijkdom in den handel daarmee verworven, of door de hulptroepen, die het in tijd van oorlog leverde. Ook het hele land van Egypte droeg het zijne bij tot de macht van de volkrijke stad; zodat daar geen einde was; haar eerzucht, haar rijkdom en macht, kende geen grenzen; inwoners stroomden haar toe zonder eind, en ook dacht zij dat er geen eind aan komen zou; maar het is Gods koninklijk voorrecht zonder eind te zijn. Put en Lybië waren tot hare hulp, twee naburige landen in Afrika, Mauretanië en Lybië, dat is, Cyrene, een land, dat een krachtige steun was voor Egypte. Met zoveel macht, scheen No te zitten als een koningin, en was het niet waarschijnlijk, dat zij smart zou zien. Maar,

2. Hoe groot bleek haar val te zijn, vers 10: Toch is zij gegaan in de gevangenis, en haar kracht ontviel haar; zij, die zo machtig, zo zeker was, ging toch in de gevangenis. Dit heeft betrekking op en verwoesting van de stad, die toen welbekend was, en waarschijnlijk vers in het geheugen lag, hoezeer niet vermeld in de geschiedenis; want de verwoesting er van door Nebukadnezar kon Ninevé niet ten voorbeeld gesteld worden; want de inneming van Ninevé was een van zijn eerste dagen, en die van Egypte een van lijn laatste. De macht en grootheid van die grote stad kon haar niet beschermen tegen een militaire tuchtiging.

a. En wel de meest barbaarse tuchtiging; want men had geen medelijden met hare kinderen, maar zij werden door de onbarmhartige overwinnaars op het hoofd aller straten verpletterd.

b. En de meest roemloze en vernederende tuchtiging: Over hare geëerden hebben zij het lot geworpen, wie hen tot slaaf zou hebben. Zij hadden er zovelen, dat zij niet wisten, wat zij er mee doen moesten, maar zij vermaakten zich met hen te verdobbelen; alle haar groten, die op feestdagen versierd plachten te zijn met gouden ketenen, werden nu in ijzeren boeien gebonden; zij werden gebonden of wel hunne handen geboeid, niet alleen als slaven, maar als veroordeelde misdadigers. Welk een vernedering was dit voor het volkrijke No, dat hare geëerden en groten, die haar trots en vertrouwen waren, aldus mishandeld werden! En nu zegt hij tegen Ninevé, verst 11: Ook zult gij dronken worden en verdwaasd, ook zult gij waggelen en wankelen, als dronken door den beker van Gods toorn, die u op de hand gegeven zal worden. Valt neder, dat gij niet weder opstaat, Jeremia 25:17,27. De beker zal rondgaan en ook u bereiken, o Ninevé! gij zult hem drinken, en hij zal u zijn als de wateren der jaloersheid.

II. Hij toont hun, dat al die dingen, waarin zij hun vertrouwen stelden, hen in de steek zouden laten.

1. Vertrouwen de mannen van Ninevé op hun dapperheid en moed? De moed zou hun ontzinken en in de steek laten: Zij zullen zich verbergen, uit schaamte zullen zij zich verbergen, daar zij in benauwdheid en gevaar zijn, en niet in staat den vijand onder de ogen te zien, om wiens sterkte en schrik, zij sterkte zullen zoeken, daar zij in zichzelf geen sterkte hebben; zij zullen bij hunne naburen om hulp smeken in dezen tijd van nood. Aldus kan God den geest der vorsten afsnijden, en het hart wegnemen.

