Numeri 8
- En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
- Spreek tot Aäron, en zeg tot hem: Als gij de lampen aansteken zult, recht tegenover de kandelaar zullen de zeven lampen lichten.
- En Aäron deed alzo: tegenover vooraan de kandelaar stak hij deszelfs lampen aan; gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
- Dit werk nu des kandelaars was van dicht goud, tot zijn schacht, tot zijn bloemen was het dicht; naar de gedaante, die de HEERE Mozes vertoond had, alzo had hij de kandelaar gemaakt.
- En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
- Neem de Levieten uit het midden van de kinderen Israëls, en reinig hen.
- En aldus zult gij hun doen, om hen te reinigen: spreng op hen water der ontzondiging; en zij zullen het scheermes over hun ganse vlees doen gaan, en zij zullen hun klederen wassen, en zich reinigen.
- Daarna zullen zij nemen een var, een jong rund, met zijn spijsoffer van meelbloem, met olie gemengd; en een anderen var, een jong rund, zult gij nemen ten zondoffer.
- En gij zult de Levieten voor de tent der samenkomst doen naderen; en gij zult de gehele vergadering der kinderen Israëls doen verzamelen.
- Ja, gij zult de Levieten voor het aangezicht des HEEREN doen naderen; en de kinderen Israëls zullen hun handen op de Levieten leggen.
- En Aäron zal de Levieten bewegen ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN, vanwege de kinderen Israëls; opdat zij zijn, om de dienst des HEEREN te bedienen.
- En de Levieten zullen hun handen op het hoofd der varren leggen; daarna bereidt gij een ten zondoffer, en een ten brandoffer de HEERE, om over de Levieten verzoening te doen.
- En gij zult de Levieten stellen voor het aangezicht van Aäron, en voor het aangezicht van zijn zonen, en gij zult hen bewegen ten beweegoffer de HEERE.
- En gij zult de Levieten uit het midden van de kinderen Israëls uitscheiden, opdat de Levieten Mijn zijn.
- En daarna zullen de Levieten inkomen, om de tent der samenkomst te bedienen; en gij zult hen reinigen, en zult hen ten beweegoffer bewegen.
- Want zij zijn gegeven, zij zijn Mij gegeven uit het midden van de kinderen Israëls; voor de opening van alle baarmoeder, voor de eerstgeborenen van een ieder uit de kinderen Israëls, heb Ik ze Mij genomen.
- Want alle eerstgeborene onder de kinderen Israëls is Mijn, onder de mensen en onder de beesten; ten dage dat Ik alle eerstgeboorte in Egypteland sloeg, heb Ik dezelve Mij geheiligd.
- En Ik heb de Levieten genomen voor alle eerstgeborenen onder de kinderen Israëls.
- En Ik heb de Levieten aan Aäron en aan zijn zonen tot een gift gegeven, uit het midden van de kinderen Israëls, om de dienst van de kinderen Israëls in de tent der samenkomst te bedienen, en om voor de kinderen Israëls verzoening te doen, dat er geen plage zij onder de kinderen Israëls, als de kinderen Israëls tot het heiligdom naderen zouden.
- En Mozes deed, en Aäron, en de ganse vergadering der kinderen Israëls, aan de Levieten, naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had van de Levieten, zo deden de kinderen Israëls aan hen.
- En de Levieten ontzondigden zich, en wiesen hun klederen, en Aäron bewoog hen ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; en Aäron deed verzoening over hen, om hen te reinigen.
- En daarna kwamen de Levieten, om hun dienst te bedienen in de tent der samenkomst, voor het aangezicht van Aäron, en voor het aangezicht zijner zonen; gelijk als de HEERE Mozes van de Levieten geboden had, alzo deden zij aan hen.
- En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
- Dit is het, wat de Levieten aangaat: van vijf en twintig jaren oud en daarboven, zullen zij inkomen, om de strijd te strijden, in de dienst van de tent der samenkomst.
- Maar van dat hij vijftig jaren oud is, zal hij van de strijd van dezen dienst afgaan, en hij zal niet meer dienen.
- Doch hij zal met zijn broederen dienen in de tent der samenkomst, om de wacht waar te nemen; maar de dienst zal hij niet bedienen. Alzo zult gij aan de Levieten doen in hun wachten.
