Numeri 17
- Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
- Spreek tot de kinderen Israëls, en neem van hen voor elk vaderlijk huis een staf, van al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; eens iegelijken naam zult gij schrijven op zijn staf.
- Doch Aärons naam zult gij schrijven op de staf van Levi; want een staf zal er zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen.
- En gij zult ze wegleggen in de tent der samenkomst, voor de getuigenis, waarheen Ik met ulieden samenkomen zal.
- En het zal geschieden, dat de staf des mans, welke Ik zal verkoren hebben, zal bloeien; en Ik zal stillen de murmureringen van de kinderen Israëls tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden.
- Mozes dan sprak tot de kinderen Israëls, en al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elke overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; Aärons staf was ook onder hun staven.
- En Mozes leide deze staven weg, voor het aangezicht des HEEREN, in de tent der getuigenis.
- Het geschiedde nu des anderen daags, dat Mozes in de tent der getuigenis inging; en ziet, Aärons staf, voor het huis van Levi, bloeide; want hij bracht bloeisel voort, en bloesemde bloesem, en droeg amandelen.
- Toen bracht Mozes al deze staven uit, van voor het aangezicht des HEEREN, tot al de kinderen Israëls; en zij zagen het, en namen elk zijn staf.
- Toen zeide de HEERE tot Mozes: Breng de staf van Aäron weder voor de getuigenis, in bewaring, tot een teken voor de wederspannige kinderen; alzo zult gij een einde maken van hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven.
- En Mozes deed het; gelijk als de HEERE hem geboden had, alzo deed hij.
- Toen spraken de kinderen Israëls tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven de geest, wij vergaan, wij allen vergaan!
- Al wie enigszins nadert tot de tabernakel des HEEREN, zal sterven; zullen wij dan de geest gevende verdaan worden?
Inleiding🔗
Naar luid van het verhaal in het vorige hoofdstuk is er genoeg gedaan om alle aanspraken te vernietigen van de geslachten van de stam van Levi, om in mededinging te komen met Aäron, en om duidelijk te doen blijken, dat Aäron het hoofd was van die stam. Maar nu schijnt het dat, toen die zaak geregeld was, de oversten van de overige stammen begonnen te murmureren, als het hoofd van een stam priester moet zijn, waarom kan dat dan niet het hoofd van een andere stam dan die van Levi wezen? Hij, die de harten doorgrondt, wist dat dit in het hart van sommigen van hen was opgekomen, maar heeft de openbaring er van in een openlijke daad genadig verhoed ten einde bloedstorting te voorkomen, en Hij deed dit door een wonder, niet, zoals tevoren, door een wonder van toorn, maar van genade.
I. De zaak wordt aan een proeve onderworpen, door twaalf staven, een voor ieder overste, te brengen en ze voor de Heere neer te leggen, vers 1-7.
II. Na die proefneming wordt de zaak tot beslissing gebracht door het wonderdadige bloeien van Aärons staf, vers 8, 9.
III. De beslechting van die twist wordt geregistreerd door die staf te bewaren, vers 10, 11.
IV. Na enig aarzelen wordt door het volk er in berust, vers 12, 13.
Numeri 17:1-7🔗
1. Hier hebben wij orders gegeven voor het brengen van een staf voor iedere stam (hetgeen van bijzondere betekenis was, want het woord, dat hier gebruikt is voor staf, heeft soms de betekenis van stam, zoals inzonderheid in Hoofdstuk 34:13.) opdat God door een wonder, hetwelk Hij tot dat doel zal werken, bekend zou maken, aan wie Hij de eer van het priesterschap heeft verleend.
a. Het scheen toen, dat het priesterschap een eer was, wèl waardig om naar gestaan te worden zelfs door de oversten van de stammen. Het is voor de voornaamsten onder de mensen een eer om in de dienst van God te worden gebruikt. Maar deze hebben er misschien meer naar gestaan om de wille van het gewin en de macht die aan het ambt verbonden waren, dan om hetgeen er Goddelijk en heilig in was.
