Numeri 1
- Voorts sprak de HEERE tot Mozes, in de woestijn van Sinai, in de tent der samenkomst, op de eersten der tweede maand, in het tweede jaar, nadat zij uit Egypteland uitgetogen ware, zeggende:
- Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van al wat mannelijk is, hoofd voor hoofd.
- Van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire in Israël uittrekken; die zult gij tellen naar hun heiren, gij en Aäron.
- En met ulieden zullen zijn van elken stam een man, die een hoofdman is over het huis zijner vaderen.
- Deze zijn nu de namen der mannen, die bij u staan zullen: van Ruben, Elizur, de zoon van Sedeur.
- Van Simeon, Selumiel, de zoon van Zurisaddai.
- Van Juda, Nahesson, de zoon van Amminadab.
- Van Issaschar, Nethaneel, de zoon van Zuar.
- Van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon.
- Van de kinderen van Jozef: van Efraim, Elisama, de zoon van Ammihud; van Manasse, Gamaliel, de zoon van Pedazur.
- Van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni.
- Van Dan, Ahiezer, de zoon van Ammisaddai.
- Van Aser, Pagiel, de zoon van Ochran.
- Van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuel.
- Van Nafthali, Ahira, de zoon van Enan.
- Dezen waren de geroepenen der vergadering, de oversten der stammen hunner vaderen; zij waren de hoofden der duizenden van Israël.
- Toen namen Mozes en Aäron die mannen, welken met namen uitgedrukt zijn.
- En zij verzamelden de gehele vergadering, op de eersten dag der tweede maand; en die verklaarden hun afkomst, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van die twintig jaren oud was en daarboven, hoofd voor hoofd.
- Gelijk als de HEERE Mozes geboden had, zo heeft hij hen geteld in de woestijn van Sinai.
- Zo waren de zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken;
- Hun getelden van de stam van Ruben waren zes en veertig duizend en vijfhonderd.
- Van de zonen van Simeon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, zijn getelden, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken;
- Hun getelden van de stam van Simeon waren negen en vijftig duizend en driehonderd.
- Van de zonen van Gad, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken.
- Waren hun getelden van de stam van Gad vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig.
- Van de zonen van Juda, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
- Waren hun getelden van de stam van Juda vier en zeventig duizend en zeshonderd.
- Van de zonen van Issaschar, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
- Waren hun getelden van de stam van Issaschar vier en vijftig duizend en vierhonderd.
- Van de zonen van Zebulon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
- Waren hun getelden van de stam van Zebulon zeven en vijftig duizend en vierhonderd.
- Van de zonen van Jozef: van de zonen van Efraim, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
- Waren hun getelden van de stam van Efraim veertig duizend en vijfhonderd;
- Van de zonen van Manasse, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
- Waren hun getelden van de stam van Manasse twee en dertig duizend en tweehonderd.
- Van de zonen van Benjamin, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
- Waren hun getelden van de stam van Benjamin vijf en dertig duizend en vierhonderd.
- Van de zonen van Dan, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
- Waren hun getelden van de stam van Dan twee en zestig duizend en zevenhonderd.
- Van de zonen van Aser, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
- Waren hun getelden van de stam van Aser een en veertig duizend en vijfhonderd.
- Van de zonen van Nafthali, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
- Waren hun getelden van de stam van Nafthali drie en vijftig duizend en vierhonderd.
- Dezen zijn de getelden, welke Mozes geteld heeft, en Aäron, en de oversten van Israël; twaalf mannen waren zij, elk over het huis zijner vaderen.
- Alzo waren al de getelden der zonen van Israël, naar het huis hunner vaderen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die in Israël ten heire uittrokken,
- Al de getelden dan waren zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig.
- Maar de Levieten, naar de stam hunner vaderen, werden onder hen niet geteld.
- Want de HEERE had tot Mozes gesproken, zeggende:
- Alleen de stam van Levi zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de zonen van Israël.