2. Vertrouwden zij op vestingwerken, op de vestingen en garnizoenen, die zij hadden, die volgens de regelen gebouwd en sterk bezet waren? Zij zullen even weinig helpen als muren van papier, en als de vijgenbomen met de eerste vruchten, die, als de boom geschud wordt, dien op den mond vallen, die er onder staat; zo gemakkelijk zullen al hun sterkten zich overgeven aan de naderenden vijand, bij de eerste opeising, vers 12. Ook de sterkste vestingen zijn geen bescherming tegen de oordelen Gods, als zij met een opdracht komen. Des rijken goed is de stad zijner sterkte en als een verheven uur, maar alleen in zijne inbeelding, Spreuken 18:11. Verondersteld wordt, dat zij hun vestingen zo sterk maken als mogelijk is, en zij worden uitgedaagd hun uiterste best te doen, om ze in staat van verdediging te brengen, en bruikbaar tegen dien aanvaller, vers 14: Schep u water ter belegering; doe een grote hoeveelheid water op, opdat de noodzakelijke levensbehoeften niet ontbreken; alle soorten van levensbehoeften worden hier bedoeld, waarvan Ninevé zich voorzien moet, in afwachting van een beleg. Draag zoveel zorg, als gij wilt om niet uitgehongerd, en door den honger tot de overgave gedwongen te worden, het zal u toch niet helpen. Versterk uwe vastigheden, door er buitenwerken aan toe te voegen, of door ze van wapenen en bezetting te voorzien, zoals bij ons door ze met kanonnen te beplanten. Ga in de klei en treed in het leem, en verbeter den ticheloven; doe alle mogelijk moeite om nieuwe verschansingen op te richten; maar alles zal vergeefs zijn, want, vers15, het vuur zal u aldaar verteren als de sterkte verbrandt, of het zwaard u uitroeien, als zij door bestorming genomen wordt. Door vuur en zwaard worden in oorlogstijd de grootste verwoestingen aangericht.

3. Stelden zij vertrouwen in de menigte van inwoners? Werden zij, om hun aantal en dapperheid als de sterkste muren en vestingwerken beschouwd? Helaas, zij zullen hun niet van dienst zijn; zij zullen te spoediger bezwijken onder het gewicht van hun eigen getal, vers 13: Uw volk in het midden van u zijn vrouwen; zij hebben geen verstand en geen moed; zij zullen zwak, weifelend en lafhartig zijn, zoals vrouwen gewoonlijk zijn in zulke tijden van benauwdheid en gevaar; zij zullen ten einde raad zijn, terwijl de verbeelding hun benauwdheid en gevaar nog vergroot; zij zullen volkomen machteloos zijn om iets voor zichzelf te doen; de dappere mannen zullen lafaards worden. O vere Phrygae, neque enim Phryges - Phrygische vrouwen zijn zij en geen Phrygische mannen. Al vermeerderden zij zich, vers 15, als de kevers en als de sprinkhanen, die in grote zwermen komen, al hebt gij meer kandelaars dan er sterren aan den hemel zijn, hoewel de rijkste handelaars zich verdringen op uwe markten, die zoveel geld hebben om te verdedigen en om aan de verdediging ten koste te leggen, zodat zij den vijand een warme ontvangst zouden kunnen bereiden, toch zullen ook zij den moed verliezen; al zijn zij talrijk als de rupsen, toch zullen vuur en zwaard hen opeten, met evenveel gemak als de kevers, vers 15. Zij zijn even talrijk als die schandelijke insecten, maar hunne vijanden zullen even schandelijk zijn. Hij voegt er aan toe, vers 16: De kevers verderven, of verspreiden zich en vliegen weg. Beide, de kooplieden en de vijanden zullen worden vergeleken met kevers. De vijanden zullen Ninevé verderven en den buit wegvoeren, zonder dat het hun belet wordt, en zonder hoop iets terug te zullen krijgen. Of de rijke kooplieden, die uit het buitenland gekomen waren om zich te Ninevé te vestigen, en daar grote rijkdommen hadden, waaruit met hoopte, dat zij in ruime mate zouden bijdragen voor de verdediging der stad, als zij zagen, dat de vijand ingevallen was en de stad waarschijnlijk belegerd zou worden, zullen hun have wegzenden en naar een andere plaats in veiligheid brengen, zullen hun vleugels uitspreiden en wegvliegen naar een veilige plaats en Ninevé zal geen voordeel van hen hebben. Her is iets zeldzaams onder degenen, die onze vreugde gedeeld hebben, te vinden die bereid zijn in onze smart te delen. De kevers blijven op het veld zolang er iets te halen is, maar zij gaan weg, als alles kaal is. Men verliest niet graag door degenen, van wie men gewonnen heeft. Ninevé's kooplieden zeggen haar vaarwel in haar benauwdheid. De rijkdom zelf is als de kevers, die plotsling zich vleugelen maakt, gelijk een arend, Spreuken 23:5.