b. Ook schijnt het dat, in weerwil van alles wat er geschied was om die zaak vast te stellen, er nog personen waren, bereid om bij iedere gelegenheid het ambt aan Aäron te betwisten. Zij wilden niet berusten in de benoeming door God gedaan, zij streden met God om de heerschappij, en nu is de vraag: wiens woord en wil zal bestaan? God wil regeren, maar Israël wil niet geregeerd worden, en dat is nu de twist en de vraag.
c. Het is een wonder van Gods genade, dat Hij, na verschillende wonderen gewrocht te hebben, om zonde te straffen, er nog een zal werken, om zonde te voorkomen. God heeft er afdoend voor gezorgd, dat de hardnekkigen zonder verontschuldiging worden gelaten en alle mond gestopt zal worden. Israël was zeer geneigd tot murmureren, beide tegen God en tegen hun regeerders. "Welnu", zegt God" Ik zal stillen de murmureringen van de kinderen Israëls tegen Mij, vers 5. Indien er iets is, dat hen kan overtuigen, dan zullen zij overtuigd worden, en indien dit hen niet overtuigt, dan zal niets hen overtuigen". Dit zal voor hen wezen, wat Christus zei het teken van de profeet Jona te wezen (dat is Zijn eigen opstanding) voor de mannen van dat geslacht: het grootste bewijs van Zijn zending, dat gegeven kon worden.
De bevelen luiden:
aa. Dat twaalf staven gebracht moesten worden. Waarschijnlijk zijn die staven toen niet vers van een boom gesneden, want dan zou het wonder niet zo groot zijn geweest, maar dat het de staven waren, die de oversten gewoonlijk gebruikten als teken van hun gezag, zoals die, waarvan wij lezen in Hoofdstuk 21:18, oude droge staven waarin geen sap meer was, en het is waarschijnlijk, dat zij allen van een amandelboom gesneden waren. Het schijnt dat er in het geheel slechts twaalf staven waren, die van Aäron meegerekend, want als Levi met de andere stammen geteld wordt, dan worden Efraïm en Manasse tot een gerekend onder de naam Jozef.
bb. Dat de naam van ieder overste op zijn staf geschreven moest worden, opdat ieder de zijne zou kennen, ten einde strijd te voorkomen, want op hetgeen geschreven is, kan men zich ten allen tijde beroepen.
cc. Dat zij gedurende een nacht in de tabernakel weggelegd moesten worden, voor de getuigenis, dat is: voor de ark, die, met haar verzoendeksel, een symbool of getuigenis was van Gods tegenwoordigheid onder hen.
dd. Zij moesten verwachten, daar hun dit van tevoren gezegd was, dat de staf van de stam, of van de overste, die God tot het priesterambt had verkoren, bloeien zal, vers 5. Het was nodig dat hun dit gezegd werd, opdat het niet als iets toevalligs beschouwd zal worden, maar dat het aldus geschiedde naar de raad en de wil van God.
2. De uitvoering van Gods bevel. De oversten brachten hun staven, sommigen hunner waarschijnlijk in de zoete hoop, dat de keuze op hen zou vallen, en allen het als genoegzame eer beschouwende, om mededingers van Aäron en kandidaten voor het priesterambt te zijn, vers 7, en Mozes legde ze weg voor het aangezicht des Heeren. Hij heeft de tegenwerping niet gemaakt, dat de zaak reeds genoegzaam beslist was, en er reeds genoeg was geschied om diegenen te overtuigen, die niet onoverwinlijk verhard waren in hun vooroordelen. Hij heeft het niet ondernomen om zelf de twist te beslechten, ofschoon dit licht te doen ware geweest, ook kwam hij niet met de bedenking, dat het nergens toe zou dienen, om voldoening te willen bieden aan mensen, die willens blind waren, maar, daar God het aldus wilde, deed hij wat hem bevolen was, en gaf de zaak over aan de Heere, op wie met algemene instemming het beroep gedaan was.