- Maar gij, stel de Levieten over de tabernakel der getuigenis, en over al zijn gereedschap, en over alles, wat daartoe behoort; zij zullen de tabernakel dragen, en al zijn gereedschap; en zij zullen dien bedienen, en zij zullen zich rondom de tabernakel legeren.
- En als de tabernakel zal optrekken, de Levieten zullen denzelven afnemen; en wanneer de tabernakel zich legeren zal, zullen de Levieten denzelven oprichten; en de vreemde, die daarbij komt, zal gedood worden.
- En de kinderen Israëls zullen zich legeren, een iegelijk bij zijn leger, en een iegelijk bij zijn banier, naar hun heiren.
- Maar de Levieten zullen zich legeren rondom de tabernakel der getuigenis, opdat geen verbolgenheid over de vergadering van de kinderen Israëls zij; daarom zullen de Levieten de wacht van de tabernakel der getuigenis waarnemen.
- Zo deden de kinderen Israëls; naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij.
Inleiding🔗
Israël Zal nu gevormd worden tot een gemenebest, of liever, tot een koninkrijk, want DE HEERE WAS HUN KONING, 1 Samuel 12:12. Hun regering was een theocratie, en onder God was Mozes "koning in Jeshurun," Deuteronomium 33:5. Voor de rechte vestiging nu van deze heiligen staat was, na de instelling van goede wetten, de instelling nodig van goede orde, daarom moest een onderzoek ingesteld worden van de onderdanen van dit koninkrijk, hetgeen geschiedt in dit hoofdstuk waarin wij hebben:
I. Orders, gegeven aan Mozes om het volk te tellen, vers 1-4.
II. De benoeming van personen, om hem hierin behulpzaam te zijn, vers 5-16.
III. Het afzonderlijk getal van elke stam, zoals het aan Mozes werd ingeleverd, vers 17-43.
IV. De som totaal van allen tezamen vers 44-46.
V. Een uitzondering van de Levieten, vers 47-54.
Numeri 1:1-16🔗
Hier wordt een volmacht gegeven voor de telling van het volk Israël. Lang daarna is het aan David duur te staan gekomen, dat hij dit zonder volmacht gedaan heeft. Hier is:
I. De datum van deze volmacht, vers 1.
1. De plaats: zij wordt gegeven in het hof Gods, in de woestijn van Sinai, van Zijn koninklijk paleis, de tent van de samenkomst.
2. De tijd: in het tweede jaar nadat zij uit Egypteland uitgetogen waren, wij kunnen het het tweede jaar van die regering noemen. De wetten in Leviticus werden gegeven in de eerste maand van dat jaar, deze orders werden uitgevaardigd in het begin van de tweede maand.
II. De aanwijzingen gegeven voor de uitvoering er van, vers 2,3.
1. Alleen personen van het mannelijk geslacht moesten geteld worden en van deze alleen de zodanigen, die geschikt waren voor de strijd. Niemand beneden de twintig jaren, want hoewel er onder de zodanigen wel waren die wat grootte en lichaamskracht betreft wel voor de militaire dienst geschikt zouden zijn, wilde God in mededogen met hun jeugd toch niet, dat zij al de wapens zouden dragen.
2. Ook moesten zij niet geteld worden, die vanwege hoge leeftijd, lichaamszwakte of gebreken, zoals blindheid, kreupelheid, of chronische kwalen, ongeschikt waren voor de strijd. Daar de kerk een strijdende kerk is worden slechts diegenen geacht er ware leden van te zijn, die zich hebben laten inschrijven als krijgsknechten van Jezus Christus, want ons leven, ons Christelijk leven is een strijd.