Inleiding🔗
Dit hoofdstuk betreft de lampen van het heiligdom.
I. De BRANDENDE lampen van de kandelaar, met welker verzorging de priesters belast waren, vers 1-4.
II. De LEVENDE lampen - als ik hen zo noemen mag - de Levieten, die als dienaren BRANDENDE en SCHIJNENDE lichten waren. Van de wijding van de priesters hadden wij een bericht in Leviticus 8. Hier hebben wij een bericht van de wijding van de Levieten, de geestelijken van lagere rang.
1. Hoe zij gereinigd werden vers 5-8.
2. Hoe zij van het volk werden afgezonderd, vers 9, 10, 18.
3. Hoe zij Gode werden aangeboden in de plaats van de eerstgeborenen vers 11-18.
4. Hoe zij werden overgegeven aan Aäron en zijn zonen, om hun tot dienaren te zijn, vers 19.
5. Hoe al deze bevelen nauwkeurig werden ten uitvoer gebracht vers 20-22.
6. En tenslotte, wordt de leeftijd bepaald voor hun bediening, vers 23-26.
Numeri 8:1-26🔗
Er waren lang tevoren aanwijzingen gegeven voor het maken van de gouden kandelaar, Exodus 25:31, en hij was gemaakt naar het voorbeeld, dat aan Mozes op de berg getoond was, Exodus 37:17. Maar nu werd voor het eerst bevolen dat de lichten aangestoken zullen worden, toen andere dingen gebruikt begonnen te worden. Merk op:
1. Wie de lampen moeten aansteken: Aäron zelf, hij stak de lampen aan vers 3. Als de vertegenwoordiger van het volk bij God, deed hij het werk van een dienstknecht in Gods huis zijns Meesters kaars aanstekende, als Gods vertegenwoordiger bij het volk toonde hij hun de betekenis van Gods wil en gunst, aldus uitgedrukt, Psalm 18:29. "Gij doet mijn lamp lichten," en aldus was aan Aäron kort tevoren bevolen het volk te zegenen: De Heere doet Zijn aangezicht over u lichten, Hoofdstuk 6:25. Het gebod is een "lamp," Spreuken 6:23. De Schrift is "een licht schijnende in een duistere plaats," 2 Petrus i: 19. En een duistere plaats voorwaar zou, zonder haar, zelfs de kerk wezen, zoals de tabernakel (waarin geen vensters waren) zonder de lampen. Nu is het het werk van de leraren om deze lampen aan te steken, door het woord van God te verklaren en toe te passen. De middelste lamp stak de priester aan met vuur van het altaar, en de overige lampen met elkaar, hetgeen - zegt Ds. Ainsworth - betekent, dat de bron van alle licht en van alle kennis is in Christus, die "de zeven Geesten Gods" heeft, voorgesteld door "de zeven vurige lampen," Openbaring 4:5, maar dat bij het verklaren van de Schrift de ene Schriftuurplaats licht moet ontlenen aan de andere. Hij veronderstelt ook dat, daar zeven een volmaakt getal is, door de zeven armen van de kandelaar de volmaaktheid wordt aangetoond van de Schriften, die ons wijs kunnen maken tot zaligheid.
2. Tot welk doel de lampen aangestoken werden: dat zij recht tegenover de kandelaar zullen lichten, dat is naar dat gedeelte van de tabernakel, waar de tafel stond met de toonbroden er op, tegenover de kandelaar. Zij werden niet aangestoken zoals kaarsjes in een urn, om voor zichzelf te branden, maar om licht te verspreiden naar de andere zijde van de tabernakel, want daartoe worden kaarsen aangestoken Mattheüs 5:15. De lichten van de wereld, de lichten van de kerk, moeten als lichten schijnen. Wij hebben licht, opdat wij licht zullen geven. Wij lazen tevoren van de afzondering van de Levieten van onder de kinderen Israëls toen zij geteld werden, en van hun afzonderlijke telling, Hoofdstuk 3:6, 15. opdat zij in de dienst van de tabernakel gebruikt zouden worden. Nu hebben wij hier de bevelen voor hun plechtige wijding, vers 6, en de verrichting er van in vers 20. Geheel Israël moet weten, dat zij niet zichzelf deze eer aangenomen hebben, maar er van God toe geroepen waren, het was ook niet genoeg, dat zij van hun naasten onderscheiden werden, zij moeten ook plechtig aan God worden toegewijd. Allen, die in de dienst van God gebruikt worden, moeten Hem toegewijd worden, naar dat hun bediening is, eerst moeten wij onszelf de Heere geven, en dan onze diensten, Christenen moeten gedoopt, leraren moeten geordend worden. Let op de wijze, waarop dit geschiedde.