Numeri 17:8-13🔗
Hier is:
I. De eindbeslissing van de strijd over het priesterschap door een wonder, vers 8, 9. De staven werden uit het heilige der heiligen gebracht, waar zij weggelegd waren, en openlijk aan het volk getoond, en, terwijl al de overigen gebleven zijn zoals zij waren, is alleen Aärons staf van een droge stok tot een levende tak geworden, die bloesem bloesemde en amandelen droeg. In sommige plaatsen waren knoppen, in andere bloesems, in nog andere vruchten, en dat wel op dezelfde tijd. Dit was wonderdadig en nam alle vermoeden weg van bedrog, alsof Mozes ‘s nachts Aärons staf had weggenomen, en er een levende tak van een amandelboom voor in de plaats had gelegd, want geen gewone tak zou tegelijk knoppen, bloesems en vruchten dragen.
1. Nu was dit voor het volk een duidelijke aanwijzing, dat Aäron tot het priesterambt was verkoren, en geen van de andere oversten van de stammen. Aldus werd hij van hen onderscheiden, en werd het voor allen openbaar dat hij onder de bijzondere zegen des hemels was die soms wasdom geeft, waar de hand des mensen noch geplant, noch net gemaakt heeft. Bisschop Hall merkt hier op, dat vruchtbaarheid het beste bewijs is van een Goddelijke roeping "en dat de plantingen Gods, en de takken, die er afgesneden worden, bloeien zullen," zie Psalm 92:12-14. "De bomen des Heeren" kunnen wel dorre bomen schijnen te zijn, "maar zij zijn vol van sap," Psalm 104:16.
2. Het was een zeer gepast teken om het priesterschap zelf voor te stellen, dat hierdoor aan Aäron bevestigd werd.
a. Dat het vruchtbaar zou wezen voor, en dienstbaar aan de kerk Gods. Het bracht niet slechts bloesems voort maar amandelen, want het priesterschap was bestemd en bedoeld, niet slechts om een eer te zijn voor Aäron, maar om een zegen te zijn voor Israël. Aldus heeft Christus Zijn apostelen en dienstknechten verordineerd, om heen te gaan en vrucht te dragen, en dat "hun vrucht zal blijven," Johannes 15:16.
b. Dat er een opeenvolging van priesters zou zijn, hier waren niet slechts amandelen voor het tegenwoordige ogenblik, maar knoppen en bloesems, die weer beloofden voor later. Aldus heeft Christus gezorgd voor Zijn kerk, dat er van geslacht tot geslacht een zaad zou wezen, dat Hem dient.
c. Dat dit priesterschap toch niet eeuwig zal duren, maar in verloop van tijd, evenals de takken en bloesems van een boom, zal falen en verdorren. "Het bloeien van de amandelboom" wordt vermeld als een van de tekenen van de ouderdom, Prediker 12:5. Deze hoedanigheid werd intijds aan het priesterschap toegekend dat spoedig "oud gemaakt is en verouderd en nabij de verdwijning," Hebreeën 8:13, Het was een type en voorbeeld van Christus en Zijn priesterschap, want Hij is "de Man, de Spruite" Zacharia 6:12, die "een priester zal zijn op zijn troon," en zal opschieten voor het aangezicht Gods, zoals deze staf hier voor de ark, "als een wortel uit een dorre aarde," Jesaja 53:2.