3. Het getal moest opgenomen worden naar het huis van hun vaders, opdat geweten zou worden, niet slechts hoevelen zij waren, en wat hun namen waren, maar ook van welke stam en geslacht zij waren, ja tot welk bijzonder huis ieder behoorde, of wel, het als het monsteren van een leger beschouwende, tot welk regiment ieder behoorde, ten einde zelf zijn plaats te weten, en de overheid mocht weten waar hem te vinden. Zij waren reeds een weinig tevoren geteld, toen hun hoofdgeld ten dienste van de tabernakel betaald moest worden, Exodus 38:25, 26. Maar het schijnt dat zij toen niet geregistreerd waren naar het huis van hun vaders, zoals dit nu geschiedde. Hun aantal was toen gelijk aan hun tegenwoordig aantal: zes honderd duizend, drie duizend en vijf honderd, want zovelen als er sedert gestorven waren, en dus van het getal afvielen zovelen hadden nu de twintigjarige leeftijd bereikt, en werden dus bij het getal gevoegd. Een geslacht gaat voorbij, en een ander komt. Dagelijks ontstaan leemten, die echter dagelijks door nieuw aangekomenen weer gevuld worden. Gods voorzienigheid zorgt er voor dat op de een of andere tijd, in de ene of andere plaats, de geboorten opwegen tegen de sterfgevallen, opdat het menselijk geslachten het heilige zaad niet uitgeroeid worden van de aarde.
III. Er werden gevolmachtigden benoemd om dit werk te verrichten. Mozes en Aäron moesten er het toezicht over houden, vers 3, en uit iedere stam moest een man, die van aanzien was in zijn stam en geacht werd er goed bekend mee te wezen, er behulpzaam bijzijn: de oversten van de stammen, vers 16. Zij, die aanzienlijk zijn, moeten er zich op toeleggen om van dienst te wezen, laat hem, die groot is, een dienaar zijn, en door zijn bekendheid met het publiek tonen, dat hij het waard is om van het publiek gekend en geëerd te worden. Dit werk van de telling werd opgedragen aan hem die de voornaamste, de edelste was van zijn stam. Maar waarom werd deze telling bevolen en deze monsterrol bewaard? Om verscheidene redenen.
1. Om de vervulling te bewijzen van de belofte, gedaan aan Abraham, dat God zijn zaad uitermate zeer zou vermenigvuldigen, welke belofte vernieuwd werd aan Jakob, Genesis 28:14, dat "zijn zaad zou wezen als het stof van de aarde." Nu blijkt het dat er niet een tittel gevallen is van die goede belofte, hetgeen een bemoediging voor hen was om te hopen, dat ook de andere belofte, die namelijk van hun het land Kanaän tot een erfelijke bezitting te geven, te bestemder tijd vervuld zal worden. Als naar het getal van een troep mensen naar ogenschijn gegist wordt, dan is het gemakkelijk voor iemand, die geneigd is tot vitten, te vermoeden dat de gissing fout is, en dat zij, geteld wordende, zouden blijken niet half zo talrijk te zijn. Daarom wilde God dat Israël geteld zou worden, opdat het in de geschiedenis zou worden vermeld, hoe grotelijks zij in korte tijd waren vermenigvuldigd, opdat de macht van Gods voorzienigheid en de waarheid van Zijn belofte door allen gezien en erkend zullen worden. Naar de gewone loop van de natuur zou het niet te verwachten zijn geweest, dat vijf en zeventig zielen (het getal van Jakobs gezin toen hij naar Egypte ging) in twee honderd vijftien jaren (en het was niet langer) tot zoveel honderdduizenden zouden worden. Het moest dus toegeschreven worden aan een buitengewone kracht in de belofte en de zegen van God.
2. Om de bijzondere zorg aan te duiden, die God zelf voor Zijn Israël wilde hebben, en verwachtte dat Mozes en de mindere oversten over hen hebben zouden. God wordt "de Herder Israëls" genoemd, Psalm 80:1. De herders nu hielden altijd berekening van hun kudden, en gaven ze bij getallen over aan de onderherders opdat zij zouden weten of er ook vermist waren, evenzo telt God Zijn kudde, opdat Hij van allen, die Hij in Zijn schaapskooi heeft toegelaten, er geen zou verliezen, behalve voor iets gelijkwaardige, namelijk hen, die geofferd werden aan Zijn gerechtigheid.