I. De Levieten moesten gereinigd worden, en zij werden gereinigd. De plechtigheden van hun reiniging moesten verricht worden:
1. Door henzelf. Zij moeten hun kleding wassen, en niet slechts zich baden, zij moeten het scheermes over hun gehele vlees doen gaan, zoals de melaatse doen moest, als hij gereinigd moest worden, Leviticus 14:8. Zij moeten een scheermes over al hun vlees doen gaan om zich te ontdoen van de onreinheid, die door geen water kon afgewassen worden. Jakob, die God liefhad, was een glad man, het was Ezau, die harig was. De grote moeite, die zij moesten aanwenden, om zich te reinigen leert aan alle Christenen, en inzonderheid aan leraren, om zich door bekering en doding van het vlees te reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes, voleindigende de heiligmaking. Zij moeten rein zijn, die de vaten des Heeren dragen.
2. Door Mozes. Hij moest water van de ontzondiging op hen sprengen, hetwelk naar Goddelijke aanwijzing bereid was. Dit betekende de toepassing van het bloed van Christus op onze zielen door het geloof, om ons te reinigen van een kwaad geweten, ten einde geschikt te zijn om de levende God te dienen. Het is onze plicht onszelf te reinigen, en het is Gods belofte, dat Hij ons zal reinigen.
II. De Levieten aldus voorbereid zijnde, moeten in een plechtige vergadering van geheel Israël voor de Heere gesteld worden, en de kinderen Israëls meesten hun handen op hen leggen, vers 10, om aldus hun belang en hun deel in hen (waarop geheel het volk recht had) over te dragen aan God en Zijn heiligdom. Zij stelden hen aan God voor als levende, heilige en Gode welbehaaglijke offeranden, om hun redelijken Godsdienst te volbrengen, en daarom hebben zij, zoals de offeraars in alle andere gevallen deden, hun handen op hen gelegd, begerende dat hun dienst aangenomen zou worden in de plaats van die van de gehele vergadering, inzonderheid van de eerstgeborenen, waarop zij erkennen dat God recht heeft. Dit kan volstrekt niet als een bewijs aangevoerd worden, dat de gemeente de macht heeft om leraren te ordenen, want dit opleggen van de handen van de kinderen Israëls heeft hen niet tot dienaren van het heiligdom gemaakt, doch slechts aangeduid, dat het volk deze stam uit zijn midden overgaf, hen vrijstelde van krijgsdiensten, evenals van burgerlijke diensten, ten einde hen dienaren te doen zijn van Aäron, die hen voor de Heere meest stellen. De gehele vergadering van de kinderen Israëls konden hun de handen niet opleggen, maar waarschijnlijk hebben de oversten en oudsten het gedaan, als de vertegenwoordigers van het volk. Sommigen denken dat de eerstgeborenen het gedaan hebben, omdat de Levieten in hun plaats Gode gewijd werden. Al wat God van ons vraagt om tot Zijn eer en heerlijkheid te dienen, moeten wij blijmoedig overgeven, onze handen er op leggen, niet om het terug te houden, maar om het over te geven, het te laten gaan tot Hem, die er recht op heeft.
III. Er moesten offeranden voor hen geofferd worden, eerst een zondoffer, vers 12, en dan een brandoffer, om over de Levieten verzoening te doen, die, als de daarbij belanghebbenden hun handen op het hoofd van de offers moesten leggen. Zie hierin:
1. Dat wij allen volstrekt onwaardig en ongeschikt zijn om toegelaten te worden tot, en gebruikt te worden in, de dienst van God totdat er verzoening gedaan is over de zonde, en wij daardoor vrede hebben verkregen met God. Die tussentredende wolk moet uit elkaar gedreven worden, voordat er een troostrijke, lieflijke gemeenschap kan gevestigd worden tussen God en onze ziel.