II. De gedachtenis van deze zaak door de bewaring van de staf voor de getuigenis, "in perpetuam rei memoriam, ter eeuwige gedachtenis," vers 10, 11. Het is waarschijnlijk dat de knoppen, bloesems en vruchten fris zijn gebleven, dezelfde Goddelijke macht, die ze in een nacht voortgebracht heeft, heeft ze eeuwenlang bewaard, tenminste zolang als het nodig was tot een teken voor de weerspannigen. Zo was het een blijvend wonder, en de voortduring er van een onloochenbaar bewijs van de waarheid. Zelfs het blad van Gods bomen "zal niet afvallen," Psalm 1:3. Deze staf werd bewaard, zoals de wierookvaten bewaard werden, om een einde te maken aan hun murmureringen, dat zij niet sterven. Gods doel in al de beschikkingen van Zijn voorzienigheid, in de beloning van Zijn genade en in Zijn oordelen, en in de gedachtenis er van, is: zonde weg te nemen en te voorkomen. Deze dingen zijn gedaan, deze dingen zijn "geschreven, opdat wij niet zondigen," 1 Johannes 2:1. Christus is geopenbaard "om onze zonden weg te nemen." Wat God doet ter wegneming van zonde, wordt in ware liefde en goedertierenheid jegens ons gedaan, "opdat wij niet sterven." Al de bittere medicijnen, die Hij ons geeft, en al de strenge maatregelen, die Hij voor ons neemt zijn ter genezing van een ziekte, die anders dodelijk zou zijn. Bisschop Hall merkt hier op, dat de tafelen van de wet, het kruikje met manna en Aärons staf tezamen in of bij de ark bewaard werden, (de apostel noemt ze alle drie tezamen, Hebreeën 9:4) om aan de latere eeuwen te tonen, hoe de kerk vanouds onderwezen, gevoed en geregeerd werd, en daaruit leidt hij af hoe kostelijk en dierbaar de leer, de sacramenten en de regering van de kerk hem zijn, en ons behoren te wezen. De staf van Mozes werd gebruikt om vele wonderen te doen, maar wij bevinden niet dat deze bewaard werd, want dat zou alleen gediend hebben om de nieuwsgierigheid van de mensen te bevredigen, maar de staf van Aäron, waarin een blijvend wonder was, werd zorgvuldig bewaard, omdat dit van blijvend nut zal wezen om het geweten van de mensen te overtuigen, alle twist omtrent het priesterschap te doen eindigen, en van Gods Israël het geloof te bevestigen in Zijn inzettingen. Zodanig is het verschil tussen de sacramenten, die Christus verordineerd heeft tot stichting, en de relikwieën, die de mensen hebben verzonnen tot bijgeloof.
III. Het angstgeschrei van het volk vers 12 13. Zie, wij geven de geest, wij vergaan, wij allen vergaan! Dit kan beschouwd worden als de taal, hetzij:
1. Van een morrend volk, klagende over de oordelen Gods, die zij door hun hoogmoed en hardnekkigheid zelf over zich gebracht hadden. Zij schijnen te spreken in wanhoop, alsof God een harde meester was, die steeds twist met hen zocht, zodat zij om de geringste afwijking of de kleinste misstap moesten sterven. Zij moeten omkomen, zij moeten allen vergaan! laaghartig te kennen gevende dat God nooit tevreden zou zijn met hun bloed en hun verderf voordat Hij met allen een einde had gemaakt, allen waren omgekomen. Zo schijnen zij "gelijk een wilde os in het net, vol van de grimmigheid des Heeren," Jesaja 51:20, zich er over verbitterende, dat God hun te sterk was, en dat zij genoodzaakt waren zich te onderwerpen, omdat zij niet anders konden. Het is zeer goddeloos om, als wij in benauwdheid zijn ons tegen God te verbitteren, en dus in die benauwdheid nog meer te zondigen. Als wij sterven, als wij omkomen dan hebben wij dit onszelf te wijten, de schuld er van is op ons eigen hoofd. Of:
2. Van een berouwhebbend volk, veel Schriftverklaarders zien er de taal van hun onderwerping. "Nu bemerken wij dat het Gods wil is, dat wij op onze plaats blijven, en dat het gevaarlijk voor ons is, om meer nabij te komen dan het voor ons is verordineerd. Wij onderwerpen ons in deze teleurstelling aan de wil van God, wij zullen niet meer twisten, opdat wij niet omkomen". En zij vragen Mozes om voor hen tussenbeide te treden, opdat zij niet allen vergaan. Aldus was het doel bereikt, en heeft God ten opzichte van deze zaak hun murmureringen gestild, van nu voortaan zullen zij berusten. Als God oordeelt, dan zal Hij overwinnen, en op de een of andere wijze zal Hij de hardnekkigste tegensprekers vroeg of laat hun dwaasheid doen bekennen, bekennen ook, dat Hij in de zaak waarin zij trots gehandeld hebben, boven hen was. "Vicisti Galilaee - Gij hebt overwonnen, o Galileer!"