3. Het was om een verschil te stellen tussen de geboren Israëlieten en het vermengde volk, dat zich onder hen bevond. Geen anderen werden geteld dan Israëlieten, de gehele wereld is, vergeleken bij deze juwelen, slechts rommel nutteloos goed. Er wordt weinig acht gegeven op anderen, maar de heiligen zijn Gods bijzonder eigendom, over hen draagt Hij zeer bijzonder zorg. "De Heere kent degenen, die van Hem zijn," 2 Timotheüs 2:19, Hij "kent hen bij name," Filippenzen 4:3. "De haren van hun hoofden zijn geteld, maar tot anderen zal Hij zeggen: "Ik heb u nooit gekend," heb nooit acht op u gegeven." 4. Het was om hen in verschillende afdelingen te rangschikken, ten einde de bedeling van het recht gemakkelijker te maken, en hun tocht door de woestijn geregelder. Het is een verwarde hoop volk, geen leger, dat niet gemonsterd en in orde gerangschikt is.
Numeri 1:17-43🔗
Wij hebben hier de snelle uitvoering van de orders voor de telling van het volk. Zij ving aan op dezelfde dag, dat de orders gegeven waren: Op de eerste dag van de tweede maand, vergel. vers 18 met vers 1. Als er een werk gedaan moet worden voor God, dan is het goed om er spoed mee te maken, terwijl het besef van plicht nog sterk en dringend is. En voorzover blijkt, was het slechts het werk van één dag, want tussen die dag en de twintigste van die maand, toen het leger optrok, Hoofdstuk 10:11, werden zeer veel dingen gedaan. Joab heeft bijna tien maanden doorgebracht met het volk te tellen in Davids tijd, 2 Samuel 24:8, maar toen waren zij verspreid door het land, en nu woonden zij dicht bij elkaar, toen heeft Satan aangepord om het te doen, nu geschiedde het op Gods bevel. Het werd thans ook spoediger en gemakkelijker gedaan, omdat het kort tevoren ook gedaan was, en zij behoefden slechts de eerste registers na te slaan en te letten op de veranderingen, die sinds hadden plaatsgehad, en waarschijnlijk wel opgeschreven waren naar dat zij zijn voorgekomen.
In de bijzonderheden, hier vermeld, hebben wij op te merken:
1. Dat de getallen voluit in woorden zijn opgegeven (zoals ik wel zeggen kan) en niet in cijfers. Voor ieder van de twaalf stemmen wordt het herhaald, om aan het bericht meer plechtigheid bij te zetten, dat zij geteld waren, naar hun geslachten, naar het huis van hunn vaderen in het getal van de namen, om aan te tonen, dat iedere stam het getal opnam en inleverde naar dezelfde regel en dezelfde methode, hoewel er zoveel handen bij gebruikt werden, eerst hun geslachtslijst opgevende, om te tonen dat hun familie afstamde van Israël, dan de geslachten zelf, naar hun orde, vervolgens elk geslacht verdelende naar de huizen, of onderhorige gezinnen, die er als de takken van waren, en onder deze de namen van bijzondere personen, naar de regelen van de wapenkunde. Aldus kon iedereen weten, wie aan hem verwant waren, en wie zijn naaste bloedverwanten waren, waarvan sommige wetten, die wij reeds ontmoet hebben, afhingen, en behalve dat, hoe nader iemand ons bestaat in de bloede hoe meer wij bereid moeten zijn om hem goed te doen.
2. Dat zij allen eindigen met honderden, behalve Gad, die met vijftig eindigt, vers 25, maar geen van de getallen daalt af tot een eenheid, of tot tien. Sommigen denken, dat Gods voorzienigheid het toen juist zo beschikt heeft, dat al de stammen even getallen hadden, en er geen oneven of gebroken getallen onder hen waren, om te tonen, dat er in hun toeneming iets meer dan gewoons bedoeld was, daar er deze buitengewone bijzonderheid in werd opgemerkt. Het is echter veeleer waarschijnlijk, dat zij daar Mozes enige tijd tevoren oversten van de honderden en oversten van de vijftigen over hen aangesteld heeft, het volk geteld hebben naar hun respectieve oversten, hetgeen dan de getallen tot honderden en vijftigen bracht.