4. Stelden zij hun vertrouwen in de macht van hun poorten en grendelen? Wat zullen die helpen tegen de macht van Gods oordelen? vers 13. De poorten uws lands zullen uwen vijanden wijd geopend worden, de poorten van uwe rivieren, hoofdstuk 2:6, de sluizen, of de passen en toegangen, waardoor de vijand het land kon binnendringen, of de poorten van de stad; hoe sterk en welbewaakt ook, zullen deze niet aan het doel beantwoorden: Het vuur zal uwe grendelen verteren, de grendelen van uwe poorten, en dan zullen deze vanzelf opengaan.

5. Stelden zij vertrouwen in hun koning en vorsten? Die zouden hen niet helpen, vers 11: uwe gekroonden zijn als de sprinkhanen; die majesteit en macht hadden als gekroonde hoofden, waren verslapt en hadden geen kracht om weerstand te bieden, toen de vijand als een rivier het land instroomde. Uwe krijgsoversten, die uwe legermacht in het veld moesten brengen, zijn werkelijk groot, en lijken groot, maar ij zijn als grote sprinkhanen, het maximum quod sic - de grootste exemplaren van hun soort; maar toch zijn het sprinkhanen, die geen kracht hebben en geen dienst kunnen doen. Zij legeren zich in de heiningmuren in de koude der dagen, mar wanneer de zon opgaat, vliegen zij weg, niemand weet waarheen. Zo vluchten deze huurtroepen weg van Ninevé, waar zij in sluimer verzonken lagen; zodra de stad in benauwdheid komt, vlieden ze en zorgen voor hun veiligheid. De huurling vliedt, overmits hij een huurling is. Den koning van Assur wordt aangezegd, en het is schande, dat het nodig is, daar hij het zelf zien moest, dat zijne herders sluimeren; zij hebben geen moed of geest om voor de kudde te zorgen, zijn achteloos in de nakoming van hun plicht en onverschillig omtrent het in het gestelde vertrouwen: Uwe voortreffelijken zullen zich leggen, en stilzwijgend begraven worden.

6. Hoopten zij, dat zij zich zouden herstellen, en zich weer verzamelen? Ook hierin zouden wij teleurgesteld worden; want, als de herder geslagen is, worden de schapen verstrooid; het volk zal verstrooid worden op de vergen en niemand zal ze verzamelen, ook zullen zij uit zichzelf niet verzameld worden, maar eindeloos rondzwerven, als verstrooide schapen. Het oordeel, waaronder zij zijn, is een wond en wel een, die ongeneelijk is; er is geen hulp voor; geen samentrekking voor uwe breuk, geen mogelijkheid, dat de wond die zo pijnlijk en smartelijk voor u is, weer dicht zal gaan; uw geval is hopeloos, vers 19, en uwe naburen, in plaats van u de hand te reiken om u te helpen, zullen de handen over u klappen, en juichen over uw val; en de rede daarvan is, dat gij hen allen op een of andere wijze onrechtvaardig behandeld hebt: Voor wien is uwe boosheid niet geduriglijk gegaan? Gij hebt altijd uw omgeving kwaad gedaan; niemand is er onder hen, die gij niet mishandeld en beledigd hebt; en daarom, wel verre van medelijden met u te hebben, zullen zij blijde zijn, dat gij uwe straf ontvangt. Die hun naburen mishandeld hebben, zullen vroeger of later bezocht worden; zij maken zich slechts vijanden tegen dat hun dag om te vallen nadert; en die zelf de handen niet aan hen durven slaan zullen de handen over hen klappen, en hun hun vroegere goddeloosheid verwijten, waarom zij hu hun verdiende straf ontvangen en met hun eigen munt betaald worden, zal de last van velen zijn, en is hier de last van Ninevé.