2. Dat het door offerande is, namelijk door Christus, het grote offer, dat wij verzoend zijn met God en geschikt gemaakt om Hem tot offeranden gesteld te worden. Het is door Hem, dat Christenen geheiligd worden voor het werk van hun Christendom, en leraren voor het werk van hun bediening. Bisschop Patricks idee van het offer door de Levieten geofferd, is, dat zij zelf als zoenoffer beschouwd werden want zij waren gegeven, om voor de kinderen Israëls verzoening te doen, vers 19, daar zij echter, evenmin als de eerstgeborenen, de dood gewijd waren, zijn deze twee offers in hun plaats gesteld, weshalve zij er hun handen op moesten leggen, opdat hun zonde, die de kinderen Israëls op hen gelegd hadden, vers 10 op deze dieren overgebracht zouden worden.
IV. De Levieten zelf werden ten beweegoffer voor het aangezicht des Heeren bewogen vers 11, vanwege de kinderen Israëls. Aäron gaf hen over aan God, nadat zij eerst door zichzelf en door de kinderen Israëls overgegeven waren. Niet dat zij zelf werkelijk bewogen werden, maar zij werden voorgesteld aan God als de God des hemels en de Heere van de gehele aarde, zoals dit met de beweegoffers geschiedde. En door hen beweegoffers te noemen werd te kennen gegeven, dat zij zich steeds tot God moeten opheffen in Zijn dienst, hun ogen moeten opheffen, hun harten moeten opheffen, zich heen en weer moeten bewegen met vaardigheid in de zaken van hun roeping. Zij waren niet geordend om lui of ledig te wezen, maar werkzaam en bedrijvig.
V. God geeft hier Zijn aanneming van hen te kennen, vers 14. Opdat de Levieten Mijne zijn. God nam hen aan in de plaats van de eerstgeborenen, vers 16-18, en tevoren, Hoofdstuk 3:41. Wat in oprechtheid aan God geofferd wordt, zal genadiglijk door Hem erkend en aangenomen worden. En op Zijn dienaren, die genade van Hem verkregen hebben om getrouw te zijn, wordt een bijzonder merkteken van gunst en eer gesteld: Zij zullen van Mij zijn, en dan, in vers 15 :Zij zullen inkomen om de tent van de samenkomst te bedienen. God neemt hen als de Zijnen, opdat zij Hem mogen dienen. Allen, die verwachten te delen in de voorrechten van de tabernakel, moeten besluiten om de dienst des tabernakels te doen. Gelijk, van de ene kant, geen van Gods schepselen Zijn nodige dienaren zijn (Hij heeft de dienst van geen hunner nodig) zo wordt, van de anderen kant, niemand van hen genomen om slechts een honorair dienaar te zijn dus om niets te doen. Allen, die God als de Zijnen erkent, worden door Hem gebruikt, de engelen zelf hebben hun diensten.
VI. Daarna werden zij als een gave aan Aäron en zijn zonen geschonken, vers 19, maar op zo’n wijze, dat het voordeel er van de kinderen Israëls ten goede kwam.
1. De Levieten moeten werkzaam zijn onder de priesters, als hun dienaren en helpers in de dienst van het heiligdom. Aäron offert hen aan God, vers 11, en nu geeft God hen terug aan Aäron, vers 19. Al wat wij aan God geven zal Hij ons met onuitsprekelijk gewin teruggeven. Ons hart, onze kinderen, onze goederen zijn nooit meer de onzen, meer waarlijk, meer troostrijk de onzen, dan wanneer wij ze aan God hebben overgegeven.