3. Dat Juda de talrijkste van allen is, meer dan het dubbel van Benjamin en van Manasse, en bijna twaalf duizend meer dan enige andere stam, vers 27. Het was Juda, die zijn broeders zouden loven, omdat van hem Messias, de Vorst zal afstammen, omdat dit echter nog iets in de verte was, heeft God intussen die stam op velerlei wijze geëerd, inzonderheid door de grote toeneming er van, om diens wil, die in de volheid des tijds uit Juda zal gesproten zijn, Hebreeën 7:14. Juda moest bij de tocht door de woestijn de voorhoede zijn, en daarom werd hij ook met grotere kracht toegerust dan iedere andere stam.
4. Efraïm en Manasse, de zonen van Jozef, worden als afzonderlijke stammen geteld, en beide tezamen vormen een getal, bijna zo groot als dat van Juda. Dat was ingevolge van Jakob’s aannemen van hen als zijn eigen zonen, waardoor zij met hun ooms, Ruben en Simeon, gelijk werden gesteld, Genesis 48:5. Het was ook de uitwerking van de zegen over Jozef, die een "vruchtbare tak" zal zijn, Genesis 49:22. En Efraïm, de jongste, wordt het eerst genoemd en is talrijker dan Manasse, want Jakob had zijn handen boven hun hoofden gekruist, en tienduizenden voorzien van Efraïm en duizenden van Manasse. De vervulling hiervan bevestigt ons geloof in de geest van de profetie, waarmee de aartsvaders begiftigd waren.
5. Toen zij afkwamen in Egypte, had Dan slechts één zoon, Genesis 46:23, en zo was zijn stam slechts één geslacht, Hoofdstuk 26:42. Benjamin had toen tien zonen, Genesis 46:21, en toch bedraagt nu het getal van Dan bijna het dubbele van Benjamin. De toeneming en vermindering van geslachten gaat niet altijd naar hetgeen wij waarschijnlijk achten. Sommigen worden grotelijks vermenigvuldigd en nemen weer sterk af, terwijl aan anderen, die arm waren, de huisgezinnen gemaakt worden als kudden, Psalm 107:38, 39, 41, zie ook Job 12:23.
6. Van iedere stam wordt gezegd, dat diegenen geteld werden, die instaat waren om uit te gaan voor de strijd, om hen er aan te herinneren, dat hun oorlogen te wachten stonden, hoewel zij nu vrede hadden en geen tegenstand ontmoetten. Die zich aangordt beroeme zich niet als die zich losmaakt.
Numeri 1:44-46🔗
Wij hebben hier de som totaal aan de voet van de rekening, zij waren met hun allen 600.000 strijdbare mannen, en nog 3550 over. Sommigen denken dat toen dit enige maanden tevoren hun getal was, Exodus 38:26, de Levieten nog meegerekend waren, maar nu die stam afgezonderd was voor de dienst van God hadden toen zovelen meer de ouderdom van twintig jaren bereikt, dat het gehele aantal hetzelfde bleef, om aan te tonen, dat wat wij ook tot de eer en de dienst van God mogen afstaan, ons op de een of andere wijze vergoed zal worden. Nu zien wij welk een groot en talrijk leger zij waren. Laat ons nu eens nagaan:
1. Hoeveel er nodig was om die allen (behalve nog ongetwijfeld dubbel hun aantal van vrouwen en kinderen, zieken en ouden van dagen, en van het gemengde volk) gedurende veertig jaren in de woestijn te onderhouden en die allen moesten iedere dag door God onderhouden worden, daar zij hun voedsel hadden van de dauw des hemels en niet van de vettigheid van de aarde. O welk een groot en goed huishouder is onze God, van wie zovelen afhankelijk zijn, die iedere dag van Hem ontvangen wat zij behoeven!.
2. Wat de zonde aanricht onder een volk, binnen veertig jaren zouden de meesten van hen natuurlijk gestorven zijn om de gemene zonde van het mensdom, want toen de zonde in de wereld kwam, is de dood er mee in gekomen, en hoe groot zijn de verwoestingen, die hij aanricht op de aarde! Maar, wegens de bijzondere zonde van ongeloof en murmureren, zijn allen, die nu geteld zijn, behalve twee, in hun ongerechtigheid gestorven, omgekomen in de woestijn.
3. Welk een groot getal het geestelijk Israël van God zal uitmaken in het einde, hoewel zij op een tijd en in een plaats slechts een klein kuddeke schijnen te zijn, maar als zij allen samenvergaderd zijn, dan zullen zij een grote schare wezen, die niemand tellen kan, Openbaring 7:9. En hoewel het begin van de kerk gering is zal toch haar laatste zeer vermeerderd worden. De kleinste zal tot duizend worden.
Numeri 1:47-54🔗
Er wordt hier zorg gedragen om de stam van Levi, die zich in de zaak van het gouden kalf gunstig had onderscheiden, Exodus 32:26, van de overige stammen te onderscheiden. Buitengewone diensten zullen met buitengewone eer beloond worden.
1. Het was de eer van de Levieten, dat zij tot hoeders aangesteld werden van de geestelijke zaken. Aan hen was de zorg opgedragen voor de tabernakel en zijn schatten, zowel in het leger als op hun reizen.
a. Als zij optrokken, dan moesten de Levieten de tabernakel afnemen, hem met alles wat er toe behoorde dragen, en hem daarna op de bestemde plaats weer oprichten, vers 50, 51. Het was voor de eer van de heilige dingen, dat het aan niemand veroorloofd was ze te zien of aan te raken, dan alleen aan hen, die door God tot deze dienst geroepen waren. Zo zijn wij allen ongeschikt en onwaardig om gemeenschap te hebben met God, totdat wij door Zijn genade geroepen worden tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus onze Heere, en aldus het geestelijk zaad zijnde van die grote Hogepriester, priesters gemaakt zijn onze Gode en er is beloofd, dat God, zelfs uit de heidenen enige tot Levieten zal nemen, Jesaja 66:21.
b. Als zij rustten, dan moesten de Levieten zich rondom de tabernakel legeren, vers 50, 53, teneinde dicht bij hun werk te zijn, en de tabernakel te bewaken, hem voor plundering of ontheiliging te bewaren. Zij moeten zich legeren rondom de tabernakel, opdat geen verbolgenheid over de vergadering van de kinderen Israëls zij, gelijk er zijn zou, indien de tabernakel en de wacht er over veronachtzaamd werden, en diegenen er zich om zouden verzamelen, aan wie het niet vergund was hem te naderen. Er moet grote zorg worden gedragen om zonden te voorkomen, omdat zonde te voorkomen is toorn of verbolgenheid te voorkomen.
2. Het was voorts nog hun eer, dat, gelijk Israël, een heilig volk zijnde, niet onder de heidenen gerekend zal worden, zij, een heilige stam zijnde, niet onder de Israëlieten gerekend werden, maar later op zichzelf geteld zullen worden, vers 49. De dienst, die de Levieten in het heiligdom hadden te verrichten, wordt een strijd genoemd, Hoofdstuk 4:23. En daar zij die strijd streden, waren zij vrijgesteld van militaire diensten, en daarom werden zij niet geteld met hen, die uittrokken in het leger. Zij, die dienst doen in het heilige moeten zichzelf niet wikkelen in wereldlijke aangelegenheden, en er zich niet laten inwikkelen. De bediening van het Evangelie geeft werk genoeg voor de gehele mens, en hij heeft slechts weinig tijd om het er in te kunnen doen. Het is een vermaning en opwekking aan leraren, om zich door een voorbeeldig gedrag en wandel van de gewone Israëlieten te onderscheiden, er niet naar strevende om groter te schijnen, maar om in werkelijkheid en in alle opzichten beter te zijn dan anderen.