2. Zij moeten werkzaam zijn voor het volk. Zij werden genomen om de dienst van de kinderen Israëls te bedienen, dat is: niet slechts om de dienst te doen, die zij moesten doen, maar ook om hun belangen te dienen en datgene te doen, hetwelk inderdaad tot eer, veiligheid en voorspoed zou strekken van geheel de natie. Zij, die getrouwelijk de dienst van God verrichten, doen een van de beste diensten, die voor het publiek gedaan kunnen worden. Als Gods dienstknechten zich binnen de sfeer van hun ambt houden, en er nauwgezet de plichten van vervullen, dan moeten zij beschouwd worden als sommigen van de nuttigste dienaren van hun land. De kinderen Israëls kunnen de stem van Levi evenmin missen, als zij een andere van hun stammen missen kunnen. Maar wat is de dienst, die zij voor de kinderen Israëls doen? Het is: voor de kinderen Israëls verzoening te doen, dat er geen plaag onder hen zij. Het was het werk van de priesters om verzoening te doen door offerande, maar de Levieten deden verzoening door te dienen, en de vrede met de hemel, die gemaakt was door offerande werd door hen bewaard. Als de dienst van de priesters in de tabernakel overgelaten was aan al de eerstgeborenen van Israël zonder onderscheid, dan zou hij of veronachtzaamd, of met onbedrevenheid en oneerbiedigheid gedaan zijn daar hij gedaan werd door hen, die er noch zo innig aan waren verbonden, noch zo zorgvuldig er voor opgeleid, noch er zo voortdurend aan gewoon waren als de Levieten, en dit zou een plaag onder de kinderen Israëls gebracht hebben, bedoelende misschien de dood van de eerstgeborenen zelf, die de laatste en zwaarste plaag was van Egypte. Om dit te voorkomen, en de verzoening te behouden, zijn de Levieten aangesteld om die dienst te verrichten, die er van hun kindsheid af door hun ouders toe opgeleid werden, en er dus zeer bedreven in zullen worden, en zo behoefden dan de kinderen Israëls, dat is: de eerstgeborenen, niet tot het heiligdom te naderen, of, als er Israëlieten waren, die dit nodig hadden, dan zullen de Levieten bereid zijn om hen te onderrichten, en hen in te leiden, om aldus een noodlottige verkeerdheid of vergissing te voorkomen. Het is een zeer grote weldaad voor de kerk, dat er leraren aangesteld zijn, om haar voor te gaan in de dingen Gods als gidsen, opzieners en bestuurders in de Goddelijke eredienst, en dit tot hun levenswerk te maken. Toen Christus opgevaren is in de hoogte, heeft Hij "deze gaven gegeven," Efeziers 4:8, 11-12.
VII. De tijd voor hun bediening is vastgesteld.
1. Zij traden in dienst, als zij vijf en twintig jaren oud waren, vers 24. Zij werden niet belast met het dragen van de tabernakel en zijn gereedschappen voor zij dertig jaren oud waren Hoofdstuk 4:3. Maar als zij vijf en twintig jaren oud waren, kwamen zij in dienst voor ander werk, en het is een zeer goede leeftijd voor leraren om dan hun openbare arbeid aan te vangen. Toen werd er voor het werk die lichaamskracht vereist, en nu is er voor het werk die rijpheid van oordeel en standvastigheid van gedrag nodig, waartoe de mensen zelden voor die leeftijd komen, en nieuwelingen zijn in gevaar van zich te verheffen door hoogmoed.
2. Op vijftig jarige leeftijd moeten zij ontslagen worden, dan gaan zij af van de strijd zoals dit genoemd wordt in vers 25, niet smadelijk afgedankt, maar met eer bevorderd tot de rust, die hun leeftijd vereist, om beladen te zijn met de eer van hun ambt, zoals zij tot nu toe met de last er van beladen waren. Zij zullen met hun broederen dienen in de tent van de samenkomst, om de jongere Levieten te leiden, en zij zullen de wacht waarnemen als wachters van de toegangen tot de tabernakel om toe te zien, dat geen vreemdeling zich indringt, noch iemand in zijn onreinheid, maar vermoeiend werk moet hun niet meer gegeven worden. Indien Gods genade er in voorziet dat de mensen bekwaamheid zullen hebben naar hun werk is, dan moet van de mensen wijsheid er zorg voor dragen, dat zij alleen naar hun bekwaamheid werk hebben. De ouden van dagen zijn het meest geschikt voor posten van vertrouwen, en om de wacht waar te nemen, de jongeren zijn het meest geschikt voor arbeid en om te dienen. Zij, "die wel gediend hebben, verkrijgen zichzelf een goeden opgang," 1 Timotheüs 3:13. Toch zijn gaven niet aan leeftijd gebonden, Job 32:9, "doch deze dingen alle werkt een en dezelfde Geest." Aldus was de zaak van de Levieten vastgesteld.